PREKEN VAN DE DOMINICAANSE GEMEENSCHAP TE HUISSEN: Advent en Kersttijd 2009-2010 (C)

1e zondag van de Advent: Jeremia 33,14-16; Lucas 21,25-36 29 november 2009, Mies Singendonk OP

1.In de oude Mayatijdrekening is het jaar 2012 een rampjaar, het einde van de wereld. Er is nu er een film met de titel 2012. Het is natuurlijk niet echt, maar past precies bij wat Jezus vandaag in het Lucasevangelie zegt: “De mensen worden onmachtig van angst voor wat er met de wereld zal gebeuren”. 
In het echte leven, krijgen we iedere dag onze portie nieuws. En daar staat momenteel de roep om afrekening en transparantie centraal: “Je mag mij afrekenen op”. Ja, er is veel onechtvaardigheid en bedrog die aan het licht gebracht moeten worden. Om er mee af te rekenen.
In het echte leven, krijgen we iedere dag onze portie nieuws. En daar staat momenteel de roep om afrekening en transparantie centraal: “Je mag mij afrekenen op”. Ja, er is veel onechtvaardigheid en bedrog die aan het licht gebracht moeten worden. Om er mee af te rekenen.
Een vraag: natuurlijk moet onrecht bestraft worden, wie vindt dat niet? Maar is dat wel genoeg? Moeten we niet met het naderende kerstfeest voor ogen eerst eens met álle onrecht afrekenen en zo het kwaad uit de wereld én de kerk verdrijven? Een andere vraag: hebben we nog niet genoeg heksenjachten gehad? In plaats van zuivering kwam er immers nog meer onrecht.
En dan de vraag of er behalve bestraffing van onrecht niet ook nog iets anders nodig is?
Mag ik u daarom meenemen naar een zin uit psalm 25? In de Naardense vertaling staat: “Laat het zijn Éne, omwille van uw naam, dat ge mijn onrecht vergeeft, want dat is overvloedig”. Mensen, wat is er zo belangrijk aan dit zinnetje? In deze zin balt de psalmist de overvloed aan onrecht én de hoop, samen. Er staat niet dat onrecht niet bestraft moet worden, maar er wordt gesproken over vergeving door de Éne. Is dat soms geen hoop?
3.Zijn er nog meer tekenen van hoop te vinden? Ja, in deze zin uit het evangelie: “Wanneer de twijgen van de vijgenboom zacht worden en beginnen uit te botten, dan weet je dat de zomer in aantocht is”,

Gods rijk in aantocht is. Of, deze zin: “Hemel en aarde zullen voorbij gaan, maar mijn woorden zullen niet voorbijgaan Eigenlijk: de rechtvaardigheid, ook de kleinste goede daad, zal niet voorbijgaan, die heeft eeuwigheidswaarde. 
4.Maar ja, wie durft zich rechtvaardig te noemen? Is dat iemand die volmaakt is? Als de eis volmaaktheid is, dan is rechtvaardigheid een ontmoedigend ideaal. Er zijn immers altijd armen onder ons. En altijd wel iets wat volmaaktheid in de weg staat. Maar is dat een reden om te wanhopen? Stel je eens een leven zonder hoop voor. Cynisme is een grote verleider. Stel je voor dat we ons laten verleiden om zonder hoop onze tijd door te brengen. Dan wordt het leven tijdverdrijf.
5.Hoop is misschien dwaas. Het lijkt voorbij te gaan aan de overvloed aan schuld in de wereld. Als we cynisch zijn over de wereld, dan hebben we het grootste gelijk van de vismarkt. En met dat oorverdovende gelijk, uitgeschreeuwd in chocoladeletters, kun je scoren.
Maar hoop en vertrouwen hebben de stilte van het hart nodig, een waakzaam oor dat temidden van het tumult, luistert naar de innerlijke ruimte. De stille ruimte waar God tot spreken kan komen. Hoop heeft een wakker oog dat naar de ander kijkt, alsof het Godzelf kan zijn, die daar voorbij gaat en je even aankijkt. Wie hoopt en vertrouwt brengt licht. Bij zo’n mens is het altijd advent, eigenlijk. Komt u ook wel eens zo iemand tegen? Niet zo iemand die nooit tegenslag heeft gekend, maar juist iemand die een moeilijk leven heeft. Zo iemand verspreidt toch licht, wonderlijk.
7.We kennen de woorden van Jezus en de profeten als woorden van hoop, vertrouwen en naastenliefde. Laten we elkaar dus bemoedigen en laten we God vragen om ons voor vandaag, de eerste dag van de Advent hoop en vertrouwen te schenken. We kunnen er iedere dag om vragen, ook in een andere tijd van het kerkeljk jaar. Laat het zo zijn dat wij iedere dag de komende verwachten en klaar zijn om hem te verwelkomen.

2e zondag van de Advent: Baruch 5,1-9; Lucas 3,1-6
6 december 2009, Henk Jongerius OP

Ik herinner me nog hoe ik vroeger op mijn schriften of boeken op school mijn naam noteerde en er vervolgens ons woonadres bij vermeldde, de stad waarin ik woonde, het land, het werelddeel en tenslotte heel de bewoonde wereld, en mijzelf op die manier - zonder natuurlijk dat te bedoelen - mijzelf uitriep tot het middelpunt van de wereld! Vandaag horen wij in het evangelie een omgekeerde beweging die van groot naar klein gaat. Wij horen hoe de groten en machtigen van de toen bewoonde wereld genoemd worden: de keizer Augus-tus, de allerhoogste, en vervolgens zijn plaatsbekleders en de gebieden waar zij over heersten; wij horen ook de kerkelijke overheden genoemd worden en daar schuilt een duidelijke bedoeling achter. Tussen de regels door horen wij de namen van mensen die een rol hebben gespeeld in het leven van Johannes en Jezus: Herodes die Johannes naar het leven zou staan, Pontius Pilatus die zijn besmeurde handen schoon wast als het over Jezus gaat en de hogepriesters Annas en Kajafas die heulden met de vreemde overheerser! Alhoewel zij met name genoemd worden vervullen zij toch maar een bijrol in het verhaal dat Lucas ons gaat vertellen. Want temidden van heel dat wereldgebeuren zegt hij dat er iets belangrijks plaats vindt, namelijk dat het woord van God ‘geschiedt’ aan Johannes in de onherbergzaamheid van de woestijn. Wat betekent dat ‘geschieden van het woord’? Dat er midden in het grote wereldgebeuren er aan Johannes een ervaring overkomen is waarin hij ziet waar het werkelijk op aan komt in onze wereld. Het gaat niet om macht, om overheersing, om het groot maken van eigen naam en 

faam waardoor andere mensen het onderspit delven en naamloos worden. Nee, die wereld moet volstrekt en helemaal omgekeerd worden. De heuvels en dalen die als beeld gebruikt worden voor hoog en laag en de afstand tussen mensen aanduiden, moeten geslecht worden zodat er weer rechte verhoudingen tussen mensen kunnen komen. Daarom horen wij Baruch zeggen dat mensen die weggesleept werden weer naar huis worden gebracht ‘gedragen als op een koningstroon’. Daar waar wij anders gaan denken en kijken in de wereld waarin wij leven, zal ons leven niet langer getekend worden door zucht naar macht en agressie, door vijanddenken, maar wij zullen met Gods ogen gaan kijken. Hij gedenkt mensen, hoorden wij en zijn naam betekent dat Hij er zal zijn voor ons. Hij of Zij wil de Bron van ons leven zijn, het Licht waarin wij staan en de ruimte waarin wij ademhalen en wie leven vanuit dat besef zullen ook zelf in die gezindheid naar anderen kijken. Het zijn mensen die hun hart laten raken door mensen - barmhartig - en erop uit zijn om ze tot hun recht te laten komen! Waar dat gebeurt leven wij in het licht van God en in het licht van bewogenheid en rechtvaardigheid zal het aanschijn van onze aarde veranderen, zullen wij mensen worden zoals wij bedoeld zijn. Dat is wat wij in de geboorte van Jezus gedenken: dat de nacht waarin onze wereld verkeert in licht zal veranderen. Wanneer wij in het voetspoor van die mens gaan wandelen en handelen, zal er een wereld komen waarin wij met elkaar zullen leven in overvloed. Dat ook in ons leven het woord aan ons mag geschieden: dat zal een droom zijn!

3e zondag van de Advent: Sefanja 3,14-18a; Lucas 3,10-18
13 december 2009, Antoon Boks OP

Stel je voor dat het lukt, om onze aandacht te richten op onze Heiland die gekomen is en komt, ook al is het aan het einde van de tijden, of laten we het dichter bij onszelf houden: de heiland die komt of misschien al is gekomen in ons leven.
Johannes de Doper wijst naar de volwassen Christus, want Hij zegt tegen de menigte, “...er komt er een die sterker is dan ik”. Zijn we al klaar voor Kerstvieringen?
De boodschap van Johannes moedigt me aan: "Er komt er een." In deze adventstijd is het niet allemaal kommer en kwel. Vandaag mogen we nadruk leggen op vreugde, feest, hoop. Vroeger hadden ze het over "Zondag Gaudete." In het midden van Advent, of mag ik ook zeggen in het midden van de Conferentie van Kopenhagen mogen we denken aan Christus' aanwezigheid in ons leven.
Dat is makkelijker te doen als alles goed gaat, maar het gaat niet altijd goed. Dat weet iedereen en God weet het ook, want Hij kent de gang van ons leven, we zijn immers zijn kinderen.
Gebed betekent niet alleen maar vragen. Zelfs als we iets vragen dan weten we ook dat gebed niet leidt tot onmiddellijke wijzigingen in onze situatie. Maar dat betekent, dat we echte vreugde kunnen hebben in ons gebed, als we voelen, dat "de Heer nabij is."
Daarom is het goed om zelfs als we biddend vragen om iets, dat we het doen onder dankzegging. Of het goed gaat of niet, de Heer is in ons midden. Laten we onszelf herinneren aan de nabijheid van Christus, niet alleen in verontrustende tijden, maar ook te midden van allerlei leuke dingen al is het maar klatergoud of zoals gisteren een sprankelende verlichting in Huissen bij kaarslicht.
Vandaag hoorden we Johannes de Doper in veel rustiger bewoordingen spreken. Eerder sprak hij de menigte nog aan als "adderengebroed."
Nu waarschuwde hij hen om niet op de verkeerde manier te proberen de komende toorn te ontvluchten, maar zich te bekeren. Vandaag is de druk van de ketel en velen vragen zich af of "Johannes niet de Christus zou kunnen zijn." Het was best mogelijk, dat als de mensen dachten dat Johannes de langverwachte Messias zou zijn dat ze dan meer aandacht zouden besteden aan zijn felle argumenten.
Johannes verhoogt de aandacht van de mensen die popelen om goed nieuws te horen, want er komt iemand… die belangrijker is dan hij. Hij belooft geen mooi ingepakt geschenk, niet zoals we dat gewend zijn te krijgen van Sinterklaas, ook

niet van de Kerstman, maar iets van langere duur. Het is een geschenk dat ons niet zal teleurstellen. In tegenstelling tot andere giften waarvan de garantie veel te vlug vervalt, krijgen we een geschenk voor ons hele leven, want Johannes belooft, dat Jezus ons zal dopen met de heilige Geest en vuur.
Mag ik zelfs in onze kapel zeggen, dat we vuur kunnen gebruiken om ons nog vrijer te maken van routine in ons leven als kind van God? Wie kan geen gebruik maken van de gaven van de Geest voor vernieuwing en stimulans? Mogen we ook weer reageren op de prediking van Johannes met dezelfde vraag die zijn oorspronkelijke toehoorders hem vroegen: Wat moeten we doen? Of misschien nog mooier: wat mogen we doen?
Laten we eerlijk zijn: Johannes vraagt niet het onmogelijke. Hij vertelt ons vandaag, ongeacht onze manier van leven, om recht te doen aan mensen, mensen goed te behandelen en hen te helpen in nood. Dit past misschien net zo mooi bij de grondgedachte van Amnesty International, waar vandaag vele mensen bij stil staan.
Johannes riep mensen om klaar te zijn voor de Christus die op komst is in alle situaties van ons dagelijks leven. De wijzen waarop we handelen bij het nakomen van de richtlijnen van Johannes zouden in feite kunnen aangeven: Ik wil tonen in mijn dagelijks leven dat ik goed wil leven. Misschien doen we dat al, dan is er helemaal geen verandering nodig. Maar voor het geval, dat het nog niet helemaal zover is, dan kunnen we hierin een beetje verandering aanbrengen. We kunnen ons dagelijks leven niet veranderen, zonder dat we al de kracht van God bezitten. Christus kan alleen verschijnen, zoals Johannes voorspelde als we steeds weer ons geloof vernieuwen door zijn gaven in deze Advent. In ons gewone leven kunnen we flitsen van verrassende warmte laten zien als gevolg van het feit, dat wij gedoopt zijn met de Heilige Geest en vuur. Op welke manier willen we ons echt voorbereiden op Kerstmis? Ik wil proberen om te luisteren naar Johannes de Doper en daardoor te komen tot de vreugde van een biddende geest, tot de bereidheid om te veranderen; om meer te denken aan anderen in nood, om met een open geest ons klaar te maken voor de komst van Jezus in onze vele dagelijkse vermommingen.
En als ik dan toch nog met een laatste verzoek mag komen. Ik wil de vrede van God die alle verstand te boven gaat, vragen. Ik weet het: het is een lange lijst, en dat na Sint Nicolaas, maar misschien is het mogelijk om het aan God te vragen in dankbaarheid voor alles, wat we al gekregen hebben.

4e zondag van de Advent: Micha 5,1-4a; Lucas 1,39-45
20 december, Ernst Marijnissen OP

Een groot deel van ons leven wordt beheerst door wachten. Wachten op mensen, wachten op dingen, die kunnen gebeuren of waarvan we willen dat ze zullen gebeuren, én wachten op dat wat onherroepelijk vaststaat: de dood. In dit opzicht is heel ons leven een en al advent. Wachten is een opvallend kenmerk van het menselijk bestaan. Daarom lijkt het mij belangrijk dat een mens met dit wachten goed kan omgaan. Om het wat zwartwit voor te stellen: er zijn mensen, die kunnen wachten, ongeacht of het hun moeite kost of lijkt aangeboren. Er zijn er velen, doe het niet kunnen of niet willen. Die willen meteen alles weten, alles doen, overal meteen een antwoord op krijgen. Ze doen niets liever dan alles eerder weten dan anderen, geheimen zo snel mogelijk bekendmaken, van alles het nieuwste aanschaffen of gebruiken, en gunnen zichzelf nauwelijks de tijd om van het heden te genieten of daarbij stil te staan. Omdat wachten tot het leven behoort, kan het niet anders of deze mensen raken met het dagelijks gebeuren op gespannen voet. Ze worden er ziek van. Overspannen, gestressed, nerveus, depressief en niet zelden agressief. Ik spreek uiteraard in algemene bewoordingen. Dit is geen medisch bulletin. Ik wil alleen de aandacht vestigen op de noodzaak van het kunnen of leren wachten. Twee vrouwen ontmoeten elkaar en ze zijn - let op - in verwachting! Ik begrijp dat we ons hier gemakkelijk kunnen laten verleiden tot praktische, huiselijke en psychologische beschouwingen. Maar de evangelist Lucas doet ons geen mededeling over een kleine gebeurtenis uit het leven van twee vrouwen, of uit dat van Johannes en Jezus, die uit hun geboren gaan worden. Lucas is op de grote toer van Gods heilsgeschiedenis. We moeten ons, dunkt me, afvragen: wie zijn Elizabeth en Maria - beiden in ‘blijde’ verwachting - eigenlijk? Waar worden we op gewezen? Elizabeth is het beeld van de verwachting van de Schriften, van de Tenach, van wet en profeten, van Mozes en Elia. Vroeger noemden we dat het oude testament. Ten onrechte. Alle verhalen, psalmen en spreuken vertolken het oerverlangen van ons mensen naar een leven van vrede, harmonie en vriendschap tussen mensen. Vandaag de dag voegen we daar aan toe: van een schone wereld, waarin we opgeruimd en opgelucht kunnen adem halen. Dat verlangen wordt de levensweg van het bijbelse Israël. Het volk van God heeft een blijde boodschap aan heel de wereld te verkondigen: dat het oerverlangen eens zal worden vervuld. God zal de volken binnenvoeren in een nieuwe hemel en een nieuwe aarde. Een nieuw woongebied, waar geen kwaad meer gevonden zal worden. Elizabeth is de oude synagoge, die na zovele eeuwen onvruchtbaar en versleten leek geworden. Wat was er van Israël over in de dagen dat Jezus komen zou? Was het verlangen tevergeefs? Toch niet, want al is Elizabeth hoogbejaard en onvruchtbaar geworden, gelijk eens Sara was, ze raakt in blijde verwachting. Haar man Zacharias, oud als zij, kon het niet geloven toen hem een nieuwe geboorte door Gabriël werd aangezegd. En hij verstomde. Dan wordt Elizabeth zwanger. Het oude volk wordt door God tot nieuw leven verwekt. Er is weer hoop, want zie: daar komt Maria naar haar toe. Maria! Jong, vitaal, vol toekomst en hoopvol perspectief. Maria en het kind in haar schoot verbeelden het antwoord op het eeuwenoude verlangen en verwachten van Israël. Wat wij het nieuwe testament noemen zal 

de Schriften vervullen. Het zal de eerbiedwekkende en oude profetie, waarvan de Schriften vol staan, tot werkelijkheid maken. Daarom springt Johannes op in de schoot van de oude Elizabeth. Johannes is immers de laatste profeet voor Jezus’ komst. Daarom wijst hij uit naam van alle profeten, die via de Schriften ons hebben aangemaand, eeuw na eeuw, de Messias aan. Daarom wordt van hem verteld dat hij de weeromgekomen Elia is. Elia is immers meer dan een persoon. Hij is óók het beeld van het profetisme in Israël. Zoals Mozes dat is van de Tora, de Wet. Mozes en Elia: wet en profeten, de Schrift. Met hen zal Jezus in gesprek gaan. U weet dat van het prachtige visioen op de berg Tabor. Jezus zal Mozes en Elia vervullen. Hij zal voor eens en altijd bekendmaken hoe de blijde Boodschap, in de Schrift verwoord, telkens opnieuw weer fris en nieuw kan klinken. Een blijvende boodschap voor alle komende geslachten. De ontmoeting tussen Elizabeth en Maria leert ons iets van groot belang. Deze ontmoeting getuigt van blijdschap en dankbaarheid. Het is een samenkomen en niet een uiteengaan. Maria bewijst haar diensten aan Elizabeth. De oude synagoge verliest niets van haar betekenis. De Schriften, wet en profeten, Mozes en Elia blijven de inspiratiebron voor allen, die durven wachten op de toekomst van God. Er is geen oud en geen nieuw testament. Er zijn alleen de Schriften en de vervulling daarvan op een wijze, die God behaagt: deze is mijn beminde zoon, in wie ik mijn welbehagen heb! Daarom staat in het verhaal geschreven, dat Maria Elizabeth begroet. Niet omgekeerd! Zij betoont haar respect voor de lange geschiedenis, die nu tot vervulling komt en die in haar wordt uitgebeeld en verteld. Hier wordt ons verhaald van de ontmoeting tussen geschiedenis en traditie enerzijds en de ongeboren, nog niet te verwoorden toekomst anderzijds. Deze ontmoeting is geen verwerping van wat eens was, maar van wat verder gaat. Een ontmoeting is immers het tegenovergestelde van een breuk. Dat die breuk er toch is gekomen is te wijten aan menselijk falen, en getuigt beslist niet van een door de kerk geclaimde onfeilbaarheid. Integendeel. Deze ontmoeting gaat vooraf aan de geboorte van Jezus, de Christus, Gods Gezalfde, alsof Lucas ons wil waarschuwen. Ik herinner me ook aan ander bijbelwoord: ga je eerst met je broeder verzoenen voordat je verder gaat. Joden en Christenen kunnen niet zonder elkaar. De een is niets zonder de ander. Dit alles geschiedt in het verborgene. Twee vrouwen in verwachting. Twee kinderen in de moederschoot. Ergens in het bergland van Juda, in een uithoek van de wereld. Een gebeuren even nietig en onaanzienlijk als een graankorrel. Hoe waar heeft de profeet Micha geprofeteerd. We hoorden het in de eerste lezing: Maar jij, Betlehem in Efrata, te gering om te zijn bij de duizenden van Juda, uit jou zal er een voor míj voortkomen om heerser te zijn in Israël; zijn herkomst is uit lang vervlogen tijden, uit de dagen van weleer. Daarom geeft hij hen slechts prijs tot de tijd dat zij die baren zal gebaard heeft; dan zal het overblijfsel van zijn broeders terugkeren tot de zonen Israëls. Hij zal daar staan en hun herder zijn in de kracht van de ENE, in de hoogverheven naam van de ENE, zijn God; dan kunnen zij neerzitten, want nu zal hij groot zijn tot aan de einden der aarde.

Nachtmis 2009: Jesaja 9,1-6; Lucas 2,1-14
25 december 2009, Paul Minke OP

Kerstnacht is voor ons, die hier nu samen zijn, heilig. Voor ons! Voor ieder voor de een, die zich veilig en geborgen voelt in zijn/haar geloof en vertrouwd met zijn God en de geloofsgemeenschap hier in de kerk, voor een ander wellicht die zijn weg zoekt in zijn vele twijfels en vragen, die zich religieus min of meer dakloos voelt, maar toch. Hij/zij is er en is van harte welkom en wie weet vindt hij wat hij zoekt. Wie/wat we ook zijn, jong of oud, kerks of niet, zoekend of wetend, de kerstnacht is ons heilig. Een nacht die we niet willen missen. Waarom? Waarom wij? Omdat we de verhalen delen die we hoorden en vooral de boodschap van hoop en geluk die erin besloten ligt. We delen de woorden, hoe verschillend we ze wellicht verstaan: “Ik verkondig u een vreugdevolle boodschap die bestemd is voor heel het volk. Heden is u een redder geboren, Christus de Heer, in de stad van David. En op aarde vrede onder de mensen in wie God welbehagen heeft.” Het zijn woorden, die in ons een groot en diep verlangen loswoelen naar vrede en geluk, naar een aarde en wereld zonder angst en leed. Deze nacht beseffen we meer dan in andere nachten die we doormaken, dat een mens eigenlijk geboren wordt voor geluk en vrede en liefde. Deze nacht is ons zo heilig, omdat het ondanks wat we zien en meemaken de hoop in ons levend houdt, dat het ooit eens geschieden zal dat wat we dromen, wat we verhopen, dat wat ons voorgehouden wordt door Jesaja: Het volk dat in het donker woont, ziet een groot licht. Dat volk zijn wij, die moeten aanzien dat de wereld en volkeren verkommeren. Wanneer de profeet Jesaja deze woorden of dit visioen uitjubelt, woont het joodse volk in feite nog in het land van de doodse duisternis. Het is onderdrukt, is van zijn land beroofd, het is rechteloos en stateloos. Het juk drukt zwaar, het blok op de nek is een ondraaglijke last, de stok van de drijver een vernederende slag. Toch, wat hij zei, was een danklied, een zegezang, een bevrijdingslied: “Gij hebt de blijdschap vermeerderd, hun vreugde vergroot.” Wat hem beweegt om een danklied aan te heffen was de belofte van de God. En God is getrouw. De bevrijding zal plaatsvinden, hoe ondenkbaar ook. Dat gaf Jesaja reden om te jubelen. In zijn beleving was het al gebeurd: een kind is ons geboren, een zoon werd ons geschonken. Vanuit die zekerheid had de huidige realiteit zijn verschrikking verloren. Zo ook belijden wij in deze nacht zingend dat wat met dit kind begonnen is het Rijk van vrede en gerechtigheid, de kern van Jezus’ boodschap, ook eens definitief zal doorbreken in onze doodse duisternis, voorgoed, Deze verwachting vervult ons met grote dankbaarheid en vreugde ook al is het nog niet voltooid en lijkt de vervulling verder weg dan ooit. Dit teken is ons gegeven: “Gij zult het pasgeboren kind vinden, in doeken gewikkeld en liggend in een kribbe.”

Zijn namen zullen zijn, zo weten wij: Jezus: God redt, Immanuel: God-met-ons. Of: men zal hem noemen: Wonderbare Raadsman, Goddelijke held, Vredevorst. Is er een mooier teken denkbaar dan een kind, weerloos, kwetsbaar, ontwapenend, pretentieloos? Een kind zonder macht en aanzien, geboren in een stal of tent, omdat er geen plaats was in de herberg? Mocht iemand denken: God is een gewelddadige God. Hij vergist zich. Mocht iemand denken: God is een machtige God. Hij vergist zich. Mocht iemand denken: God is een dwingende God. Hij vergist zich. God kan zijn menslievendheid niet beter aan ons openbaren dan in een kind, liggend in een kribbe, een voederbak, van alle grootheid ontdaan. Een God, die zich zo openbaart als in deze nacht en duisternis bedriegt niet en Hij heeft meer van ons te vrezen dan wij van Hem. Open uw hart voor de boodschap van deze Kerstnacht. Open uw hart voor de God, die in een kind mens geworden is. Open uw hart voor een God, die zo met ons mensenlot begaan is dat hij onze kwetsbaarheid, leed, verdriet, onze hoop delen wil. Open uw hart voor de God, die in u zijn welbehagen heeft. Het mag dan waar zijn, dat onze wereld nog steeds onbarmhartig, hard, wreed en moorddadig is en weinig mededogen kent; Het mag dan waar zijn, dat eigenbelang van volken en mensen zwaarder wegen dan vrede en het algemeen welzijn voor ieder; Het mag dan waar zijn dat we meer dan eens ons machteloos voelen en hulpeloos bij het zien wat mensen anderen en onze aarde aandoen; maar horen mochten we deze nacht: Heden is uw een redder geboren. In dit Heden ligt besloten: onze toekomstverwachting kantelt voorgoed: van duisternis naar licht, van kwaad naar heil, van ondergang naar bevrijding, van dood naar opstanding en leven. Niettemin, ook dit kan niet onbesproken blijven. Dit kind doet, zoals elk mensenkind dat geboren wordt, een beroep op ons om het te omringen met onze zorg en liefde. Dit kind doet, kwetsbaar, weerloos en machteloos als het is een beroep op ons niet blind voorbij te gaan aan mensen, die even weerloos, kwetsbaar en machteloos zijn als hij. Dit kind doet, hulpeloos, ontwapenend en vragend als het is in zijn kleinheid, een beroep op ons om onze handen uit te steken naar hen die zijn zoals hij. Ook dit roept een pasgeboren kind in ons wakker. Zo krijgt de vrede een kans, treedt het visioen uit het duister, krijgt het recht zijn beloop, overwint de liefde de haat. Zo doende worden tranen gewist, vinden ontmoedigden nieuwe hoop, ervaren eenzamen warmte en liefde, komt saamhorigheid tot bloei. Dan zal het licht en de vrede, waarvan we zingen in deze nacht niet slechts woorden zijn die vervliegen in de realiteit van alle dag maar een beloftevol visioen blijven voor de komende tijden. Ik wens u allen een Zalig Kerstfeest toe. Amen.

1e Kerstdag: Johannes 1,1-18
25 december 2009, André Lascaris OP

Niemand heeft ooit God gezien. Maar elk mens, moet beslissen of zij/hij kan, mag, geloven in God, vertrouwen op God en in welke God. Want iedereen zoekt naar zin, naar een betekenis voor het leven. Is mijn leven onzin, wordt er recht gedaan. Wint het licht dat zo vaak het lijkt te verliezen tegen de duisternis, uiteindelijk toch? Of capituleert het leven voor de eindigheid, de dood? Of… De eniggeboren zoon, d.w.z. de geliefde vertegenwoordiger van God op onze aarde, Jezus, heeft ons gezegd wie God is. Volgens de evangelist heeft Jezus uitgelegd, - door woord en daad - dat alles begint met het spreken van de God. God spreekt, niet in de leegte, of in zichzelf. Hij spreekt tot ons, tot ieder van ons. God spreekt in de hoop dat ieder van ons zijn gesprekspartner wil worden. Dit spreken, dit aanspreken, is de meest karakteristieke activiteit van God. Het is eigen aan deze God communicatie te zoeken, bruggen te slaan. Door dit spreken komt al het goede tot stand. Iets laten gebeuren, iets laten zijn is alleen mogelijk in en door het spreken. Door zijn spreken worden wij geboren als zijn gesprekspartners. Onze wereld, wijzelf, onze kinderen, onze ouders zijn er slechts dankzij dit spreken. Spreken is creatief, is aanstekelijk, schept leven en geeft licht in de duisternis - in de duisternis van een crisis, een chaos, waarin we niet meer weten waar we vandaan komen, laat staan waar we heengaan. De duisternis is geen macht tegenover het spreken van God. Het is het ontbreken van het spreken. Het duister is niet wat wij vaak met stilte bedoelen. Wat wij positief als stilte aanwijzen, is eerder als het wit tussen de regels van een gedicht. Dit wit is er niet voor niets, het spreekt, heeft zin. Het duister is de weigering te spreken, het afwijzen van communicatie, het misbruiken van het spreken, het zaaien van dood en verderf in plaats van het verwekken en baren van het leven. Dat spreken, dat licht, dat leven, heeft zich in onze eindigheid begeven. Want God wil ons aanspreken. Zijn spreken is kwetsbaar geworden, breekbaar, fragiel, open voor misverstanden. Maar juist zo kan het bij ons verblijven. Hoe zouden wij anders zijn spreken kunnen verstaan? Toen het volk van Israël rondzwierf in de woestijn verbleef het spreken van God in een kwetsbare tent; toen het volk zich gevestigd had, in een tempel die verwoest kon worden, maar vandaag vieren wij dat dit spreken vooral woont en verblijft in het levensverhaal van een sterfelijk mens, Jezus. Dat het spreken van God vlees is geworden, betekent dat het deelt in de zwakte, de gebrokenheid en fragiliteit van ons mensenbestaan. Als het spreken van God zo luid en duidelijk was als dat van sommige politici die met groot gemak aanwijzen wie er wel en wie er niet tot onze samenleving behoort, zouden meer mensen het beluisteren en volgen, maar het zou geen echt spreken van God meer zijn. Gods Woord ontmoeten we alleen in gebrokenheid, in zwakte, gemakkelijk te misbruiken.

Gods spreken verzamelt, brengt mensen bijeen die van elkaar verschillen, schept een bont en kleurrijk gebeuren. De sneeuw maakt dit jaar deze kerstmis tot een ‘witte kerstmis’. Maar het moet niet zo zijn als in sommige plaatsen in Noord-Italië waar men een ‘witte kerstmis’ wil bereiken door alle vreemdelingen met kerstmis de gemeente uit te zetten. Gaat het spreken nog wel door? - het spreken van God. Niet alle communicatie is drager van het spreken van God. Veel communicatie is alleen maar loos geluid of bestaat in loze gebaren. De kwantiteit van onze communicatie en de hoeveelheid van communicatieve hulpmiddelen is de laatste jaren ongelooflijk gegroeid. Maar daarmee is de kwaliteit van de communicatie nog niet toegenomen. Vaak verdrinkt de inhoud in de overvloed van informatie die op ons aan komt stormen zoals de chaotische branding van de zee op het strand. Waar gaat het spreken nog wel door? - het spreken van God. Misschien niet meer allereerst in en door de kerken, de instituties die geschapen zijn ten bate van het spreken, maar die zichzelf daarvoor herhaaldelijk hebben gediskwalificeerd. Het spreken van God is vaak onkerkelijk geworden. Juist op plaatsen waar we het niet verwachten gaat dit spreken voort. Voor ons op het eerste gezicht onherkenbaar, leeft het in bijvoorbeeld vele teksten van de pop muziek, in beelden van films die meer zijn dan louter amusement, in serieuze romans en bovenal in het communicerend handelen van mensen. Daar waar mensen delen, voor elkaar opkomen in woord en daad, waar vriendschap is en liefde, daar gaat Gods spreken voort. En het spreken van God gaat hopelijk door in en met ons. We vieren niet alleen de geboorte van Jezus als drager van het spreken van God. Kerstmis kan ook beschouwd worden in het licht van Pasen als onze geboortedag. Wij zijn gesprekspartners en laten God in ons spreken dankzij de adem van Jezus die ons heeft verwekt en gebaard. Wij zijn met hem tent, tempel, broer of zus, woorddrager zoals hij, volwassen kind van God. Wij antwoorden en zetten het spreken voort. Jezus werd geboren zonder dat er veel mensen waren die deze geboorte opmerkten. Hij werd geboren in verborgenheid, in de nacht, in de winter, in schamelheid. Het licht van dit spreken is zwak, het leven lijkt aan de dood onderworpen. Maar dit leven is als onkruid dat niet vergaat, en zoals mosterdzaad telkens weer opgroeit. Het licht blijft schijnen in de duisternis en wordt er niet door opgeslokt. Zelfs zonder kerk, zonder christendom zal het spreken van God leven geven en licht schenken. Eenmaal geboren in onze wereld sterft dit spreken niet meer. Kerstmis is onomkeerbaar. Elke kerstmis, elke dag, maakt het een nieuw begin. Mogen wij allen tot spreken en antwoorden gebracht worden. Zalig Kerstmis

2e Kerstdag: Handelingen 6,8-10+7,54-60 (Matteus 10,17-22)
26 december 2009, Ernst Marijnissen OP

Stefanus, martelaar
Zoals u bekend is, hebben wij in onze zondagse vieringen gewoonlijk twee lezingen, die met elkaar in verband kunnen worden gebracht. Maar in deze laudendienst heeft u zojuist de eerste lezing, die voor vandaag staat aangegeven, gehoord. De tweede lezing is uit het evangelie van Matteus. De keuze van de lezingen is op het eerste gezicht tamelijk logisch. Stefanus sterft de marteldood omdat hij getuigenis aflegt van zijn geloof in Jezus als de Messias van God. De tekst uit het evangelie wijst ons op het onderricht van deze Jezus Messias, waar hij zijn leerlingen en allen, die hem als de gezalfde van God belijden, waarschuwt voor de risico’s die aan die belijdenis vastzitten. Ze kunnen worden vervolgd, voor rechtbanken gesleept, in de synagogen worden gegeseld en ter dood gebracht worden. Er is niets tegen de combinatie van deze beide lezingen. Maar dan moeten we wel weten, dat er tussen het begin én het einde van de lezing uit de Handelingen drie en veertig verzen zijn overgeslagen. Waarom vertel ik u dit alles? Stefanus is diaken en een ijverig dienaar van de Heer. Hij zet zich in voor de noden van zijn broeders en zusters, en zoals het zo dikwijls gaat roept dat ergens wel jaloezie op. Maar ook zijn geloofsovertuiging speelt een rol. Zijn tegenstanders zien de kans hem aan te klagen bij het kerkelijk gezag, en als hij is voorgeleid vraagt de Hogepriester of de aanklacht tegen hem juist is. De aanklacht zegt dat Stefanus de wet van Mozes ontkracht en zich tegen de tempel keert. We zouden zeggen dat hij de leer en het leergezag van de kerk geheel of gedeeltelijk verwerpt. Dan mag Stefanus zich verdedigen en hij doet dat in een gloedvolle redevoering, waaruit twee dingen duidelijk worden. Hij is een trouw aanhanger van Wet en Profeten en juist op grond daarvan komt hij tot de overtuiging dat de Schriften door Jezus Messias zijn vervuld. De woede van zijn tegenstanders bereikt zijn hoogtepunt, als Stefanus juist op grond van Wet en Profeten aantoont, dat niet hij maar juist zij ontrouw zijn aan Wet en Profeten. Ze schreeuwen en stopten hun oren dicht, want ze wilden niet horen. Ze slepen hem naar buiten waar hij wordt dood gestenigd.
Als je het hele verhaal van Stefanus hebt gehoord, wordt duidelijk wat Jezus ons

probeert duidelijk te maken. Pas op, zegt hij, als mensen je voor het gerecht brengen en laten geselen in hun kerken. Daarna zullen ze jullie overleveren aande wereldlijke macht. Zo is dat Jezus zelf ook overkomen. Zijn eigen broeders hebben hem overgeleverd aan de Romeinen. Het verhaal van Stefanus onderstreept de betekenis van Jezus’ woorden. Het grootste gevaar, dat de leerlingen van Jezus bedreigt, komt vanuit de eigen geloofsgemeenschap. Ik wijs daar met nadruk op omdat wij in een tijd leven, dat vele geëngageerde gelovigen hun getuigenis in woord en daad evenals Stefanus bekopen met uitsluiting, beperkende maatregelen en ongegronde beschuldigingen. Uit de kringen van de pastoraal werkenden, of ze dat nu beroepsmatig of op basis van vrijwilligheid doen, stapelen negatieve ervaringen zich op. Evenals de tegenstanders van Stefanus worden zij ervan beschuldigd zich niet te houden aan leergezag en liturgische voorschriften. Ze zijn tegen wet en tempel, zeggen kerkelijke leiders. Daarom vind ik, dat juist in onze tijd, in onze kerk, en temidden van veel ontwikkelingen in onze samenleving, deze grote redevoering van Stefanus - een prachtig staaltje van verkondiging bovendien, want ze is uiterst bijbels - niet mag worden vergeten. Zeker niet, als je het eigen getuigenis van Jezus naast de geschiedenis van Stefanus legt. We leven in de tijd, waarin we de menswording van God onder ons vieren met verhalen van vrede, met het in herinnering roepen van vele bijbelse profetieën over wakker worden, niet bang zijn en met het oog op de toekomst goede moed te hebben, waarin we de kwetsbaarheid van de blijde boodschap uitstallen in het kind in de kribbe. Stefanus was een diaken, een dienaar en wij gedenken hem met groot respect. Daarom mogen we ons nooit neerleggen bij die kerkelijke handelingen, waardoor oprechte dienaars en dienaressen, met veel toewijding werkend, worden opgeofferd aan de stenen houding van sommige gezagsdragers. Stefanus werd gestenigd, dat moeten we goed horen. De vrede wordt aangezegd aan mensen, die van goede wil zijn. En als we dat zijn moge Stefanus ons een bemoedigend voorbeeld zijn. Toen hij bezweek onder de stenen last van zijn tegenstanders, heeft hij voor hen gebeden en gezegd: Heer, reken hun deze zonde niet aan!

H. Familie: 1 Samuel 1: 20-28; Lukas 2: 41-52
27 december 2009, Antoon Boks OP

Hebt u wel eens goed gekeken naar het vijfde raam hier in de kapel, waar we Jezus zien op twaalfjarige leeftijd in de tempel? Jezus rechtsboven, Maria en Jozef links onderaan en de schriftgeleerden en Farizeeërs ergeren zich groen en geel aan die snotjongen. 
Er waren niet alleen in het vroege christendom maar ook nu nog verhalen over de jeugd van Jezus en de wonderen die hij verrichtte. Toch zijn zelfs die vroege verhalen niet opgenomen in de evangeliën. Het is duidelijk dat de evangelisten minder geïnteresseerd waren in wat er vooraf ging aan het openbare leven van Jezus. Blijkbaar leken de vier evangelisten niet geïnteresseerd te zijn in veel van wat er al dan niet werkelijk in de jeugd van Jezus gebeurd was.
Lukas vertelt wel dit verhaal van de 12-jarige Jezus in de tempel, om aan te sluiten bij het verhaal van zijn hele evangelie. Het verhaal richt zich op de verklaring van de jonge Jezus: “Ik moet in het huis van mijn Vader zijn” of “ik moet doen wat God doet”. Was Jezus zich toen al bewust van zijn roeping en van zijn toekomstig werk?
Het leven van Jezus onthult de reden waarom zijn Vader hem zond: hij moet zijn roeping volgen. Later in het evangelie zal hij het anders zeggen: Ik moet het goede nieuws verkondigen (Luk 4:43). Jezus zal zich richten op Jeruzalem, waar hij moet lijden en sterven (9:22; 17:25). De vandaag voorgelezen tekst toont de eerste stappen van Jezus op de weg, die hem uiteindelijk weg zal voeren van zijn liefdevolle en enigszins verbijsterde ouders naar het kruis waar hij moet zijn om de wil van zijn Vader te volbrengen. Op weg naar het kruis zal hij de pijn en wanhoop van zijn volk zien en hij zal zijn leerlingen vragen hem te helpen in zijn werk ten bate van hen.
Ondertussen wordt Maria steeds meer de eerste en beste leerling van haar zoon en een model voor ons, want ze overdenkt de woorden en gebeurtenissen in het leven van haar zoon en wacht geduldig af hoe die werkelijkheid worden, "...zijn moeder bewaarde alles in haar hart” .
Ook al zijn we nog maar op de derde kerstdag en is er vanmiddag de kerststallentocht, we hebben geen drie en dertig jaar om het hele leven van Jezus op de voet te volgen. Alles moet en zal in een jaar herdacht worden. Daarom gaan we soms met reuzenstappen vooruit. Lukas vertelt, dat Jezus zich als twaalfjarige en dus Zoon van de Wet al vroeg bewust was van zijn zending. Maar hij gaat terug met zijn ouders, blijft gehoorzaam aan hen en werd een wijs en verstandig man, die steeds meer in de gunst kwam van God en de mensen. Lukas vertelt ons daarom ook dat "de ouders van Jezus elk jaar naar Jeruzalem gingen voor het feest van Pesach”. Als vrome joden geven zij hun vroomheid door aan hun zoon.
Vandaag gaat het over de roeping van Jezus en de spanning die dat veroorzaakt in zijn familie. Hij vertelt zijn ouders: “Wisten jullie niet dat ik in het huis van mijn vader moest zijn?” In zijn tijd was de trouw aan de familie van het grootste belang. Door de familie kreeg iedereen zijn identiteit binnen de gemeenschap. Vandaag toont Jezus dat hij een hemelse Vader heeft; daarom zal hij zijn ouders, 

familieleden en zijn geboortestad verlaten om het evangelie te prediken en te beginnen met een nieuwe manier van gemeenschap.
Bij het begin van zijn openbare leven zal hij zijn leerlingen roepen om alles te verlaten en hem te volgen. Degenen die dat doen, zullen niet alleen hun bezittingen verlaten, maar ook hun gezinnen of families. Die volgelingen zullen deel uitmaken van een nieuwe gemeenschap. Jezus en zijn leerlingen zullen een gemeenschap van kinderen van God vormen. Jezus zal later van hen vragen, wat hij zelf al op twaalfjarige leeftijd bereid was te doen omwille van God.
Wat ik zei over het raam in onze kapel is een interpretatie, of moet ik zeggen een grapje van onze oud confrater Marco Maas. Lang na dit intermezzo in de tempel zullen vele mensen verbaasd staan over zijn wijsheid en zijn antwoorden maar ook over zijn daden. Maar het is niet genoeg om alleen maar verbaasd te zijn, tenzij we beslissen om ons leven te veranderen en ons in te zetten voor hem.
Wij kunnen op onze eigen manier veranderd worden door Jezus. Wij mogen hem bewonderen om zijn leven, zijn inspirerende preken en grote daden, maar doen dat vaak van een afstand. Dat is niet genoeg. Wij mogen en moeten steeds weer de volgende stap zetten om volgelingen van Jezus te zijn: geloven in hem en daarom steeds meer leven als zijn leerlingen. Verbaasd zijn is niet genoeg.
Jezus in de tempel kan ook een voorbeeld zijn voor ons allen. Hij zat met leraren, luisterde, stelde vragen en kreeg antwoorden. Wie van ons heeft geen twijfels en vragen over ons geloof? Dit mag geen reden zijn om ons minderwaardig te voelen als christen. We hoeven niet bang te zijn om vragen te stellen. Vaak kom ik mensen tegen, die ondanks al hun studie in hun geloof niet verder zijn gekomen dan wat ze in hun kindertijd leerden over godsdienst. Het bespreken van twijfels en het stellen van vragen kan nodig zijn voor ons geloof om te rijpen als leden van de nieuwe familie van Jezus.
Op veel gebieden van ons leven zoeken we informatie en proberen we onze professionele en persoonlijke groei te bevorderen. Maar doen we dat ook op het gebied van ons geloof? We zijn toch niet bang dat ons geloof bedreigd kan worden door onze vragen? Wekelijks is er in ons klooster een leerhuis om meer van de Bijbel te leren en er zijn nog meer mogelijkheden via boeken en tijdschriften om te groeien in ons geloof. Als we onze mogelijkheden tot groeien gebruiken zullen die ook werkelijkheid worden.
Preken over de heilige familie is gemakkelijk, maar we weten allemaal, dat niet ieder gezin heilig te noemen is, soms weten we uit eigen ervaring, dat er mensen zijn, die een leven lang nodig hebben om de pijn en de herinneringen aan hun jeugd te overwinnen. En dan komen wij meestal uit gezinnen waar veel warmte en liefde aanwezig was…, maar de grote meerderheid van in de gevangenis verblijvende mensen is misbruikt als kind. De meeste misbruikers waren en zijn leden van het gezin of kennissen van de familie. Ik geef toe dat dit geen aangenaam manier is om de overweging op deze dag te beëindigen, maar het kan een aansporing zijn om allemaal te proberen in onze viering vandaag te vragen om genade voor het welzijn van alle mensen in hun familieverbanden, dus hier voor onszelf, maar ook voor alle andere mensen over de hele wereld.

Oudjaar: Johannes 1,1-18
31 januari 2009, Henk Jongerius OP

Als je gewend bent aan de vertrouwde vertaling van de eerste woorden van het Johannesevangelie - In den beginne was het Woord - laat deze nieuwe vertaling van de Naardense Bijbel ons op een andere manier luisteren. Het Woord is het spreken van God, het zich uiten en bekend maken van de Ongeziene die ons mensen tot op vandaag naar een woord van Edward Schillebeeckx ‘rakelings nabij’ wil zijn! Het is een dynamisch en spannend gebeuren want ons zoeken naar God, naar de zin en betekenis van ons leven als mensen op aarde, ontmoet een tegenbeweging, namelijk het zoeken van God naar de mens! Hoe kom je op het spoor van deze twee bewegingen, hoe is dat snijpunt van die twee te ervaren? In de liturgie van de tweede zondag na Kerstmis wordt er in de openingszang gezongen uit het boek van de Wijsheid: ‘Terwijl een diepe stilte alles omgaf en de nacht in zijn snelle loop halverwege was gekomen, kwam uw alvermogend woord van zijn koningstroon in de hemel’(Wijsheid 18,14) Het is de stilte die ons binnen voert in het geheim van Gods spreken. Dat is niet de stilte die een onderbreking van ons spreken is of het louter stil vallen van woorden, maar de ruimte waarin wij mensen tot de bevinding kunnen komen wie wij werkelijk zijn. Het is de stilte waarin wij in al onze kwetsbaarheid en broosheid ons niet meer kunnen verbergen en waar wij de stem horen die ons vraagt “mens waar ben je?” Het is die stilte waarvan de prachtige psalm 19 zingt 

‘Aan de hemel staat uw heerlijkheid geschreven,
uw overwicht, de klaarte van uw naam.
Als een boekrol uitgespannen verhaalt het firmament
de daden van uw handen.
Dagen stromen in elkaar over van sprake van U;
nachten fluisteren wat zij weten elkaar toe, over U.
Maar niet zoals de mensen spreken.
Geen stemgeluiden, geen taal, zwijgen is het,
sprakeloze stilte tot aan de randen van de aarde,
weerklank van stilte.
In die stilte laten wij de vraag naar onszelf toe, maar openen wij ons ook voor alles wat mensen ons verteld hebben over de ontmoeting met die Stem. Het zijn de woorden van de Schrift die zoals Huub Oosterhuis het zegt in zijn vertaling:
‘Uw woorden, gaaf, verademing, mijn zielsbestemming,
ik wist niets, Gij maakt mij wijs’.
Gekomen op het einde van dit jaar mogen wij ons herinneren hoe wij die stem misschien onverwacht ontmoet hebben in mensen en ontvangen wij de belofte dat het spreken van God onverminderd voortgaat, zolang de wereld bestaat. Wat zou ons dan nog vrees of angst aanjagen om een nieuw jaar binnen te gaan als De Eeuwige ons blijft zoeken? Als wij het stille gesprek met Hem zoeken zullen wij een weg vinden om te gaan in het nieuwe jaar. De weg moge ons voeren naar elkaar want zij leert ons met elkaar om te gaan als zusters en broeders, als kinderen van één Vader. Zo moge het ons gegeven worden om in dankbaarheid te ervaren hoe God ons rakelings nabij is en ons bij name roept, alle dagen en nachten van ons leven. Amen

Nieuwjaar 2010, Lucas, 2,16-21
1 januari 2010, Theo Koster OP

In het evangelie dat we zojuist hoorden en de verhalen die volgen valt op, dat Maria en Jozef wetsgetrouwe Joden waren. Zij kennen de wet, zij handelen naar wat de wet voorschrijft en voeden hun zoon Jezus erbinnen op. De wet biedt de speelruimte waarbinnen Joden God konden ervaren en de eer brengen die God toekomt. Wat voor gelovige Joden de wet was en is, dat is voor christenen de kerk. De kerk biedt ons het kader waarbinnen we God kunnen ervaren en eer brengen. Wat dit voor mij persoonlijk betekent merk ik regelmatig in mijn omgang met jongeren. Bij het gros van hen is de kerk niet bepaald populair; zij hebben er en willen er niets mee te maken hebben. Toch laat wie ik God noem of liever nog de Barmhartige of Vader zich aan hen zien; velen ervaren iets wat hun overstijgt in hun leven, iets van grote betekenis, maar de woorden ontbreken om dit aan te duiden en met anderen te delen. Op de vraag, hoe dit geheim van leven, dat wat het leven zin geeft te benaderen, beter te leren kennen, hun vertrouwen te geven staan zij veelal met de mond vol tanden en twee linkerhanden. Hoe doe je dat? De speelruimte die de kerk mij, ons biedt om het geheim van ons bestaan te ervaren, te benoemen, te delen en te verdiepen ervaren velen, en niet alleen jongeren, als een gevangenis, niet als ruimte om te leven, laat staan te spelen. Mensen die de kerk zo ervaren zijn niet gek. Regelmatig merk ik zelf dat binnen de kerk geloven in is ingewisseld in geloven dat, vertrouwen is vervangen door zekerheid; als je je maar precies houdt aan wat staat voorgeschreven ben je een goed christen. Alsof het zo simpel zou zijn. Maria en Jozef waren trouw aan de wet, hielden zich aan wat was voorgeschreven, maar ze zaten er niet in gevangen. Dat blijkt uit de reactie van Maria op wat zij van de herders hoorde. Waar allen verbaasd stonden over het gehoorde, gaat Maria verder. Zij bewaarde het gehoorde in haar hart en bleef erover nadenken, hoorden wij. Zij bewaarde het in haar hart, opdat het niet verloren gaat, kan rijpen, zijn betekenis aan haar kan onthullen als zij hieraan toe is. Verderop in het evangelie zullen we dit nog vaker horen over Maria. Voor Maria is de wet geen antwoord op alle vragen, maar biedt de wet het kader om wat haar overkomt toe te laten, te verwerken en te verdiepen zodat het vruchtbaar kan worden. Binnen de kerk wordt zij de eerste gelovige genoemd, een vrouw met een groot vertrouwen. Binnen de oosterse kerk kreeg Maria al snel de titel ‘moeder van God’, een relationele aanduiding, die de westerse, Roomse kerk, heeft overgenomen. Vandaag wordt dit gevierd. Tegelijk zie je, dat de kerk die haar zo graag ‘moeder van God’ noemt, moeite heeft met het relationele. Relaties heb je immers niet in de hand, relaties zijn gebaseerd op vertrouwen; mensen die op zeker spelen houden daar niet van. Jezus kreeg toen hij naar buiten trad het al snel aan de stok met leiders in het Jodendom. Hij die God bij voorkeur aanduidde met ‘vader’ of juister vertaald ‘papa’ werd beschuldigd dat hij de wet overtrad. Geen letter of stipje van de wet verander ik, is zijn reactie, integendeel: ik breng de wet tot vervulling. Dat deed hij. De wet die zijn oorsprong heeft in het verbond dat

God met Abraham sloot, twee personen die in vrijheid zich met elkaar verbinden, zich aan elkaar toevertrouwen, de wet moest behoeden, dat deze relatie vanzelfsprekend werd, een sleur, behoeden dat de een de baas zou gaan spelen over de ander, behoeden dat het tot een breuk, tot een scheiding zou komen, deze wet kwam inderdaad in Jezus tot vervulling. Terecht duiden we hem op basis van zijn leven, zijn dood, zijn verrijzen aan als Gods oogappel, Gods veelgeliefde zoon, inderdaad: uiterst relationeel. In de loop der tijden waren het met name mystici die in woord en gebaar hun geraakt zijn door God probeerden uit te drukken, vorm en gestalte te geven. Mensen als Johannes van het Kruis, Theresia van Avila, Meester Eckhart en vele anderen deden niet anders dan wat Maria vandaag doet: de daden van God niet proberen te begrijpen, maar er je hart voor openstellen, in liefde bewaren, totdat hun hart de mogelijkheid vond ervan te getuigen. Wel, het zal jullie niet verbazen, dat alle mystici problemen kregen met het leergezag, dat overzicht wil, orde, en niet goed raad weet met passie, met uitdrukkingen van liefde en vertrouwen. Ook een mens als onze broeder Schillebeeckx die binnen de traditie van de kerk probeerde te doorgronden de band van de levende God met ons mensen en de mensheid als geheel, Schillebeeckx was geen mysticus maar een theoloog, ook hij ontkwam niet aan wantrouwen, onderzoek, verdachtmakingen vanuit de kerk, die hem zo lief was en waarvoor hij zich vanzelfsprekend heeft ingezet. Vanzelfsprekend zeg ik, want kerk is en was voor hem het mystiek lichaam van Christus. Dit mysterie recht doen vraagt voortdurende meditatie, bezinning en gezond verstand. Aan dit alles geeft m.i. de r.k. kerk hier in Nederland momenteel te weinig aandacht. Meditatie brengt je in contact met jezelf, met je hart, en vervolgens met alles wat dat hart beroert, kort samengevat: het mysterie, de zin van ons leven. Maria was daar een meester in. Bezinning en gezond verstand zijn allereerst iets van onze ogen en oren: openstaan voor de wereld en de mensen daarin verbinden met de Levende. Schillebeeckx was daarin een meester. In de kerk als gemeenschap hier bijeen zijn beiden aanwezig, met name als we eucharistie vieren, opnieuw een uiterst relationeel gebeuren. In de eucharistie danken we immers God en beleven we ons verbonden zijn met de Barmhartige en met elkaar door in Jezus’ naam brood te breken. Het wordt ons aangereikt met de woorden: lichaam van Christus. Hierop ‘amen’ zeggen, dat betekent: het zij zo, het brood ontvangen en eten maakt je tot lichaam van Christus, verbonden met alle christenen, waar ook ter wereld. Niet de kerkelijke regels bepalen dit, maar Jezus die in zijn leven zo hartverwarmend God met mensen en mensen met God verbond. Het kostte hem zijn leven, maar God in wie hij zo hartstochtelijk geloofde is sterker dan de dood en deed hem opstaan; en bevestigde zo dat zijn menselijk leven goddelijk was. De kerk behoedt dit, opdat we niet vergeten. Laten we aan tafel gaan, lichaam van Christus worden en zo getuigen van het vertrouwen dat de Barmhartige, onze Vader in mensen stelt.

Epifanie: Jesaja 60,1-6; Matteus 2,1-12
3 januari 2010, Paul Minke OP

Toen Jezus te Bethlehem in Juda geboren was kwamen er te Jeruzalem wijzen uit het oosten, aldus begint Matteus het verhaal dat we hoorden. De verbeelding is met het ver-haal aan de haal gegaan. De wijzen werden koningen. Het werden er drie. En ze kregen een naam: Caspar, Baltasar en Melchior. En deze was zwart. Ze kwamen op kamelen en hadden rijke geschenken bij zich voor het kind. De verbeelding heeft wel geput uit Bijbelse bronnen zoals ook Matteus zelf, die het beeld van de ster heeft ontleend uit de profeet Jesaja die zegt: “Volkeren komen af op uw licht, koningen op de luister van uw dageraad.”
Terug naar het verhaal. Wijzen, vreemdelingen, niet-joden, heidenen, komend van buiten Israel niet van het uitverkoren volk, onbekend met de Thora en de profeten, zij volgden een lichtende ster, een hemels teken van de pasgeboren koning. De boodschap van het verhaal kan ons niet ontgaan: God heeft zich in Jezus niet alleen aan de joden kenbaar gemaakt, hij heeft zich ook geopenbaard aan alle volken en culturen. In Hem brak een openheid aan zonder begrenzing, die alle mensen omvat. Nogmaals, het heil van God, dat zich in dit kind openbaart, is bestemd voor alle volken, ongeacht ras, kleur en ontwikkeling.
Dat was toen in die tijd niet vanzelfsprekend. Weliswaar stond Joodse volk open naar de volken, zoals ook de lezing van Jesaja ons dat duidelijk maakt, maar men hield de overtuiging vast dat het eigen volk Gods uitverkoren volk was. De volkeren moesten zich bekeren tot het joodse volk en de God van Israel, en hadden zich te onderwerpen aan de Joodse wet en de feesten in de tempel. Zo werd ook gedacht door de eerste volgelingen van Jezus, na zijn dood. Vandaar dat dit verhaal een plek gekregen heeft in het evangelie van Matteus.
Iets gelijksoortigs zien we nog steeds ook in onze eigen kerk. In mijn theologieopleiding werd nog de stelling verdedigd: buiten de kerk is er geen heil, een stelling die ontstond in de tweede eeuw maar die intussen nu toch  wel verlaten lijkt maar nog steeds zijn sporen nalaat. In de oecumene wordt er nog steeds uitgegaan van de gedachte, dat de kerken zich hebben te bekeren tot de katholieke kerk, omdat daar alleen de waarheid in zijn volheid te vinden zou zijn. Ik geloof niet, dat daarmee recht gedaan wordt aan het evangelie. Alsof buiten de kerk God zich niet doet kennen in de tekenen van de tijd, in mensen, die zoeken naar zin en betekenis, naar waarden en normen, naar verantwoordelijkheden en roeping, die het leven inhoud geven.
Je zou met evenveel recht kunnen zeggen: de kerk heeft zich te bekeren, d.w.z. de kerk heeft eveneens op zoek te gaan naar de waarheid van God, die aan het licht komt bij of onder andere volken en talen. Je moet weten, dat ook de niet-joden, zoals Paulus zegt, of voor nu: niet-christenen in Christus Jezus mede-erfgenamen en deelgenoten zijn van de belofte. Komt Gods waarheid ook niet aan het licht

 in zoveel instellingen en bewegingen, die zich inzetten voor meer vrede en meer recht onder de mensen en volken, die het welzijn en geluk bevorderen van zieken, eenzamen, vluchtelingen, die zich inspannen voor het behoud en heelheid van Gods schepping? Waarom hen niet zien als bondgenoten bijde opbouw van Gods Rijk, in de harten van de mensen, in de samenleving die wij met elkaar vormen? Mogen wij er niet op vertrouwen, dat God zich ook in hen openbaart?
Wanneer die openheid ontbreekt kan gebeuren wat in Jeruzalem gebeurt. De wijzen komen in die stad en vragen aan Herodes naar de pasgeboren koning. Herodes richt zich met die vraag tot de hogepriesters en schriftgeleerden. Zij vinden het antwoord in de Schriften. Maar zij horen niet, zij zijn doof, omdat zij de openheid missen naar Gods openbaring onder de volken. Aan de kerk, die het unieke voorrecht heeft Gods licht te laten schijnen vanuit de Schriften, komt het toe open te leggen wie God is, hoe Hij zich geopenbaard heeft in Jezus Christus tot heil van allen. Maar zo lees ik tussen de regels van het verhaal van Matteus door: hoe lees je de Schrift? Ook in het licht van wat geschiedt in de wereld? In wat mensen beweegt? Met het oog op jouw zending in de samenleving? Hoezeer sta je open voor de boodschap die dan doorklinkt in de Schrift, voor de Geest die eruit spreekt, voor het beroep dat op je gedaan wordt? Of kom je niet verder dan de letter, blind voor de wereld om je heen. Het zijn vragen zowel aan de kerk of kerken als ook aan iedere christen.
De wijzen gingen het huis binnen, zagen het kind met zijn moeder en op hun knieën neervallend betuigden zij het hun hulde. Zo niet de Hogepriesters en Schriftgeleerden, zo niet Herodes Ik ervaar soms een plaatsvervangende schaamte als ik om mij heen zie, hoe groepen mensen of alleen zich inzetten voor het welzijn van anderen, zoals onlangs bv. in Kopenhagen, demonstreren met gevaar voor eigen leven maar de kerk zwijgt of lippendienst doet aan de groten van de aarde. Wie dragen de schatten aan: het goud: de rijkdom van hart en geest; de wierook: de inspiratie, die stuwt; de mirre: de volharding bij tegenslag?

Wij zijn met een nieuw jaar begonnen. Wat weten niet wat het ons gaat brengen? Wij wensen elkaar in ieder geval een zalig, gezegend of gelukkig Nieuwjaar toe. Zalig en gezegend zal het zijn, zo mogen wij hopen en erop vertrouwen, als wij een open oog en oor bewaren voor de tekenen van Gods licht, als we open blijven staan voor alle goeds dat onder ons groeit en bloeit, als we de Schriften blijven verstaan en horen als een Blijde Boodschap van Gods verschijnen onder ons in Jezus Christus als we het jaar zien en beleven ieder voor zich en wij met elkaar als een geschenk om elkaar nabij te zijn in goede en kwade dagen, in ziekte en gezondheid, in voorspoed en tegenspoed. Amen.

Doop van de Heer: Jesaja 42,1-7; Lucas 3,15-21
10 januari 2010, Henk Jongerius OP

Lucas beschrijft op een heel eigen manier de doop van Jezus door Johannes de Voorloper. Je kunt eigenlijk beter zeggen dat hij de doop van Jezus niet in detail beschrijft zoals Matteüs en Marcus dat doen. Geven die twee een aparte beschrijving van de doop van Jezus, Lucas plaatst dit gebeuren in heel bijzonder perspectief.
Jezus is één van de velen die door Johannes gedoopt worden en daarmee wil Lucas zeggen dat Jezus deel uitmaakt van het volk dat gehoor geeft aan de oproep tot bekering die Johannes verkondigt. In dat perspectief mogen wij ook de woorden verstaan die uit de wolk klinken: ‘jij bent mijn Zoon, Ik heb je heden voortgebracht’. Daarmee wordt op de eerste plaats het volk van God bedoeld dat immers in de profetie van Jesaja als ‘knecht’ wordt aangesproken. Dat volk heeft vanouds de roeping om temidden van de volkeren een licht te zijn en voor te leven hoe de mens op aarde moet wonen en omgaan met elkaar.
In de prediking van Johannes horen wij dat hij dat volk verwijten maakt dat zij van de weg zijn afgeweken en dat zij zich moeten omkeren en andere wegen gaan! Het zijn de machtigen die van hun tronen vallen en tot gerechtigheid moeten komen. En die gerechtigheid houdt in dat zij ‘de kwijnende vlaspit niet doven en het geknakte riet niet zullen breken’. De wereld die de Eeuwige voor ogen staat is een wereld waarin mensen elkaar niet overheersen maar dienen en behoeden.
Als over Jezus, wanneer hij bidt, de woorden klinken dat hij die knecht is mogen wij verstaan dat die nieuwe wereld in hem op een nieuwe wijze begint en daarmee beantwoordt hij aan de oor-spronkelijke roeping van het volk  Israël. Hij is de ware 

zoon van dat volk en hij staat in de lijn van haar geschiedenis. Daarom horen wij na de doop over de afstamming van Jezus te beginnen bij Eli en eindigend met Adam, de zoon van God.Bij de doop van Jezus wordt ons opnieuw geopenbaard wat ook de roeping is van het nieuwe volk in Jezus’ voetspoor: blinden de ogen openen, gevangenen bevrijding brengen en in het licht roepen allen die in duisternis verkeren.
Wij mensen, als volk van God, zullen ook gehoor geven aan de oproep van de Voorloper en ons omkeren van een weg die heilloos is. In onze eigen Nederlandse kerk maken wij deze dagen mee hoezeer mensen uit elkaar gedreven en in duisternis worden gebracht door leiders die alleen maar spreken over het voorbeeldig volgen van regels en voorschriften, waarin vrijwilligers in de kerk worden gemuilkorfd en monddood worden gemaakt, en alle blijdschap die het goede nieuws van Jezus ten diepste is, op de achtergrond raakt. De kerk dreigt louter en alleen een organisatie te worden, maar is op een doodlopende weg! De weg van Jezus, het kind van God, de ware zoon van Abraham, is er een van gerechtigheid en liefde waarin mensen in een nieuwe verbondenheid kunnen leven met elkaar. Een kerk die niet meer, zoals Jezus, op een biddende manier haar roeping verstaat, kijkt alleen nog naar zichzelf en opent zich niet voor de roeping tot waarachtige menselijkheid die tot ons klinkt. In de doop van Jezus worden wij uitgenodigd om ons te laten onderdompelen in de geest van de man uit Nazareth, de zoon van de Tora, in wie de Eeuwige zich te kennen geeft en die ons Gods naam bemind heeft gemaakt. Zijn woorden zullen ons mensen maken van waarheid en licht: zo moge het zijn!

Bruiloft te Kana: Jesaja 62,1-5; Johannes 2,1-12
17 januari 2010, André Lascaris OP

Stel u voor; u moet op een papier tekenen waar het volgens u om gaat in het leven. Of u moet een kort verhaal daarover schrijven. Dat is een hele klus. Johannes heeft het geprobeerd en dit verhaal geschreven vol met beelden. En hij verrast ons denk ik. Volgens Johannes is het leven een bruiloft. Hoe komt hij aan die gedachte? We moeten terug naar het eerste boek van de bijbel naar het derde hoofdstuk. Daar staat beschreven dat in het paradijs man en vrouw een verstoorde relatie krijgen. Ze voelen zich niet meer veilig bij elkaar. Ze bedekken zichzelf. En het eindigt ermee dat de man heerst over de vrouw. De meest fundamentele relatie tussen mensen raakt verstoord. Johannes zegt dat elke bruiloft een poging is om de verstoring op te heffen en een goede communicatie te herstellen. De relatie tussen man en vrouw wordt het beeld van elke goede relatie tussen mensen, man of vrouw en ook tussen God en mens. Zo zegt de profeet Jesaja dat God zelf Israël, het volk, wil huwen. De bruiloft van Cana is goed georganiseerd. Jezus en zijn leerlingen zijn uitgenodigd, en ook zijn moeder. Er is overvloed van water, nodig om alle mensen schone voeten te geven en de mogelijkheid te geven zich ook religieus en ethisch te reinigen. In de tijd van Jezus waren reinigingsvoorschriften zeer talrijk. De zes kruiken met water zijn een beeld van de zes werkdagen van de week. Jezelf reinigen is hier niet alleen een kwestie van hygiëne maar hebben een religieuze betekenis. Alle oneffenheden, alle modder moet worden afgewassen, alle vuiligheid die er gekomen is tussen de menselijke relaties moet weg. Je moet elkaar recht doen. Je moet jezelf recht doen. Je moet zorgen dat je in evenwicht bent met je naaste. In deze zin moet je schoon zijn. Je moet goed afspreken welke rechten iedereen heeft. De bruid, zij krijgt meestal het beheer over het huis, - de bruidegom, hij krijgt het beheer van de straat, het openbare leven en zo ook over zijn vrouw. Er is ook wijn. Maar op een gegeven ogenblik is er geen wijn. Het feest dreigt in het water te vallen. Zonder wijn is er geen feest. De wijn tilt je uit boven het gewone. De wijn ontspant je. De wijn doet je boven de gewone regels uitstijgen. Al dat wassen wordt minder belangrijk. Je geeft elkaar de hand en danst met elkaar zonder te vragen of het niet nog wat modderig is tussen jullie beiden. Je kijkt er aan voorbij. De verstoringen van het verleden hinderen jullie niet langer. Je neemt elkaar zoals je bent. Je aanvaardt de ander als de gelijke. Je draagt de ander het verleden niet na. De wijn is het beeld van de liefde. De liefde die vergeeft. De liefde die het kwade niet aanrekent, de liefde die alles verdraagt, alles gelooft, alles hoopt. Het is Jezus die de overvloed 

 van liefde in deze wereld heeft gebracht. Hij accepteerde falende mensen zonder dat ze eerst hun falen gerepareerd. Omdat hij accepteerde herstelden zij hun falen. Zijn moeder wijst erop dat er geen wijn is. Jezus houdt allereerst af. Zijn uur van de sterven en verrijzen is nog niet gekomen, het uur van de overvloed van geestkracht die vanuit Jezus over de wereld zal gaan. Maar zijn moeder laat zich niet door hem domineren. En Jezus verandert het water in wijn. De verhouding tussen een man en vrouw wordt niet meer bepaald door rechten en plichten, maar door de liefde. Onlangs ontmoette ik een moslima die islamitisch recht ging studeren. En ik realiseerde me dat er niet zoiets is als ‘christelijk recht’. In het christendom staat de liefde voorop. De liefde gaat boven het recht uit. De liefde die je houding niet afhankelijk maakt van de houding van de ander. De liefde waardoor je zorg hebt voor de ander als voor jezelf. De liefde die iets anders is dan verliefdheid, de liefde die niet allereerst een emotie is, maar een concreet handelen. Een liefde die niet alleen vrijheid geeft, maar ook grenzen trekt, eerbied heeft voor de ander. Het is de liefde die de verstoringen tussen mensen opheft, de wereld weer verandert in een paradijs, mensen weer openmaakt naar elkaar. Je hebt geen rechtsregels meer nodig hoogstens, soms als een hulpmiddel, dat je daarna weer achter je laat. Je kijkt niet meer naar waar je recht op hebt, maar je kijkt naar de ander, en maak je er geen zorgen over dat jezelf weerloos, naakt bent.Van die wijn drinken wij nog steeds. Er is hier een grote hoeveelheid, bijna meer dan 700 liter, meer dan nodig is voor een bruiloft. Jezus zelf wordt de bruidegom. Zijn leerlingen geloofden in hem en samen met hen en zijn moeder vertrekt hij, gaat hij verder.Ons laat hij zijn wijn na zodat wij kunnen leven zoals hij. Zodat wij kunnen handelen zoals hij. Leven vanuit dezelfde geestkracht als hij. Daarom delen wij wijn bij de eucharistieviering; zij is zijn bloed dat wil zeggen zijn geestkracht, zijn leven.Wij leven nog steeds in een wereld waarin de verhoudingen tussen mannen en vrouwen en tussen mensen in het algemeen verstoord zijn. Alleen de liefde kan die verstoringen doen verdwijnen. De liefde doorkruist rechten en plichten. Ze is daarom vaak niet welkom, ze verstoort. We zien hoe de kerken toch weer vaak teruggrijpen op rechten en plichten. We zien hoe we dat zelf ook doen. Dit verhaal van de bruiloft van Cana nodigt ons uit om van de wijn te drinken, waarvan er nooit een tekort is. Een wijn die ons niet benevelt, maar ons een helder zicht geeft op onszelf en onze wereld. Ons wordt geopenbaard dat de liefde de toekomst heeft.