PREKEN VAN DE
DOMINICAANSE GEMEENSCHAP TE HUISSEN: Advent en Kersttijd 2009-2010 (C)
1e zondag van de Advent: Jeremia
33,14-16;
Lucas 21,25-36 |
29
november 2009, Mies Singendonk OP |
1.In de oude
Mayatijdrekening is het jaar 2012 een rampjaar, het einde van de
wereld. Er is nu er een film met de titel 2012. Het is natuurlijk niet
echt, maar past precies bij wat Jezus vandaag in het Lucasevangelie
zegt: “De mensen worden onmachtig van angst voor wat er met
de wereld zal gebeuren”.
In het echte leven, krijgen we iedere dag onze portie nieuws. En daar
staat momenteel de roep om
afrekening en transparantie centraal: “Je mag mij afrekenen
op”. Ja, er is veel onechtvaardigheid en bedrog die aan het
licht gebracht moeten worden. Om er mee af te rekenen.
In het echte leven, krijgen we iedere dag onze portie nieuws. En daar
staat momenteel de roep om afrekening en transparantie centraal:
“Je mag mij afrekenen op”. Ja, er is veel
onechtvaardigheid en bedrog die aan het licht gebracht moeten worden.
Om er mee af te rekenen.
Een vraag:
natuurlijk moet onrecht bestraft worden, wie vindt dat niet? Maar is
dat wel genoeg? Moeten we niet met het naderende kerstfeest voor ogen
eerst eens met álle onrecht afrekenen en zo het kwaad uit de
wereld én de kerk verdrijven? Een andere vraag: hebben we
nog niet genoeg heksenjachten gehad? In plaats van zuivering kwam er
immers nog meer onrecht.
En dan de vraag of er
behalve bestraffing van
onrecht niet ook nog iets anders nodig is?
Mag ik u daarom
meenemen
naar een zin uit psalm 25? In de Naardense vertaling staat:
“Laat het zijn Éne, omwille van uw naam, dat ge
mijn onrecht vergeeft, want dat is overvloedig”. Mensen, wat
is er zo belangrijk aan dit zinnetje? In deze zin balt de psalmist de
overvloed aan onrecht én de hoop, samen. Er staat niet dat
onrecht niet bestraft moet worden, maar er wordt gesproken over
vergeving door de Éne. Is dat soms geen hoop?
3.Zijn er nog meer
tekenen van hoop te vinden? Ja, in deze zin uit het
evangelie: “Wanneer de twijgen van de vijgenboom zacht worden
en beginnen uit te botten, dan weet je dat de zomer in aantocht
is”,
|
Gods rijk
in aantocht is. Of, deze zin: “Hemel
en aarde zullen voorbij gaan, maar mijn woorden zullen niet voorbijgaan
Eigenlijk: de rechtvaardigheid, ook de kleinste goede daad, zal niet
voorbijgaan, die heeft eeuwigheidswaarde.
4.Maar ja, wie durft
zich rechtvaardig te noemen? Is dat iemand die
volmaakt is? Als de eis volmaaktheid is, dan is rechtvaardigheid een
ontmoedigend ideaal. Er zijn immers altijd armen onder ons. En altijd
wel iets wat volmaaktheid in de weg staat. Maar is dat een reden om te
wanhopen? Stel je eens een leven zonder hoop voor. Cynisme is een grote
verleider. Stel je voor dat we ons laten verleiden om zonder hoop onze
tijd door te brengen. Dan wordt het leven tijdverdrijf.
5.Hoop is misschien
dwaas. Het lijkt voorbij te gaan aan de overvloed
aan schuld in de wereld. Als we cynisch zijn over de wereld, dan hebben
we het grootste gelijk van de vismarkt. En met dat oorverdovende
gelijk, uitgeschreeuwd in chocoladeletters, kun je scoren.
Maar hoop en vertrouwen
hebben de stilte van het hart nodig, een
waakzaam oor dat temidden van het tumult, luistert naar de innerlijke
ruimte. De stille ruimte waar God tot spreken kan komen. Hoop heeft een
wakker oog dat naar de ander kijkt, alsof het Godzelf kan zijn, die
daar voorbij gaat en je even aankijkt. Wie hoopt en vertrouwt brengt
licht. Bij zo’n mens is het altijd advent, eigenlijk. Komt u
ook wel eens zo iemand tegen? Niet zo iemand die nooit tegenslag heeft
gekend, maar juist iemand die een moeilijk leven heeft. Zo iemand
verspreidt toch licht, wonderlijk.
7.We kennen de woorden
van Jezus en de profeten als woorden van hoop,
vertrouwen en naastenliefde. Laten we elkaar dus bemoedigen en laten we
God vragen om ons voor vandaag, de eerste dag van de Advent hoop en
vertrouwen te schenken. We kunnen er iedere dag om vragen, ook in een
andere tijd van het kerkeljk jaar. Laat het zo zijn dat wij iedere dag
de komende verwachten en klaar zijn om hem te verwelkomen.
|
2e
zondag van de Advent: Baruch 5,1-9; Lucas 3,1-6
|
6
december 2009, Henk Jongerius OP |
Ik herinner me nog
hoe ik vroeger op mijn schriften of boeken op school mijn naam noteerde
en er vervolgens ons woonadres bij vermeldde, de stad waarin ik woonde,
het land, het werelddeel en tenslotte heel de bewoonde wereld, en
mijzelf op die manier - zonder natuurlijk dat te bedoelen - mijzelf
uitriep tot het middelpunt van de wereld!
Vandaag horen wij in het evangelie een omgekeerde beweging die van
groot naar klein gaat. Wij horen hoe de groten en machtigen van de toen
bewoonde wereld genoemd worden: de keizer Augus-tus, de allerhoogste,
en vervolgens zijn plaatsbekleders en de gebieden waar zij over
heersten; wij horen ook de kerkelijke overheden genoemd worden en daar
schuilt een duidelijke bedoeling achter. Tussen de regels door horen
wij de namen van mensen die een rol hebben gespeeld in het leven van
Johannes en Jezus: Herodes die Johannes naar het leven zou staan,
Pontius Pilatus die zijn besmeurde handen schoon wast als het over
Jezus gaat en de hogepriesters Annas en Kajafas die heulden met de
vreemde overheerser!
Alhoewel zij met name genoemd worden vervullen zij toch maar een bijrol
in het verhaal dat Lucas ons gaat vertellen. Want temidden van heel dat
wereldgebeuren zegt hij dat er iets belangrijks plaats vindt, namelijk
dat het woord van God ‘geschiedt’ aan Johannes in
de onherbergzaamheid van de woestijn.
Wat betekent dat ‘geschieden van het woord’?
Dat er midden in het grote wereldgebeuren er aan Johannes een ervaring
overkomen is waarin hij ziet waar het werkelijk op aan komt in onze
wereld. Het gaat niet om macht, om overheersing, om het groot maken van
eigen naam en
|
faam waardoor andere mensen het onderspit
delven en
naamloos worden. Nee, die wereld moet volstrekt en helemaal omgekeerd worden. De heuvels en
dalen die als beeld gebruikt worden voor hoog en laag en de afstand
tussen mensen aanduiden, moeten geslecht worden zodat er weer rechte
verhoudingen tussen mensen kunnen komen. Daarom horen wij Baruch zeggen
dat mensen die weggesleept werden weer naar huis worden gebracht
‘gedragen als op een koningstroon’.
Daar waar wij anders gaan denken en kijken in de wereld waarin wij
leven, zal ons leven niet langer getekend worden door zucht naar macht
en agressie, door vijanddenken, maar wij zullen met Gods ogen gaan
kijken. Hij gedenkt mensen, hoorden wij en zijn naam betekent dat Hij
er zal zijn voor ons. Hij of Zij wil de Bron van ons leven zijn, het
Licht waarin wij staan en de ruimte waarin wij ademhalen en wie leven
vanuit dat besef zullen ook zelf in die gezindheid naar anderen kijken.
Het zijn mensen die hun hart laten raken door mensen - barmhartig - en
erop uit zijn om ze tot hun recht te laten komen! Waar dat gebeurt
leven wij in het licht van God en in het licht van bewogenheid en
rechtvaardigheid zal het aanschijn van onze aarde veranderen, zullen
wij mensen worden zoals wij bedoeld zijn. Dat is wat wij in de geboorte
van Jezus gedenken: dat de nacht waarin onze wereld verkeert in licht
zal veranderen. Wanneer wij in het voetspoor van die mens gaan wandelen
en handelen, zal er een wereld komen waarin wij met elkaar zullen leven
in overvloed. Dat ook in ons leven het woord aan ons mag geschieden:
dat zal een droom zijn!
|
3e zondag van de Advent: Sefanja
3,14-18a; Lucas 3,10-18
|
13
december 2009, Antoon Boks OP |
Stel
je voor dat het
lukt, om onze aandacht te richten op onze Heiland die gekomen is en
komt, ook al is het aan het einde van de tijden, of laten we het
dichter bij onszelf houden: de heiland die komt of misschien al is
gekomen in ons leven.
Johannes de Doper wijst naar de volwassen Christus, want Hij zegt tegen
de menigte, “...er komt er een die sterker is dan
ik”. Zijn we al klaar voor Kerstvieringen?
De boodschap van
Johannes moedigt me aan: "Er komt er een." In deze adventstijd is het
niet allemaal kommer en kwel. Vandaag mogen we nadruk leggen op
vreugde, feest, hoop. Vroeger hadden ze het over "Zondag Gaudete." In
het midden van Advent, of mag ik ook zeggen in het midden van de
Conferentie van Kopenhagen mogen we denken aan Christus' aanwezigheid
in ons leven.
Dat is makkelijker te doen als alles goed gaat, maar het gaat niet
altijd goed. Dat weet iedereen en God weet het ook, want Hij kent de
gang van ons leven, we zijn immers zijn kinderen.
Gebed betekent niet
alleen maar vragen. Zelfs als we iets vragen dan weten we ook dat gebed
niet leidt tot onmiddellijke wijzigingen in onze situatie. Maar dat
betekent, dat we echte vreugde kunnen hebben in ons gebed, als we
voelen, dat "de Heer nabij is."
Daarom is het goed om zelfs als we
biddend vragen om iets, dat we het doen onder dankzegging. Of het goed
gaat of niet, de Heer is in ons midden. Laten we onszelf herinneren aan
de nabijheid van Christus, niet alleen in verontrustende tijden, maar
ook te midden van allerlei leuke dingen al is het maar klatergoud of
zoals gisteren een sprankelende verlichting in Huissen bij kaarslicht.
Vandaag hoorden we Johannes de Doper in veel rustiger bewoordingen
spreken. Eerder sprak hij de menigte nog aan als "adderengebroed."
Nu
waarschuwde hij hen om niet op de verkeerde manier te proberen de
komende toorn te ontvluchten, maar zich te bekeren. Vandaag is de druk
van de ketel en velen vragen zich af of "Johannes niet de Christus zou
kunnen zijn." Het was best mogelijk, dat als de mensen dachten dat
Johannes de langverwachte Messias zou zijn dat ze dan meer aandacht
zouden besteden aan zijn felle argumenten.
Johannes verhoogt de aandacht van de mensen die popelen om goed nieuws
te horen, want er komt iemand… die belangrijker is dan hij.
Hij belooft
geen mooi
ingepakt geschenk, niet zoals we dat gewend zijn te krijgen van
Sinterklaas, ook
|
niet
van de Kerstman, maar iets van langere duur. Het
is een geschenk dat ons niet zal teleurstellen. In tegenstelling tot
andere giften waarvan de garantie veel te vlug vervalt, krijgen we een
geschenk voor ons hele leven, want Johannes belooft, dat Jezus ons zal
dopen met de heilige Geest en vuur.
Mag ik zelfs in onze kapel zeggen, dat we vuur kunnen gebruiken om ons
nog vrijer te maken van routine in ons leven als kind van God? Wie kan
geen gebruik maken van de gaven van de Geest voor vernieuwing en
stimulans? Mogen we ook weer reageren op de prediking van Johannes met
dezelfde vraag die zijn oorspronkelijke toehoorders hem vroegen: Wat
moeten we doen? Of misschien nog mooier: wat mogen we doen?
Laten we eerlijk zijn: Johannes vraagt niet het onmogelijke. Hij
vertelt ons vandaag, ongeacht onze manier van leven, om recht te doen
aan mensen, mensen goed te behandelen en hen te helpen in nood. Dit
past misschien net zo mooi bij de grondgedachte van Amnesty
International, waar vandaag vele mensen bij stil staan.
Johannes riep mensen om klaar te zijn voor de Christus die op komst is
in alle situaties van ons dagelijks leven. De wijzen waarop we handelen
bij het nakomen van de richtlijnen van Johannes zouden in feite kunnen
aangeven: Ik wil tonen in mijn dagelijks leven dat ik goed wil leven.
Misschien doen we dat al, dan is er helemaal geen verandering nodig.
Maar voor het geval, dat het nog niet helemaal zover is, dan kunnen we
hierin een beetje verandering aanbrengen. We kunnen ons dagelijks leven
niet veranderen, zonder dat we al de kracht van God bezitten. Christus
kan alleen verschijnen, zoals Johannes voorspelde als we steeds weer
ons geloof vernieuwen door zijn gaven in deze Advent. In ons gewone
leven kunnen we flitsen van verrassende warmte laten zien als gevolg
van het feit, dat wij gedoopt zijn met de Heilige Geest en vuur.
Op welke manier willen we ons echt voorbereiden op Kerstmis? Ik wil
proberen om te luisteren naar Johannes de Doper en daardoor te komen
tot de vreugde van een biddende geest, tot de bereidheid om te
veranderen; om meer te denken aan anderen in nood, om met een open
geest ons klaar te maken voor de komst van Jezus in onze vele
dagelijkse vermommingen.
En als ik dan toch nog met een laatste verzoek mag komen. Ik wil de
vrede van God die alle verstand te boven gaat, vragen. Ik weet het: het
is een lange lijst, en dat na Sint Nicolaas, maar misschien is het
mogelijk om het aan God te vragen in dankbaarheid voor alles, wat we al
gekregen hebben.
|
4e zondag van de Advent: Micha 5,1-4a;
Lucas 1,39-45
|
20
december, Ernst Marijnissen OP |
Een
groot deel van
ons leven wordt beheerst door wachten. Wachten op mensen, wachten op
dingen, die kunnen gebeuren of waarvan we willen dat ze zullen
gebeuren, én wachten op dat wat onherroepelijk vaststaat: de
dood. In dit opzicht is heel ons leven een en al advent. Wachten is een
opvallend kenmerk van het menselijk bestaan. Daarom lijkt het mij
belangrijk dat een mens met dit wachten goed kan omgaan. Om het wat
zwartwit voor te stellen: er zijn mensen, die kunnen wachten, ongeacht
of het hun moeite kost of lijkt aangeboren. Er zijn er velen, doe het
niet kunnen of niet willen. Die willen meteen alles weten, alles doen,
overal meteen een antwoord op krijgen. Ze doen niets liever dan alles
eerder weten dan anderen, geheimen zo snel mogelijk bekendmaken, van
alles het nieuwste aanschaffen of gebruiken, en gunnen zichzelf
nauwelijks de tijd om van het heden te genieten of daarbij stil te
staan. Omdat wachten tot het leven behoort, kan het niet anders of deze
mensen raken met het dagelijks gebeuren op gespannen voet. Ze worden er
ziek van. Overspannen, gestressed, nerveus, depressief en niet zelden
agressief. Ik spreek uiteraard in algemene bewoordingen. Dit is geen
medisch bulletin. Ik wil alleen de aandacht vestigen op de noodzaak van
het kunnen of leren wachten.
Twee vrouwen ontmoeten elkaar en ze zijn - let op - in verwachting! Ik
begrijp dat we ons hier gemakkelijk kunnen laten verleiden tot
praktische, huiselijke en psychologische beschouwingen. Maar de
evangelist Lucas doet ons geen mededeling over een kleine gebeurtenis
uit het leven van twee vrouwen, of uit dat van Johannes en Jezus, die
uit hun geboren gaan worden. Lucas is op de grote toer van Gods
heilsgeschiedenis. We moeten ons, dunkt me, afvragen: wie zijn
Elizabeth en Maria - beiden in ‘blijde’ verwachting
- eigenlijk? Waar worden we op gewezen?
Elizabeth is het beeld van de verwachting van de Schriften, van de
Tenach, van wet en profeten, van Mozes en Elia. Vroeger noemden we dat
het oude testament. Ten onrechte. Alle verhalen, psalmen en spreuken
vertolken het oerverlangen van ons mensen naar een leven van vrede,
harmonie en vriendschap tussen mensen. Vandaag de dag voegen we daar
aan toe: van een schone wereld, waarin we opgeruimd en opgelucht kunnen
adem halen. Dat verlangen wordt de levensweg van het bijbelse
Israël. Het volk van God heeft een blijde boodschap aan heel
de wereld te verkondigen: dat het oerverlangen eens zal worden vervuld.
God zal de volken binnenvoeren in een nieuwe hemel en een nieuwe aarde.
Een nieuw woongebied, waar geen kwaad meer gevonden zal worden.
Elizabeth is de oude synagoge, die na zovele eeuwen onvruchtbaar en
versleten leek geworden. Wat was er van Israël over in de
dagen dat Jezus komen zou? Was het verlangen tevergeefs? Toch niet,
want al is Elizabeth hoogbejaard en onvruchtbaar geworden, gelijk eens
Sara was, ze raakt in blijde verwachting. Haar man Zacharias, oud als
zij, kon het niet geloven toen hem een nieuwe geboorte door
Gabriël werd aangezegd. En hij verstomde. Dan wordt Elizabeth
zwanger. Het oude volk wordt door God tot nieuw leven verwekt. Er is
weer hoop, want zie: daar komt Maria naar haar toe.
Maria! Jong, vitaal, vol toekomst en hoopvol perspectief. Maria en het
kind in haar schoot verbeelden het antwoord op het eeuwenoude verlangen
en verwachten van Israël. Wat wij het nieuwe testament noemen
zal
|
de Schriften
vervullen. Het zal de eerbiedwekkende
en oude
profetie, waarvan de Schriften vol staan, tot werkelijkheid maken.
Daarom springt Johannes op in de schoot van de oude Elizabeth. Johannes
is immers de laatste profeet voor Jezus’ komst. Daarom wijst
hij uit naam van alle profeten, die via de Schriften ons hebben
aangemaand, eeuw na eeuw, de Messias aan. Daarom wordt van hem verteld
dat hij de weeromgekomen Elia is. Elia is immers meer dan een persoon.
Hij is óók het beeld van het profetisme in
Israël. Zoals Mozes dat is van de Tora, de Wet. Mozes en Elia:
wet en profeten, de Schrift. Met hen zal Jezus in gesprek gaan. U weet
dat van het prachtige visioen op de berg Tabor. Jezus zal Mozes en Elia
vervullen. Hij zal voor eens en altijd bekendmaken hoe de blijde
Boodschap, in de Schrift verwoord, telkens opnieuw weer fris en nieuw
kan klinken. Een blijvende boodschap voor alle komende geslachten.
De ontmoeting tussen Elizabeth en Maria leert ons iets van groot
belang. Deze ontmoeting getuigt van blijdschap en dankbaarheid. Het is
een samenkomen en niet een uiteengaan. Maria bewijst haar diensten aan
Elizabeth. De oude synagoge verliest niets van haar betekenis. De
Schriften, wet en profeten, Mozes en Elia blijven de inspiratiebron
voor allen, die durven wachten op de toekomst van God. Er is geen oud
en geen nieuw testament. Er zijn alleen de Schriften en de vervulling
daarvan op een wijze, die God behaagt: deze is mijn beminde zoon, in
wie ik mijn welbehagen heb! Daarom staat in het verhaal geschreven, dat
Maria Elizabeth begroet. Niet omgekeerd! Zij betoont haar respect voor
de lange geschiedenis, die nu tot vervulling komt en die in haar wordt
uitgebeeld en verteld. Hier wordt ons verhaald van de ontmoeting tussen
geschiedenis en traditie enerzijds en de ongeboren, nog niet te
verwoorden toekomst anderzijds. Deze ontmoeting is geen verwerping van
wat eens was, maar van wat verder gaat. Een ontmoeting is immers het
tegenovergestelde van een breuk. Dat die breuk er toch is gekomen is te
wijten aan menselijk falen, en getuigt beslist niet van een door de
kerk geclaimde onfeilbaarheid. Integendeel. Deze ontmoeting gaat vooraf
aan de geboorte van Jezus, de Christus, Gods Gezalfde, alsof Lucas ons
wil waarschuwen. Ik herinner me ook aan ander bijbelwoord: ga je eerst
met je broeder verzoenen voordat je verder gaat. Joden en Christenen
kunnen niet zonder elkaar. De een is niets zonder de ander.
Dit alles geschiedt in het verborgene. Twee vrouwen in verwachting.
Twee kinderen in de moederschoot. Ergens in het bergland van Juda, in
een uithoek van de wereld. Een gebeuren even nietig en onaanzienlijk
als een graankorrel. Hoe waar heeft de profeet Micha geprofeteerd. We
hoorden het in de eerste lezing: Maar jij, Betlehem in Efrata, te
gering om te zijn bij de duizenden van Juda, uit jou zal er een voor
míj voortkomen om heerser te zijn in Israël; zijn
herkomst is uit lang vervlogen tijden, uit de dagen van weleer.
Daarom geeft hij hen slechts prijs tot de tijd dat zij die baren zal
gebaard heeft; dan zal het overblijfsel van zijn broeders terugkeren
tot de zonen Israëls.
Hij zal daar staan en hun herder zijn in de kracht van de ENE, in de
hoogverheven naam van de ENE, zijn God; dan kunnen zij neerzitten, want
nu zal hij groot zijn tot aan de einden der aarde.
|
Nachtmis
2009: Jesaja
9,1-6; Lucas 2,1-14
|
25
december 2009, Paul Minke OP |
Kerstnacht
is voor
ons, die hier nu samen zijn, heilig. Voor ons! Voor ieder
voor de een, die zich veilig en geborgen voelt in zijn/haar geloof
en vertrouwd met zijn God en de geloofsgemeenschap hier in de kerk,
voor een ander wellicht die zijn weg zoekt in zijn vele twijfels en
vragen,
die zich religieus min of meer dakloos voelt, maar toch.
Hij/zij is er en is van harte welkom en wie weet vindt hij wat hij
zoekt.
Wie/wat we ook zijn, jong of oud, kerks of niet, zoekend of wetend,
de kerstnacht is ons heilig. Een nacht die we niet willen missen.
Waarom? Waarom wij? Omdat we de verhalen delen die we hoorden
en vooral de boodschap van hoop en geluk die erin besloten ligt.
We delen de woorden, hoe verschillend we ze wellicht verstaan:
“Ik verkondig u een vreugdevolle boodschap
die bestemd is voor heel het volk.
Heden is u een redder geboren, Christus de Heer, in de stad van David.
En op aarde vrede onder de mensen in wie God welbehagen
heeft.”
Het zijn woorden, die in ons een groot en diep verlangen loswoelen
naar vrede en geluk, naar een aarde en wereld zonder angst en leed.
Deze nacht beseffen we meer dan in andere nachten die we doormaken,
dat een mens eigenlijk geboren wordt voor geluk en vrede en liefde.
Deze nacht is ons zo heilig, omdat het ondanks wat we zien en meemaken
de hoop in ons levend houdt, dat het ooit eens geschieden zal
dat wat we dromen, wat we verhopen, dat wat ons voorgehouden wordt
door Jesaja: Het volk dat in het donker woont, ziet een groot licht.
Dat volk zijn wij, die moeten aanzien dat de wereld en volkeren
verkommeren.
Wanneer de profeet Jesaja deze woorden of dit visioen uitjubelt,
woont het joodse volk in feite nog in het land van de doodse
duisternis.
Het is onderdrukt, is van zijn land beroofd, het is rechteloos en
stateloos.
Het juk drukt zwaar, het blok op de nek is een ondraaglijke last, de
stok van de drijver een vernederende slag.
Toch, wat hij zei, was een danklied, een zegezang, een bevrijdingslied:
“Gij hebt de blijdschap vermeerderd, hun vreugde
vergroot.”
Wat hem beweegt om een danklied aan te heffen was de belofte van de
God.
En God is getrouw. De bevrijding zal plaatsvinden, hoe ondenkbaar ook.
Dat gaf Jesaja reden om te jubelen. In zijn beleving was het al
gebeurd:
een kind is ons geboren, een zoon werd ons geschonken.
Vanuit die zekerheid had de huidige realiteit zijn verschrikking
verloren.
Zo ook belijden wij in deze nacht zingend dat wat met dit kind begonnen
is
het Rijk van vrede en gerechtigheid, de kern van Jezus’
boodschap, ook eens definitief zal doorbreken in onze doodse
duisternis, voorgoed,
Deze verwachting vervult ons met grote dankbaarheid en vreugde
ook al is het nog niet voltooid en lijkt de vervulling verder weg dan
ooit.
Dit teken is ons gegeven:
“Gij zult het pasgeboren kind vinden,
in doeken gewikkeld en liggend in een kribbe.”
|
Zijn
namen zullen zijn, zo weten wij: Jezus: God redt, Immanuel:
God-met-ons.
Of: men zal hem noemen: Wonderbare Raadsman, Goddelijke held,
Vredevorst.
Is er een mooier teken denkbaar dan een kind, weerloos, kwetsbaar,
ontwapenend, pretentieloos? Een kind zonder macht en aanzien,
geboren in een stal of tent, omdat er geen plaats was in de herberg?
Mocht iemand denken: God is een gewelddadige God. Hij vergist zich.
Mocht iemand denken: God is een machtige God. Hij vergist zich.
Mocht iemand denken: God is een dwingende God. Hij vergist zich.
God kan zijn menslievendheid niet beter aan ons openbaren dan in een
kind,
liggend in een kribbe, een voederbak, van alle grootheid ontdaan.
Een God, die zich zo openbaart als in deze nacht en duisternis
bedriegt niet en Hij heeft meer van ons te vrezen dan wij van Hem.
Open uw hart voor de boodschap van deze Kerstnacht.
Open uw hart voor de God, die in een kind mens geworden is.
Open uw hart voor een God, die zo met ons mensenlot begaan is
dat hij onze kwetsbaarheid, leed, verdriet, onze hoop delen wil.
Open uw hart voor de God, die in u zijn welbehagen heeft.
Het mag dan waar zijn, dat onze wereld nog steeds onbarmhartig,
hard, wreed en moorddadig is en weinig mededogen kent;
Het mag dan waar zijn, dat eigenbelang van volken en mensen
zwaarder wegen dan vrede en het algemeen welzijn voor ieder;
Het mag dan waar zijn dat we meer dan eens ons machteloos voelen
en hulpeloos bij het zien wat mensen anderen en onze aarde aandoen;
maar horen mochten we deze nacht: Heden is uw een redder geboren.
In dit Heden ligt besloten: onze toekomstverwachting kantelt voorgoed:
van duisternis naar licht, van kwaad naar heil, van ondergang naar
bevrijding, van dood naar opstanding en leven.
Niettemin, ook dit kan niet onbesproken blijven.
Dit kind doet, zoals elk mensenkind dat geboren wordt,
een beroep op ons om het te omringen met onze zorg en liefde.
Dit kind doet, kwetsbaar, weerloos en machteloos als het is
een beroep op ons niet blind voorbij te gaan aan mensen,
die even weerloos, kwetsbaar en machteloos zijn als hij.
Dit kind doet, hulpeloos, ontwapenend en vragend als het is in zijn
kleinheid,
een beroep op ons om onze handen uit te steken naar hen die zijn zoals
hij.
Ook dit roept een pasgeboren kind in ons wakker.
Zo krijgt de vrede een kans, treedt het visioen uit het duister,
krijgt het recht zijn beloop, overwint de liefde de haat.
Zo doende worden tranen gewist, vinden ontmoedigden nieuwe hoop,
ervaren eenzamen warmte en liefde, komt saamhorigheid tot bloei.
Dan zal het licht en de vrede, waarvan we zingen in deze nacht
niet slechts woorden zijn die vervliegen in de realiteit van alle dag
maar een beloftevol visioen blijven voor de komende tijden.
Ik wens u allen een Zalig Kerstfeest toe. Amen.
|
1e
Kerstdag: Johannes 1,1-18
|
25
december 2009, André Lascaris OP |
Niemand
heeft ooit
God gezien. Maar elk mens, moet beslissen of zij/hij kan, mag, geloven
in God, vertrouwen op God en in welke God. Want iedereen zoekt naar
zin, naar een betekenis voor het leven. Is mijn leven onzin, wordt er
recht gedaan. Wint het licht dat zo vaak het lijkt te verliezen tegen
de duisternis, uiteindelijk toch? Of capituleert het leven voor de
eindigheid, de dood? Of…
De eniggeboren zoon, d.w.z. de geliefde vertegenwoordiger van God op
onze aarde, Jezus, heeft ons gezegd wie God is. Volgens de evangelist
heeft Jezus uitgelegd, - door woord en daad - dat alles begint met het
spreken van de God. God spreekt, niet in de leegte, of in zichzelf. Hij
spreekt tot ons, tot ieder van ons. God spreekt in de hoop dat ieder
van ons zijn gesprekspartner wil worden. Dit spreken, dit aanspreken,
is de meest karakteristieke activiteit van God. Het is eigen aan deze
God communicatie te zoeken, bruggen te slaan. Door dit spreken komt al
het goede tot stand. Iets laten gebeuren, iets laten zijn is alleen
mogelijk in en door het spreken. Door zijn spreken worden wij geboren
als zijn gesprekspartners. Onze wereld, wijzelf, onze kinderen, onze
ouders zijn er slechts dankzij dit spreken.
Spreken is creatief, is aanstekelijk, schept leven en geeft licht in de
duisternis - in de duisternis van een crisis, een chaos, waarin we niet
meer weten waar we vandaan komen, laat staan waar we heengaan. De
duisternis is geen macht tegenover het spreken van God. Het is het
ontbreken van het spreken. Het duister is niet wat wij vaak met stilte
bedoelen. Wat wij positief als stilte aanwijzen, is eerder als het wit
tussen de regels van een gedicht. Dit wit is er niet voor niets, het
spreekt, heeft zin. Het duister is de weigering te spreken, het
afwijzen van communicatie, het misbruiken van het spreken, het zaaien
van dood en verderf in plaats van het verwekken en baren van het leven.
Dat spreken, dat licht, dat leven, heeft zich in onze eindigheid
begeven. Want God wil ons aanspreken. Zijn spreken is kwetsbaar
geworden, breekbaar, fragiel, open voor misverstanden. Maar juist zo
kan het bij ons verblijven. Hoe zouden wij anders zijn spreken kunnen
verstaan? Toen het volk van Israël rondzwierf in de woestijn
verbleef het spreken van God in een kwetsbare tent; toen het volk zich
gevestigd had, in een tempel die verwoest kon worden, maar vandaag
vieren wij dat dit spreken vooral woont en verblijft in het
levensverhaal van een sterfelijk mens, Jezus. Dat het spreken van God
vlees is geworden, betekent dat het deelt in de zwakte, de gebrokenheid
en fragiliteit van ons mensenbestaan. Als het spreken van God zo luid
en duidelijk was als dat van sommige politici die met groot gemak
aanwijzen wie er wel en wie er niet tot onze samenleving behoort,
zouden meer mensen het beluisteren en volgen, maar het zou geen echt
spreken van God meer zijn. Gods Woord ontmoeten we alleen in
gebrokenheid, in zwakte, gemakkelijk te misbruiken.
|
Gods
spreken
verzamelt, brengt mensen bijeen die van elkaar verschillen, schept een
bont en kleurrijk gebeuren. De sneeuw maakt dit jaar deze kerstmis tot
een ‘witte kerstmis’. Maar het moet niet zo zijn
als in sommige plaatsen in Noord-Italië waar men een
‘witte kerstmis’ wil bereiken door alle
vreemdelingen met kerstmis de gemeente uit te zetten.
Gaat het spreken nog wel door? - het spreken van God. Niet alle
communicatie is drager van het spreken van God. Veel communicatie is
alleen maar loos geluid of bestaat in loze gebaren. De kwantiteit van
onze communicatie en de hoeveelheid van communicatieve hulpmiddelen is
de laatste jaren ongelooflijk gegroeid. Maar daarmee is de kwaliteit
van de communicatie nog niet toegenomen. Vaak verdrinkt de inhoud in de
overvloed van informatie die op ons aan komt stormen zoals de
chaotische branding van de zee op het strand.
Waar gaat het spreken nog wel door? - het spreken van God. Misschien
niet meer allereerst in en door de kerken, de instituties die geschapen
zijn ten bate van het spreken, maar die zichzelf daarvoor herhaaldelijk
hebben gediskwalificeerd. Het spreken van God is vaak onkerkelijk
geworden. Juist op plaatsen waar we het niet verwachten gaat dit
spreken voort. Voor ons op het eerste gezicht onherkenbaar, leeft het
in bijvoorbeeld vele teksten van de pop muziek, in beelden van films
die meer zijn dan louter amusement, in serieuze romans en bovenal in
het communicerend handelen van mensen. Daar waar mensen delen, voor
elkaar opkomen in woord en daad, waar vriendschap is en liefde, daar
gaat Gods spreken voort.
En het spreken van God gaat hopelijk door in en met ons. We vieren niet
alleen de geboorte van Jezus als drager van het spreken van God.
Kerstmis kan ook beschouwd worden in het licht van Pasen als onze
geboortedag. Wij zijn gesprekspartners en laten God in ons spreken
dankzij de adem van Jezus die ons heeft verwekt en gebaard. Wij zijn
met hem tent, tempel, broer of zus, woorddrager zoals hij, volwassen
kind van God. Wij antwoorden en zetten het spreken voort.
Jezus werd geboren zonder dat er veel mensen waren die deze geboorte
opmerkten. Hij werd geboren in verborgenheid, in de nacht, in de
winter, in schamelheid. Het licht van dit spreken is zwak, het leven
lijkt aan de dood onderworpen. Maar dit leven is als onkruid dat niet
vergaat, en zoals mosterdzaad telkens weer opgroeit. Het licht blijft
schijnen in de duisternis en wordt er niet door opgeslokt. Zelfs zonder
kerk, zonder christendom zal het spreken van God leven geven en licht
schenken. Eenmaal geboren in onze wereld sterft dit spreken niet meer.
Kerstmis is onomkeerbaar. Elke kerstmis, elke dag, maakt het een nieuw
begin. Mogen wij allen tot spreken en antwoorden gebracht worden. Zalig
Kerstmis
|
2e Kerstdag: Handelingen
6,8-10+7,54-60 (Matteus 10,17-22)
|
26
december 2009, Ernst Marijnissen OP |
Stefanus,
martelaar
Zoals u bekend is, hebben wij in onze zondagse vieringen gewoonlijk
twee lezingen, die met elkaar in verband kunnen worden gebracht. Maar
in deze laudendienst heeft u zojuist de eerste lezing, die voor vandaag
staat aangegeven, gehoord. De tweede lezing is uit het evangelie van
Matteus. De keuze van de lezingen is op het eerste gezicht tamelijk
logisch. Stefanus sterft de marteldood omdat hij getuigenis aflegt van
zijn geloof in Jezus als de Messias van God. De tekst uit het evangelie
wijst ons op het onderricht van deze Jezus Messias, waar hij zijn
leerlingen en allen, die hem als de gezalfde van God belijden,
waarschuwt voor de risico’s die aan die belijdenis
vastzitten. Ze kunnen worden vervolgd, voor rechtbanken gesleept, in de
synagogen worden gegeseld en ter dood gebracht worden. Er is niets
tegen de combinatie van deze beide lezingen. Maar dan moeten we wel
weten, dat er tussen het begin én het einde van de lezing
uit de Handelingen drie en veertig verzen zijn overgeslagen. Waarom
vertel ik u dit alles? Stefanus is diaken en een ijverig dienaar van de
Heer. Hij zet zich in voor de noden van zijn broeders en zusters, en
zoals het zo dikwijls gaat roept dat ergens wel jaloezie op. Maar ook
zijn geloofsovertuiging speelt een rol. Zijn tegenstanders zien de kans
hem aan te klagen bij het kerkelijk gezag, en als hij is voorgeleid
vraagt de Hogepriester of de aanklacht tegen hem juist is. De aanklacht
zegt dat Stefanus de wet van Mozes ontkracht en zich tegen de tempel
keert. We zouden zeggen dat hij de leer en het leergezag van de kerk
geheel of gedeeltelijk verwerpt. Dan mag Stefanus zich verdedigen en
hij doet dat in een gloedvolle redevoering, waaruit twee dingen
duidelijk worden. Hij is een trouw aanhanger van Wet en Profeten en
juist op grond daarvan komt hij tot de overtuiging dat de Schriften
door Jezus Messias zijn vervuld. De woede van zijn tegenstanders
bereikt zijn hoogtepunt, als Stefanus juist op grond van Wet en
Profeten aantoont, dat niet hij maar juist zij ontrouw zijn aan Wet en
Profeten. Ze schreeuwen en stopten hun oren dicht, want ze wilden niet
horen. Ze slepen hem naar buiten waar hij wordt dood gestenigd.
Als je het hele verhaal van Stefanus hebt gehoord, wordt duidelijk wat
Jezus ons
|
probeert
duidelijk te maken. Pas op, zegt hij, als mensen je
voor het gerecht brengen en laten geselen in hun kerken.
Daarna zullen
ze jullie overleveren aande
wereldlijke macht. Zo is dat Jezus zelf ook overkomen. Zijn eigen
broeders hebben hem overgeleverd aan de Romeinen. Het verhaal van
Stefanus onderstreept de betekenis van Jezus’ woorden. Het
grootste gevaar, dat de leerlingen van Jezus bedreigt, komt vanuit de
eigen geloofsgemeenschap. Ik wijs daar met nadruk op omdat wij in een
tijd leven, dat vele geëngageerde gelovigen hun getuigenis in
woord en daad evenals Stefanus bekopen met uitsluiting, beperkende
maatregelen en ongegronde beschuldigingen. Uit de kringen van de
pastoraal werkenden, of ze dat nu beroepsmatig of op basis van
vrijwilligheid doen, stapelen negatieve ervaringen zich op. Evenals de
tegenstanders van Stefanus worden zij ervan beschuldigd zich niet te
houden aan leergezag en liturgische voorschriften. Ze zijn tegen wet en
tempel, zeggen kerkelijke leiders. Daarom vind ik, dat juist in onze
tijd, in onze kerk, en temidden van veel ontwikkelingen in onze
samenleving, deze grote redevoering van Stefanus - een prachtig
staaltje van verkondiging bovendien, want ze is uiterst bijbels - niet
mag worden vergeten. Zeker niet, als je het eigen getuigenis van Jezus
naast de geschiedenis van Stefanus legt. We leven in de tijd, waarin we
de menswording van God onder ons vieren met verhalen van vrede, met het
in herinnering roepen van vele bijbelse profetieën over wakker
worden, niet bang zijn en met het oog op de toekomst goede moed te
hebben, waarin we de kwetsbaarheid van de blijde boodschap uitstallen
in het kind in de kribbe. Stefanus was een diaken, een dienaar en wij
gedenken hem met groot respect. Daarom mogen we ons nooit neerleggen
bij die kerkelijke handelingen, waardoor oprechte dienaars en
dienaressen, met veel toewijding werkend, worden opgeofferd aan de
stenen houding van sommige gezagsdragers. Stefanus werd gestenigd, dat
moeten we goed horen. De vrede wordt aangezegd aan mensen, die van
goede wil zijn. En als we dat zijn moge Stefanus ons een bemoedigend
voorbeeld zijn. Toen hij bezweek onder de stenen last van zijn
tegenstanders, heeft hij voor hen gebeden en gezegd: Heer, reken hun
deze zonde niet aan!
|
H. Familie: 1
Samuel 1: 20-28; Lukas 2: 41-52
|
27
december 2009, Antoon Boks OP |
Hebt
u wel eens goed
gekeken naar het vijfde raam hier in de kapel, waar we Jezus zien op
twaalfjarige leeftijd in de tempel? Jezus rechtsboven, Maria en Jozef
links onderaan en de schriftgeleerden en Farizeeërs ergeren
zich groen en geel aan die snotjongen.
Er waren niet alleen in het
vroege christendom maar ook nu nog verhalen over de jeugd van Jezus en
de wonderen die hij verrichtte. Toch zijn zelfs die vroege verhalen
niet opgenomen in de evangeliën. Het is duidelijk dat de
evangelisten minder geïnteresseerd waren in wat er vooraf ging
aan het openbare leven van Jezus. Blijkbaar leken de vier evangelisten
niet geïnteresseerd te zijn in veel van wat er al dan niet
werkelijk in de jeugd van Jezus gebeurd was.
Lukas vertelt wel dit
verhaal van de 12-jarige Jezus in de tempel, om aan te sluiten bij het
verhaal van zijn hele evangelie. Het verhaal richt zich op de
verklaring van de jonge Jezus: “Ik moet in het huis van mijn
Vader zijn” of “ik moet doen wat God
doet”. Was Jezus zich toen al bewust van zijn roeping en van
zijn toekomstig werk?
Het leven van Jezus onthult de reden waarom zijn
Vader hem zond: hij moet zijn roeping volgen. Later in het evangelie
zal hij het anders zeggen: Ik moet het goede nieuws verkondigen (Luk
4:43). Jezus zal zich richten op Jeruzalem, waar hij moet lijden en
sterven (9:22; 17:25). De vandaag voorgelezen tekst toont de eerste
stappen van Jezus op de weg, die hem uiteindelijk weg zal voeren van
zijn liefdevolle en enigszins verbijsterde ouders naar het kruis waar
hij moet zijn om de wil van zijn Vader te volbrengen. Op weg naar het
kruis zal hij de pijn en wanhoop van zijn volk zien en hij zal zijn
leerlingen vragen hem te helpen in zijn werk ten bate van hen.
Ondertussen wordt Maria steeds meer de eerste en beste leerling van
haar zoon en een model voor ons, want ze overdenkt de woorden en
gebeurtenissen in het leven van haar zoon en wacht geduldig af hoe die
werkelijkheid worden, "...zijn moeder bewaarde alles in haar
hart” .
Ook al zijn we nog maar op de derde kerstdag en is er vanmiddag de
kerststallentocht, we hebben geen drie en dertig jaar om het hele leven
van Jezus op de voet te volgen. Alles moet en zal in een jaar herdacht
worden. Daarom gaan we soms met reuzenstappen vooruit. Lukas vertelt,
dat Jezus zich als twaalfjarige en dus Zoon van de Wet al vroeg bewust
was van zijn zending. Maar hij gaat terug met zijn ouders, blijft
gehoorzaam aan hen en werd een wijs en verstandig man, die steeds meer
in de gunst kwam van God en de mensen. Lukas vertelt ons daarom ook dat
"de ouders van Jezus elk jaar naar Jeruzalem gingen voor het feest van
Pesach”. Als vrome joden geven zij hun vroomheid door aan hun
zoon.
Vandaag gaat het over de roeping van Jezus en de spanning die dat
veroorzaakt in zijn familie. Hij vertelt zijn ouders: “Wisten
jullie niet dat ik in het huis van mijn vader moest zijn?” In
zijn tijd was de trouw aan de familie van het grootste belang. Door de
familie kreeg iedereen zijn identiteit binnen de gemeenschap. Vandaag
toont Jezus dat hij een hemelse Vader heeft; daarom zal hij zijn
ouders,
|
familieleden
en zijn geboortestad verlaten om het evangelie te
prediken en te beginnen met een nieuwe manier van gemeenschap.
Bij het begin van zijn openbare leven zal hij zijn leerlingen roepen om
alles te verlaten en hem te volgen. Degenen die dat doen, zullen niet
alleen hun bezittingen verlaten, maar ook hun gezinnen of families. Die
volgelingen zullen deel uitmaken van een nieuwe gemeenschap. Jezus en
zijn leerlingen zullen een gemeenschap van kinderen van God vormen.
Jezus zal later van hen vragen, wat hij zelf al op twaalfjarige
leeftijd bereid was te doen omwille van God.
Wat ik zei over het raam in onze kapel is een interpretatie, of moet ik
zeggen een grapje van onze oud confrater Marco Maas. Lang na dit
intermezzo in de tempel zullen vele mensen verbaasd staan over zijn
wijsheid en zijn antwoorden maar ook over zijn daden. Maar het is niet
genoeg om alleen maar verbaasd te zijn, tenzij we beslissen om ons
leven te veranderen en ons in te zetten voor hem.
Wij kunnen op onze eigen manier veranderd worden door Jezus. Wij mogen
hem bewonderen om zijn leven, zijn inspirerende preken en grote daden,
maar doen dat vaak van een afstand. Dat is niet genoeg. Wij mogen en
moeten steeds weer de volgende stap zetten om volgelingen van Jezus te
zijn: geloven in hem en daarom steeds meer leven als zijn leerlingen.
Verbaasd zijn is niet genoeg.
Jezus in de tempel kan ook een voorbeeld zijn voor ons allen. Hij zat
met leraren, luisterde, stelde vragen en kreeg antwoorden. Wie van ons
heeft geen twijfels en vragen over ons geloof? Dit mag geen reden zijn
om ons minderwaardig te voelen als christen. We hoeven niet bang te
zijn om vragen te stellen. Vaak kom ik mensen tegen, die ondanks al hun
studie in hun geloof niet verder zijn gekomen dan wat ze in hun
kindertijd leerden over godsdienst. Het bespreken van twijfels en het
stellen van vragen kan nodig zijn voor ons geloof om te rijpen als
leden van de nieuwe familie van Jezus.
Op veel gebieden van ons leven zoeken we informatie en proberen we onze
professionele en persoonlijke groei te bevorderen. Maar doen we dat ook
op het gebied van ons geloof? We zijn toch niet bang dat ons geloof
bedreigd kan worden door onze vragen? Wekelijks is er in ons klooster
een leerhuis om meer van de Bijbel te leren en er zijn nog meer
mogelijkheden via boeken en tijdschriften om te groeien in ons geloof.
Als we onze mogelijkheden tot groeien gebruiken zullen die ook
werkelijkheid worden.
Preken over de heilige familie is gemakkelijk, maar we weten allemaal,
dat niet ieder gezin heilig te noemen is, soms weten we uit eigen
ervaring, dat er mensen zijn, die een leven lang nodig hebben om de
pijn en de herinneringen aan hun jeugd te overwinnen. En dan komen wij
meestal uit gezinnen waar veel warmte en liefde aanwezig
was…,
maar de grote meerderheid van in de gevangenis verblijvende mensen is
misbruikt als kind. De meeste misbruikers waren en zijn leden van het
gezin of kennissen van de familie. Ik geef toe dat dit geen aangenaam
manier is om de overweging op deze dag te beëindigen, maar het
kan
een aansporing zijn om allemaal te proberen in onze viering vandaag te
vragen om genade voor het welzijn van alle mensen in hun
familieverbanden, dus hier voor onszelf, maar ook voor alle andere
mensen over de hele wereld.
|
Oudjaar: Johannes 1,1-18
|
31
januari 2009, Henk Jongerius OP |
Als
je gewend bent
aan de
vertrouwde vertaling van de eerste woorden van het Johannesevangelie -
In den beginne was het Woord - laat deze nieuwe vertaling van de
Naardense Bijbel ons op een andere manier luisteren. Het Woord is het
spreken van God, het zich uiten en bekend maken van de Ongeziene die
ons mensen tot op vandaag naar een woord van Edward Schillebeeckx
‘rakelings nabij’ wil zijn! Het is een dynamisch en
spannend gebeuren want ons zoeken naar God, naar de zin en betekenis
van ons leven als mensen op aarde, ontmoet een tegenbeweging, namelijk
het zoeken van God naar de mens!
Hoe kom je op het spoor van deze twee bewegingen, hoe is dat snijpunt
van die twee te ervaren?
In de liturgie van de tweede zondag na Kerstmis wordt er in de
openingszang gezongen uit het boek van de Wijsheid: ‘Terwijl
een
diepe stilte alles omgaf en de nacht in zijn snelle loop halverwege was
gekomen, kwam uw alvermogend woord van zijn koningstroon in de
hemel’(Wijsheid 18,14) Het is de stilte die ons binnen voert
in
het geheim van Gods spreken. Dat is niet de stilte die een onderbreking
van ons spreken is of het louter stil vallen van woorden, maar de
ruimte waarin wij mensen tot de bevinding kunnen komen wie wij
werkelijk zijn. Het is de stilte waarin wij in al onze kwetsbaarheid en
broosheid ons niet meer kunnen verbergen en waar wij de stem horen die
ons vraagt “mens waar ben je?” Het is die stilte
waarvan de
prachtige psalm 19 zingt
|
‘Aan de hemel staat uw
heerlijkheid geschreven,
uw
overwicht, de
klaarte van uw naam.
Als een
boekrol uitgespannen verhaalt het
firmament
de daden van
uw handen.
Dagen
stromen in elkaar over van sprake van U;
nachten
fluisteren wat zij weten elkaar toe, over U.
Maar niet
zoals de mensen spreken.
Geen
stemgeluiden, geen taal, zwijgen is het,
sprakeloze
stilte tot aan de randen van de aarde,
weerklank
van stilte.
In die stilte laten wij de vraag naar onszelf toe, maar openen wij ons
ook voor alles wat mensen ons verteld hebben over de ontmoeting met die
Stem. Het zijn de woorden van de Schrift die zoals Huub Oosterhuis het
zegt in zijn vertaling:
‘Uw
woorden, gaaf, verademing, mijn zielsbestemming,
ik wist
niets, Gij maakt mij wijs’.
Gekomen op het einde van dit jaar mogen wij ons herinneren hoe wij die
stem misschien onverwacht ontmoet hebben in mensen en ontvangen wij de
belofte dat het spreken van God onverminderd voortgaat, zolang de
wereld bestaat. Wat zou ons dan nog vrees of angst aanjagen om een
nieuw jaar binnen te gaan als De Eeuwige ons blijft zoeken? Als wij het
stille gesprek met Hem zoeken zullen wij een weg vinden om te gaan in
het nieuwe jaar. De weg moge ons voeren naar elkaar want zij leert ons
met elkaar om te gaan als zusters en broeders, als kinderen van
één Vader. Zo moge het ons gegeven worden om in
dankbaarheid te ervaren hoe God ons rakelings nabij is en ons bij name
roept, alle dagen en nachten van ons leven. Amen
|
Nieuwjaar 2010, Lucas,
2,16-21
|
1
januari 2010, Theo
Koster OP |
In
het evangelie dat we zojuist hoorden en de verhalen die volgen valt op,
dat Maria en Jozef wetsgetrouwe Joden waren. Zij kennen de wet, zij
handelen naar wat de wet voorschrijft en voeden hun zoon Jezus erbinnen
op. De wet biedt de speelruimte waarbinnen Joden God konden ervaren en
de eer brengen die God toekomt. Wat voor gelovige Joden de wet was en
is, dat is voor christenen de kerk. De kerk biedt ons het kader
waarbinnen we God kunnen ervaren en eer brengen. Wat dit voor mij
persoonlijk betekent merk ik regelmatig in mijn omgang met jongeren.
Bij het gros van hen is de kerk niet bepaald populair; zij hebben er en
willen er niets mee te maken hebben. Toch laat wie ik God noem of
liever nog de Barmhartige of Vader zich aan hen zien; velen ervaren
iets wat hun overstijgt in hun leven, iets van grote betekenis, maar de
woorden ontbreken om dit aan te duiden en met anderen te delen. Op de
vraag, hoe dit geheim van leven, dat wat het leven zin geeft te
benaderen, beter te leren kennen, hun vertrouwen te geven staan zij
veelal met de mond vol tanden en twee linkerhanden. Hoe doe je dat?
De speelruimte die de kerk mij, ons biedt om het geheim van ons bestaan
te ervaren, te benoemen, te delen en te verdiepen ervaren velen, en
niet alleen jongeren, als een gevangenis, niet als ruimte om te leven,
laat staan te spelen. Mensen die de kerk zo ervaren zijn niet gek.
Regelmatig merk ik zelf dat binnen de kerk geloven in is ingewisseld in
geloven dat, vertrouwen is vervangen door zekerheid; als je je maar
precies houdt aan wat staat voorgeschreven ben je een goed christen.
Alsof het zo simpel zou zijn. Maria en Jozef waren trouw aan de wet,
hielden zich aan wat was voorgeschreven, maar ze zaten er niet in
gevangen. Dat blijkt uit de reactie van Maria op wat zij van de herders
hoorde. Waar allen verbaasd stonden over het gehoorde, gaat Maria
verder. Zij bewaarde het gehoorde in haar hart en bleef erover
nadenken, hoorden wij. Zij bewaarde het in haar hart, opdat het niet
verloren gaat, kan rijpen, zijn betekenis aan haar kan onthullen als
zij hieraan toe is. Verderop in het evangelie zullen we dit nog vaker
horen over Maria.
Voor Maria is de wet geen antwoord op alle vragen, maar biedt de wet
het kader om wat haar overkomt toe te laten, te verwerken en te
verdiepen zodat het vruchtbaar kan worden. Binnen de kerk wordt zij de
eerste gelovige genoemd, een vrouw met een groot vertrouwen. Binnen de
oosterse kerk kreeg Maria al snel de titel ‘moeder van
God’, een relationele aanduiding, die de westerse, Roomse
kerk, heeft overgenomen. Vandaag wordt dit gevierd. Tegelijk zie je,
dat de kerk die haar zo graag ‘moeder van God’
noemt, moeite heeft met het relationele. Relaties heb je immers niet in
de hand, relaties zijn gebaseerd op vertrouwen; mensen die op zeker
spelen houden daar niet van. Jezus kreeg toen hij naar buiten trad het
al snel aan de stok met leiders in het Jodendom. Hij die God bij
voorkeur aanduidde met ‘vader’ of juister
vertaald ‘papa’ werd beschuldigd dat hij
de wet overtrad. Geen letter of stipje
van de wet verander ik, is zijn reactie, integendeel: ik breng de wet
tot vervulling. Dat deed hij.
De wet die zijn oorsprong heeft in het verbond dat
|
God
met Abraham sloot, twee personen die in vrijheid zich met elkaar
verbinden, zich aan elkaar toevertrouwen, de wet moest behoeden, dat
deze relatie vanzelfsprekend werd, een sleur, behoeden dat de een de
baas zou gaan spelen over de ander, behoeden dat het tot een breuk, tot
een scheiding zou komen, deze wet kwam inderdaad in Jezus tot
vervulling. Terecht duiden we hem op basis van zijn leven, zijn dood,
zijn verrijzen aan als Gods oogappel, Gods veelgeliefde zoon,
inderdaad: uiterst relationeel.
In de loop der tijden waren het met name mystici die in woord en gebaar
hun geraakt zijn door God probeerden uit te drukken, vorm en gestalte
te geven. Mensen als Johannes van het Kruis, Theresia van Avila,
Meester Eckhart en vele anderen deden niet anders dan wat Maria vandaag
doet: de daden van God niet proberen te begrijpen, maar er je hart voor
openstellen, in liefde bewaren, totdat hun hart de mogelijkheid vond
ervan te getuigen. Wel, het zal jullie niet verbazen, dat alle mystici
problemen kregen met het leergezag, dat overzicht wil, orde, en niet
goed raad weet met passie, met uitdrukkingen van liefde en vertrouwen.
Ook een mens als onze broeder Schillebeeckx die binnen de traditie van
de kerk probeerde te doorgronden de band van de levende God met ons
mensen en de mensheid als geheel, Schillebeeckx was geen mysticus maar
een theoloog, ook hij ontkwam niet aan wantrouwen, onderzoek,
verdachtmakingen vanuit de kerk, die hem zo lief was en waarvoor hij
zich vanzelfsprekend heeft ingezet. Vanzelfsprekend zeg ik, want kerk
is en was voor hem het mystiek lichaam van Christus. Dit mysterie recht
doen vraagt voortdurende meditatie, bezinning en gezond verstand. Aan
dit alles geeft m.i. de r.k. kerk hier in Nederland momenteel te weinig
aandacht. Meditatie brengt je in contact met jezelf, met je hart, en
vervolgens met alles wat dat hart beroert, kort samengevat: het
mysterie, de zin van ons leven. Maria was daar een meester in.
Bezinning en gezond verstand zijn allereerst iets van onze ogen en
oren: openstaan voor de wereld en de mensen daarin verbinden met de
Levende. Schillebeeckx was daarin een meester.
In de kerk als gemeenschap hier bijeen zijn beiden aanwezig, met name
als we eucharistie vieren, opnieuw een uiterst relationeel gebeuren. In
de eucharistie danken we immers God en beleven we ons verbonden zijn
met de Barmhartige en met elkaar door in Jezus’ naam brood te
breken. Het wordt ons aangereikt met de woorden: lichaam van Christus.
Hierop ‘amen’ zeggen, dat betekent: het zij zo, het
brood ontvangen en eten maakt je tot lichaam van Christus, verbonden
met alle christenen, waar ook ter wereld. Niet de kerkelijke regels
bepalen dit, maar Jezus die in zijn leven zo hartverwarmend God met
mensen en mensen met God verbond. Het kostte hem zijn leven, maar God
in wie hij zo hartstochtelijk geloofde is sterker dan de dood en deed
hem opstaan; en bevestigde zo dat zijn menselijk leven goddelijk was.
De kerk behoedt dit, opdat we niet vergeten.
Laten we aan tafel gaan, lichaam van Christus worden en zo getuigen van
het vertrouwen dat de Barmhartige, onze Vader in mensen stelt.
|
Epifanie:
Jesaja 60,1-6; Matteus 2,1-12
|
3
januari 2010, Paul Minke OP |
Toen
Jezus te
Bethlehem in Juda geboren was kwamen er te Jeruzalem wijzen uit het
oosten, aldus begint Matteus het verhaal dat we hoorden. De verbeelding
is met het ver-haal aan de haal gegaan. De wijzen werden koningen. Het
werden er drie. En ze kregen een naam: Caspar, Baltasar en Melchior. En
deze was zwart. Ze kwamen op kamelen en hadden rijke geschenken bij
zich voor het kind. De verbeelding heeft wel geput uit Bijbelse bronnen
zoals ook Matteus zelf, die het beeld van de ster heeft ontleend uit de
profeet Jesaja die zegt: “Volkeren komen af op uw licht,
koningen op de luister van uw dageraad.”
Terug naar het verhaal. Wijzen, vreemdelingen, niet-joden, heidenen,
komend van buiten Israel niet van het uitverkoren volk, onbekend met de
Thora en de profeten, zij volgden een lichtende ster, een hemels teken
van de pasgeboren koning. De boodschap van het verhaal kan ons niet
ontgaan: God heeft zich in Jezus niet alleen aan de joden kenbaar
gemaakt, hij heeft zich ook geopenbaard aan alle volken en culturen. In
Hem brak een openheid aan zonder begrenzing, die alle mensen omvat.
Nogmaals, het heil van God, dat zich in dit kind openbaart, is bestemd
voor alle volken, ongeacht ras, kleur en ontwikkeling.
Dat was toen
in die tijd niet vanzelfsprekend. Weliswaar stond Joodse volk open naar
de volken,
zoals ook de lezing van Jesaja ons dat duidelijk maakt, maar men hield
de overtuiging vast dat het eigen volk Gods uitverkoren volk was. De
volkeren moesten zich bekeren tot het joodse volk en de God van Israel,
en hadden zich te onderwerpen aan de Joodse wet en de feesten in de
tempel. Zo werd ook gedacht door de eerste volgelingen van Jezus, na
zijn dood. Vandaar dat dit verhaal een plek gekregen heeft in het
evangelie van Matteus.
Iets gelijksoortigs zien we nog steeds ook in onze
eigen kerk. In mijn theologieopleiding werd nog de stelling verdedigd:
buiten de kerk is er geen heil, een stelling die ontstond in de tweede
eeuw maar die intussen nu toch wel verlaten lijkt maar nog
steeds zijn sporen
nalaat. In de oecumene wordt er nog steeds uitgegaan van de gedachte,
dat de kerken zich hebben te bekeren tot de katholieke kerk, omdat daar
alleen de waarheid in zijn volheid te vinden zou zijn. Ik geloof niet,
dat daarmee recht gedaan wordt aan het evangelie. Alsof buiten de kerk
God zich niet doet kennen in de tekenen van de tijd, in mensen, die
zoeken naar zin en betekenis, naar waarden en normen, naar
verantwoordelijkheden en roeping, die het leven inhoud geven.
Je zou
met evenveel recht kunnen zeggen: de kerk heeft zich te bekeren, d.w.z.
de kerk heeft eveneens op zoek te gaan naar de waarheid van God, die
aan het licht komt bij of onder andere volken en talen. Je moet weten,
dat ook
de niet-joden, zoals Paulus zegt, of voor nu: niet-christenen in
Christus Jezus mede-erfgenamen en deelgenoten zijn van de belofte. Komt
Gods waarheid ook niet aan het licht
|
in
zoveel
instellingen en
bewegingen, die zich inzetten voor meer vrede en meer recht onder de
mensen en volken, die het welzijn en geluk bevorderen van zieken,
eenzamen, vluchtelingen, die zich inspannen voor het behoud en heelheid
van Gods schepping? Waarom hen niet zien als bondgenoten bijde
opbouw van Gods Rijk, in de harten van de mensen, in de samenleving die
wij met elkaar vormen? Mogen wij er niet op vertrouwen, dat God zich
ook in hen openbaart?
Wanneer die openheid ontbreekt kan gebeuren wat in Jeruzalem gebeurt.
De wijzen komen in die stad en vragen aan Herodes naar de pasgeboren
koning. Herodes richt zich met die vraag tot de hogepriesters en
schriftgeleerden. Zij vinden het antwoord in de Schriften. Maar zij
horen niet, zij zijn doof, omdat zij de openheid missen naar Gods
openbaring onder de volken. Aan de kerk, die het unieke voorrecht heeft
Gods licht te laten schijnen vanuit de Schriften, komt het toe open te
leggen wie God is, hoe Hij zich geopenbaard heeft in Jezus Christus tot
heil van allen. Maar zo lees ik tussen de regels van het verhaal van
Matteus door: hoe lees je de Schrift? Ook in het licht van wat
geschiedt in de wereld? In wat mensen beweegt? Met het oog op jouw
zending in de samenleving? Hoezeer sta je open voor de boodschap die
dan doorklinkt in de Schrift, voor de Geest die eruit spreekt, voor het
beroep dat op je gedaan wordt? Of kom je niet verder dan de letter,
blind voor de wereld om je heen. Het zijn vragen zowel aan de kerk of
kerken als ook aan iedere christen.
De wijzen gingen het huis binnen, zagen het kind met zijn moeder en op
hun knieën neervallend betuigden zij het hun hulde. Zo niet de
Hogepriesters en Schriftgeleerden, zo niet Herodes Ik ervaar soms een
plaatsvervangende schaamte als ik om mij heen zie, hoe groepen mensen
of alleen zich inzetten voor het welzijn van anderen, zoals onlangs bv.
in Kopenhagen, demonstreren met gevaar voor eigen leven maar de kerk
zwijgt of lippendienst doet aan de groten van de aarde. Wie dragen de
schatten aan: het goud: de rijkdom van hart en geest; de wierook: de
inspiratie, die stuwt; de mirre: de volharding bij tegenslag?
Wij zijn met een nieuw jaar begonnen. Wat weten niet wat het ons gaat
brengen? Wij
wensen elkaar in ieder geval een zalig, gezegend of gelukkig Nieuwjaar
toe. Zalig en gezegend zal het zijn, zo mogen wij hopen en erop
vertrouwen, als wij een open oog en oor bewaren voor de tekenen van
Gods licht, als we open blijven staan voor alle goeds dat onder ons
groeit en bloeit, als we de Schriften blijven verstaan en horen als een
Blijde Boodschap van Gods verschijnen onder ons in Jezus Christus als
we het jaar zien en beleven ieder voor zich en wij met elkaar als een
geschenk om elkaar nabij te zijn in goede en kwade dagen, in ziekte en
gezondheid, in voorspoed en tegenspoed. Amen.
|
Doop
van de Heer: Jesaja 42,1-7; Lucas 3,15-21
|
10
januari 2010, Henk Jongerius OP |
Lucas
beschrijft op
een heel eigen manier de doop van Jezus door Johannes de Voorloper. Je
kunt eigenlijk beter zeggen dat hij de doop van Jezus niet in detail
beschrijft zoals Matteüs en Marcus dat doen. Geven die twee
een aparte beschrijving van de doop van Jezus, Lucas plaatst dit
gebeuren in heel bijzonder perspectief.
Jezus is één van de velen die door Johannes
gedoopt worden en daarmee wil Lucas zeggen dat Jezus deel uitmaakt van
het volk dat gehoor geeft aan de oproep tot bekering die Johannes
verkondigt. In dat perspectief mogen wij ook de woorden verstaan die
uit de wolk klinken: ‘jij bent mijn Zoon, Ik heb je heden
voortgebracht’. Daarmee wordt op de eerste plaats het volk
van God bedoeld dat immers in de profetie van Jesaja als
‘knecht’ wordt aangesproken. Dat volk heeft vanouds
de roeping om temidden van de volkeren een licht te zijn en voor te
leven hoe de mens op aarde moet wonen en omgaan met elkaar.
In de prediking van Johannes horen wij dat hij dat volk verwijten maakt
dat zij van de weg zijn afgeweken en dat zij zich moeten omkeren en
andere wegen gaan! Het zijn de machtigen die van hun tronen vallen en
tot gerechtigheid moeten komen. En die gerechtigheid houdt in dat zij
‘de kwijnende vlaspit niet doven en het geknakte riet niet
zullen breken’. De wereld die de Eeuwige voor ogen staat is
een wereld waarin mensen elkaar niet overheersen maar dienen en
behoeden.
Als over Jezus, wanneer hij bidt, de woorden klinken dat hij die knecht
is mogen wij verstaan dat die nieuwe wereld in hem op een nieuwe wijze
begint en daarmee beantwoordt hij aan de oor-spronkelijke roeping van
het volk Israël.
Hij is de ware
|
zoon
van dat volk en hij staat
in de lijn van haar geschiedenis. Daarom horen wij na de doop over de
afstamming van Jezus te beginnen bij Eli en eindigend met Adam, de zoon
van God.Bij de doop van Jezus wordt ons opnieuw geopenbaard wat ook de
roeping is van het nieuwe volk in Jezus’ voetspoor: blinden
de ogen openen, gevangenen bevrijding brengen en in het licht roepen
allen die in duisternis verkeren.
Wij mensen, als volk van God, zullen ook gehoor geven aan de oproep van
de Voorloper en ons omkeren van een weg die heilloos is. In onze eigen
Nederlandse kerk maken wij deze dagen mee hoezeer mensen uit elkaar
gedreven en in duisternis worden gebracht door leiders die alleen maar
spreken over het voorbeeldig volgen van regels en voorschriften, waarin
vrijwilligers in de kerk worden gemuilkorfd en monddood worden gemaakt,
en alle blijdschap die het goede nieuws van Jezus ten diepste is, op de
achtergrond raakt. De kerk dreigt louter en alleen een organisatie te
worden, maar is op een doodlopende weg! De weg van Jezus, het kind van
God, de ware zoon van Abraham, is er een van gerechtigheid en liefde
waarin mensen in een nieuwe verbondenheid kunnen leven met elkaar. Een
kerk die niet meer, zoals Jezus, op een biddende manier haar roeping
verstaat, kijkt alleen nog naar zichzelf en opent zich niet voor de
roeping tot waarachtige menselijkheid die tot ons klinkt. In de doop
van Jezus worden wij uitgenodigd om ons te laten onderdompelen in de
geest van de man uit Nazareth, de zoon van de Tora, in wie de Eeuwige
zich te kennen geeft en die ons Gods naam bemind heeft gemaakt. Zijn
woorden zullen ons mensen maken van waarheid en licht: zo moge het
zijn!
|
Bruiloft
te Kana: Jesaja 62,1-5; Johannes 2,1-12
|
17
januari 2010, André Lascaris OP |
Stel
u voor; u moet
op een papier tekenen waar het volgens u om gaat in het leven. Of u
moet een kort verhaal daarover schrijven. Dat is een hele klus.
Johannes heeft het geprobeerd en dit verhaal geschreven vol met
beelden. En hij verrast ons denk ik. Volgens Johannes is het leven een
bruiloft. Hoe komt hij aan die gedachte? We moeten terug naar het
eerste boek van de bijbel naar het derde hoofdstuk. Daar staat
beschreven dat in het paradijs man en vrouw een verstoorde relatie
krijgen. Ze voelen zich niet meer veilig bij elkaar. Ze bedekken
zichzelf. En het eindigt ermee dat de man heerst over de vrouw. De
meest fundamentele relatie tussen mensen raakt verstoord. Johannes zegt
dat elke bruiloft een poging is om de verstoring op te heffen en een
goede communicatie te herstellen. De relatie tussen man en vrouw wordt
het beeld van elke goede relatie tussen mensen, man of vrouw en ook
tussen God en mens. Zo zegt de profeet Jesaja dat God zelf
Israël, het volk, wil huwen.
De bruiloft van Cana is goed georganiseerd. Jezus en zijn leerlingen
zijn uitgenodigd, en ook zijn moeder. Er is overvloed van water, nodig
om alle mensen schone voeten te geven en de mogelijkheid te geven zich
ook religieus en ethisch te reinigen. In de tijd van Jezus waren
reinigingsvoorschriften zeer talrijk. De zes kruiken met water zijn een
beeld van de zes werkdagen van de week. Jezelf reinigen is hier niet
alleen een kwestie van hygiëne maar hebben een religieuze
betekenis. Alle oneffenheden, alle modder moet worden afgewassen, alle
vuiligheid die er gekomen is tussen de menselijke relaties moet weg. Je
moet elkaar recht doen. Je moet jezelf recht doen. Je moet zorgen dat
je in evenwicht bent met je naaste. In deze zin moet je schoon zijn. Je
moet goed afspreken welke rechten iedereen heeft. De bruid, zij krijgt
meestal het beheer over het huis, - de bruidegom, hij krijgt het beheer
van de straat, het openbare leven en zo ook over zijn vrouw.
Er is ook wijn. Maar op een gegeven ogenblik is er geen wijn. Het feest
dreigt in het water te vallen. Zonder wijn is er geen feest. De wijn
tilt je uit boven het gewone. De wijn ontspant je. De wijn doet je
boven de gewone regels uitstijgen. Al dat wassen wordt minder
belangrijk. Je geeft elkaar de hand en danst met elkaar zonder te
vragen of het niet nog wat modderig is tussen jullie beiden. Je kijkt
er aan voorbij. De verstoringen van het verleden hinderen jullie niet
langer. Je neemt elkaar zoals je bent. Je aanvaardt de ander als de
gelijke. Je draagt de ander het verleden niet na. De wijn is het beeld
van de liefde. De liefde die vergeeft. De liefde die het kwade niet
aanrekent, de liefde die alles verdraagt, alles gelooft,
alles hoopt.
Het is Jezus die de overvloed
|
van
liefde in deze wereld heeft gebracht.
Hij accepteerde falende mensen zonder dat ze eerst hun falen
gerepareerd. Omdat hij accepteerde herstelden zij hun falen. Zijn
moeder wijst erop dat er geen
wijn is. Jezus houdt allereerst af. Zijn uur van de sterven en
verrijzen is nog niet gekomen, het uur van de overvloed van geestkracht
die vanuit Jezus over de wereld zal gaan. Maar zijn moeder laat zich
niet door hem domineren. En Jezus verandert het water in wijn. De
verhouding tussen een man en vrouw wordt niet meer bepaald door rechten
en plichten, maar door de liefde. Onlangs ontmoette ik een moslima die
islamitisch recht ging studeren. En ik realiseerde me dat er niet
zoiets is als ‘christelijk recht’. In het
christendom staat de liefde voorop. De liefde gaat boven het recht uit.
De liefde die je houding niet afhankelijk maakt van de houding van de
ander. De liefde waardoor je zorg hebt voor de ander als voor jezelf.
De liefde die iets anders is dan verliefdheid, de liefde die niet
allereerst een emotie is, maar een concreet handelen. Een liefde die
niet alleen vrijheid geeft, maar ook grenzen trekt, eerbied heeft voor
de ander. Het is de liefde die de verstoringen tussen mensen opheft, de
wereld weer verandert in een paradijs, mensen weer openmaakt naar
elkaar. Je hebt geen rechtsregels meer nodig hoogstens, soms als een
hulpmiddel, dat je daarna weer achter je laat. Je kijkt niet meer naar
waar je recht op hebt, maar je kijkt naar de ander, en maak je er geen
zorgen over dat jezelf weerloos, naakt bent.Van die wijn drinken wij
nog steeds. Er is hier een grote hoeveelheid, bijna meer dan 700 liter,
meer dan nodig is voor een bruiloft. Jezus zelf wordt de bruidegom.
Zijn leerlingen geloofden in hem en samen met hen en zijn moeder
vertrekt hij, gaat hij verder.Ons laat hij zijn wijn na zodat wij
kunnen leven zoals hij. Zodat wij kunnen handelen zoals hij. Leven
vanuit dezelfde geestkracht als hij. Daarom delen wij wijn bij de
eucharistieviering; zij is zijn bloed dat wil zeggen zijn geestkracht,
zijn leven.Wij leven nog steeds in een wereld waarin de verhoudingen
tussen mannen en vrouwen en tussen mensen in het algemeen verstoord
zijn. Alleen de liefde kan die verstoringen doen verdwijnen. De liefde
doorkruist rechten en plichten. Ze is daarom vaak niet welkom, ze
verstoort. We zien hoe de kerken toch weer vaak teruggrijpen op rechten
en plichten. We zien hoe we dat zelf ook doen. Dit verhaal van de
bruiloft van Cana nodigt ons uit om van de wijn te drinken, waarvan er
nooit een tekort is. Een wijn die ons niet benevelt, maar ons een
helder zicht geeft op onszelf en onze wereld. Ons wordt geopenbaard dat
de liefde de toekomst heeft.
|
|