PREKEN VAN DE DOMINICAANSE GEMEENSCHAP TE HUISSEN: Door het jaar 2006 (B)


20e zondag door het jaar: Spreuken 9,1-6; Johannes 6,51-58
20 augustus 2006, Theo Koster OP

Het sleutelwoord in de lezingen van vandaag zal u niet ontgaan zijn: leven. "Leef", hoorden we Wijsheid zeggen. Maar dat doen we toch allemaal al, leven? We zetten er ons voor in, werken er hard aan, kennen zorgen, piekeren veel, hebben verdriet,
en steeds komt dit weer terug op onze weg. Menig rimpel op ons gezicht getuigt van ons verlangen naar en onze inzet voor léven; voor léven hebben we heel wat, hebben we alles over.
Toch is dit wat ons zo bezig houdt blijkbaar niet het leven, waarover de lezingen het hebben. We hoorden immers geen woord over zwoegen, pech en ongeluk, ziekte en dood. Dit was er destijds vast en zeker; de lezingen hebben wel degelijk weet van wat ons beroert, maar reiken verder, zien nog meer. Waar het werkelijk om gaat, echt leven, verdien je niet, hoorde ik zojuist; je krijgt het, zomaar.
Als u dat gek vindt verkeert u denk ik in een groot gezelschap; bent u een van die onnozele mensen tegen wie Wijsheid zegt: "Kom toch deze kant op. Kom, eet het brood dat ik je geef, drink de wijn die ik heb gemengd. Wees niet langer zo onnozel, leef, en betreed de weg van het inzicht." Wat Wijsheid hier bedoelt vond ik verwoord tijdens mijn vakantie. Ik las toen dit boek: 'Onverwacht licht. Reizen in Afghanistan. De schrijver reisde enkele keren in Afghanistan, toen het bezet was door de Russen, en jaren later, toen de Taliban opkwam en hij niet veel verder kwam dan Kaboel, dat voortdurend door raketten en granaten beschoten werd. Dit boek doet je ervaren wat je op de TV niet ziet over Afghanistan, maar even wezenlijk en aanwezig is in dit gevaarlijke land. Kort voordat hij teruggaat naar huis, Engeland, naar vrouw en kind, stelt een andere westerling die zich in Kaboel gevestigd heeft hem voor daar te blijven. En dan lees ik deze woorden: "Ik speelde met het idee. Het raakte een snaar die door mijn op handen zijnde vertrek gevoeliger was gemaakt, en ik realiseerde me dat ik al jaren niet zo gelukkig was geweest als in deze armoedige hoofdstad. Niet gelukkig in de zin van plezier, maar in de zin van echt geleefd te hebben. Op dit moment was het thuis dat me een vreselijke plek leek, een somber, onvriendelijk oord, waar niemand je recht in de ogen keek."
Over dit 'echt leven', zoals de schrijver het noemt, gaan de lezingen vandaag. Echt leven wordt je aangereikt, maar we zien het vaak gewoon niet, omdat we helemaal opgaan in het vele dat onze aandacht trekt. Waar het werkelijk om gaat valt niet op,
het trekt niet aan ons, dringt zich niet op, moet niet verdiend worden, maar kan slechts opgemerkt en vervolgens ontvangen worden.
Brood en wijn zijn in beide lezingen beeld van het woord van God. Leven is ieder van ons geschonken. Om te kunnen blijven leven hebben we dagelijks voeding

nodig, eten en drinken, vertier. Dagelijks ervaren we en zitten we midden in de strijd om het bestaan. We gaan er in mee, gaan er doorgaans zo in op, dat we denken dat dit echt leven is. Echt leven wil en moet ook gevoed worden, anders kwijnt het weg. Het laat zich niet voeden met onze prestaties, met wat we leuk
vinden. Echt leven laat zich enkel voeden met woorden die komen van de bron van dit leven: God. God is overal aanwezig, maar volstrekt ongrijpbaar. Je krijgt er geen vat op, zoals we op elkaar geen vat krijgen. Kijk een ander maar eens in de ogen; de kans bestaat dat je dan speeksel in je mond actief voelt worden; je bereid je al voor op wat je gaat ontvangen. Daar gaat het om: brood en wijn opmerken en vervolgens van harte ontvangen.
In Jezus is Gods woord lichaam en bloed geworden. In Jezus werd God concreter dan de Barmhartige ooit eerder in de Schriften ervaren werd. Echt leven zoals die reiziger in Afghanistan dit ervaren heeft duidt Jezus aan met het woord 'eeuwig'.
Hij herhaalt wat we Wijsheid hoorden zeggen, maar wordt nog concreter: "als u het lichaam van de Mensenzoon niet eet en zijn bloed niet drinkt, hebt u geen leven in u." Hij roept veel grotere weerstand op dan Wijsheid met haar aanduiding 'onnozele mensen'. Als Jezus het vleesgeworden woord van God is, en als God werkelijk iets voor je betekent, kun je niet om deze Jezus heen. Dit werd en wordt als uiterst arrogant ervaren. Tragisch is het, dat de gesprekspartners van Jezus destijds in hun verontwaardiging blijven steken, alsof hen het meest heilige wordt afgepakt. Hen wordt niets afgepakt noch opgedrongen, maar iets fundamenteels aangeboden: de ervaring van Gods aanwezigheid onder ons, in jouw eigen leven.
Terecht is men uitermate voorzichtig om in het concrete leven van alledag de aanwezigheid van God aan te wijzen en te benoemen. Mensen zijn nu eenmaal onnozel en bereid zich van alles wijs te laten maken, zeker als het om echt, om eeuwig leven gaat, dat ongrijpbaar is. Wat werkelijk de moeite waard is, daarvan weten we zo weinig af, dat enkel zwijgen ons past. Maar onze wereld wordt steeds lawaaieriger.
Toen Jezus stierf aan het kruis, gebeurde dit in stilte en grote eenzaamheid. Daar was alle ruimte voor God; de mensen die het zicht op God zouden kunnen wegnemen waren gevlucht. De Barmhartige trok hier niet de voor de hand liggende conclusie uit, en bleef contact zoeken met zijn mensen.
Jezus leeft en wijst ons de weg naar het echte leven. Kom straks en geniet van zo'n onooglijk stukje brood, een paar druppels wijn, waar je elders argeloos aan voorbij zou lopen of je schouders voor ophalen. Het geheim van ons leven is niet groter dan het is. Als woorden ontbreken houd dan je mond en ervaar, dat je bent, dat je niet alleen bent, dat we gedragen worden.

21e zondag door het jaar: Josua 24,1-2a+17-18b; Joh. 6,60-69
27 augustus 2006, Ernst Marijnissen OP

De afgelopen zondagen hebben we geluisterd naar het onderricht van Jezus in de synagoge van Kafarnaum. We hebben stil gestaan bij de betekenis ervan. Al is de taal van Johannes, de evangelist, niet eenvoudig, we hebben begrepen, dat Jezus het mens geworden woord van God is. Hij is sprekend God. Daarom is zijn onderricht voedsel voor onderweg. Zo heeft hij gesproken: ik ben het levende brood, dat uit de hemel is neergedaald. Wanneer iemand dit brood eet zal hij leven in eeuwigheid. En het brood, dat ik zal geven voor het leven van de wereld, is mijn lichaam. Maar zodra hij dit gezegd heeft breekt er een groot tumult in de synagoge uit. Wat hij daar verkondigt kan niet, is onmogelijk, is godslasterlijk. Hoe kan deze man ons zijn lichaam te eten geven? Lange tijd heb ik gedacht dat de hoorders in de kerk zijn gestruikeld over het woord "lichaam". Dat was een gevolg van onze transsubstantiatieleer, vermoed ik. Weet u het nog: brood en wijn veranderen in het lijfelijke lichaam en bloed van Jezus. Maar dat was in de dagen van Jezus niet eens aan de orde. Ze zijn gestruikeld over "die man". De mensen, die naar Jezus luisterden, hadden er geen moeite mee, dat van Mozes werd gezegd, dat in hem de Tora vlees en bloed is geworden. En het beeld van de Tora als voedsel voor een gelovig leven, was hun niet onbekend. Neen, …Jezus zélf is het probleem. Ze wilden of konden niet accepteren dat hij God zijn Vader noemde, want dat betekent dat Jezus de Tora is in levende lijve. Later zullen ze zelfs zeggen: wij weten dat God met Mozes heeft gesproken, maar waar deze man vandaan komt weten we niet. Jezus zelf als het mens geworden woord van God is het struikelblok. De mensen keren zich mopperend, protesterend en nijdig van hem af. De dienst is voorbij en de kerk gaat uit. Op het plein van de synagoge staat Jezus met zijn leerlingen alleen. Ze worden door de anderen gemeden.
Nu kunnen we met het verhaal van vandaag twee kanten uit. Jezus staat daar en is na de reacties van zijn hoorders in de synagoge diep teleurgesteld. Van sommige schriftgeleerden en farizeeërs had hij het kunnen verwachten, maar dat zo menigeen hem afwees, en daaronder ook nog eens velen van zijn leerlingen, kon hij maar moeilijk verwerken. Hij voelt zich eenzaam, afgewezen, en het huilen staat hem nader dan het lachen. Dan wendt hij zich tot de kern van zijn leerlingengroep, de twaalf, en vraagt met een ondertoon van wanhoop: 'willen jullie ook nog weg gaan?' En Petrus antwoordt. Hij is een goede vriend van Jezus en heeft met hem te doen. Daarom zegt hij: 'naar wie kunnen wij dan heen? Jij hebt woorden over het leven zoals we nog nooit hebben gehoord'. Hij is inderdaad een goede vriend. We herkennen de gevoelens van teleurstelling bij Jezus. Waarschijnlijk zijn ze ons niet vreemd. Vaak doe je veel moeite om anderen van dienst te zijn, wegwijs te maken, goede raad te geven, onzelfzuchtig en welgemeend. Maar dan word je nauwelijks gehoord, niet serieus genomen of eenvoudigweg genegeerd. We knikken instemmend. Dat heeft Johannes mooi verteld!
Als je zo naar het evangelie wilt luisteren heb ik echter wel een vraag. Ik heb dit
verhaal over Jezus niet nodig om te weten dat zulke dingen aan mensen overkomen. Ikunstwerken uit dk heb de hele bijbel niet nodig naast zoveel mooie 

romans, films en en mensengeschiedenis, waarin onze emoties en ervaringen vorm krijgen. Het is onze wereld, dag in dag uit. Maar wel: onze wereld! Daarom wil ik een andere kant uit om deze lezing te verstaan.
Jezus is een nieuwe Joshua, die het volk van God binnen zal voeren in het land van de toekomst, het land van belofte, het land van verrassende mogelijkheden, overvloeiend van melk en honing. Deze beelden verwijzen naar een land zonder geweldpleging, zonder uitputting, zonder onnatuurlijk gedrag. Jezus en Joshua zijn dezelfde namen, alleen wat anders geschreven, en ze betekenen: de Aanwezige is redding. Met het Israël uit de dagen van Joshua zeggen nu de leerlingen van Jezus wat we al hoorden in de eerste lezing: Wij denken er niet aan de Aanwezige te verlaten. De Aanwezige heeft ons en vele geslachten voor ons uit Egypte geleid, uit het land van de benauwenis. De Aanwezige verricht voor onze ogen grote tekenen en beschermt ons op al onze tochten en tegen alle verlokkingen en misleidingen, waarmee wij in aanraking komen. Wij willen de Aanwezige dienen, want zo kunnen we vooruit!
De reactie van de Israëlieten op de woorden van Joshua is dezelfde als die van Petrus. De woorden van eeuwig leven zijn de woorden, die vertellen dat er een wereld mogelijk is, die door Gods ogen wordt gezien en door Gods hart wordt beleefd. Het is de wereld van respect voor de natuur, het recht op leven van de ander, de noodzaak werk, voedsel en voorraden te delen en niet te onderwerpen aan economische wetten, waarvan slechts weinigen echt profiteren. Dit zullen velen ontkennen, maar de geschiedenis bewijst ons dat de armen er de dupe van worden en blijven. De mensen in de kerk willen hun eigen leven leiden. De godsdienst met leer en dogmatiek, liturgie en ritueel, mag van dat leven deel uitmaken als we ons eigen gedrag niet hoeven te veranderen. De preek van Jezus haalt een streep door zo'n levensfilosofie. Daarom werd er gemopperd, hoofden afgewend, en liet men hem, en daarmee de armen van alle tijden, in de kou staan. Petrus spreekt niet als een vriend om hem wat te troosten. Petrus is de gemeenschap van die gelovigen, die oprecht de weg van Jezus, de droom van God, willen opgaan. Jij hebt woorden van leven, dat tegen alles bestand is. Ook wij herhalen vandaag die woorden. Natuurlijk weten we, dat we mensen zijn en kwetsbaar blijven. We laten ons - ondanks verzet en goede inzichten - dikwijls meezuigen door het leven van alle dag. Daarom moet de laatste zin van dit verhaal er altijd bij worden verteld. Na de woorden van trouw en volgzaamheid van Petrus, antwoordt Jezus: 'ik zelf heb jullie alle twaalf uitgekozen. Toch is één van jullie een duivel. Hiermee doelde hij op Judas, de zoon van Simon Iskariot, want hij, één van de twaalf, zou hem overleveren'. Overleveren is enerzijds de droom van God tot onze eigen droom maken: "ik droom van….", om het met de kleinen van de kindercantorij te zeggen. Maar onze dromen monden uit in de turbulentie van ons bestaan en verkeren vaak in hun tegendeel. We worden de tegenstander. de satan, van God. Dan leveren we de droom over aan de hektiek van deze wereld. Dan zeggen ook wij: 'dit woord is hard! Wie kan daaraan gehoor geven?' We plegen verraad. Bidden we, dat onze droom van Gods eigen wereld het volhoudt.

22e zondag door het haar: Deut. 4,1-8; Marcus 7,1-8.14-15.21-23
3 september 2006, Henk Jongerius OP

Wat wij vandaag horen uit het boek Deuteronomium is het begin van het gebed dat elke gelovige Jood elke morgen zegt: 'Sjema Jisraël, hoor Israël. De Heer is onze God; de Heer is de Enige'. Nog voordat wij gaan luisteren naar de geboden en instellingen die Israël gegeven zijn, is dit op de eerste plaats een oproep om stil te worden en het besef in ons toe te laten dat wij staan in een grote werkelijkheid die ons te boven gaat. Het is belanden op heilige grond, waar wij beseffen dat er maar Eén God is.
Luisteren is in onze dagen heel moeilijk geworden. Wij leven in een cultuur die stijf staat van woorden die vechten om gelijk te hebben. Je hoeft maar naar gesprekken op de TV te kijken om te zien hoe slecht mensen naar elkaar luisteren. Zij willen eerder scoren dan een ander laten uitpraten. Maar ik heb het vermoeden dat vaak ook onze omgang met elkaar beheerst wordt door de zegswijze 'ik hoor je wel maar ik versta je niet'. Dat levert een manier van omgang met elkaar op waar het meer om de buitenkant gaat dan om wat er werkelijk in mensen omgaat: zo leven wij oppervlakkig en in de grond van de zaak eenzaam.
Dat in de dagen van Jezus ook de voorschriften en geboden van de Wet geworden waren tot uitwendige aangelegenheden, roept hem het woord van Jesaja in herinnering die ons op het gevaar wijst dat wij wel met onze lippen over God spreken maar dat ons hart er niet werkelijk bij is, terwijl dat helemaal niet de bedoeling van de regels en voorschriften is. Die willen ons in wezen juist thuisbrengen in de werkelijkheid waartoe het 'Sjema Israël' oproept.

Dat is in de wereld van God, waarin wij uitgenodigd worden zo te kijken en te handelen als de Eeuwige dat doet. Daarom bewaren wij ook het woord van Jezus dat hij niet gekomen is om Wet en Profeten op te heffen, maar juist tot vervulling te brengen. In de wijze waarop Jezus met mensen en de wereld omgaat komen de woorden uit de Schrift werkelijk tot leven, want zij zijn uiteindelijk te herleiden tot het belangrijkste gebod 'hebt elkander lief'. Dat is Wet en profeten!
Gebaren, rituelen zijn geen loze inhoudsloze zaken maar kunnen voor ons mensen een voertuig worden om te leven voor het aangezicht en in de aanwezigheid van de Eeuwige. Zij vormen een hulpmiddel om weer tot ons diepste innerlijk in te keren. Zoals iemand eens opmerkte die ik tijdens een meditatieve oefening herhaaldelijk had laten buigen dat in hem het besef ontwaakte dat God geen geweldadige figuur is voor wie je je slaafs moet buigen, maar een werkelijkheid waar wij ons al buigend van bewust worden. Zo is ook de eerbied die wij kunnen betonen voor een icoon een hulpmiddel om die verborgen werkelijkheid van God bewust te worden en onszelf te realiseren wie wij werkelijk zijn en wat ons echt beweegt. Ware godsdienstigheid in woord en gebaar is al luisterend en verstillend thuis komen in je eigen ziel en van daaruit weer herboren worden en nieuw naar onze wereld en elkaar kijken. Dan zal in ons ontwaken een gelouterd hart dat barmhartig is voor anderen, dat weet te lijden met wie treuren en begaan is met wie honger lijden of geen vrede kennen. Het zijn mensen die het kind in zichzelf niet vermoord hebben maar elkaar durven liefhebben in goede en kwade dagen omdat wij allen ten diepste kinderen van de Allerhoogst zijn!

23e zondag door het jaar: Jesaja 35,4-7a; Marcus 7,31-37
10 september 2006, André Lascaris OP

Onze eerste reactie op dit verhaal is waarschijnlijk dat we aan anderen denken: aan mensen die doof zijn voor onze argumenten en zichzelf maar gebrekkig kunnen uiten. Het lijkt mij beter onszelf te identificeren met deze mens die doof is en gebrekkig spreekt.
Wie van ons zou niet aangesproken willen worden met : 'effata, ga open'? Opengaan voor jezelf, voor God, voor anderen. Doorzichtig, transparant worden voor jezelf, voor God, voor anderen. Zo communiceren dat in ons verwarrende en chaotische leven een echt gesprek ontstaat, een dialoog, een plek van echte communicatie. En daarmee een veilige plaats, van waaruit je verder kunt en van waaruit anderen hun leven op een goede koers kunnen zetten. Maar hoe moeilijk is het onderlinge gesprek. Iets vragen doen we vaak zo gebrekkig. En we horen soms vragen niet als vragen.
De ontmoeting met Jezus vindt plaats in het hart van een heidense streek, waar men de woorden van Mozes, het verhaal van God met de mensen, de taal van de liefde, nog niet kent. Kennis maken met dit verhaal helpt om te spreken, roept daartoe op, overbrugt de onbekendheid en de haat tussen mensen.
Verder: Jezus haalt hem weg uit de menigte. De man is mede doof en krijgt geen gelegenheid om te spreken omdat hij omringd is door, de gevangene is van de menigte, van het 'men', van wat iedereen behoort te zeggen, te denken. Hij mist zelfstandigheid, hij wordt opgeslokt door zijn omgeving, de massa.
We horen tot een groep en dit maakt communicatie vaak ingewikkeld. Want er zijn verschillende codes, gewoonten in gebruik. Bijvoorbeeld: in ons land zeg je bij een bezoek: 'wat een leuk huis', en je gastheer/vrouw legt uit waarom het huis zo leuk is. Kom je in Engeland en doe je hetzelfde, dan moet jij vertellen waarom het huis zo leuk is.
Een ander voorbeeld: wij laten in Nederland de koektrommel rondgaan en sluiten hem dan: de koekjes mochten eens oud worden. In Duitsland laat men de trommel open: iemand mocht nog een tweede koekje willen. Heel simpele voorbeelden van situaties die tot misverstanden kunnen leiden. Je doofheid en

 jezelf uitdrukken wordt heel moeilijk in bijv. het midden oosten. Gaat het daar om terroristen of om vrijheids-strijders? Elk woord is een eigen perspectief: [zie J. Luyendijk "Het zijn net mensen" pag.133.]
Er zijn andere meer individuele belemmeringen. De verwachtingen over en weer kunnen heel verschillend zijn. Je kunt iets hartelijks zeggen en de ander vat het op als een belediging. Je hoort niet goed, je spreekt niet goed. Mensen vinden je aardig en komen dichtbij. Daarvan schrik je en je trekt je terug. Wat de een als bevrijdend ervaart, ervaart een ander als bedreigend.
Misschien is die stevige mens die voor je staat, van binnen heel onzeker: mag ik er wel zijn? Misschien maskeert zijn stevigheid of juist bescheidenheid diepere belemmeringen, onzekerheid, angst, gebrek aan zelfwaarde. Daarom: ga open, effata. Leer luisteren, leer spreken, leer de dingen te zien vanuit het gezichtspunt van de ander, vanuit de levenservaring, achtergrond en het hart van de ander.
Open en doorzichtig worden betekent niet in je hemd staan, of dat alles publiek eigendom is. Neen, ook wanneer je open bent naar anderen toe, blijft de ander altijd een mysterie, een geheim en jij blijft dat voor de ander en ook voor jezelf. Er is altijd meer van jezelf dan je kunt openbaren. Je groeit en verandert. Dat geldt ook voor de ander. Er blijft iets te verwachten.Temidden van onzekerheid en chaos bouw je met anderen een plaats van betrekkelijke zekerheid, van gesprek, van verstaan, van horen en spreken.
Je kunt cursussen volgen in spreken en verstaan - dat helpt. Maar iedereen zit zo vastgebakken aan verleden, achtergrond, belangen, dat een doorbraak van buiten nodig is. Een bovenmenselijk, goddelijk gebaar en woord zijn nodig: 'effata, ga open'. Nog heel vaak zal dat woord herhaald moeten worden. Want er zitten vele sloten op onze kerker.Soms wordt het óns gegeven dat wij tegen een ander kunnen zeggen 'ga open', en het wonder geschiedt: de ander gaat open.
Kunnen horen en spreken is altijd een wonder. Dan gebeurt iets van wat Jesaja beschrijft: er komt zicht, waterstromen splijten de woestijn van ontoegankelijkheid, het verzengde land wordt een waterplas, waar onbegrip is en verlamming schept de liefde nieuwe taal, nieuw leven. Mogen ook wij dit ervaren.

24e zondag door het jaar: Jesaja 50,5-9a; Marcus 8,27-35
17 september 2006, Antoon Boks OP

"Er was eens" zo beginnen sprookjes. Die gaan over het verleden, want je moet weten, dat het goed afloopt.
"Als we dit doen, dan zal de toekomst goed zijn", zo spreken de profeten en ze hopen, dat mensen naar hen luisteren en dat daarom die toekomst goed zal zijn.
In sprookjes komt vrede voor. In profetieën zal vrede komen. De komende week is het vredesweek en zal er een vredesfabriek draaien in Huissen. Leerlingen van de zevende en achtste groep zullen die fabriek bezoeken om te zien wat ze kunnen doen om vrede te maken. Ieder van ons is daar in de avonduren ook welkom. Daarvoor moeten ogen en oren open zijn.
Dat vertelde Jesaja ook. "God, de HEER, heeft mijn oren geopend en ik heb geen verzet geboden, ik ben niet teruggedeinsd." Hoe kwam die dienaar tot zijn stevige geloof? Hij kon het woord van God horen. Gods Woord horen is de bron van kracht en voortdurend geloof. Wij doen het omdat God ons geloof heeft gegeven. Dat heeft gevolgen voor ons leven.
Geloven zorgt er niet voor, dat er geen lijden is. Maar wij geloven, dat ook in het lijden God aanwezig is. Je hebt van die mensen, die denken, dat God ons straft als we lijden. Zo dacht Jesaja niet. Wij komen hier bij elkaar, want ook wij geloven in Gods trouw. We zijn dankbaar, dat ook onze oren geopend zijn voor Gods Woord.
We hoorden in de eerste lezing de trouwe dienaar al zeggen, dat slechte dingen plaatsvonden. Toch bleef hij of zij geloven dat God met hen was en hen door de moeilijkheden heen zou helpen. In het Evangelie volgens Markus is Jezus de trouwe dienaar en noemt Petrus hem de gezalfde van God, de Messias. Maar even later vertelt Jezus aan de leerlingen en dus ook aan Petrus, dat lijden en sterven hem wacht van de kant van de religieuze leiders, "de oudsten van het volk, de hogepriesters en de schriftgeleerden." Stel je voor hoe verbouwereerd Petrus is. Hoe kon iemand zo gezegend zijn door God, ja de Messias zelf zijn en toch lijden en sterven? Petrus dacht: goede mensen moesten door God geholpen worden.
Hij ging verder met denken. De Messias was precies degene, die dingen goed moest maken voor mensen die allang in de puree zaten en in ieder geval niet zelf lijden en sterven. Hoe kon het dan dat de vertegenwoordiger van God maar niet aanvaard werd door de leiders? Hoe was het mogelijk dat de mensen hun hart niet gaven en hun vertrouwen niet stelden in Jezus? Erger nog hoe kon het dat God zijn eigen geliefde zoon liet lijden en verworpen worden? Was de Messias niet degene die per slot van rekening de dingen recht zou zetten en de orde van God zou brengen in een chaotische wereld? Was het niet zo, dat de Messias gevangenen vrij zou maken en mensen vrijheid geven die verdrukt werden? Wat is dat allemaal voor gepraat dat "de Mensenzoon veel zou moeten lijden?"  Wie kan het Petrus kwalijk nemen dat hij verbaasd is en wil verhinderen dat Jezus die weg neemt? Zou God echt de heler en de wonderdoener Jezus een mislukking laten worden? En dan. Hoe zou het verliezen van mijn leven omwille van Jezus en het

evangelie in feite er voor zorgen, dat dit leven behouden blijft? Petrus moet hebben gedacht, dat Jezus nonsens uitkraamde. In de visie van Petrus klopte dat niet. Dat is misschien ook het geval als wij vandaag Jezus die dingen horen zeggen. Misschien delen we de verbaasdheid en de visie van Petrus, want we leven in een wereld, waarin reclame wel eens zegt: "Grijp wat je grijpen kunt." Het gaat tegen de menselijke logica in en het heeft geen betekenis om jezelf te minachten en je leven te verliezen, tenzij we leerlingen van Jezus zijn. Dan kunnen we proberen de goddelijke logica te begrijpen die Jezus ons vandaag vertelt.
Het is duidelijk dat we op een belangrijk punt in het evangelie volgens Markus zijn gekomen. Jezus richt zijn attentie op een duidelijke vorming van zijn leerlingen. Van nu af aan zullen ze beter begrijpen wat het betekent om leerling te zijn; Jezus geeft hun inzicht. Eerder had hij de blinde man in Bethsaida genezen. Nu zorgt Jezus voor een andere blinde man: Petrus. Hem zal Jezus geestelijke dingen laten zien, net zoals hij aan de andere gewone dingen liet zien. Trouwens die genezing ging niet van een leiendakje; het duurde even. Petrus en de andere leerlingen hebben ook de voortdurende zorg van Jezus nodig om echt te zien en zijn volgelingen te worden.
Het is bemoedigend te weten dat hoewel Petrus helemaal niet begreep wie Jezus was en wat hij kwam doen in de wereld, Jezus het niet opgaf. Hij ging niet kijken naar betere kandidaten. Markus laat zien dat leerling worden tot gevolg heeft, dat we tot inzicht komen, dat we van blind ziende worden. Een van onze redenen om hier in de kapel te komen, kan zijn dat Jezus ons op die manier nog eens kan leren hoe we ons als leerling moeten gedragen in ons dagelijks leven. Dan vragen we om steeds weer door hem aangeraakt te worden en we geven ons leven over aan een manier van leerling zijn zoals Jezus ons dat toont. Zo wordt ons inzicht verbeterd. Of om de woorden van Jesaja te gebruiken: God opent onze oren, opdat we mogen horen.
Al die vragen van Jezus over 'Wie zeggen de mensen dat ik ben?' 'En wie ben ik volgens jullie?' zijn geen vragen om onderweg de tijd te vullen. Ze zijn op weg naar Jeruzalem, waar alles dat Jezus vertelt werkelijkheid zal worden. De vlugge antwoorden van Petrus lijken correct, maar we horen dat het echte antwoord veel meer omvat. Petrus en de leerlingen moeten het nog een poosje stil houden; ze hebben nog veel te leren. Het is wel duidelijk op dit punt, dat Jezus zegt, dat hij geen snelle oplossing biedt voor de problemen van de mensen.
Hij zal menselijke pijn en dood aanvaarden voor anderen en inzicht geven aan wie hem volgen. Hij nodigt ons uit om niet te blijven denken aan wat hij voor ons zou kunnen doen en hem te aanvaarden zoals Markus hem laat zien, als iemand die het kruis op zich neemt en ons uitnodigt om hem na te volgen. Dit evangelie vertelt ons dat de goddelijke logica meer betekenis heeft dan de menselijke en dat het ons een leven aanbiedt dat we nooit op onszelf zouden kunnen bereiken. Laten we op die weg doorgaan!

25e zondag door het jaar: Jeremia 31,7-9; Marcus 10,46-52
24 september 2006, Ernst Marijnissen OP

et verhaal over Elia, dat we in de eerste lezing hebben gehoord, lijkt nogal duidelijk. Elia is de profeet van God in Israël in een tijd, waarin de samenleving, zoals dat meestal gebeurt, wordt bepaald en geregeerd door economische wetten en belangen. Ook kerk en God worden daaraan ondergeschikt gemaakt. In de dagen van Elia zeiden ze dan dat de mensen afgodendienst bewezen aan de Baäl. Baäl betekent heer. Dat klinkt tamelijk onschuldig, maar er wordt bedoeld dat de mensen zich van een godsbeeld bedienden, dat van pas kwam bij hun levenswijze. Ieder mens heeft zijn godsbeeld, ook degene, die meent niet in God te geloven. Je gelooft niet in God omdat je van een bepaald beeld of veronderstelling omtrent God uitgaat. Nu had Elia op de berg Carmel 450 priesters, die Baäl waren toegedaan, ter dood laten brengen. Deze priesters waren een symbool. Hun eredienst gold de producten van de consumptiemaatschappij. Ze waren als het ware trendsetters in een wereld, die zich uitstrekte vanaf de dagelijkse levensbehoeften tot en met een rijk arsenaal aan vertier. Tot dit laatste moeten we ook een veelheid aan religieuze verschijnselen rekenen, waar goden en godinnen er voor zorgden dat godsdienst in de pas liep met de economische belangen van het land. Elia heeft de leegheid van zo'n levensinstelling te kijk gesteld. Maar dat schoot uiteraard in het verkeerde keelgat bij de bewakers en belijders van het economisch denken en handelen. Koningin Izebel, die zelf niet tot het volk van Israël behoorde, werd razend op die eigenzinnige Elia en liet hem weten dat ze hem ter dood zou brengen. Zij was een dochter van Tyrus, dat in die dagen een belangrijk economisch handelscentrum was. Daarop wordt Elia bang en vlucht naar de woestijn. Na verschillende ervaringen op zijn vlucht vindt dan de ontmoeting plaats tussen hem en God, die zijn klachten aanhoort en hem tenslotte weer weg stuurt om zijn werk voort te zetten.
Maar wat doe ik nu met zo'n bijbels verhaal, …. met de nadruk op bijbels? Ik heb vanaf deze plaats al eens eerder opgemerkt, dat ik voor het verstaan van dit soort menselijke reacties geen bijbel nodig heb. Wie wordt er niet bang als je met de dood wordt bedreigd wegens jou politieke en religieuze opvattingen? De wereld is vol met mensen, die juist daarom op de vlucht zijn. Onze tijd kent meer ontheemden dan ooit eerder het geval was.
Wat houdt dit verhaal over Elia voor een belofte in? Wat is het perspectief? Voor het antwoord moet ik u eerst naar Mozes verwijzen. Mozes, de vriend en kameraad van de Aanwezige, is niet alleen de grote leider van Israël geweest in de dagen van zijn onderdrukking en bevrijding. Hij is ook het symbool geworden van de Tora, de richtingwijzer van Godswege aan allen, die naar God willen horen, van Gods goede woorden en trouw aan het verbond van de Sinaï willen leven.
Zo is Elia het symbool geworden van de profeten van Israël, van Gods spreken tot zijn volk, om het terug te voeren naar de oprechte levensweg als het voor de zoveelste keer weg dwaalde van het verbond. Mozes is de wet, de richtingwijzer naar goede tijden. Elia is de profetie, de roepende God naar een dwalend volk. De ziel van Elia ís profeteren, ís wijzen naar Gods spreken in deze wereld. Pas als we dít verstaan kunnen we hem volgen op zijn weg naar de woestijn.
Elia weet dat met zijn dood de profetie, dus het spreken van God in Israël zal uitsterven. 'Ze zoeken mijn ziel te doden', roept hij uit. Dat is de noodkreet van een verkondiger, die er heilig van overtuigd is, dat de mens zonder Gods aanwezigheid niet kan worden gered uit het concentratiekamp van deze wereld. Daarom gaat hij terug naar de woestijn, waar het allemaal is begonnen. Hij legt zich neer onder de enige bremstruik, die er is. Dat is de struik, waar het op aan komt. Die heeft gebrand van liefde, want daar is God aan Mozes verschenen. Daar wordt hij opnieuw gevoed. Uit kracht van dat voedsel kan hij veertig dagen verder trekken, zoals eens Gods volk veertig jaren door de woestijn is getrokken. Tenslotte komt hij aan bij de Sinaï, die hier de Horeb wordt genoemd. Horeb betekent dorheid, droogte, want voor Elia is de wereld van God verduisterd, nu zijn spreken, zijn ziel, dreigt te worden overschreeuwd, en het verbond op instorten staat. Dat schreeuwt

hij ook uit als God hem vraagt: Elia, wat kom je hier doen? En kort samengevat zegt Elia eigenlijk: er blijft niets over van jouw werkelijkheid, God!
Kom hier, zegt God, en ga staan in de spelonk, waar ik aan Mozes ben voorbij gegaan. Tegenover de drievoudige klacht van Elia klinkt vervolgens het drievoudig antwoord van God. Twee ervan komen we tegen in het boek Exodus: de geweldige stormgeest, die de zee uiteen heeft gedreven, waardoor Israël droogvoets aan de slavernij ontkomt. Het beven en het vuur herinneren aan het verbond bij de Sinaï, waar voorafgaande aan de tien woorden God aanwezig komt op de berg, die werd omhuld door vuur en beven. In deze tekenen is God niet langer. Ze zijn immers geweest. Eens heeft God zijn volk uitgeleid. Dat zal altijd zo blijven. Eens heeft God met zijn volk een verbond gesloten. Dat zal altijd zo blijven. Dat hoeft niet opnieuw plaats te vinden. Voor deze tekenen staat Mozes, de wet of de Tora. God keert nooit op zijn schreden terug. Maar wij zijn de mensen van het heden. Wij weten van Mozes en van Gods beloften. Dat wel! Maar als we rondzien in de wereld, waartoe wij behoren, gewild of ongewild, vragen we ons hetzelfde af als Elia. Alles lijkt te verdwijnen of te worden vergruizeld. Waar is de profetie? Waar is het spreken van God? Het antwoord aan Elia én aan ons geeft het derde teken.
Daar trekt een ruisende stilte of een stil spreken of een zwijgend gesuis aan hem voorbij. Dan dringt het tot Elia door. Hij bedekt zich geheel en al met zijn profetenmantel. Ziet u het voor u? Teruggekeerd tot het punt, waar God met zijn volk een lange weg is begonnen, dringt het tot hem door, dat het spreken van God niet kan worden tegengehouden door wat mensen vinden of niet vinden. Het spreken van God is als een verfrissende bries. Maar dan moet je niet binnen blijven, anders bespeur je het niet. Je moet naar buiten. Je moet de grenzen van het vanzelfsprekende achter je laten. Je moet gevoelig worden voor de ontdekking, dat de mens niet het laatste woord heeft, of alles kan maken wat hij wil, of alles zal kunnen verklaren van wat zich voordoet, of over zo'n groot vermogen zou beschikken, dat hij de toekomst tenslotte zal kunnen meten en beheersen. Wie het daarbij laat of meent dat het voldoende is om het leven te doorgronden gedraagt zich als iemand, die altijd binnen zit en klaagt dat het zo koud of zo warm is; die nooit eens een flink stuk gaat lopen of wegduikt in een portiek als het begint te regenen. Zo'n mens is als iemand, die dermate is geobsedeerd van zichzelf, dat hem alles ontgaat van wat buiten hem gebeurt. Het spreken van God, het profeteren, ja leven als een profetie, is zonder geweld. Het debatteert niet zoals mensen debatteren. Het wil anderen niet monddood maken. Het tracht niet zijn gelijk binnen te halen door anderen te elimineren. Wie dit ruisen wil vernemen en verstaan, moet kunnen verstillen, durven wachten, zich overgeven én … leren incasseren. Het ruisend spreken van God gedraagt zich niet als een reclameboodschap, het behoeft geen lawaai of geluidsboxen. Het mengt zich ook niet in de race naar altijd meer, beter, hoger, sneller.
Als God Elia voor de tweede keer vraagt: 'wat kom je hier doen?' antwoordt de profeet met dezelfde woorden als de eerste keer. Maar nu is het zonder vrees. Nu stelt hij vast, dat de mensen altijd zullen voortgaan met het schenden van Gods verbond, het verloochenen van de goede woorden van de Sinaï en het minachten van de profetie. Nu kan God hem terugvoeren naar zijn eigenlijke opdracht. Hij moet opnieuw de weg bewandelen, die hij in trouw aan God steeds is gegaan. En Elia gaat. Hij is oud geworden op de weg. Dan ontmoet hij Elisa, en hij weet, dat een jongere mens, een andere tijd en een nieuw verstaan van Gods ruisend spreken zijn aangebroken. Dan legt hij zijn profetenmantel Elisa om de schouders.
Op deze dag is het verhaal van Elia's noodkreet om het behoud van de profetie voor mij vervuld. Er zal altijd een Elisa komen. Het ruisend spreken blijft bestaan. De profetie is onsterfelijk. Profetisch leven kan door de wereld niet worden weggenomen. De religieuze vormgeving daarvan zal zich steeds vernieuwend blijven aandienen.

26e zondag door het jaar: Numeri 11,25-29; Marcus 9,38-48
1 oktober 2006, Paul Minke OP

Bij wijze van service aan de voorganger en de predikant voegt de uitgever van de zondagsliturgie een kleine uitleg toe van de lezingen. Aan het eind van de verklaring van het evangelie staat er nu te lezen: "Aangezien de eer-ste lezing gekozen is in verband met het eerste deel van de evangelielezing, kan het weerbarstige tweede deel in de verkondiging eventueel buiten be-schouwing worden gelaten." Inderdaad, weerbarstig zijn de verzen, de laatste regels over de opzettelijke verminking omwille van het Rijk Gods, om niet te zeggen: ze klinken stuitend en misselijk makend. Dat hij dit niet letterlijk bedoeld, moge duidelijk zijn. Maar als Jezus tot driemaal toe zo'n weerbarstige uitspraak doet, moet hij wel ons iets heel belangrijks willen vertellen, iets dat we ons goed moeten realiseren en ernaar leven. En tege-lijk: heeft Jezus harde woorden iets van een waarschuwing aan ons adres. het gaat om iets waar je zo met open ogen in de fout kunt gaan: zie het ge-vaar, veronachtzaam mijn woorden niet, neem het serieus.
De sleutel tot het verstaan van wat dat iets dan kan zijn lijkt mij te liggen in de leefregel: Wie niet tegen ons is, is voor ons. Het klinkt zo simpel en vanzelfsprekend, ja zelfs, niets liever dan dat. maar de praktijk leert, dat het niet zo simpel is en zo vanzelfsprekend. Een eerste voorbeeld ervan hoor-den we al in de eerste lezing. Om het werk van Mozes te verlichten stelde God voor dat hij zeventig oudsten aanstelt tot leiders van het volk. In de tent van de samenkomst ontvingen zij de Geest van God. Twee uitgekoze-nen waren er niet bij maar ook zij ontvingen de Geest. In de gedachtegang van Jozua en wellicht vele anderen komt het profeteren exclusief toe aan degenen die in de tent waren. Zij zagen er het gevaar in voor het leider-schap van Mozes en henzelf, een aantasting van hun gezag en hun nieuw verkregen privileges. Het kwam hen voor dat de twee zich eerder tegen hen keerden dan voor hen. Maar Mozes gaat er niet op in. Hij stelt geen gren-zen aan Gods Geest. Integendeel: Ik zou willen, dat de Heer zijn Geest legt op heel het volk.
Een tweede voorbeeld zien we in het evangelie van vandaag. Johannes heeft bemerkt dat iemand die niet tot hun groep behoort in Jezus' naam duivels uitdrijft. Hij maakt zich daar kwaad over. Hij wilde het hem belet-ten en als dat niet lukt, via Jezus zelf. Maar Jezus gaat er niet op in, zoals Johannes gehoopt had. Kort en goed gezegd: "Wie niet tegen ons is, is voor ons." Johannes probeert de invloed van Jezus te beperken tot ons, dat wil zeggen, tot de gemeenschap rond Jezus, zijn volgelingen. Hij begrenst het helende dienstwerk van Jezus. Het trekt het naar 

zich toe. Hij kan het niet verdra-gen, dat anderen doen wat alleen hem en de zijnen toekomt en over de zelf-de mogelijkheden beschikt om heil te bemiddelen. Maar hij is het niet de enige die er zo over denkt. Zelfs de kerk ging in de fout. Eeuwenlang tot voor heel kort heeft in de kerk het woord gegolden: Buiten de kerk geen heil. Ongedoopten komen in het voorgeborchte. De kerk eigende zich de monopoliepositie van de waarheid op, de sleutelmacht over hemel en hel, over heil en verdoemenis. En wat eeuwenlang door de kerk is verkondigd en geloofd, dat is ook in onze genen gaat zitten en beïnvloedt ons oordeel.
Was dit misschien het gevaar dat Jezus vreesde voor de toekomst? Wilde Hij ons hiervoor waarschuwen met zijn leefregel: Wie niet tegen ons is, is voor ons? Er is ook heil buiten de kerk. Is het om ons te overtuigen dat Hij het anders ziet en van ons anders wil, dat hij daarom opzettelijk zijn weer-barstige uitspraken deed?
We horen Jezus daarbij spreken over de goede weg en over de verkeerde weg. De goede weg is de weg van de liefde, van de vrede, van recht en ver-zoening. Die boodschap klinkt door al de vier evangeliën heen. De goede weg is een beker water te drinken geven aan de dorstige. De goede weg is het welzijn van anderen bevorderen, geen struikelblok leggen, uitzicht bie-den op leven, op een Rijk van vrede en gerechtigheid. Ieder andere weg is voor wie Jezus volgt de verkeerde weg. De verkeerde weg is de weg van de uitsluiting, van de intolerantie de weg van het toe-eigenen van macht, van privilegies, van de waarheid de weg van weigering anderen te spreken die niet je geloof delen de weg van de ontkenning, dat heel veel goeds en heil buiten de kerk gebeurt. Want weet: het is niet zo, dat alleen Jezus' volge-lingen de goede weg volgen. Dat gebeurt door velen, ook door hen die Je-zus niet kennen. Ook zij bemiddelen het heil en waag het niet te zeggen, dat zij tegen ons zijn, zo meen ik de krasse woorden van Jezus te mogen in-terpreteren. Je knaagt immers aan de wortels van het evangelie, de kern van Jezus' boodschap. Jezus weigert dan ook zijn volgelingen een alleenver-kooprecht te geven waar het gaat over wie het Rijk Gods, of het leven mag binnengaan. Zo klinkt voor mij de boodschap in die weerbarstige uitspra-ken van Jezus.
Volgeling of niet, het komt erop aan wat je doet en wat je zegt. Liggen bei-de in de lijn van wat Jezus heeft verkondigd dan draagt hij/zij bij aan de komst van het Koninkrijk Gods. Hij/zij gaat de goede weg, de weg die Jezus zelf heeft bewandeld. Amen.

27e zondag door het jaar: Genesis 2,18-24; Marcus 10,2-16
8 oktober 2006, Theo Koster OP

De bijbel begint met ons te vertellen, dat God de mens schiep als zijn evenbeeld,
mannelijk en vrouwelijk schiep God de mensen, aldus het scheppingsverhaal. De mensen kregen de opdracht de aarde te bevolken, en te heersen over de vissen, de vogels en alle dieren op de aarde. Daarna begint God weer opnieuw, een tweede scheppingsverhaal, waarvan we net een deel hoorden. We hoorden: God, de HEER, dacht: Het is niet goed dat de mens alleen is.
Tegen de achtergrond van het eerste scheppingsverhaal wordt duidelijk, dat met deze woorden iets anders bedoeld is dan vaak gedacht wordt. Het is niet goed dat de mens alleen is betekent veel meer dan: zoek je een partner van het andere geslacht want anders wordt je niet gelukkig. Veel mensen denken inderdaad, dat je in een klooster bijvoorbeeld niet gelukkig kunt worden. Tig maal is mij gevraagd:
is het niet vreselijk moeilijk om niet getrouwd te zijn? Mocht iemand van jullie zich dit momenteel afvragen: naar mijn ervaring is dit leven moeilijker noch makkelijker dan met een partner leven.
Het voor de tweede keer scheppen van man en vrouw is ook niet bedoeld om rangorde aan te brengen tussen man en vrouw. Dat een vrouw voortkomt uit de rib van een man staat er niet; uit dit verhaal concluderen dat de man er eerder was dan de vrouw is onzin. In het evangelie rekent Jezus af met het hardnekkige misverstand, dat de man meer waard is dan de vrouw. Ten tijde van Jezus mochten mannen wel een vrouw verstoten, maar andersom was uit den boze. Met te stellen: "als zij haar man verstoot en met een ander trouwt, pleegt zij overspel" haalt Jezus de man van zijn voetstuk en zet hij de vrouw op haar plaats, niet onder of boven, maar naast de man.
De jongelui uit Nijeveen, onze gasten in Onder de Pannen, hebben dit weekend aan den lijve ervaren, wat bedoeld wordt met de woorden: het is niet goed dat de mens alleen is. Het heersen over de vissen, de vogels, alle dieren, kan de mens in de verleiding brengen zich als God te gedragen. God is echter uitzonderlijk. Ieder mens is uniek, maar niet uitzonderlijk. Vandaar het diepe verlangen in mensen naar gezelschap. Als er dit weekend waren geweest, ook al was het maar één van jullie,
voor wie geen aandacht was, die buitenspel stond, dan was dit weekend voor geen van jullie gezellig geworden. Hetzelfde geldt, als één van jullie alle aandacht had opgeëist, zich als een god had gedragen. Het is niet goed dat een mens alleen is maakt duidelijk, dat wij geen god zijn en ons ook niet zo hoeven gedragen. Mensen hebben gezelschap nodig, gezellen met wie je lief en leed 

deelt. De verleiding om jezelf boven anderen te verheffen kennen we uit eigen  ervaring. Het verlangen om met een speciale partner je leven te delen is en was vele malen groter dan het verlangen om kloosterling te worden.
Vandaar, dat de verleiding om jezelf te verheffen uitgewerkt wordt vanuit een tweerelatie. Laat ik het vandaag eens omdraaien. Ook als een kloosterling uittreedt is dit dramatisch. Wie actief of passief meewerkt om zijn medebroeder buiten te orde te zetten, of wie zelf zijn medebroeders of zusters in de steek laat, pleegt verraad aan de eigen roeping; wat God heeft verbonden mag een mens niet scheiden.
De Farizeeën schipperen en proberen Jezus te verleiden partij te kiezen, maar Jezus reageert origineel. Wat kan en niet kan is hem te oppervlakkig. Jezus vraagt dieper, naar het doel, de oorsprong van wetten en regels. Mensen hebben allen dezelfde oorsprong: we komen uit Gods hand, zijn in wezen één en worden tot die eenheid,
tot verbondenheid geroepen. De man - vrouw relatie, het huwelijk is een vorm van die levenseenheid. een prachtige vorm, want in deze vorm kan overtuigend zichtbaar worden wat er gebeurt, als een mens zijn oorsprong volgt en zich hecht aan een ander. Je kunt de schepping tot leven zien komen; in een nieuwe mens, een kind, de vruchtbaarheid zien van jezelf overgeven in verbondenheid.
De levenseenheid waarvan in het scheppingsverhaal sprake is beperkt zich niet tot het verbond tussen man en vrouw. Het perspectief is veel groter; God gaat het om de eenheid tussen alle mensen. Het koninkrijk van God waar Jezus over praat, is een rijk, waarin mensen naast elkaar staan, als zussen en broers, die vanzelfsprekend voor elkaar opkomen.
Wat God heeft verbonden mag een mens niet scheiden, en scheiden doen we helaas allemaal en regelmatig: als we de ander laten vallen, in de kou zetten, omdat we geen raad met hem weten bijvoorbeeld; haar gek of abnormaal vinden en daarom uit de weg gaan. Vanuit God gezien kun je en moet je mensen onderscheiden; geen mens is hetzelfde, ieder mens is uniek, enig, en als zodanig Gods oogappel. Daarom kun je mensen niet opdelen in hoger en lager, meer of minder waard. Vandaar de scherpe reactie van Jezus, als zijn leerlingen niet toelaten dat men kinderen bij hem brengt. Kinderen telden in die tijd niet mee omdat ze letterlijk nog niets waren, totaal afhankelijk van hun ouders. Zo zijn wij totaal afhankelijk van God.
Zijn koninkrijk moeten we niet verdienen; dat zou ook niet kunnen. Gods koninkrijk hoeven we niet te verdienen; God zal het ons schenken, zoals wij onze kinderen geven, wat deze nodig hebben.

28e zondag door het jaar: Wijsheid 7,7-11; Marcus 10,17-30
15 oktober 2006, André Lascaris OP

Twee rijke mensen! Wat is het verschil tussen die man die de wet onderhoudt, maar geen afstand kan doen van zijn rijkdom en dus zijn bezit houdt en Petrus, die de wet onderhoudt en eigenlijk ook rijk is, want hij krijgt alles honderdvoudig terug van wat hij eens had opgegeven? Is Petrus eigenlijk gewoon een betere investeerder? Heeft hij meer durf? En hoe zit het met ons? Moeten wij ons morgen bij de makelaar melden om ons huis te verkopen en het geld vervolgens wegschenken?
We voelen allemaal aan dat er een verschil is tussen de rijke man en de toch ook rijke Petrus. Het geheim zit in een woordje dat er niet staat. Een woord dat ontbreekt is de sleutel tot het antwoord. Petrus vraagt impliciet: wat zal mijn toekomst zijn? Jezus belooft hem eeuwig leven, dwz een leven in verbondenheid met God over de dood heen zelfs, en nu al, in dit leven, het honderdvoud van wat hij heeft opgegeven. Maar één zaak krijgt hij niet terug: zijn vader. Daarmee wordt niet gedoeld op de biologische vader van Petrus die Jona heette, maar op het vaderlijk gezag, op degenen of instituties die macht uitoefenen, dwang opleggen, controleren en heersen. Vadertje 'staat', of vadertje 'economie', of vader 'misbruik'. Die macht die je onderdrukt en je vrijheid ontneemt krijg je niet terug.Je hebt slechts één Vader, de Vader in de hemel, God, geen dictator.
De man die alle geboden onderhoudt, zoekt zekerheid door de geboden te onderhouden, en de zekerheid van het bezit. Hij speelt op 'safe'. Hij heeft voldoende en is zichzelf voldoende. Hij heeft niemand nodig. Hij zoekt het eeuwige en vindt dat in rijkdom, wil verzekerd blijven van rijkdom. Deze ontstaat dankzij macht, oefent macht uit, eist vermeerdering, meer geld, meer macht.
Maar juist dat jezelf genoeg zijn, geen verantwoording hoeven af te leggen, de macht hebben van het geld, maakt het schier onmogelijk te leven in verbondenheid met God. Je stelt geen vertrouwen in God, maar je bent hoogstens een vriendelijke machtige buurman of zelfs concurrent van God die altijd opkomt voor de machtelozen. Je komt niet door het oog van de naald heen. .
Petrus is op een heel andere manier rijk. Hij heeft alles opgegeven, en het was deervaring van de eerste christenen, dat zij er veel voor terugkregen. Alleen de 

rijken en zij konden verre reizen maken, kwamen nooit iets te kort, vonden altijd een dak boven hun hoofd, vriendschap en zorg. Want overal waren er wel christenen die hen opnamen. En ook toen Jezus rondzwerf in Galilea kwamen ze nooit tekort dankzij de hulp o.a. van enige vermogende vrouwen.
Petrus bezat niets, maar kreeg alles. Hij had niet de (vaderlijke) macht van iemand die rijke bezittingen heeft, maar hij had de rijkdom van de mens die ontvangt, de mens die weet zichzelf niet genoeg te zijn, de mens die zijn vertrouwen stelt op de barmhartigheid van medemensen en van God. 'Hij was arm en maakte velen rijk, bezat niets maar had alles.' (2 Kor 6, 10) .
Zoiets heb ik als Dominicaan ook vaak ervaren, vooral op reis. Je komt in een ander klooster, je wordt ontvangen, krijgt een sleutel, kamer, te eten, belangstelling vaak - voor niets. Ik had niets om weg te geven toen ik intrad. Maar ik vroeg om Gods barmhartigheid en die van mijn toekomstige medebroeders, en die kreeg ik. Mensen benijden me er soms om, en dan zeg ik: doe zoals ik: probeer geen macht te verwerven of rijkdom, en je kunt een rijk mens worden. Je 'kunt'…, je kunt ook altijd een grote egoïst worden.
Gemakkelijker gezegd dan gedaan. Ook nu zijn er nog steeds mensen, individuen, maar ook echtparen, die inderdaad alles opgeven en met anderen een nieuwe gemeenschap of project beginnen.Toen Jezus de man zei alles op te geven en uit te delen, leidde hij een zwervend bestaan. Wij kunnen vaak niet alles opgeven, omdat we verplichtingen hebben aan anderen. Misschien ontbreekt er daarom nog een woord: je levenspartner, echtgeno(o)t(e). die mag je niet opgeven, wel je volwassen kinderen, niet je jonge kinderen. En daarom ook niet je huis, je bezit, je werk.
Ons bezit is dan geen machtsmiddel, we bouwen niet onze zekerheid daarop, we gebruiken onze rijkdom - misschien zijn we wel arm, maar we hebben altijd wel iets -, niet om anderen te onderdrukken, maar om anderen barmhartig te zijn, te ondersteunen, we zijn niet uit op vermeerdering van bezit, maar op de wijsheid er zo mee om te gaan dat ons bezit, onze talenten, wijzelf ten gunste komen van het goede leven voor allen. Rentmeester zijn ipv bezitter. Dan is er ruimte voor vertrouwen in God en het eeuwige leven.

29e zondag door het jaar: Jesaja 53,10-11; Marcus 10,35-45
22 oktober 2006, Henk Jongerius OP

Als geen ander is Jezus in staat om zijn toehoorders een spiegel voor te houden als het gaat om de drijfveren in hun leven! Dat gebeurt ook vandaag als wij twee tegenstgestelde beweegredenen in het handelen van mensen getekend zien.
Op de eerste plaats is daar de weg die Jezus gaat in zijn leven en waartegen de leerlingen tot driemaal toe afwijzend reageren. Zijn levensweg verloopt zoals die van de knecht zoals die door de profeet Jesaja getekend wordt. In die knecht wordt eigenlijk de waarachtige mens getekend die zichzelf tot in de laatste consequenties wijdt aan anderen. Letterlijk lezen wij dan ook in de grondtekst dat hij 'zijn ziel aanbiedt' en daarin klinkt de diepste bezieling en kern van iemands leven door!
Het is schijnbaar een doodlopende weg want wanneer Jezus zegt dat hij in de traditie van die knecht staat, zal hem onbegrip, bespotting en uiteindelijk de dood wachten. De opgang van Jezus naar Jeruzalem wordt een afgang.
Dat is in elk geval zo voor de leerlingen die zich een heel andere levensweg voor ogen hebben gesteld. Zij zoeken om verheven te worden op een ereplaats en in hun woorden horen wij het diep gewortelde verlan-gen van mensen om in je leven veiligheid en zekerheid te garanderen, je leven zelf in de hand te houden. Maar de uiterste consequentie van zo'n levenshouding zien wij bij de mensen die de wereld regeren, zegt Jezus. Dat zien wij het tot op de huidige dag om ons heen. Die weg loopt uit op onderdrukking onder de dekmantel van terreurbestrijding, op gewelddadig gedrag dat uiteindelijk dood en vernietiging tot gevolg heeft!
Wij worden vandaag voor de keuze gesteld welke weg wij willen gaan: die van de

 heersers van onze wereld of die van de knecht! Het zal gaan om een keuze tussen heersen of dienen!
Soms leert het leven zelf ons de wijsheid kennen die de ware levensvreugde oplevert. Wanneer wij ouder worden en onze gezondheid minder wordt of er ongemakken en gebreken in ons leven aan het licht komen, zullen wij tot de wijheid komen dat levensgeluk niet iets is wat je kunt 'maken', iets dat je veilig kunt stellen door geld, rijkdom, of eenmaatschappelijke positie. Wij zullen allemaal 'de beker moeten drinken' van het leven zelf en daarin de echte levensweg leren kennen. Uiteindelijk heeft die alles te maken met de manier waarop wij met elkaar omgaan. De vraag waar het in het leven op aankomt is niet wat ik me allemaal kan verwerven, hoe ik naam kan maken in mijn leven, maar 'wat kan ik voor je doen?' Het gaat erom of wij in openheid en vertrouwen met elkaar kunnen omgaan en leven in het besef dat wij elkanders rijkdom zijn wanneer wij in goede en kwade dagen met elkaar de levensweg gaan. Elkaar dienen betekent dat je leeft in het waakzame besef dat wij elkaar wederzijds nodig hebben om de vreugde van het leven te leren smaken. Het laatste woord over ons leven is ten diepste of wij mensen van liefde zijn die verzoening stellen boven schuld en door in hun omgaan met elkaar haat en onmacht helen. Zo'n leven is vruchtbaar zoals wij horen in de profetie want het is de Eeuwige die hem een naam en ereplaats zal geven. Hij doet ook ons leven in de geborgenheid van zijn liefde en kent ons beter dan wij onszelf kennen. Op hem mogen wij bouwen tot het einde van onze dagen.

30e zondag door het jaar: Jeremia 31,7-9; Marcus 10,46-52
29 oktober 2006, Ernst Marijnissen OP

Langs de weg van Jericho naar Jerusalem zit een blinde mens. Tussen Jericho en Jerusalem bestaat een hoogteverschil van duizend meter en de weg gaat gestaag omhoog. In het evangelie verbeeldt deze weg de opgang vanuit de duisternis naar het licht, van chaos naar orde, van troosteloosheid naar toekomst, van Egypteland, symbool van slavernij, naar het land van Kanaän, symbool van belofte en een wereld vol erbarmen en rechtvaardigheid. Het is de weg van Abraham en Mozes, van Jezus, van het aloude Israël en van ons. Kortom: deze weg is het beeld van onze roeping. En onze roeping is weer kort samen te vatten in de opdracht om de samenleving te helpen bevrijden van de duistere krachten, die haar in ballingschap houden en haar voor ál te veel mensen tot een tranendal maken. Het gaan van deze weg wordt door de Levende sprekende en doende mogelijk gemaakt. Daarom bevindt Jezus, het Woord van God, zich óp die weg. Terzijde daarvan zit zijn geloofsgemeenschap, de synagoge waartoe hij behoorde. In die dagen was er van het zelfbewuste Israël uit de dagen van David weinig overgebleven. Ze is geslonken tot twee stammen: Juda met Jeruzalem en Benjamin met Bethlehem. Naar het noorden, in heel het gebied van Galilea, is ze verstrooid. Daar wonen Joden temidden van andere bevolkingsgroepen, de bezetters, de Romeinen, en veel vluchtelingen, ter dood veroordeelden, zeloten, rovers en overvallers. Zijn synagoge is als een blinde en zit in haarzelf gevangen. De oude synagoge draagt een naam: Bartimeüs, wat zoveel betekent als kind van een onreine. Haar onreinheid, haar verstarring en kortzichtigheid heeft ze als een mantel om haar heen geslagen. Ze is weggekropen voor haar verant- woordelijkheid. Daarom bevindt ze zich niet óp de weg. Ze dwaalt er steeds weer van af. Ze is als een overspelige en dus onreine tegenover de Levende, de verbondspartner. De enige, die haar weer ziende en gaande kan maken is hij, die door zijn Woord haar wijst op de weg, en de verlamming en de blindheid, als een mantel om haar heen geslagen, wegneemt en haar weer op de been helpt.
Het godsvolk bevindt zich vaak terzijde van de weg van Wet en Profeten. Dat het om Israël, de synagoge gaat maken we op uit wat zij roept: zoon van David, Jezus, wees barmhartig voor mij! De aanroep zoon van David was in die dagen de volkse aanduiding voor de Messias. De blinde roept Jezus dus aan met de titel, die alleen hij mag voeren.en bij de oude synagoge bekend was. Deze uitroep is een bijbelse en kerkelijke aanroep. Ze komt alleen voort uit de mond van een mens, die gelooft in de belijdenis: jij bent de Messias, de zoon van de levende God. Daarom is het ook de kerk van onze dagen, die -gezeten naast de weg- haar verlosser aanroept.
Want ook wij zijn kinderen van deze wereld. Evenals Israël zijn we geroepen uit de volkeren, uit de wereld vol verwarring en turbulentie. We zijn kinderen van die prachtige en verbijsterende, verrassende en dwalende, vechtende en moordende samenleving, die onrein is door alles wat zij aan onmenselijkheid en onmenslievendheid teweegbrengt. Ook zo zijn we kinderen van Timeüs, in het hebreeuws: Bar Timeüs.
Als Jezus vraagt wat hij voor de blinde doen kan, antwoordt deze met Rabboeni. Dat is het meervoud van rabbi, leermeester, en betekent onze meester. Dit meervoud - rabboeni - maakt ons duidelijk dat de blinde de representant is van ons allen, die tot de kerk van Jezus Messias behoren. Daar zit niet zo maar een verdwaalde man, aan wie Jezus een weldaad zal verrichten. Het gaat niet om die goede Jezus en een verloren ziel, maar om God, die in Jezus genadig en verge-

 vend voorbij komt. Onze roep om weer ziende te worden is dus tweevoudig: wij roepen het als zonen en dochters van deze wereld en we smeken als de zusters en broeders, de vrienden en vriendinnen van Jezus Messias. Er wordt in onze dagen gezegd dat de kerk verdampt. Het christendom is in zijn nadagen en het lijkt een kwestie van tijd of we kunnen onze dierbare religieuze ervaringen en gedachten bijzetten in het museum van onze herinnering. Zoveel eeuwen van min of meer expliciet christelijk leven lijken niet méér als een druppel op de gloeiende plaat van de lange mensengeschiedenis!
Misschien is deze verdamping maar schijn. Maar in en rond de kerk verandert het leven snel. Sommigen vinden het best en maken zich niet druk. Anderen lijden eronder: er gaat zoveel verloren. Heeft de kerk wel toekomst? Of blijft de kerk teruggedrongen in de marges van de samenleving? Een kleiner wordende kudde, die steeds meer verbrokkeld raakt.
Hoe denkt het evangelie daarover? Daar is toch sprake van de kleine kudde, die niet bang moet zijn. Daar horen we van Gods bekommernis om kleinen en kinderen. Daar verkondigt de profeet Jeremia, denk aan de eerste lezing, aan de ballingen van Babylon de terugkeer naar Sion en het land, dat de Levende beloofd heeft. Wat leert Jezus ons als hij spreekt over de kleine kudde?
Wat mij opvalt in dit evangelie is het roepen van de blinde mens. Want al tast deze in het duister en voelt hij zich terzijde geschoven, toch is juist die mens de enige, die temidden van al die zogenaamde ziende en beter wetende mensen roept om Jezus, zoon van David. Hij noemt Jezus dus de Messias. En hoe meer de omstanders het hem proberen te belemmeren, hoe luider hij blijft roepen. Alle beschouwingen ten spijt over een verdwijnende kerk en over de verbrokkeling van de samenleving, de kerk, soms zo machteloos als een blinde, moet blijven roepen om de Messias. Dat is onze opdracht en zending. De blinde roept niet alleen de zoon van David aan. Hij schreeuwt om erbarmen. Zolang de kerk denkt het zelf te kunnen dank zij haar leer, wetten, voorschriften en riten, en dat daarin duidelijk wordt wat God van ons verlangt, zit ze naast de weg van wet en profeten, naast de weg van de gezalfde, de messias van God. Wie zijn dat toch, die de blinde verbieden deze messias aan te roepen? Zijn ze bang voor het levende woord, dat beweging schept en nieuwe mogelijkheden en horizonten doet zien? Bewakers van de godsdienst, zoals wij hen soms noemen, blijken dikwijls remmers in vaste dienst! De organisatie is bepalend, niet het levend woord, dat steeds maar weer vol erbarmen voorbij komt op de weg,
Want het Woord komt tot ons op de weg: de weg van het leven, de weg van de geschiedenis, de weg van God. Daarom zullen wij aandachtig zijn. Als we horen, dat het Jezus de Nazarener is, zullen we roepen om die ontferming, die God zijn bondgenoot betrachtte, toen Hij zijn uitverkorene voor het eest uit de wateren van de chaos riep tot een hoopvol teken voor de volken. 'Doe ons, jouw gemeenschap, horen en zien: Jezus, jij zoon van David, ontferm je over ons!'. En hoe meer angst om te doen en eigenbelang om te beschermen ons trachten te weerhouden om opnieuw de weg te betreden, des te luider zullen we roepen.
Dan komt het Woord tot ons. Het laat zich horen! We weten waaraan het ons schort: rabboeni, leermeester van ons, maak ons tot ziende mensen! Als we echt op hem vertrouwen, die juist aan ons zijn Woord schenkt om het te doen, zal het leven in ons terugkeren.'Ga heen', zegt Jezus, 'jouw vertrouwen heeft je behouden'. Terstond -want het Woord werkt direct- zullen we zien en Jezus weer volgen op de moeizame, maar uitdagende weg omhoog.

Allerzielen: Lucas 24,1-9 
1 november 2006, Henk Jongerius OP

Maar op de eerste dag van de week gingen ze bij het ochtendgloren naar het graf met de geurige olie die ze bereid hadden. Bij het graf aan-gekomen, zagen ze echter dat de steen voor het graf was weggerold, en toen ze naar binnen gingen, vonden ze het lichaam van de Heer Jezus niet. Hierdoor raakten ze helemaal van streek. Plotseling stonden er twee mannen in stralende gewaden bij hen. Ze werden door schrik bevangen en sloegen de handen voor hun ogen. De mannen zeiden tegen hen: 'Waarom zoekt u de levende onder de doden? Hij is niet hier, hij is uit de dood opgewekt. Herinner u wat hij u gezegd heeft toen hij nog in Galilea was: de Mensenzoon moest worden uitgeleverd aan zondaars en moest gekruisigd worden en op de derde dag opstaan.' Toen herinnerden ze zich zijn woorden.
De ervaring van de vrouwen die naar het graf gingen met de welriekende kruiden en tot de bevinding kwamen dat Jezus er niet meer was, is ook ons niet vreemd. Op een dag als vandaag gedenken ook wij mensen die er niet meer zijn. Sommigen zijn in het afgelopen jaren op een harde en verschrikkelijke manier uit ons midden weggerukt zoals Maria Lamers, anderen zijn in hoge ouderdom en 'der dagen zat' gestorven zoals Herman Roelofs en ieder van ons zal zich mensen herinneren met name.
Hun graf is gesloten en dat kan als een zware steen op ons hart rusten en pijn doen. Ik vraag mij af of het ook ons, zoals de vrouwen gebeurde, gegeven wordt dat er engelen als lichtgestalten tot ons spreken om een woord van troost en blijvende hoop tot ons te richten. Vanavond zullen wij hun namen laten klinken in het stille besef dat zij in God geborgen zijn, maar wellicht herinneren wij ons ook momenten en gebeurtenissen dat wij, door welke omstandigheden dan ook, plotseling aan hen herinnerd worden. Soms kan zo'n moment zo hevig op ons inwerken dat het is alsof niet wij aan hen denken maar wij door hen in herinnering worden gehouden. Zo'n moment wordt door Martinus Nijhoff prachtig verwoord in zijn gedicht ' De moeder de vrouw' waarin een schip dat door de brug komt 

gevaren en waar een vrouw aan het roer staat, hem zijn moeder voor ogen brengt die zingt van God wiens hand ons bewaren zal.Ik ging naar Bommel om de brug te zien.
Ik zag de nieuwe brug. Twee overzijden
die elkaar vroeger schenen te vermijden,
worden weer buren. Een minuut of tien
dat ik daar lag, in 't gras, mijn thee gedronken,
mijn hoofd vol van het landschap wijd en zijd ?
laat mij daar uit de oneindigheid
een stem vernemen dat mijn oren klonken.
Het was een vrouw. Het schip dat zij bevoer
kwam langzaam stroomaf door de brug gevaren.
Zij was alleen aan dek, zij stond bij 't roer,
en wat zij zong hoorde ik dat psalmen waren.
O, dacht ik, o, dat daar mijn moeder voer.
Prijs God, zong zij, Zijn hand zal u bewaren.

Mogen ook ons zulke momenten gegeven worden waarin wij met hen die ons lief waren op een nieuwe wijze verbonden worden en zij voor ons engelen, boodschappers worden van licht, van het paasbericht dat zij door God zijn opgewekt. Zo kunnen wij leven in een stille en verborgen verbondenheid waarin wij het liefste koesteren wat zij in hun leven waren en ons de moed geven om in hun voetspoor voort te gaan. Dat wij, zoals de vrouwen in het evangelie 'hun woorden indachtig zijn' en kunnen leven in de gemeenschap van alle heiligen, van allen die de levensadem van God hebben ontvangen en kunnen zingen van Hem wiens hand ook ons bewaren zal in droevige en gelukkige dagen. Zo moge er vrede dalen in ons hart.

31e zondag door het jaar: Deuteromium 6,2-6 Marcus 12,28b-34
5 november 2006, Paul Minke OP

Het is Jezus' laatste confrontatie met zijn tegenstanders voor hij door hen gearresteerd en ter dood veroordeeld wordt. De schriftgeleerde blijkt een welwillende gespreks-partner te zijn. Een vraag zonder bijbedoeling: Wat is het allereerste gebod? U wist het antwoord van Jezus al voor u het evangelie hoorde. Maar niet iedereen denkt er hetzelfde over, zo is wel de indruk, die je krijgt als je ziet hoe velen met elkaar om-gaan en leven. Om het antwoord van Jezus te kunnen beamen is meer nodig. En dat ligt besloten in het eerste woord van hem: HOORT. Hoort, luistert: dat is het eerste en voornaamste, begin en einde. Wie niet hoort, ontgaat de diepte en de reikwijdte van Jezus'woord. Alleen wie beseft, dat zijn leven ervan afhangt, die zal luisteren. Die zal het gebod, dat Jezus hier voorschrijft, in zijn hart prenten, zijn kinderen voorhouden en het dag en nacht overwegen. "Gij zult de Heer uw God beminnen met heel uw hart, geheel uw ziel, geheel uw verstand en geheel uw kracht. Het tweede is: Gij zult uw naaste beminnen als uzelf."
Zoals in het Lucasevangelie de farizeeër vroeg: Wie is mijn naaste waarop Jezus het verhaal van de barmhartige Samaritaan vertelde, zo vraag ik mijzelf de laatste maan-den af: Wie is mijn God. Wie is voor mij de God, die ik beminnen kan met heel mijn hart? Waarom de laatste maanden vooral. Dat had twee redenen Ik las in deze tijd het boek: "Knielen op een bed violen." Een goedgelovige tuinder werd het slachtoffer, ik kan het niet anders zien, van een stelletje godsdienstige fanatici, die meenden als eni-gen, te weten wie God is en wat Hij van mensen als u en ik verwacht. Hij raakt ver-vreemd van zijn gezin, zijn jongste keert zich fel tegen hem. Als hij gaat sterven zwerven de fanatici als bijen rond zijn ziekbed en staan zij zijn vrouw niet toe haar man bij te staan. Daar zijn zíj voor. Zij spreken hem toe o.a. met de woorden: "Broe-der Sievez, besef dat gij buiten deze verbondsbetrekking op God allerrampzaligst zijt, een erfwachter van eeuwige verdoemenis, want gij ligt onder de vloek van de overtre-den wet. Die zal, ja die zal ijselijk moeten aanhoren: Gaat weg van mij, gij vervloekte, gaat weg van mij!" Is deze vreeswekkende God mijn God? Kan ik zo'n God liefheb-ben?
Deze maanden verscheen in het blad Volzin een aantal artikelen over de vraag of God persoonlijk is of dat Hij een "iets" is. Christelijke theologen komen aan het woord, een rabbijn en een Islamiet. De jood schrijft o.a.: "Een persoonlijke God? In het jodendom, zoals in alle godsdiensten, kun je alle kanten op: Persoonlijk, 

niet persoonlijk, God als hoogste in het denken van de filosofen, in het hart van de extatici, verstopt in alle vormen. Maar het enige wat ik weet is: God is Een. Maar wat dat echt betekent - Ik zou het niet weten." Mijn vraag is: Kun je een "iets" beminnen met heel je hart en ziel? Wie is mijn God? Wie is de God, die ik kan liefhebben? Met heel mijn hart en met heel mijn ziel, met heel mijn verstand en heel mijn kracht? Ik voor mij grijp terug op het woord van de Heer tegen Mozes, die op de vraag: hoe is uw naam: antwoordt: Ik ben er voor jou. Ik ben, die jou draagt. Ik ben, die jou hoort en ziet. Ik ben, die jou zo-zeer liefhebt als was jij de enige op aarde. Ik ken jou in hart en nieren en ik mag je. Je mag er zijn. Ik zie je fouten. Maar zij tellen niet voor mij. Alleen jij telt.
Wie is mijn God? Wie is de God, die ik kan liefhebben? Naar wie kan ik beter zien, dan naar Jezus, Zijn welbeminde? Naar hem, die in leven en werk, in zijn omgaan met mensen God volmaakt in beeld brengt, Hem weerspiegelt zoals Hij is? Naar hem, die in zichzelf zijn liefde tot God en de naaste verenigt?
De schriftgeleerde moet God wel hebben zien oplichten in Jezus dat hij zijn woorden met overtuiging overneemt en versterkt door te zeggen, dat het liefdesgebod veel meer betekent dan alle brandoffers en andere offers. Hij moet wel begrepen hebben, Jezus horende en hem ziende, dat navolging van hem je dichter bij God en de naaste brengt, dat door te leven in zijn geest je God en de naaste liefhebt, dat door te doen als hij de wereld van aanzien zal veranderen: een wereld, waarin mensen in vrede en liefde met elkaar leven, een wereld, die haat, bedrog en bedreiging achter zich laat. Een wereld, het land van melk en honing, mensen gelukkig. Hij mocht horen uit Jezus'mond: U bent niet ver van het Koninkrijk van God. Navolging van Jezus betekent dan ook: zo goed als God zijn. Een huiveringwekkende gedachte. Het doet me weer denken aan de parabel: Wie is mijn naaste, waarbij de omkering was: Jij bent de naaste voor de ander. God liefhebben is in jouzelf God weerspiegelen zoals Jezus dat deed. Zijn als God, die er is voor jou. God, die jou draagt en liefheeft en dient. Bij de ander in en door jouw leven het vermoeden oproepen van wie God is, zichbaar maken wat Hem ter harte gaat: iedere mens, vriend en vijand, kerk en wereld, verleden, heden en toekomst. Een Rijk van vrede.
Wie is mijn God? Wie is de God, die ik kan liefhebben? Het antwoord zal ik in mijzelf moeten blijven zoeken. Zoals u bij uzelf. Ik kan het antwoord slechts vinden zolang ik blijf horen en doe als Hij. Amen.

32e zondag door het jaar: 1 Koningen17,10-16; Marcus 12,38-44
12 november 2006, André Lascaris OP

Het woord 'weduwe' geeft in de bijbel een bepaalde groep mensen aan. De weduwe is de mens die alleen staat, niet de bescherming en steun geniet van een sterk familieverband. Geen vast inkomen heeft en het maar alleen moet zien te redden. Geen beschermer heeft in de vorm van een echtgenoot of echtgenote die van wanten weet, geen netwerk heeft van mensen op wie ze een beroep kan doen. Kortom de weduwe staat voor de arme mens die 's morgens nog niet weet of ze 's avonds wel iets te eten heeft. De 'weduwe' kan dus ook een man zijn, of een gehandicapte, of een vluchteling, een kind. En een bijstandswet bestond niet in die tijd. De sociale zekerheid had je in je familie - en als je een kleine, zwakke, familie had of geen, dan kon je en moest je om alles bedelen. Zij hadden de steun van anderen nodig om te overleven.
De twee weduwen die we in de twee lezingen tegenkomen, worden ons echter niet geschilderd als mensen die ons nodig hebben om te overleven, maar als weldoeners van anderen.Van object van zorg zijn ze subjecten, dragers geworden van het leven van anderen. Een verklaring wordt niet gegeven. Ze doen het gewoon.
De weduwe van Sarefat laat zich midden in de hongersnood raken door de profeet Elia. Gelooft ze zijn belofte? Ziet ze in hem iemand die nog armer is dan zij, iemand zonder dak boven zijn hoofd? Zij begrijpt van binnen uit zijn situatie. Zij herkent haar eigen bestaansonzekerheid in de zijne. Er is wederzijds begrip. En dan blijken de olie en het meel niet op te houden omdat mensen met elkaar delen.
Dat is een oud thema. Een versleten thema? Kennelijk moet het nog steeds gezegd worden. Recente cijfers laten zien dat rijke mensen in Nederland minder geven aan goede doelen dan de gemiddelde Nederlander (1% tegen 1.1 %). En ik hoorde een verhaal over een weduwe in Amerika die de was deed voor andere mensen en toch zoveel spaarde dat zij tegen het eind van haar leven een

fonds kon oprichten voor jongeren die wilde studeren. Een klein fonds, dat echter groot werd doordat op dat moment ook rijken er geld in stopten.
De weduwe in het evangelie geeft zelfs haar hele 'leven' - zo staat er in het Grieks. Is dat wel wijs? Moet de tempel juist niet haar ondersteunen ipv omgekeerd? Jezus waarschuwt tegen de schriftgeleerden, zeg maar de theologen en predikers van die tijd, de mensen die de Schrift uitlegden. Zij eten de huizen van de weduwen op. Zij overtuigen hen dat het beter is hun weinige geld aan hen te geven of aan de tempel. In plaats van uit te leggen dat de Schrift zegt dat de weduwen ondersteund moeten worden, misbruiken ze de zwakke sociale positie van de weduwen voor geldklopperij. Ook dat is van alle tijden. Evenals beleggingsfondsen voor de niet zo armen hebben predikers armen overtuigd dat zij beter hun geld bij hen konden 'beleggen'.
Jezus is geen voorstander van de tempel. Eerder in het evangelie (Mk 11, 1-25) vergelijkt hij de tempel met een onvruchtbare vijgenboom. Denk ook aan de tempelreiniging. En aan zijn stelling dat men geen tempelbelasting hoeft te betalen. (Mt 17, 24-26) Waarom prijst hij de weduwe? Omdat ze bereid is haar heel leven te geven, zoals Jezus gaat doen. De weduwe geeft haar eigen leven, in de tempel nemen de gelovigen het leven van dieren. Het gaat erom je eigen leven te geven, en je doet dat door zoals de weduwe van Sarefat, met elkaar te delen, door je niet af te sluiten op grond van je bestaansonzekerheid, maar door juist daardoor open te gaan naar anderen.
Ik wil U, ons driedingen toewensen: 1] dat onze eigen bestaansonzekerheid ons zal openen voor anderen ipv ons afsluiten.
2] Dat we ons eigen leven geven en niet de lasten afwentelen op anderen. 3] Dat we nooit anderen of onszelf opofferen aan een religieus gevoel, of voor wat we aanzien als onze God. God wil slechts dat wij delen; dan zal het ons aan niets ontbreken. (ps 23)

33e zondag door het jaar: Daniël 12,1-3; Marcus 13,24-32
19 november 2006, Theo Koster OP

De verschrikkingen waarop Jezus doelt heeft hij in het voorafgaande geschilderd:
oorlogen en oorlogsgeruchten, dwaalleraren, vervolging en marteling, geweld tussen volken, en zelfs binnen het gezin, destijds en ook nu voor velen van ons dé plek van geborgen zijn. Schokkende dingen gebeurden in zijn generatie, zoals ze ook nu gebeuren. Wat we hiervan zien en horen in de media is vreselijk; we staan er niet te lang bij stil; morgen zal het weer meer van hetzelfde zijn. We zijn eraan gewend geraakt en gaan over tot de orde van de dag, totdat de verschrikking in ons eigen leven toeslaat, of iemand als Jezus op je weg komt.
Sommigen van ons hebben verschrikkingen in hun leven ervaren: de macht van geweld, vernedering, de onmacht van ziekte, een handicap die je overkomt, het verlies van een partner, of moet meemaken, dat jouw kind sterft. Moeten we ellende die je overkomt vrezen? Ik heb dit lang gedacht, maar het leven leerde me, dat verschrikkingen niet het ergste zijn. In grote ellende die je overvalt kan het gebeuren dat je ervaart de geweldige vitaliteit die in jou als mens steekt; wie had gedacht dat ik dit aankon, hoor je mensen soms achteraf zeggen. Of je ervaart in die ellende de kracht die uitgaat van mensen in jouw directe omgeving, die als een warme deken blijkt te zijn, iets wat je niet had kunnen dromen.
De God in wie psalm 16 zijn vertrouwen uitspreekt, komt niet uit de hemel vallen.
Deze God blijkt al dichtbij en meer op ieder van ons gericht, dan geld, complimenten, succes, en al dat andere geluk, dat je eerst verdienen moet. Is eerst ellende nodig om jouw ogen voor God te openen? Nee, dat komt me te dicht in de buurt van het goedpraten van de ellende die mensen treft.
Erger dan de hel is de angst voor de hel. Vreselijk is het mensen te horen zeggen:
wanneer je dit of dat doet of niet doet kom je in de hel, of: dan zal God jou straffen.
Wee de mensen die deze angst als wapen gebruiken. Mensen die werkelijk ellende ervaren hebben, onder ogen gezien, zullen dit wapen niet hanteren.
Jezus was zo'n mens. Jezus maakt niet bang noch legt hij zich neer bij ellendige feiten. "Wanneer je deze dingen ziet gebeuren, dan weet je dat het einde nabij is, hoorden we. Wat mogen wij dan verwachten? In mijn ogen blijft Jezus vaag in het antwoord op deze vraag. Hij heeft het over de komst van de Mensenzoon, een beeld van Daniël, dat Jezus op zichzelf toepast. Deze Mensenzoon zal bij zijn komst zijn uitverkorenen verzamelen. Hij zegt dit alles in kleine kring, aan

Petrus, Jakobus, Johannes en Andreas, de leerlingen die hij het eerst geroepen had. Dit neemt de vaagheid voor mij niet weg, maar de intimiteit van deze kleine groep geven zijn woorden kracht. In de kring van vertrouwden laat Jezus het achterste van zijn tong zien. Er gaat geen enkele dreiging vanuit. Als je reden had voor Jezus bang te zijn toen hij rondtrok met zijn leerlingen, dan moet je wellicht ook nu zijn wederkomst vrezen. Als hiervoor geen reden bestaat is de belangrijkste zorg, dat je klaarstaat wanneer hij komt. Niemand weet precies wanneer dit zal zijn, alleen de Vader, maar dat hij komt, en dat deze generatie dit zal beleven, staat vast.
Een mens kan zichzelf niet gelukkig maken; een mens kan ook een ander niet werkelijk gelukkig maken…. Niemand kan je immers zeggen hoe je dat doet, hoe je leven moet: niet de kerk, niet de politiek, niet de wetenschap, de economie of de media. We moeten het doen met mensen, die net als Jezus niet schromen het achterste van hun tong te laten zien: hun pijn, hun verdriet, hun zorgen, hun angst uiten, en daarin tegelijk het vertrouwen laten zien dat in hen steekt.
Toen een zoon aan zijn vader die dodelijk ziek was vroeg: kan ik nog iets voor je doen, zei deze: bid maar voor me. Waarop de zoon reageerde: dan had je me dit wel moeten leren. De vader vertelde het me met een lach in zijn ogen, kort voor hij stierf. Werelden van verschil liggen tussen deze vader en zijn zoon, maar wat een intimiteit in zo'n hopeloze situatie.
Iets soortgelijks mocht een aantal van ons afgelopen weken ervaren, bij het dodelijk ziek zijn en sterven van David. Als er niets meer is om je aan vast te klampen, bidden geen houvast biedt, en niet omdat je dit niet geleerd hebt, je alles los moet laten of door ervaring wijs geworden loslaat; als er niets meer is om je aan vast te klampen kun je ontdekken en de weldaad ervaren van gedragen te worden.
Daarvan getuigt Jezus vandaag en daartoe nodigt hij ons uit, om te vertellen uit onze levenservaringen zoals hij zelf dit doet.
Ellende, ja zelfs de hel op aarde bestaat; we weten het, we zien het elke dag om ons heen, ervaren het soms aan den lijve. Sluit je ogen er niet voor, maar sper ze dan juist open: nu ga je ervaren wat je niet denken of geloven kon: Ik ben er, zoals Ik er steeds voor je was.

Christus Koning: Daniël 7,13-14; Johannes 18,33b-37
26 november 2006, Antoon Boks OP

Wij hebben net zo goed als de mensen van het verleden hoop nodig in moeilijkheden. Misschien zeggen we het alleen op een andere manier. We gebruiken niet zo gauw de taal van dromen, visioenen en symbolen om te zeggen, dat we hopen dat goedheid het zal winnen van kwade machten. Maar we hopen wel op God.
Daniël vertelt een "visioen," maar dat is niet een droom die hij de vorige nacht had gehad en die hij vertelt aan een vriend tijdens het drinken van een kop koffie. Integendeel: hij spreekt woorden van hoop voor zijn tijdgenoten. Hij schreef om zijn volk te bemoedigen hun geloof niet te verliezen door de gewoonten en gebruiken van de heidenen aan te nemen.
In Amerika is afgelopen vrijdag, soms al om 12 uur 's nachts het kerstseizoen begonnen! Bij ons mag dat pas na Sinterklaas. Natuurlijk zitten wij niet onder de duim van een heidense wereld, maar de commercie en het materialisme drukken toch wel erg hard door. We zien en horen allerlei advertenties over wat iedereen echt moet hebben. We zullen de druk voelen om mee te doen en er zal heel wat geld uitgegeven worden. Heel wat mensen maken schulden om deze heidense godheid te dienen.
Wie gaat deze strijd voor de harten en zielen van mensen winnen? Daniël geloofde dat het goede in de wereld op het eind de overwinning zou behalen. Hij drukte dat uit in zijn visoen van "...iemand die er uitziet als een mens die op de wolken kwam". Die mens kreeg "macht, eer en koningschap" over de hele aarde. Deze mens komt van God en heeft de macht en eer van God. Deze regels blijven voor altijd. Stel je voor… goedheid blijft overal en altijd!
Het is de laatste zondag van het liturgische jaar. Volgende week begint met de Advent een nieuw jaar en een nieuwe cyclus van lezingen. Bij einde hoort begin. We mogen vandaag op de zondag van de voleinding denken aan het begin van een nieuw kerkjaar. Het oude jaar bijna voorbij en we kijken uit naar wat komt met hoop. Hopelijk is het waar, dat we verder groeien als mensen gedurende het komende jaar. Hopelijk is het waar, dat ik een paar van mijn slechte manieren verander en meer vrijheid ervaar. Hopelijk is het waar, dat ik voornemens maak die ik zal uitvoeren! We maken ieder jaar plannen voor het nieuwe jaar bij het begin van januari. Hopelijk is het waar, dat we er nu een paar kunnen maken voor het nieuwe liturgische jaar. We hebben nog een week om daar over na te denken en dan is het niet nodig aan te komen met wat meer lopen slechte manieren verander en meer vrijheid ervaar. Hopelijk is het waar, dat ik voornemens maak 

die ik zal uitvoeren! We maken ieder jaar plannen voor het nieuwe jaar bij het begin van januari. Hopelijk is het waar, dat we er nu een paar kunnen maken voor het nieuwe liturgische jaar. We hebben nog een week om daar over na te denken en dan is het niet nodig aan te komen met wat meer lopen of wat minder te eten! Bewaar die voornemens maar voor 1 januari. Onze geestelijke plannen kunnen we volgende week meebrengen, want we hoeven die niet op eigen kracht uit te voeren. Als we groeien in Christus, dan zijn we er van overtuigd, dat hij ons zal vergezellen en sterken.
Deze zondag van de voleinding helpt ons om de zonde uit het verleden weg te zetten en een beter leven te beginnen. Vandaag nodigt Christus ons uit om "...bij de waarheid te horen". Hij nodigt ons vandaag en hier uit om hem te kiezen als de stem waarnaar we luisteren en die ons zal leiden. Wie was de baas over ons dit jaar? Naar wie of wat luisterden we dit jaar? Wie volgden we? Zijn we beter af, rustiger en met onszelf verzoend omdat we naar de goede stem van Jezus luisterden? Hopelijk wordt het steeds meer in ons leven waar, dat het beter is om naar Jezus te luisteren die tegen Pilatus en ons zegt, "Iedereen die bij de waarheid hoort luistert naar mijn stem".
Jezus is de vervulling van onze hoop, van onze verlangen naar eeuwige goedheid, eeuwig geluk. Hij is de mens, die God aan ons openbaart, die waarheid spreekt tegenover de valse waarden en keuzes van de wereld. Hij kiest niet de wegen van de wereld, macht, materiele goederen en de dingen die ons aantrekken. Hij zegt, "Mijn koninkrijk is niet van deze wereld".
'Die wereld' staat voor hen, die God verwerpen en meer van de duisternis dan van het licht houden. Jezus geeft leven, bij hem is geen dood; Hij kiest voor de waarheid, er zijn geen leugens. Jezus regeert, want hij spreekt de waarheid en wie het ware en goede zoeken zullen die vinden en hem aanvaarden. Hij staat voor Pilatus, machteloos, maar is iedereen en alles de baas. Zo zullen wij leven voor eeuwig. Hij heeft geen leger om voor hem te vechten. Maar alwie hem horen en zijn waarheid aanvaarden behoren tot zijn koninkrijk-waar God regeert, niet door kracht, maar door liefde.
Het liturgische jaar eindigt met ons uit te nodigen om opnieuw te kiezen en ons aan Jezus en aan zijn manier van leven toe te vertrouwen. Hij herinnert ons er aan dat zijn stem ons naar de waarheid en daarom naar het geluk zal leiden.
Hopelijk is het waar voor ieder van ons, dat dit steeds meer werkelijkheid wordt. Amen.