PREKEN VAN DE DOMINICAANSE GEMEENSCHAP TE HUISSEN: Door het  jaar - 1, 2007 (C)



4e zondag door het jaar: 1Korinthiers 13; Lucas 4,21-30
28 januari 2007, Henk Jongerius OP

Wanneer in een kleine dorpsgemeenschap iemand 'zijn hoofd boven het maaiveld' uitsteekt, wordt hem of haar dat heel vaak niet in dank afge-nomen! In het begin krijgt zo iemand waarschijnlijk veel lof toegezwaaid omdat hij het 'gemaakt heeft', zoals wij dan zeggen, maar daar moet het wel bij blijven.
Het vergaat Jezus bij zijn eerste openbare optreden in de synagaoge van zijn geboortestad eigenlijk precies zo. Zijn toehoorders zijn aanvankelijk buitengewoon enthousiast, alhoewel de twijfel tegelijkertijd ook toeslaat als zij zeggen dat hij toch 'de zoon van de timmerman is'. Zij staan stomverbaasd dat er uit Nazareth iets goeds kan voortkomen, maar de lofprijzingen die hij ontvangt verkeren in hun tegendeel als Jezus niet wenst te beantwoorden aan hun verwachting om een wonderbaarlijke genezing te zien. In scherpe bewoordingen geeft Jezus dan twee voorbeelden waaruit duidelijk wordt dat het volk Israel niet vanzelfsprekend de plaats is waar de werken van God aan het licht komen!
Als de Eeuwige kennelijk zijn oog laat vallen op 'buitenlanders' die genezen worden, is de maat vol en willen zij hem het liefst zo snel mogelijk zien kwijt te raken!
De manier waarop God met mensen omgaat verschilt nogal van onze verwachtingen op het eerste gezicht. Tot het volk van Israel behoren is kennelijk niet de garantie dat je leeft met de ware God voor ogen. Anders gezegd: naar de kerk gaan en trouw de voorschriften van de kerk opvolgen is niet de garantie dat je werkelijk leeft in de tegenwoordigheid van God! Daar is meer voor nodig dan op 

de juiste manier les geven op een universiteit, zoals wij dezer dagen hoorden. Docenten die door hun levenswijze of opvattingen niet in de pas lopen met die van de Romeinse overheid, wordt hun leerbevoegdheid ontnomen. Zij mogen niet in alle ernst en waarachtige vrijheid met anderen nadenken over wat geloven en handelen is in de Geest van het evangelie!
Wat is dan wel de maatstaf voor de waarachtige evangelische mens? Niet dat je mooi praat en de mensen je op handen dragen, maar of je in je hart een mens bent die de grondwet van de Schrift kent: 'heb God lief en de naaste die is als jij'! Wij zullen niet geoordeeld worden op wat wij theologisch onderschrijven maar of de wet van de liefde ons leven beheerst. Wij hoorden het Paulus zeggen: dat wij geduldig zijn met elkaar, niet oordelen, niet haatdragend zijn en elkaar geen fouten nadragen. De ware godsdienstigheid blijkt in de manier waarop wij elke dag met elkaar omgaan. Of wij trouw zijn aan ons eenmaal gegeven woord - dat kan 65 geleden uitgesproken zijn -, of wij in goede en kwade dagen elkaars gezicht opdelven. Zo zullen wij allen verkondigers zijn van een andere wereld, waarin wij elkaar in ere houden. Zo wordt lof gebracht aan God die ons de aarde geeft om er in liefde en vriendschap te leven. Zo wonen wij als gelukkige mensen in Gods huis tot in lengte van dagen. Zo worden wij mensen die van binnenuit het kwaad trotseren zoals Jezus die 'midden tussen hen' doorging die hem wilden stenigen, sterker nog, die niet door de dood gescheiden kon worden van de Bron van alle leven. Laten wij in alle eenvoud mensen worden die leven in liefde en voelbaar maken wat het koninkrijk Gods in ons midden is!

5e zondag door het jaar: Jesaja 6,1-8; Lucas 5,1-11
4 februari 2007, Paul Minke OP

Het is de tweede keer, dat Jezus Petrus ontmoet. De eerste keer was kort te voren waar hij na het verlaten van de synagoge van Kafarnaum met hem meeging naar zijn huis en zijn schoonmoeder genas. Wat er toen was voorgevallen of gezegd, weten we niet. Het zij zo. Nu sprak Jezus Petrus aan, stapte in zijn boot en vroeg hem een eindje van de kant te gaan om vanuit de boot, zijn boot, de mensen te onderrichten. Hier heeft Lucas vast een bedoeling mee. Ik kom er straks op terug. Als Jezus is opgehouden met spreken zegt hij tegen Petrus: "Vaar naar het diepe en gooi jullie netten uit voor de vangst." Een wonderlijk verzoek want de kans dat je iets dáár en op dát uur vangt, is vrijwel te verwaarlozen. Geen visser zou dat dan ook doen. Maar hoezeer Petrus er van overtuigd was dat een goede vangst godsonmogelijk was en hoe moe en uitgeput hij ook was van een nacht lang tevergeefs vissen, hij gaat en doet omdat Jezus het zegt. Zijn woord is hem heilig. En dan wat godsonmoge-lijk lijkt, blijkt ineens bij God wel mogelijk te zijn. Er wordt kolossaal veel vis gevangen, 2 boten boordevol.
Wat wil Lucas ons met dit verhaal tot zover vertellen? Wat is de boodschap? We horen van de boot van Simon Petrus. Dat is niet toevallig. De boot staat symbool voor de christelijke gemeenschap, voor de kerk. En vanuit de kerk, die gemeen-schap, klinkt het woord van God dat Jezus aan zijn apostelen toevertrouwd heeft om het te verkondigen. Naar dat woord van God wordt gretig gezocht, zo hoor-den wij aan het begin. De menigte verdrong zich om hem om naar het woord van God te luisteren. En even daarvoor werd al door Lucas verteld, dat de mensen Jezus zochten, toen hij aan het bidden was op een een-zame plaats. Nadat Jezus uitgesproken was, zegt hij tegen Petrus: "Vaar naar het diepe van het meer." Nogmaals gezegd: een onmogelijk verzoek. Het meer en de zee hebben in de bijbel een bijzondere betekenis. Zij zijn het beeld van de chaos, van de duisternis en het kwaad, Zij zijn het domein van de satan, van de kwade machten en krachten. Wie daar verkeert ervaart iets van verlorenheid, hij voelt zich verloren, overgeleverd aan krachten en machten, die levensbedreigend zijn. "Vaar naar het diepe," naar de plek dus waar de verlorenheid het grootst is, waar mensen verkeren die in hun levenschaos geen uitweg meer zien, waar zij alle hoop hebben laten varen en zonder enige verwachting leven, omdat niemand redding brengen kan, niemand hen redden wil. "Vaar naar het diepe," naar de plek waar mensen moreel ten onder gaan, vaak mensen die van alles bezitten, een goede baan, aanzien genieten maar wat hen ontbreekt is richting en zin , samenhang en diepgang, een gemis dat wel ervaren wordt zonder te weten hoe

 eraan te ontsnappen. Daar in het diepe kan Gods woord klinken als een woord van hoop en leven, als een woord van bevrijding uit zonde en kwaad, uit lijden en dood. Vooral die mensen die op welke manier dan ook hun leven als chaos ervaren.

We nemen de draad van het verhaal uit het evangelie weer op. Als Simon Petrus ziet dat het onmogelijke gebeurd is, raakt hij verbijsterd, is hij ontzet. Dat had niet alleen met de grote vangst te maken. Maar met veel meer. Hij noemt Jezus HEER. Hij zag Jezus aan met andere ogen. Hij zag, dat Jezus niet alleen tot onze wereld hoorde maar ook tot de wereld van God. In en door deze mens Jezus ervoer hij dat God zich aan hem openbaarde. Een ervaring die hij deelde met Jesaja, die uitriep: Wee mij, ik ben verloren! Want ik ben een mens met onreine lippen. En zo ook Petrus tot Jezus: op zijn knieën: "Ga weg van mij want ik ben een zondig mens, Heer." En Jezus: "Vreest niet! Voortaan zul je mensen vangen." Beter vertaald: "Van nu af zul je iemand zijn die mensen vangt ten leven."
De drang tot leven leeft in iedere mens, hoe zijn situatie ook is. De drang om van het leven iets goeds en moois te maken evenzeer. Maar het kan je vaak tegen zitten, je kan ontgoocheld, moedeloos worden. Het kan ook gebeuren door eigen schuld, door verkeerde keuzes, door op verleidingen in te gaan, die doodlopende wegen zijn. Niettemin: de drang blijft maar je ziet geen manieren meer om eraan te werken. Jezus heeft aan Petrus, aan de kerk, het woord van God toevertrouwd die mensen zoals u en ik, uit die nood en chaos bevrijdt ten leven. Immers: Gods woord inspireert, is spirit voor de ziel, geeft Geest, vuur. Het woord van God zet je aan om keuzes te herzien, kwaad te herstellen, rechtsomkeer te maken van de onheilswegen waarop je je bevindt. Gods woord nodigt uit tot het stichten van vrede, tot herstellen van recht, spoort aan tot geven en delen, tot vergeven en vergeving ontvangen. Gods woord roept opnieuw zo nodig het goede in ons wakker en laat de lelijkheid van het kwaad in de wereld en de zonde in je leven zien.
Opnieuw geeft Petrus gehoor aan het woord van Jezus en volgt hem. Hij is de eerste, die gevangen is uit zijn zondigheid, uit het diepe van het meer. Als eerste heeft hij ervaren, dat het gaan en staan op het woord van de Heer een veilig gaan is, een bevrijdende weg gaan is, bron van echt leven, en niet alleen voor hem, maar voor allen die in het diepe verkeren. Amen.

6e zondag door het jaar: Jeremias 17,5-8; Lucas 6,171-26
11 februari 2007, André Lascaris OP

Iedereen droomt er wel eens van massaal toegejuicht en bewonderd te worden - zoals de dirigent van een orkest, een danseres in de schouwburg, een politicus op het toneel van de wereld. Iedereen hoopt dat hij/zij gezien wordt, gewaardeerd, en dat er positief over je gesproken wordt door zoveel mogelijk mensen. Maar wee jij, zegt Jezus, als iedereen, als alle mensen goed over je spreken en je waarderen. Als alle mensen dat doen, dan moet je wantrouwig worden, want zo ook behandelde men de valse profeten die probeerden de massa, en iedereen individueel, naar de mond te praten.
Als iedereen je respecteert en goed over je spreekt, dan zeg en doe je wat iedereen zegt en doet. Je bent een windvaan die met alle richtingen meegaat, met alle modes en 'hypes', een mens zonder eigen mening, een mens zonder eigenschappen.. En die populariteit is altijd splinterdun, de ene dag spreekt iedereen over je, de volgende dag ben je vergeten of sta je in een slecht daglicht, Je gaat omhoog en omlaag als een jojo. Je vertouwt op de volksgunst die veranderlijk is.
Jezus draait de waarden om die in elke samenleving gelden. Wat is er heerlijker dan rijk zijn? Dat betekent onafhankelijk zijn, je eigen koers kunnen uitzetten, zekerheid hebben over de toekomst. Het leven is soms pijnlijk, schrijnend, en rijkdom is daarbij een troost (Griekse tekst). Rijkdom helpt je te overleven, het leven uit te houden. En in de tijd van Jezus zagen mensen rijkdom bovendien als een zegen van God. Arm zijn en zondig zijn lagen dicht bij elkaar. Er moest wel iets mis zijn met mensen die arm waren. Ze misten Gods zegen,
Het is schokkend - ook voor ons - Jezus te horen zeggen:'gelukkig de armen, de hongerigen, de huilenden, de vervolgden van wie de naam door het slijk gehaald wordt'. Het is voor een romantische geest misschien aantrekkelijk arm te zijn. Maar arm zijn is niet romantisch. Het is nachten wakker liggen en niet weten hoe de eindjes aan elkaar te knopen. Je kinderen niet mee laten doen met allerlei clubjes waar klasgenootjes heengaan. Zoveel schulden hebben dat je uit huis gezet dreigt te worden en dat kan vaak ook gebeuren. En in vele delen van de 


wereld betekent het dat je 's morgens niet weet of je jezelf en je gezin die avond een maaltijd kan geven. Jezus zegt 'gelukkig de armen, want van jullie is het rijk van God. Dat rijk van God is niet de hemel straks, als compensatie van het lijden nu. Het rijk van God is de aanwezigheid van Jezus en in hem de aanwezigheid van God. Jezus en God staan naast de armen, de hongerigen, vervolgden, bedroefden, mensen die niet in tel zijn, die niet beantwoorden aan de idealen van de maatschappij. Geen respect krijgen, omdat ze geen echte bedreiging vormen voor de rijken. Je kunt hen over het hoofd zien.
Juist deze mensen haalt Jezus uit het schemerduister en zet ze in het volle daglicht, in het licht van God. De waarde van de samenleving hangt af van hoe je omgaat met de armen, daklozen, vluchtelingen. Ze zijn niet beter dan rijke mensen, omdat ze arm zijn, ze zijn wel in die zin beter af, dat God met hen optrekt..
Lost dit het probleem van de armoede op? Soms, vaak niet, bijna nooit onmiddellijk. Maar de mensen met meer, worden uitgenodigd met God en Jezus aan de kant van de armen te komen staan en te delen. De armen kunnen met het geloof dat God naast hen staat, die zelf rijk in Jezus arm is geworden, zich getroost weten en beter overleven.
Achter het sociale probleem gaat een spiritueel probleem schuil. De rijken en degenen over wie iedereen positief is, vertrouwen op hun bezit, op hun goede naam, op mensen. Zij zijn volgens Jeremias struiken in een dorre vlakte, geïsoleerd, alleen. Hij/zij merkt de komst van de regen niet op, profiteert daar niet van, heeft geen gevoel voor de werkelijkheid. De armen die weten God aan hun zijde te hebben, vertrouwen op God om te overleven en zelfs de hitte deert hen niet. Zij weten hoe de wereld er werkelijk uitziet..
Wij zijn niet arm [ook niet met de belofte van armoede]. Daar mogen we nog blij over zijn ook. Maar als we God zoeken in onze wereld, zullen we toch daar proberen te zijn, waar de armen zijn. En durven geloven dat God er is voor ons, ook of juist als alles ons uit handen valt en niemand positief over ons praat.

7e zondag door het jaar: 1 Samuel 26-23; Lucas 6,27-38
18 februari 2007, Mies Singendonk OP

Er was eens...een arme man. Hij had een vrouw en zeven kinderen. Hun huisje had maar een vertrek. Hun enige bezit was een geit, die verderop aan een touw stond. Op een dag ging de man naar een rabbi om raad te vragen. "Waar kom je voor?" vroeg de Rabbi. "Rabbi, de toestand is onhoudbaar. Ik moet met mijn vrouw en mijn zeven kinderen in een kamertje wonen. We worden helemaal gek van het gedrang bij ons in huis! Wat moet ik doen"? Na enig nadenken zei de Rabbi: "Als de toestand werkelijk zo ernstig is als u zegt, dan zit er maar een ding op. U moet ook uw geit bij u in huis halen. Kom over een week maar terug". De man vertelde zijn vrouw wat de rabbi had gezegd en ze haalden de geit naar binnen. Na een week ging de man weer naar de rabbi en zei: "Rabbi, het is nog veel en veel erger dan voorheen. Nu we de geit ook nog in huis hebben kunnen we helemaal geen vin meer verroeren!" Weer dacht de rabbi enige tijd na en zei toen:"Haal de geit weer uit huis en zet haar terug in de wei. En kom over een week maar terug". Zo gezegd zo gedaan. Toen er weer een week verstreken was ging de man opnieuw op bezoek bij de rabbi. "En"? vroeg de rabbi. "Nou", zei de man, "nu de geit het huis uit is kunnen we opgelucht ademhalen, we hebben zó héérlijk veel ruimte!".
Ik laat deze vertelling nu even rusten en vraag u om mee te gaan naar Saul en David uit de eerste lezing. We hoorden hoe David midden in de nacht met zijn neef en legeraanvoerder het kamp van koning Saul binnensluipt. David laat Saul's speer en waterkruik wegnemen. En ze laten Saul en zijn mannen rustig verder slapen. Dan verdwijnen ze weer de nacht in, terug naar de schuilplaats van David en zijn mannen. Een ongelofelijk brutale actie maar met een veelzeggende boodschap aan het adres van Saul. Saul, jij staat mij naar het leven en je jaagt me op. Ik had je in je slaap kunnen doden, terwijl je weet dat ik dat al veel eerder had gekund. Weet je nog wel dat ik een slip van je mantel had afgesneden, toen je je onbespied waande? Weet je nog dat je toen tegen me hebt gezegd: Wie laat ooit zijn vijand gaan als hij hem op zijn weg vindt? Abisai, Davids neef en legeraanvoerder spoort David die nacht aan: "Vooruit! Sla toe! Nu is je kans om met Saul af te rekenen. Zal ik het voor je doen?" David maakt de keuze om Saul in leven te laten. Hij laat het oordeel over Saul aan God over. Wie laat ooit zijn vijand gaan? vraagt Saul verbijsterd aan David. Dit verhaal bevat nóg een boodschap. Een boodschap van Samuel aan het volk van God en aan allen die zich óók tot dat 

volk van God rekenen. En dus ook aan ons: Ook al wordt jou kwaad berokkend, doe als David: hef je hand niet op tegen de gezalfde van de Heer, berokken daarom dus ook geen kwaad aan anderen. Sinds de jaren 70 van de vorige eeuw hebben we geleerd dat we ons de kaas niet van het brood moeten laten eten. Alle kinderen krijgen te horen: je moet voor jezelf opkomen! Wij moeten op onze strepen gaan staan en voor onszelf opkomen. En wie dat niet kan, heeft het zwaar. Daarom staan de chassidische vertelling en de toespraak van Jezus ver af van ons dagelijks leven. Stel je maar eens voor dat een snelle scooter je tas uit je handen rukt, moet je dan de scooter achterna rennen, je jas uittrekken en die ook nog aanbieden? Of als iemand er met je spaarcenten vandoor gaat? Ook maar zo laten? En je moet er niet aan denken om zo te moeten woekeren met ruimte, als die arme familie met die geit! De toespraak van Jezus is echter geen bevel. Het is een aansporing om de zaken van een andere kant te bekijken. Het is een uitnodiging om innerlijke ruimte te maken. Hoe doe je dat? Het gaat hier om de houding waarmee we reageren op de omstandigheden. Doen we het voor de handliggende? Of doen we iets verrassend? Doen we wat het gezonde verstand van iedereen vindt? Nemen we daarom dus wraak? Veroordelen en vergelden we? Gaan we op onze strepen staan? Eisen we een fatsoenlijke behandeling voor onszelf? De kans bestaat dat we op den duur nog zo weinig innerlijk ruimte overhouden, dat er voor niets anders meer plaats is dan voor wraak, vergelding, eigenbelang, afgunst en bitterheid. Want er is immers altijd wel iets om ons verongelijkt over te voelen. Of doen we juist iets verrassends? Vergeven we, stellen we ons oordeel uit? Zien we af van wraak? Het is heel gewoon zegt Jezus, om vergevingsgezind te zijn onder familie en vrienden. Dat doet immers iedereen. Waar hij ons op wijst is de grote opdracht om ook buiten de wij-groep een ander mens fatsoenlijk te behandelen. Als we dat doen, dan zeggen we eigenlijk tegen die ander: ook jij doet ertoe. Ook voor jou heb ik ruimte. Door een andere kijk is het mogelijk om ruimte open te houden in het huis van ons hart. Dan kan God opgedolven worden uit de geteisterde ziel van Saul, zoals David deed. Een keuze maken om van de regels en van het gezonde verstand af te wijken, dat is niet voor zwakkelingen. Dat gaat met vallen en opstaan. Dat is niet erg want we zijn immers Gods volk onderweg. En terwijl we onderweg zijn kan dat volk aangroeien en is er nooit te weinig ruimte voor wie dan ook.

H. Drie-eenheid: Spreuken 8,22-31; Johannes 176,12-15
3 juni 2007, Mies Singendonk OP

In het Johannesevangelie klinkt vandaag het slot van een serie toespraken van Jezus. In deze toespraken wordt Jezus' eenheid met de Vader en met de Geest nadrukkelijk en herhaaldelijk voor het voetlicht gebracht.
In de paar regels van vandaag benadrukt Johannes aan de volgelingen van toen, dat Jezus, de Vader en de Geest van waarheid, bij elkaar horen.
De Geest van waarheid. Gaat het hier om een dogmatische waarheid? Of om de waarheid van een en een is twee? Omdat het dogma van de Drie-Eenheid pas een flinke tijd na het ontstaan van het tweede Testament, werd ontworpen, bepalen we ons vandaag tot een ander aspect van waar-heid. En dat is wijsheid. De wijsheid die hemel en aarde met elkaar ver-bindt. Onze broeder Jezus droeg uit dat bijbelse waarheden met wijsheid en vertrouwen geleefd moeten worden.
Deze levenskunst wordt mogelijk dankzij de leer. Maar veel belangrijker is levenskunst ondanks de leer. Want vasthouden aan zekerheden en een starre hantering van leer en geboden zijn de dood in de pot. Wijsheid is dus niet hetzelfde als: je nauwgezet je aan de geboden houden. Wijsheid heeft evenmin iets met boekenwijsheid te maken.
Wijsheid komt met vertrouwen en speelsheid. Vertrouwen is iets zonder garanties. Vertrouwen doe je met je hele hebben en houden. Vertrouwen is het leven liefhebben, hoe het zich ook aandient. Dat is levenskunst.
Wij Christenen beoefenen levenskunst door met elkaar de weg te gaan die Jezus ons heeft gewezen. Dat is een weg vol onzekerheden. Niet alleen voor ons maar ook voor de leerlingen van toen. Waar gaat die weg waar jij ons over vertelt dan heen?, vragen ze. Jezus antwoordt dat hijzelf de weg is.
Voor ons betekent dat, dat we met hem samen de weg banen. Het enige kompas dat we bij die weg hebben, is de zekerheid dat we door J X deel-hebben aan de God van de wijsheid, de schepping, de wet en de profeten. En de zekerheid dat deze God, de Eeuwige ons blijft oproepen hem lief te hebben, en onze naaste als 

onszelf. Vertrouwen hebben in deze levengevende waarheid is iets wat niet vooraf bewezen kan worden. Het moet gedaan worden en het kan gevierd wor-den. Dat doen we hier vanmorgen, maar het kan op talloze manieren en goed en slechte omstandigheden.
Vlak voor Pinksteren vertelde een dokter 's nachts op de radio hoe hij in Afrika in een gebied was, waar hongersnood heerste. Er was gebrek aan alles. Water was er bijna niet meer. De mensen waren ten dode opgeschreven. Dat wisten ze zelf maar al te goed. De dokter beschreef een aardse hel. Deze arts was getuige van iets wat hem altijd zou bijblijven; deze ten dode opgeschreven mensen, maar ook nog iets anders dat een onuitwisbare indruk op hem had gemaakt. Hij vertelde hoe er tot zijn stomme verbazing temidden van deze hopeloosheid ergens een kommetje water vandaan kwam, van hand tot hand ging, en stilhield bij een man met een trommel. De man pakte het kommetje aan maar dronk het water niet op. Hij maakte het vel van zijn trommel ermee nat en hij begon het trommelvel op te spannen.
De dokter vertelde: ineens was het feest in omstandigheden die wij als de aardse hel zouden vrezen. De man begon te trommelen en allen begonnen te dansen alsof ze nog een heel leven voor zich hadden. Het doet me denken aan onze oudere joodse broeders. Zij dansen met de thora, in goede en in slechte tijden.
Beste mensen, ik houd hier geen romantisch pleidooi voor honger omdat dat zulke mooie verhaaltjes oplevert.
Nee, als een dorstige man dat kommetje water had opgedronken, was alleen zijn dorst voor even gelest. Nu kon door een kommetje water de trommelaar weer trommelen en was een heel dorp het leven aan het vieren.
Het was een klein gebaar van grote dwaasheid wellicht, dat kommetje water. Maar het was levenskunst. Het was een gebaar van wijsheid en vertrouwen. Het water bracht de muziek van de trommel tot leven en dat leven werd hoe dan ook, gevierd door dat hele dorp.

Sacramentsdag: Genesis 14,18-20; Lucas 9,11b-17
10 juni 2007, André Lascaris OP

Deze week las ik een artikel van een Engelsman die les geeft over cultuur in Peking, China. Hij spreekt Engels, de studenten ook, dus geen vuiltje aan de lucht. Maar zo eenvoudig ligt het niet. Hij gebruikt bijv. het begrip 'werkelijkheid': dus de werkelijkheid waarin wij leven, onze wereld, onze geschiedenis, onze maatschappij. Maar zijn Chinese studenten verstaan onder 'werkelijkheid' iets heel anders: dat wat hier en nu gebeurt, en de vraag hoe je daarin jezelf een plaats geeft. Hij ontdekte spoedig dat allerlei woorden die hij gebruikte voor de Chinezen veel te abstract waren, te vaag, niet te pakken. Als hij zei: 'het wezenlijke' van dit of dat', dan keken zijn studenten hem niet begrijpend aan; wat is dat nou weer: 'wezenlijk', het 'wezen' van iets. Zelfs het woord God bestaat in het Chinees eigenlijk niet. Chinezen, zo ontdekte hij, zijn heel praktische mensen. Ze hebben geen 'het hogere', of 'het diepere' of het 'in ons binnenste'. Ze gaan met elkaar om en doen wat er gedaan moet worden op dit moment.
Ook zij hebben zaken die hen heilig zijn. En dat is dan vooral de eerbied voor ouders en voorouders; de eerbied die je voor hen moet hebben en de gehoorzaamheid waartoe je verplicht bent.
Hoe kun je in zo'n wereld christen zijn? Hij dacht terug aan de eerste eeuwen van het christendom. Christenen onderscheidden zich niet zo duidelijk door wat zij zeiden, of geloofden, maar door wat zij deden. Christenen kwamen bij elkaar in een maaltijd - dat deden anderen ook - maar dit was een maaltijd waarbij iedereen in beginsel was uitgenodigd, slaven en meesters, mannen en vrouwen, rijken en armen, zondaars en heiligen. En zo dacht deze Engelsman: wat je eigenlijk moet doen is het openen van restaurants waar iedereen, ongeacht of hij bij deze of die familie behoort, ongeacht zijn afkomst en getalenteerdheid en bij voorkeur de arme kan komen eten. Want eten is in China de belangrijkste sociale activiteit.
Dit is eigenlijk ook zo voor ons christenen. De eerste leerlingen hebben in het vieren van de maaltijd herkend wat Jezus had gedaan: hij at en dronk met iedereen, met slechteriken als de tollenaars, met de hele vromen zoals de Farizeeën. Hij probeerde met iedereen te communiceren, tot hij erbij neerviel. Totdat zijn dood kwam. Wanneer Paulus de dood van Jezus vermeldt, gaat het niet alleen om die dood, maar om zijn dood als gevolg van zijn inzet voor anderen 

 tijdens zijn leven. En wanneer Paulus in het vervolg spreekt over onwaardig eten van dit brood en deze beker,gaat het erover, dat de mensen die op tijd konden komen alles opaten, zodat er niets meer overbleef voor de slaven die vaak pas laat konden komen.
In het verhaal van de broodvermenigvuldiging verandert de woestijn in één grote picknick, in één groot restaurant.
Uiteindelijk gaat het niet over samen eten en drinken als zodanig, maar over samen leven. Over met elkaar communiceren, bij elkaar ter communie gaan, met elkaar delen. In de eucharistie vieren we wat ten diepste de zin en bedoeling is van het menselijke leven: met elkaar leven en delen, elkaar verrijken, elkaar recht doen.
Daarbij gebruiken we het woord 'God' om de Stem aan te duiden die ons daartoe oproept in de bijbelse verhalen, in Jezus van Nazareth en in de daden en stemmen van ontelbare mensen, al of niet leerlingen van Jezus. Wanneer we het woord 'God' zeggen, bedoelen we in elk geval dat 'datgene', of beter toch, 'diegene', die het onuitspreekbare uiteindelijke is, zelf communicatie is, liefde is, zich wil uitdelen, met ons wil communiceren.
Er is vanaf de zevende eeuw veel gepraat over de eucharistie. Vaak zo, dat je zwaar moet studeren om enigermate te begrijpen waar ze het over hadden. Maar belangrijker dan dat alles is 'doen', is het leven delen en dit vieren in dit 'Jezusrestaurant' als ik deze kapel vandaag even zo mag noemen. Er zijn in de loop van de tijd allerlei praktijken ontstaan. Men is in navolging van het ronddragen van relieken, ook de hostie, het brood, gaan ronddragen. Dat werd eerst verboden, maar later een gewoonte. Er waren tijden dat mensen uit eerbied nauwelijks ter communie gingen. Een eeuw geleden werd door paus Pius X het ter communie gaan algemener. En nu zijn we in een situatie waarin dit verhinderd wordt doordat de leiding van de kerk weigert voorgangers aan te stellen. Er komen minder mensen naar de kerk. Velen in onze samenleving worden meer praktisch georiënteerd; ze 'verchinezen'. Het belangrijkste blijft dat mensen in het gewone leven delen, communiceren, elkaar recht doen. Toch kan men dit delen, communiceren vergeten, wanneer er geen 'Jezus-restaurants' meer zijn. Laten we ons niet laten afleiden door conflicten en meningsverschillen. Laten we brood blijven breken en de beker delen.

11e zondag door het jaar: 2Samuel 12,7-13; Lucas 7,36-8,3
17 juni 2007 Antoon Boks OP

Maria Magdalena heeft als erenaam apostel van de apostels. De vrouw die Jezus zalft komt met heel wat bagage, niet haar bagage, maar die van ons. Er is veel over haar gesproken. Sommige mensen identificeerden haar met Maria Magdalena; ze was het niet.
Laten we eerlijk zijn: er wordt alleen maar verteld, dat ze een naamloze zondaar was.
We zijn in het gedeelte van het evangelie van Lukas dat spreekt over de identiteit van Jezus en het antwoord van de mensen op hem. Wie is hij? Is hij een profeet? Zien de mensen wel echt wie Jezus is? De vrouw laat zien dat zij Jezus aanvaardt als de wijsheid van God; Simon laat dat niet zien.
Er zijn predikanten geweest die zeiden dat de vrouw haar vergiffenis verdiende doordat ze liefde voor Jezus toonde. Geen van ons hoort deze tekst voor de eerste keer. We weten, dat we deze tekst niet moeten maken tot een moraliserend verhaal, zo in de trant van: als je veel liefde toont of iets voor Jezus doet, dan krijg je vergiffenis. De parabel, die Jezus aan Simon vertelt maakt het duidelijk; iemand, die een grote schuld kwijt gescholden krijgt, zal als gevolg een grote liefde tonen tegenover degene, die hem vergeven heeft. Dat gebeurt bij die vrouw. Ze heeft al vergeving gekregen en haar daden zijn een uitdrukking, dat ze zich realiseert, wat ze heeft ontvangen en ze is dankbaar. Dit verhaal gaat over een ervaring en een erkenning van vergeving.
Hoe vaak is ons niet voorgehouden, dat we mensen niet moeten beoordelen naar de buitenkant en naar hun daden. Dat kreeg Samuel al te horen, toen hij onder de zonen van Isai moest zoeken naar een opvolger voor Saul. Als wij de uitingen van liefde van die vrouw tegenover Jezus zien dan mogen we tot de conclusie komen, dat haar daden bewezen, dat ze al vergiffenis van haar zonden had gekregen. Dat bevestigt Jezus: haar zonden zijn haar vergeven, al waren het er vele, want ze heeft veel liefde betoond.
Simon, de Farizeeër had Jezus uitgenodigd voor een maaltijd. Was het uit gastvrijheid of respect? Het lukte hem niet die gastvrijheid te tonen in wat toen gewoon was in het midden oosten om iemand welkom te heten en vriendschap bewijzen. Hij was misschien wel net als Herodes nieuwsgierig naar Jezus en wilde wel eens weten wat voor een man hij was, die de mensen een profeet van God noemden. Het verhaal toont dat Simon twijfelde, of Jezus van God kwam. Maar de vrouw twijfelt in ieder geval niet, want haar daden laten zien, dat ze weet, dat ze vergeven is. Zij laat zien dat ze weet vergiffenis te hebben gekregen en dat ze daarom gelooft, dat Jezus het instrument van Gods vergiffenis is. Simon ziet zichzelf niet als een zondaar, en hij erkent ook niet dat hij een zondaar is en geloven moet in Jezus om vergiffenis te krijgen. Er waren die dag bij Jezus twee zondaars: de vrouw die vergiffenis ervaren had en dat uitdrukte en Simon, die niet kon toegeven, dat hij vergiffenis nodig had en ook Jezus niet erkende als een weg tot vergeving. Gastvrijheid is belangrijk in het evangelie volgens Lukas en het is een belangrijke deugd in het Midden Oosten. Jezus toont volgens Lukas Gods gastvrijheid tegenover zondaars. Alle mensen aan de buitenkant of aan de 

onderkant van de samenleving door armoede, ziekte of zonden worden welkom geheten aan tafel door Jezus. Lukas toont Jezus vaak aan tafel. Soms is hij de gastheer. Andere keren is hij de gast, zoals vandaag. Het gebeurde meer dan eens dat Jezus aan tafel les geeft of de mensen om hem heen - vooral de gastheer - uitdaagt. Hij probeert de ogen van de mensen te openen. Hij probeert ze te helpen om de wereld door andere ogen te zien - zijn ogen. Dat doet hij door deze lezing ook voor ons, die vandaag samen gekomen zijn aan deze Eucharistische tafel.
Ik las van de week hoe die zondares tijdens het eten binnen kon komen in het huis van die "goede" Farizeeër. Ik las dat het in de tijd van Jezus gewoonte was, dat de gastheer een arme uitgehongerde, leproos, prostitué, dakloze of wie dan ook, die hulp nodig had, te eten moest geven als het deze persoon lukte naar binnen te lopen met de gasten. Dat was natuurlijk niet meteen aan de hoofdtafel. Deze mensen worden nu "schaduw mensen" genoemd. Misschien was die vrouw in het huis van de Farizeeër wel een schaduw mens. Kijk maar eens hoeveel keer Jezus in verschillende huizen was, ook al hoor je helemaal niets over een uitnodiging. Hoeveel keer was Jezus zelf een "schaduw mens", de onuitgenodigde arme? Misschien eert Simon Jezus daarom niet met de gewone gebruiken en behandelt hij hem in feite als een "schaduw mens', een uitgestotene.
Jezus vraagt zijn volgelingen zo vaak om goed te zijn tegenover de hongerige, de arme, de uitgestotene. Hij deed dat uit liefde en medelijden. Een andere reden is misschien ook, dat hij zelf een "schaduw mens" was, de niet uitgenodigde arme, die onverwachts bij ons aan tafel komt, in onze kapel en in onze maatschappij. Hier laat Jezus zien hoe blij hij is met de vrouw, omdat hij weet wat het betekent om een buitenstaander te zijn. Jezus' oproep om de buitenstaanders te dienen komt voort uit het feit, dat hij nog steeds aanwezig is in de "schaduw mensen" van onze tijd.
Het evangelie van vandaag toont ons niet, dat het belangrijk is om te bewijzen, dat we God liefhebben door spectaculaire daden te tonen en zo vergiffenis te krijgen. Wij worden als rechtvaardigen aangenomen door het geloof in Jezus Christus..." Ons geloof probeert ons te doen geloven, dat we net als die vrouw zondaars zijn, die vergiffenis hebben gekregen. Wat moeten we dan doen? We kunnen de voeten van Jezus niet wassen en die insmeren met olie om onze dankbaarheid te tonen. Hij is niet bij ons, zoals hij dat was voor die vrouw, maar hij leeft nog steeds bij ons.
Vaak vertelt het evangelie ons dat Jezus bij ons is in "schaduw mensen". Zij proberen bij ons binnen te glippen en komen zonder uitnodiging bij ons: zij zijn zoveel verschillende mensen. We moeten zelf invullen wie het zijn. Ik geef hier geen voorbeelden. Die kunnen we dagelijks zien in de krant en op de TV. Wij moeten proberen alle mensen uit de schaduw brengen, proberen hen te erkennen en leven met hun aanwezigheid zoals Jezus deed. Dan blijft zijn blijde boodschap bij ons.

Johannes de Doper: Jesaja 49,1-6, Lucas 1,57-66+80
24 juni 2007, Theo Koster OP

In mijn kinderjaren was het woord 'roeping' een vertrouwd begrip. Toen ik op het eind van de basisschool aangaf priester te willen worden, werd dat verstaan als roeping. Er was bij mijn vader enige weerstand, maar een jaar later, 13 jaar oud, ging ik naar Nijmegen, naar het seminarie. Wat 45 jaar geleden volstrekt normaal was, ervaren we nu als zeldzaam of vreemd. In hoogkerkelijke kringen hoor je wel zeggen: God roept wel, maar de mensen van nu horen het niet en geven geen antwoord. Ik heb geen reden om aan het eerste te twijfelen: God roept ook nu mensen. Maar dat wij doof zijn voor Gods stem en niet antwoorden gaat er bij mij niet in. Roeping hebben we te zeer beperkt tot het religieuze leven en het priesterschap.
Van deze verenging is geen sprake in de lezingen die we hoorden. De dienaar van de HEER, die in de eerste lezing aan het woord is, zegt, dat hij al in de schoot van zijn moeder door de HEER is geroepen. Hij was er dus nog vroeger bij dan ik destijds. Verderop in de lezing nuanceert hij dit met de woorden: die mij al in de moederschoot gevormd heeft tot zijn dienaar. God grijpt niet in, laat staan dat God kinderen roept. De spreker in de eerste lezing heeft de invloed van God op zijn leven ervaren en zo sterk gevoeld, dat zijn hele bestaan erdoor geraakt is, vanaf het prille begin. Hij heeft ervaren, dat God zich in hem wil laten zien. Hij deed zijn best dit uit te dragen, heeft al zijn krachten hiervoor gebruikt, maar het was voor niets, het heeft geen zin gehad. Blijkbaar wordt hij tegengewerkt, loopt het niet als gedacht of gedroomd. Roeping betekent dus niet, dat je levensweg al tot in de details vastligt. Dit biedt hoop aan ons hier, met name aan hen die ervaren, dat hun weg niet over rozen gaat en daardoor gaan twijfelen aan God. De dienaar horen we niet zeggen: waarom moet mij dit overkomen, waar blijft God nu. Hij blijft dicht bij zichzelf: ik heb mijn best gedaan, en het heeft niets uitgehaald. Hij is dusdanig geraakt door God, dat hij niet gaat twijfelen, en het vertrouwen uitspreekt dat God hem niet laat vallen, al heeft hij geen idee hóe de HEER hem recht zal doen, hem zal belonen. En dan ervaart hij opnieuw de invloed van God op zijn leven. Dat hij Israël bij elkaar en bij God zal brengen is nog maar het begin. Het perspectief van God is veel groter: tot een licht voor alle volken zal ik je maken opdat de redding die ik brengen zal tot aan de einden der aarde reikt. Het zal u niet verbazen, dat Jezus later vereenzelvigd is met deze dienaar van de HEER.
Ook Johannes is er vroeg bij als het gaat om roeping. Destijds was het een schande voor een getrouwde vrouw om kinderloos te blijven; zij werd om die reden door de omgeving veracht. Dit overkomt ook Elisabet, zo is in het voorafgaande verteld.
Deze doorstane verachting heeft er niet toe geleid, dat zij ging twijfelen aan zichzelf of aan God. Ook dit is hoopvol voor ons, hier en nu. Het feit dat God niet ingrijpt, en je veracht wordt door mensen om je heen vreet aan je vertrouwen, maar wil dus niet zeggen, dat je niet deugt, of dat God niets met je te maken wil hebben. God werkt niet volgens de plannen en dromen van mensen, maar op Gods eigen 

wijze. Dit vertrouwen blijft in Elisabet leven. Mijns inziens is dit een zuiverder vorm van roeping dan mijn idealen destijds als kind. Wanneer zij een kind krijgt ervaart zij en haar omgeving dit als een genade van God. Of de omgeving begrijpt wat zij hiermee zeggen valt te bezien, zo blijkt bij de naamgeving. Wat Johannes betekent weten de meeste van ons niet, maar wist men toen wel; Johannes betekent: de HEER is genadig, barmhartig. Met andere woorden: precies de naam die bij dit kind past. Wanneer Zacharias weer gaat praten komt men pas echt onder de indruk:
men weet opeens geen raad meer met wat hier gebeurd is. Men gaat erover nadenken en zichzelf vragen stellen. Dat is en blijft ook voor ons een zinnige bezigheid: niet te snel oordelen of conclusies trekken, maar stil durven staan, de tijd nemen voor wat je meemaakt, je overkomen is. Het is dé weg naar wijsheid en vertrouwen.
Johannes heeft de trekken van de dienaar van de HEER uit de eerste lezing. Buiten dorp en stad, in de woestijn, laat hij de Geest van God op zich inwerken. Het maakt hem sterk, in de zin van: een diep geworteld vertrouwen in zichzelf en voor wie hij staat: de Barmhartige. Hij doet zijn naam eer aan door met woord en daad het goede nieuws dat God genadig en barmhartig is te verkondigen. Van mensen aan wie hij dit goede nieuws verkondigt vraagt hij, dat zij niet volledig opgaan in hun bezigheden, en zich openstellen voor deze God, zich omkeren, tot inkeer, tot zichzelf komen. Moeilijk is dit voor ons, om jezelf niet te verliezen in je bezigheden, plannen en dromen; moeilijk was dit ook toen. Johannes ondervindt veel tegenslag en wordt uiteindelijk door een gril van Herodes onthoofd. En God grijpt niet in, of beter gezegd: God handelt niet naar onze verwachtingen maar op Gods wijze.
Ruimte in je laten voor deze God en diens genade, en je, als je God ervaart in je leven, aan God toevertrouwen is niet gemakkelijk. Het leven van de dienaar van de HEER laat ons dit zien, net als het leven van Johannes en later dat van Jezus. Gods genade en barmhartigheid zijn kostbaar. Er wordt een eigen bijdrage gevraagd, het kan je veel, zelfs het leven kosten. Gods barmhartigheid uitdragen betekent immers niet alleen, dat je in het reine komt met jezelf, maar ook met al die mensen temidden van wie je leeft, vrienden en vreemden. Zowel het een als het ander kan zwaar en zenuwslopend zijn. Ik hoef dat jullie niet te vertellen; velen kunnen hiervan uit eigen ervaring getuigen.
Johannes zocht de woestijn om zijn vertrouwen in God te sterken. Zijn voorbeeld moge ons de kracht geven open te blijven staan, ook als de woestijn met zijn ontberingen onverwacht in ons eigen leven toeslaat. Zijn voorbeeld kan ons de moed geven om, bewust van de ontberingen die wachten, toch deze woestijn in te gaan, als we daarin een mens zien ploeteren. In woestijnsituaties een mens nabij zijn, in woestijnsituaties een mens nabij voelen doet jou, doet anderen de kostbare genade van God ervaren. Daartoe wordt elk van ons geroepen.

13e zondag door het jaar: 1Koningen 19,16b-21; Luas 9,51-62
1 juli 2007, Henk Jongerius OP

Wanneer je de wedstrijden op Wimbledon volgt, kun je geboeid raken door de manier waarop de spelers zich concentreren. Hun gezicht verraadt de opperste concentratie en ze hebben eigenlijk nog nauwelijks besef van de andere mensen om hen heen. Hun gezicht spreekt boekdelen!
Dat doet het gezicht van Jezus ook als je hoort hoe hij dat hard maakt! Zo'n gezicht heeft de Knecht des Heren ook in een van de liederen die Jesaja aan hem wijdde. Daar horen wij van een man die een en al aandacht heeft voor het spreken van God, daarvoor lijden en pijniging doorstaat, zijn gezicht niet heeft verborgen voor beschimping en bespuwing, maar zijn gelaat keihard heeft gemaakt in het besef dat hij niet beschaamd zal staan. Die zelfde vastberadenheid en kracht spreekt er ook uit het gezicht van Jezus die uiteindelijk de Knecht des Heren in levende lijve geworden is.
Waarom heeft hij zijn gezicht zo verhard? Omdat er heel wat op het spel staat. Hij heeft zijn ogen gericht op Jeruzalem, niet omdat hij daar met zijn leerlingen als pelgrim heengaat, maar om een andere reden. Jeruzalem is de plaats die in het evangelie van Lucas een heel belangrijke plaats inneemt: daar wordt hij door zijn ouders heengebracht en door de oude Simeon en Anna verwelkomd, daar blijft hij achter om als leraar in de kring van de Schriftgeleerden te zitten omdat hij 'in het huis van zijn vader' moet zijn. In Jeruzalem horen wij waar het allemaal om begonnen is en hoe slecht het met de wereld gesteld is. Jeruzalem is de stad van David, het toonbeeld van de ware koning, maar die stad is in bezit genomen door Romeinen en er is een koning die met macht regeert over mensen. Jeruzalem is niet meer het toonbeeld van hoe mensen met elkaar moeten leven, Jeruzalem is het tegendeel geworden van wat de naam betekent 'fundament van vrede'.
Omwille van het koninkrijk van God spreekt en handelt Jezus en in die stad zal hij de valse schijn van machthebbers aan de kaak stellen, de tempel reinigen bij zijn 

binnenkomst en laten zien dat de ware koning een herder is, dat waarachtig leven te maken heeft met onvoorwaardelijk delen. Dat leert Elisa als hij de profetenmantel krijgt omgeworpen: hij deelt van het vee dat voor hem uitgaat. Wie zich eenmaal een dergelijk doel heeft gesteld, zal niet omzien naar wat voorbij is, maar slechts gericht zijn op de toekomst. Dat is ook de boodschap die wij vandaag horen en die voor ons geldt: gericht te zijn op het realiseren van een toekomst waarin mensen
Schouder aan schouder leven,
als een woning warmte geven
en met name zijn gekend:
droom die je maar niet ontwent.

Weten van goede woorden
die ons tot die droom bekoorden
en ze proeven dag en nacht:
bron van nieuwe levenskracht.

Vrede zal mensen kronen
die uw aarde zo bewonen
onbevreesd en argeloos:
hun geluk is eindeloos.

Stad van God zal het heten
waar wij van elkander weten,
niet op zandgrond zijn gebouwd,
met de hemel zijn vertrouwd.

Geen machthebbers in kerk of samenleving kunnen ons die droom ontnemen en wij zullen zo samen in het klein en in het groot aan die stad bouwen en niet afwijken van die goede weg en branden van verlangen totdat alles is voltooid!

14e zondag door het jaar: Jesaja 66,10-14; Lucas 10,1-20
8 juli 2007, Paul Minke OP

De regering en de tweede kamer staan in deze tijd voor de vraag of ze na augustus 2008 opnieuw troepen zullen/moeten zenden naar Uruzgan om al-daar de vredesmissie voort te zetten. En met de troepen: tanks, vliegtuigen, mitrailleurs en kogels en wat al niet om zichzelf te beveiligen tegen alle ter-roristisch geweld. Een merkwaardige missie, vrede eventueel met geweld afdwingen. Jezus zendt 72 leerlingen op weg naar iedere stad en plaats waar hij van plan was zelf heen te gaan. Hij stuurde ze op weg zonder geld, zon-der reistas, zonder sandalen, zonder eten, enkel met een eenvoudige groet of wens: Vrede voor dit huis, en met een enkel woord: Het koninkrijk van God is nabij. Ook een vredesmissie, maar dan wel een van een totaal ander ka-rakter. Het getal 72 heeft een dubbele betekenis bij Lucas. Het is het getal van de volheid. M.a.w. Jezus stuurde al zijn leerlingen mannen zowel als vrouwen, allen die hem volgden op zijn weg. Vervolgens: In de Joodse oudheid bestond de wereld, meende men, uit 72 verschillende volkeren. M.a.w.: Zoals de 12 Apostelen voor het hele volk staan, zo staan de 72 leerlingen voor de hele wereld. Jezus zond ze als lammeren onder de wolven, weerloos en geweldloos, onbeschermd tussen mensen die wellicht weigeren te luisteren, om niet te zeggen, die hen kwaad kunnen doen of zelfs doden. Jezus maakte de missie wel erg kwetsbaar, zo niet onmogelijk en riskant, menselijkerwijs gesproken, maar zij blijkt zoals we aan het slot hoorden, de enige manier te zijn om de missie werkelijk te doen slagen. Waarom? Het is een missie, die impliceert: solidariteit (eet wat u wordt voorgezet), persoonlijke nabijheid en geloof in wat je zegt en doet. In het laatste nummer van het Bulletin van de Dominicanen, een nieuws- brief, richt een missionaris zich tot de Paus met een open brief. Hij citeert in zijn brief Chileense arbeiders, die tegen hem zeggen: "Jij hebt met ons geleefd als een van ons; jij bent gedurende de slechtste jaren van onze geschiedenis met ons opgetrokken. Je was solidair met ons en je hebt achting voor ons gehad. Daarom hebben wij zoveel achting voor jou!" En diezelfde mensen voegden er bitter aan toe: "Wij zijn nu door onze kerk aan ons lot overgela-ten. De priesters zijn naar hun kerken teruggekeerd; ze delen niet meer met ons; ze wonen niet meer onder ons."
Jezus zendt mij, zendt mijn medebroeders, zendt u allen, mannen en vrouwen, zonder enig onderscheid. Ga op weg. Lucas heeft dit verhaal geschreven toen de kerk al wijd en zijd verbreid was in de toenmalige wereld. Hij actualiseert en legt Jezus' woord uit als een opdracht van de gehele kerk. Ga op weg: met de groet: 

Vrede voor dit huis; met een woord: Het koninkrijkvan God is nabij. Een boodschap rijk aan hoop. Een boodschap die je de vrijheid geeft om vooruit te zien, om een visioen te schetsen zoals Jesaja deed in zijn dagen. Toen de ballingen uit Babylon terugkeerden naar Jeruzalem zagen zij de stad totaal verwoest en raakten zij ontmoedigd. Maar de profeet Jesaja zag vooruit en riep de ballingen toe: "Laat allen die Jeruzalem liefhebben zich met haar verheugen en juichen om haar. Want dit zegt de Heer: Ik laat de vrede als een rivier naar haar toestromen, de rijkdom van alle volken als een overlopende beek."
Gezonden door Jezus wil zeggen: ga in zijn Geest, doe als Hij. Blijf is rela-tie staan met Hem, met hem hecht verbonden, zoals een rank aan de wijn-stok, wees zijn bondgenoot. Gezonden door Jezus wil zeggen: reken op zijn steun en Geest, zoek je kracht en moed bij al je kwetsbaarheid bij Hem. Ge-zonden door Jezus wil zeggen: ga als een mens van vrede, niet agressief, niet dwingend maar getuigend van je geloof. Gezonden door Jezus wil zeggen: ga als een profeet, als iemand, die zich niet blind staart op wat hier en nu in kerk en wereld gebeurt maar als iemand, die perspectieven schetst, hoop biedt, licht brengt. Gezonden door Jezus wil zeggen: wees niet bang voor tegenspraak, verspil daar dan niet langer meer je energie aan, ga elders verder.
De ondertoon in het hele verhaal is: Jezus heeft er haast mee. Je kunt ook zeggen: Het Rijk Gods heeft voor Jezus de hoogste prioriteit. Ook vorige week was er in het evangelie sprake van haast en prioriteit. Jezus sloeg vastberaden de weg in naar Jeruzalem, zijn enige oogmerk. Wie hem volgen wil maar aarzelt, deugt niet voor het Koninkrijk van God. Nee, ga, genees de zieken en zeg tegen hen het koninkrijk van God is nabij. Genezing van zieken brengt het koninkrijk nabij, maakt het zichtbaar. Maak dus de mensen op je weg heel, maak mensen tot mensen van vrede, genees mensen van al wat hun leven en ware geluk heeft beschadigd. Zij zullen dan ervaren, dat het Koninkrijk van God hen overkomen is.
De leerlingen keren terug, opgetogen en vol vreugde. Lucas geeft al een voorproefje van wat komen gaat en ons deel zal zijn, want wij zijn nog steeds op weg naar al die steden en plaatsen. Hij voorziet wat de uitkomst zal zijn: Het kwaad voorgoed overwonnen: Jezus zegt het zo: Ik heb de satan als een lichtflits uit de hemel zien vallen! De boodschap is niet tevergeefs ver-kondigd. Vrede is geen desillusie. Maar laat dit vooral jullie vreugde zijn: jullie namen staan opgetekend in de hemel, jullie zijn met name bekend bij God en door Hem bemind. Amen.

15 zondag door het jaar: Deteronomium 30,10-14; Lucas 10,25-37
15 julie 2007, Antoon Boks OP

'Wie is mijn naaste?' dat is de vraag die een wetgeleerde vandaag aan Jezus stelt in de lezing van het evangelie. Het is bedoeld als een test voor Jezus. Maar Jezus draait de vraag om en het wordt een test voor de vraagsteller. En het wordt een test voor ons die luisteren naar de discussie.
Bij de vraag naar wie onze naaste is, komen herinneringen in me op; misschien is dat ook het geval bij u? Misschien herinneringen aan waar we opgroeiden? Wie woonden naast ons? Soms is dat naast of onder ons, maar voor andere mensen is het weer flink verder op, omdat de buren tamelijk ver weg woonden? Ik denk niet dat het voor de meesten van ons pas de volgende boerderij was. Bij ons beneden woonde een niet katholieke familie. We kregen van hen op kerkelijke hoogtijdagen bloemen van de klimrozen, die zij in de tuin hadden. In de straat werd cricket gespeeld en omdat een van onze ooms timmerman was, hadden wij een bat. De bal was van papier met elastiek er om heen, die kwam van een oude binnenband, want onze vader werkte 's middags bij de PTT als fietsenmaker. We kwamen bijna niet bij elkaar thuis om te spelen, want dat deden we bij ons zelf als we het niet buiten konden doen. Toch waren we buren, die elkaar hielpen als het nodig was. Natuurlijk werd er ook wel eens geklaagd. Maar we hadden het nog niet zo slecht. We volgden daarvoor geen godsdienstige regels. Bovendien onder ons gelovigen en ongelovigen. We bemoeiden ons niet met elkaar, maar we gedroegen ons toch goed met elkaar. "Jij helpt mij, als ik hulp nodig heb, en ik zal er zijn voor jou, als jij hulp nodig hebt." We waren buren, de naaste van elkaar.
De man die Jezus vroeg: 'Meester, wat moet ik doen om deel te krijgen aan het eeuwige leven?' wist het antwoorden uit de godsdienstige leer van de Schrift. Hij citeert twee Bijbelse boeken Deuteronomium 6: 5, "Heb daarom de HEER lief met hart en ziel en met inzet van al uw krachten" en Leviticus 19:18: "Heb je naaste lief als jezelf." Hij wist het goede antwoord, daarom zegt Jezus hem: 'U hebt juist geantwoord, ' en 'Doe dat en u zult leven.'
Dat was even fijn! Hij kon tegen zichzelf zeggen: "Ik leef een goed leven. Ik doe niemand pijn. Ik ben goed voor mijn buren." Dat is misschien ook was de meesten van ons gezegd zouden hebben. Net zoals die Schriftgeleerden kennen we het goede antwoord uit het "Goede Boek." Maar de man wist niet wie zijn buren waren; tenminste niet op de manier waarop Jezus het uit zou leggen. In Schiedam woonden je buren in de twee Dominicaanse parochies; het was ook een aardrijkskundig afgebakende ruimte. In de tijd van Jezus en onder zijn volk was een naaste niet alleen degene, die vlak naast je woonde, maar het was iedere Jood. Toch had het nog een beperkte betekenis.
Daarom vraagt die man, die denkt het goede antwoord gegeven te hebben aan Jezus: wie zijn naasten zijn en Jezus antwoord met een verhaal. Dan gaat het licht meteen op oranje, want iedere keer dat Jezus een verhaal vertelt draait hij onze 

manier van denken en onze verwachtingen om. Die verhalen dagen ons uit om nog eens na te denken over wat we gewoon vinden. Net als de Schriftgeleerden zouden we kunnen denken, dat we het geode antwoord gegeven hebben-totdat Jezus zijn verhaal begint. Als we dan luisteren en ons overgeven aan het verhaal, is er een goede kans, dat we iets nieuws zullen leren over God, onszelf en - over onze naaste.
Het verhaal van de Barmhartige Samaritaan is meer dan bekend. In Frankrijk is er zelfs een winkelketen, die zo heet en dat zal wel niet bedoeld zijn om aan te geven, dat ze geen winst willen maken. Daarom missen we misschien de laatste vraag van Jezus of geven er niet genoeg aandacht aan. Hij vraagt: "Wie van deze drie is volgens u de naaste geworden van het slachtoffer van de rovers?" de vraag is niet: "Wie is je naaste?", maar "Wie was de naaste voor het slachtoffer?" We kunnen niet vragen, "Is zij of hij mijn naaste?" maar als er nood is: Ben ik dan de naaste van degene, die in nood is, ongeacht wie die mensen zijn? Net als in het geval van de Samaritaan, zouden wonden ons tot medelijden kunnen bewegen en we zouden dan niet zien, wat ons van die ander scheidt.
Let op, de gewonde kwam van Jeruzalem dus er is een goede kans, dat het een Jood was. De man die hielp was een Samaritaan. Tussen die twee groepen bestonden al eeuwen lang haat en religieuze rivaliteit. Het verhaal is van alle tijden, want wij hebben ook godsdienstige spanningen rond de hele wereld, die steeds weer uitmonden in geweld, gebrek aan vertrouwen en terrorisme.
Als iemand in nood is, dan, zegt Jezus, zijn we naasten van elkaar. Er zijn geen uitzonderingen. Het lijkt zo gemakkelijk. We hebben geen universitaire studie nodig om te begrijpen wat Jezus ons leert. Het gaat er niet om of die mensen onze hulp verdienen of niet. Ook niet of ze wel of niet dankbaar zijn. Zelf ben ik jarenlang allochtoon geweest, en nu ben ik weer een beetje aan het leren hoe het allemaal loopt in ons eigen land. Toen ons gezin in 1960 in de nieuwbouwflat kwamen wonen woonden er alleen maar geboren en getogen Nederlanders. Dat is nu wel anders. Toch bleef onze vader wie hij was en kon goed opschieten met alle mensen.
Intussen zijn er heel wat muren gebouwd, in onze omgeving, in ons land en in de wereld. Jezus wil ze een voor een afbreken. In onze kapel staat er iemand om mensen te verwelkomen. Jezus zegt, dat het zover moet komen, dat als de ander in nood is, wij een identificatieplaatje op hebben dat zegt: "Ik ben je naaste." Dat is helemaal niet gemakkelijk om elke dag weer te doen in een wereld vol wantrouwen en egoïsme. De Eucharistie, die we vandaag samen vieren is het voedsel dat we nodig hebben om te groeien als naasten voor elkaar. Daardoor kunnen we Jezus volgen, die de naaste was voor anderen en ons vraagt om dat voorbeeld te volgen.

16e zondag door het jaar Genesis 18,1-10; Lucas 10,38-42
22 juli 2007, Ernst Marijnissen OP

Natuurlijk is er veel te doen. Jezus is met zijn volgelingen te gast in het huis van Marta en Maria. Gastvrijheid is de bijbelse deugd bij uitstek. We hebben het vandaag ook al in de eerste lezing gehoord. In een klimaat, waar de middagrust - zeker in de woestijn - heilig is, en mens en dier voor enige tijd het leven laten voor wat het is, wordt ineens alles in het werk gesteld om de gast te ontvangen, die onverwacht voorbijkomt. In de gastvrijheid kan men pas goed duidelijk maken en verstaan, wat de plaats is van Israël, de kerk of de gemeente, in de wereld van alledag. Het gaat er immers om dat mensen zich bij elkaar thuis kunnen voelen. Het is van groot belang dat er plekken zijn, waar mensen kunnen uitrusten, gevoed en gelaafd worden, en vriendelijk bejegend. Want dan blijft er toekomst voor onze samenleving, zelfs als daarin de meest verschrikkelijke dingen gebeuren. Gastvrij leven is een kenmerk van mensen, die in God geloven. Wat de christen betreft voeg ik daaraan toe: gastvrij leven is een kenmerk voor mensen, die Jezus volgen en hem belijden als de Messias, de Gezalfde van de Eeuwige. Dat precies is het criterium voor onze geloofskeuze: je aanvaardt Jezus als de Christus, de Messias, óf je verwerpt hem.
Maar het aardse leven van Jezus van Nazaret is voorbij, zoals het leven van elke sterveling voorbijgaat. Daarentegen is het leven van de Christus, de verrezen heer, van blijvende aard.
Het lijkt me goed om bij dit onderscheid een moment stil te staan. De evangelielezing van deze zondag is nogal eens oneigenlijk gebruikt. Soms heeft men er een tegenstelling uitgehaald tussen dienen en luisteren. Soms heeft men gezegd, dat een beschouwende manier van leven de voorrang heeft op een praktische manier van leven. Het kloosterleven is verheven boven het huwelijk. Ook heeft men Marta en Maria tegen elkaar uitgespeeld. Marta zou door haar bedrijvigheid te weinig tijd overhouden voor gebed en geestelijk leven. Men heeft het verhaal ook opgesierd met allerlei details, die niet in de tekst staan vermeld. Men zegt b.v. dat Marta eerst best wel een tijdje naar Jezus zal geluisterd hebben, maar dan opeens beseft, dat er ook een maaltijd op tafel moet komen. Ongetwijfeld heeft ook Marta aan Jezus' voeten gezeten, maar al deze en andere beschouwingen zijn niet het onderwerp van ons verhaal. Het gaat niet over de voorrang van luisteren boven dienen, niet over materialisme en geestelijk leven, het gaat over Jezus, die op weg is naar Jerusalem en de voltooiing van zijn zending voor ogen heeft. Maar het belangrijkste is dat in Jezus God voorbij komt zoals Deze aan Abraham is voorbijgekomen. De gastvrijheid van Abraham én van Marta en Maria leren ons hoe de vrienden en vriendinnen van God openstaan en gevoelig zijn voor het voorbijkomen van de Eeuwige. De Eeuwige is immers altijd onderweg, op zoek naar de mens en naar datgene, waarmee de mens zich bezighoudt.
Zo steekt het evangelie van Lucas in elkaar. Daarom vertelt hij over de reis van 

Jezus. Die reis is het beeld van Jezus' levensopdracht. Aan de hand van wet en profeten en nauw betrokken op het verbond tussen de Eeuwige en zijn volk is hij op weg naar Jerusalem. Daar moet hij zijn zending voltooien zoals hem door Mozes en Elia op de berg Tabor is aangezegd. Daar, buiten Jerusalem, zal hij sterven. Daar zal hij voluit tot de Messias van God worden. Daar gaat Jezus heen, en wordt hij de verrezene, de Christus. Daar wordt een
begin gemaakt met zijn nieuwe aanwezigheid midden onder ons, die in vertrouwen op zijn verrijzenis en zijn blijvende zorg zijn leerlingen en zijn kerk zijn geworden. Het gaat wat Jezus betreft zowel om een verandering van aanwezig zijn als om een verandering van dienstbaarheid. Het rondtrekken van Jezus door het land van de joden, het volgen van zijn leerlingen, het ontvangen en gastvrij onthaald worden wordt ons verhaald in de bedrijvigheid van Marta. Zij is als het ware de kerk in de dagen van Jezus' aards bestaan. Maar die bedrijvigheid gaat voorbij. De zichtbare en tastbare aanwezigheid van Jezus onder ons houdt op bij zijn sterven. Zijn nieuwe aanwezigheid als verrezene is even werkelijk en krachtdadig, maar zij vraagt wel om een nieuwe vorm van aandacht: hoe manifesteert zich die nieuwe aanwezigheid? Om de Messias Jezus te kunnen volgen en dienen zullen wij een fijngevoeligheid in geloven en vertrouwen ontwikkelen, welke ons in staat stelt de aanwezigheid van de verrezen heer te ervaren in de mensen, die ons in ons leven voorbijkomen. Die fijngevoeligheid wordt uitgebeeld in het luisteren van Maria. Zij is, met andere woorden, het beeld van de kerk na Jezus dood en verrijzenis. Zowel Marta als Maria verbeelden de mentaliteit en de houding van mensen, die aandachtig blijven speuren naar het voorbijkomen van de God. Op het heetst van de dag blijven ze alert en waakzaam.
Er kan dus geen sprake zijn van wedijver tussen de beide vrouwen. Elk is in een bepaald opzicht de icoon, de verschijning van de kerk als een wachtende en gastvrije gemeenschap. Aanvankelijk in Jezus' aards bestaan, later in zijn huidige en nu al tweeduizend jaar durende aanwezigheid als de Christus, die leeft bij de Eeuwige én verblijft in het midden van ons, zijn leerlingen.
Het is een prachtige wijze van vertellen en uitleggen, wat Lucas hier doet. Want het gaat hem om Jezus en om wat zijn handelen betekent. Dat staat boven zijn evangelie, dat verkondigt hoe de aardse Jezus gedurende zijn leven in Palestina is uitgegroeid tot de Christus, de Messias van de wereld. Dat hij dat geworden is, is het beste deel, namelijk het hart en de kern van zijn bestaan. Wie voor dat deel kiest, heeft gekozen voor het oprechte geloven. Die heeft met andere woorden ontdekt dat het gaat om een nieuwe gastvrijheid en een nieuwe vorm van wachten op het voorbijkomen van God. Het verblijf van Jezus bij Marta en Maria vertelt ons hoe God in mensen voorbijkomt. Wie de vreemdeling, de vluchteling en de hongerlijder ontvangt, ontvangt Jezus. En wie Jezus ontvangt, ontvangt God zelf. En dat zal ons niet ontnomen worden.

17e zondag door het jaar: Genesis 18,20-32; Luvas 11,1-13
29 juli 2007, Mies Singendonk OP

De goeden moeten onder de kwaden lijden, zeiden mijn ouders als ik ver-ontwaardigd uit school kwam omdat de hele klas straf had gekregen, terwijl ik niks gedaan had.
"De goeden moeten onder de kwaden lijden", dat vinden we heel bruikbaar en realistisch voor het dagelijks het reilen en zeilen in maatschappij en kerk. Want regels zijn immers regels. Maar als we op een goede of kwade dag zelf ondervinden dat er géén uitzonderingen worden gemaakt, dan doet dat pijn. En het is heel persoonlijk hoe je daarop reageert. De een maakt ruzie met oom agent, de ander procedeert voor de rest van zijn leven. Sommigen reageren laconiek.
Pijnlijke voorbeelden zijn er genoeg; machthebbers voor wie de regels in-eens niet gelden, en voor wie dus wél een uitzondering wordt gemaakt. Of kerkleiders die iemands gehoorzaamheid het allerbelangrijkste vinden. De hogergeplaatste gedraagt zich als een soeverein machthebber. Een heerser die zegt: ik beslis over jou en ik beslis zonder jou. Een heerser die zegt: de wet dat ben ik.
Als één persoon de wet uitmaakt, dan ben je een niets. Een kruimel op de rok van het Universum. Dán heb je iemand nodig die jouw pleitbezorger is, het voor je opneemt en zegt: ik weet wel hoe de regels zijn maar kunt u in dit geval misschien een uitzondering maken? Zo'n pleitbezorger trekt niet aan de touwtjes, en zet geen macht tegenover macht. Hij stelt de macht ook niet ter discussie maar pleit voor hen die zonder macht zijn.
In de thoralezing hoorden we zojuist zo'n pleidooi. Abraham pleit bij de Eeuwige. Voordat het zover kon komen verschijnt de Eeuwige in menselij-ke gestalte; moe, hongerig en dorstig en verhit van de reis kwam hij aan bij de tent van Abraham en Sara. Op uitnodiging van Abraham blijft hij om uit te rusten en te eten. Bij het afscheid verneemt Abraham wat de Eeuwige van plan is met de onrechtvaardige steden Sodom en Gomorra.
Bij het weggaan houdt Abraham zijn pleidooi. Niet van de ene machtige te-genover de andere machtige, maar in grote nederigheid. Wat niet hetzelfde is als slaafsheid!
Abrahams pleidooi luidt: "Neemt u me niet kwalijk God, maar moeten de goeden onder de kwaden lijden?" Met deze vraag herinnert Abraham de Eeuwige aan het hemelse, of anders gezegd het koninkrijk van God. In Gods koninkrijk zijn mensen zoals Abraham profeten. Profeten die zich verzetten tegen onrecht. Abraham is de profeet die God herinnert aan het verbond van God en mens: wij hadden toch een verbond? Daarom waag ik het om je te vagen of de goeden onder de kwaden 

moeten lijden. Wil je echt de steden ten onder laten gaan, met alle mensen, de goeden en de slechten? Abraham wil weten wat het verbond waard is. Hij polst God voorzichtig. Hij zegt niet meteen: ja maar als er maar één rechtvaardige is in de stad. Hij begint zo: Ja maar, als er aan de 50 rechtvaardigen 5 ontbreken, wat doe je dan? En zo gaat het verder in Abrahams gebed voor de wereld.
God luistert naar Abraham en zegt tenslotte toe de stad te sparen, ook al is er in die hele stad maar één goed mens te vinden.
Het gezegde: de goeden moeten onder de kwaden lijden, wordt hier dus ra-dicaal omgedraaid. Het is ongeldig geworden door Abrahams gebed.
In het tumult over Kor'an en Bijbel, waar bladzijden uitgescheurd zouden moeten worden vanwege hun gewelddadige inhoud, is het goed om dit ver-bondverhaal als een richtsnoer te beschouwen. Want in de heilsgeschiedenis gaat het om de omdraaiing. Niet het realistische "dat is nou eenmaal de wet", maar de uitzondering telt. Denk maar aan het voorbeeld waar Jezus ons uitdaagt om de eerste steen te werpen, mits, zo zegt hij erbij, jij zonder zonden bent.
In de evangelielezing van vandaag klinkt het gebed van Jezus. Onze Vader, bidt Jezus.. Jezus bidt niet als iemand die al volmaakt is, maar als een mens: hij heiligt de Naam van God, en legt de verbinding tussen hemel en aarde: laat uw wil geschieden in de hemel en op aarde.
Hoe kan Gods wil geschieden op aarde? Wat is daarvoor nodig? Om Gods wil te laten gebeuren op aarde, om Gods rijk te laten doorbreken op aarde is vergeving nodig. Vergeving van wie bij ons in de schuld staat. Het is de menselijke vergevingsopdracht die Gods rijk in deze wereld naderbij brengt.
En: verlos ons van het kwade, bidt Jezus ons voor. Wat is dan het kwade? Niet de duivel of de boze of zoiets. Wraak is het kwade. Zoeter dan honing is het moment van de wraak maar bitterder dan gal is de uitwerking ervan. Wraak houdt ons gevangen in steeds weer nieuw bloedvergieten dat ge-wraakt wil worden. De wereld is er vol van. De goede boodschap is dat wij mensen kunnen afzien van de bekoring die van wraak uitgaat. Die goede boodschap begint al bij Abraham; die immers pleit om niet de goeden en de kwaden over een kam te scheren. En Jezus bidt ons voor: Lijdt ons niet in bekoring; help ons om af te zien van wraak.
Ook al staan Bijbel en Koran vol van wapengekletter. Het is niet het boek dat bloed vergiet, wij zijn het.
Leidt ons niet in de bekoring, verlos ons van de vanzelfsprekendheid van de wraak.

18e zondag dor het jaar: Prediker 1,2;2,21-23; Lucas 12,13-21
5 augustus 2007, André Lascaris OP

Als ik U iets onaangenaams zou willen toewensen, dan zou ik U toewensen dat U met anderen een erfenis krijgt. Het lijkt zo plezierig om erfgenaam te zijn. Ieder droomt wel eens van een rijke suikertante of suikeroom. Gelukkig leveren erfenissen niet altijd problemen op. Maar hoe vaak gebeurt het niet, dat hele families verscheurd raken door een ruzie over een erfenis, over wie, wat, wanneer en hoeveel iemand krijgt. Zolang de erfenis of de winst van een loterij alleen maar in zicht is, gaat het goed. Iedereen is redelijk en is bereid mee te werken. Maar als het geld en wat er nog meer is, klaar ligt om meegenomen te worden, kunnen er eindeloze ruzies ontstaan. Ze gaan soms helemaal niet over geld. Maar aan dit portret, schilderijtje, kopje zitten voor mensen zulke dierbare herinneringen vast, dat ze alles op alles zetten om het te krijgen. Vaak zoekt men dan een bemiddelaar zoals de man uit dit evangelie. Die moet dan maar hopen niet meegezogen te worden in de ruzie of zelf de reden van een ruzie te worden.
Jezus weigert bij deze ruzie betrokken te worden; hij is radicaal. Hij zegt: geef die erfenis toch op, want echt leven hangt niet af van het hebben. Echt leven is zijn met God, zijn met de ander en zo ook zijn met jezelf. Hoe moet het dan? Dan moet ik denken aan een Jiddisch verhaal dat U allen wel kent - het is hier vaker verteld - over de twee broers die ieder de helft van het land van hun vader erven en vervolgens beiden een slapeloze nacht hebben. Broer A denkt: het is niet eerlijk: ik ben rijk, want ik heb vele kinderen, mijn broer is arm, heeft geen kinderen; hij moet zijn levensvreugde uit zijn bezit halen. Weet je, ik ga de grenssteen verleggen zodat hij meer land krijgt. Broer B denkt: ik ben rijk met dit land, maar mijn broer heeft een heel gezin om voor te zorgen; ik ga de grenssteen verleggen zodat hij meer land heeft. De broers staan op en treffen elkaar bij de grenssteen. En op die plek is later Jeruzalem gebouwd.
Ik moet ook denken aan een christelijk, een franciscaans, verhaal. U zult dit ook wel kennen. Achthonderd jaar geleden woonde in Assisi een rijke koopman Pietro di Bernadone en deze had een zoon Franciscus, een vrolijke Frans, die veel geld van zijn vader aan zijn vrienden besteedde. Dat vond vader Pietro wel goed: dat was netwerken, relaties opbouwen, investeren in de toekomst. Maar toen besloot Franciscus dat geld van zijn aan de armen te besteden. Toen was Leiden, Assisi, in last. Dat was geld over de balk gooien. Pietro eiste een publieke vergadering van de rechtbank En daar, met de bisschop erbij, geeft Franciscus aan zijn vader diens geld terug en bovendien de kleren die hij droeg. Hij staat daar in zijn blootje, kwetsbaar, totdat de bisschop zijn mantel om hem heen wierp. Franciscus zal zich ook later blijven verzetten tegen het investeren in de toekomst met behulp van bezit.Hij verzet zich tegen grote kloostergebouwen en zelfs tegen een duidelijke regel voor de beweging waarvan hij de bron werd.
Dit verhaal brengt ons naar het verhaal van Jezus over de rijke man wiens landgoed veel opbracht. Ook deze man wil investeren in de toekomst, in zijn 

toekomst. Hij overlegt met niemand, hij praat alleen met zichzelf. Hij hoopt zich veilig te stellen voor de jaren die gaan komen. Hij wil genieten.
In de tijd van Jezus mocht je helemaal niet je oogst opslaan. Wanneer je dat deed, betekende dit dat je de opbrengst later op de markt bracht, wanneer in de tijd lang na de oogst de prijzen omhoog gingen en je een goede winst kon maken. In ons economisch systeem getuigt dit van slimheid, van een goed zakeninstinct. In de tijd van Jezus en ook in die van Franciscus tot in de achttiende eeuw was dit een teken van hebzucht: je verrijkt jezelf over de ruggen van de armen heen. De rijke zorgt alleen voor zijn eigen toekomst en dat nog ten koste van de armen.
Maar de rijke man komt niet verder dan zijn plan; hij sterft onverwacht. Het zou me niet verbazen als dit verhaal ontleend is aan een werkelijke gebeurtenis. Je kunt niet werkelijk investeren in de toekomst. Je laat misschien een grote erfenis na, maar ook dat hoeft je erfgenamen nog niet gelukkig te maken.
'Alles is lucht en leegte, alles is ijdelheid', zegt het boek Prediker uit de derde eeuw v. Chr. - geen boek om op sombere dagen te lezen. Alle dagen brengen zorgen, je krijgt slapeloze nachten, je kunt nog het beste genieten van het hier en nu, van het ogenblik, van eten en drinken, maar veel daarvan is ook leegte. Je kunt het beste maar met zijn tweeën zijn. Geniet van je jeugd voordat alles stil wordt om je heen, het zilveren koord wordt weggenomen, de waterkruik breekt en het scheprad van de put kapot gaat. [12, 1-8]
Wij leven in een heel andere tijd, in een ander economisch stelsel. We worden van staatswege verplicht ons te verzekeren tegen ziektekosten, omdat anders anderen voor jou moeten betalen: wie zulke investeringen voor de toekomst niet doet, onverzekerd rondrijdt, sjoemelt met uitkeringen en belastingen, is asociaal.
Toch herkennen en erkennen wij dat het goede leven niet afhangt van bezit. We beseffen onder de drukte die we maken dat we geen meester zijn van onze toekomst. Wij zijn niet de heer van de tijd. Ook ons kan onverwacht iets gebeuren. En dan ervaren we de ruzies rond een erfenis of rond een plotselinge winst of de ineenstorting van de financiële beursen als lucht en leegte.
Jezus stelt ons een leven voor dat rijk is bij God. Hijzelf, de broers uit het Jiddische verhaal, Franciscus zijn daar voorbeelden van, en ook anderen zoals Dominicus, - feestdag komende woensdag - die de paarden liet staan en te voet rondtrok om te preken, geen landgoederen wilde bezitten, of dichter bij ons. abbé Pierre, majoor Boshardt die pas verleden zijn. Zij kunnen ons inspireren, maar ze lijken onnavolgbaar. We moeten ze ook niet letterlijk navolgen.
Ieder van ons moet ontdekken hoe hij of zij in zijn of haar situatie rijk kan worden voor God en medemens, hoe het goede leven niet afhankelijk te laten zijn van wat je bezit, hoe te investeren in de toekomst van de armen. Ook ik kan U niet vertellen wat te doen. U moet dit zelf uitvinden. U bent de enige die dat kan. Ik wens U toch een erfenis toe, niet van bezit, maar van het voorbeeld van Jezus en van allen die zich door hem hebben laten bezielen.

19e zondag door het jaar: Wijsheid 18,6-9; Lucas 12,32-48
5 augustus 2007, Paul Minke OP

In de Don Boscoparochie te Eindhoven, waar ik in de tachtiger jaren pastoor was, begonnen we ieder nieuw werkjaar met een aparte thematisch viering. Het zal in 87 of 88 geweest zijn, dat ik voor de viering dit evangelie koos met als motto voor het werkjaar: wees niet bang, kleine kudde. Want klein was de kudde geworden als ik even de parochie mag vergelijken met een kudde. Een paar stevige dra-gers waren weggevallen. Nieuwe medewerkers waren moeilijk te krijgen. Het aantal kerkgangers was sterk terug gelopen. Er was veel vrees, temeer daar er fusiebesprekingen gaande waren. Vrees, dat fusie met andere parochies de gemeenschapszin zou opblazen. Zij, die het sterkst bij de parochie betrokken waren, raakten ontmoedigd. Vandaar dat bemoedigende motto: Wees niet bang, kleine kudde, houd elkaar vast, geef niet op want lang niet alles hangt van ons af. Wij hebben een God die over ons waakt, wat ons ook overkomen zal. Hoe is het nu met de parochie gesteld, zo'n 20 jaar later? De kerk is verkocht. De parochie is opgegaan in een fusie met vijf an-dere parochies. Van al wat met veel inzet is opgezet, is niets meer over gebleven. Hoe kon het zo gebeuren? Was de vrees die men had dan niet terecht? Ontbrak het soms aan de nodige waakzaam-heid en noodzakelijke inspanning? Was alles dan voor niets ge-weest? Het voelt wel zo. Maar voor niets? Nee. Wat de parochie aan goeds heeft gegeven aan mensen blijft van waarde. Bovendien, ook dat moeten we ons realiseren en ter harte nemen: Het gaat om iets grootser dan het voortbestaan van een kleine kudde. Het perspectief is het Rijk Gods of om het met de woorden van Jezus te zeggen: Het heeft jullie vader behaagd je het koninkrijk te schenken.
Terug naar: hoe kon het gebeuren, dat de kudde steeds maar klei-ner werd, zo klein, dat deze uiteindelijk uit elkaar viel en ophield te bestaan. Dat overkwam niet alleen de Don Bosco parochie maar ve-le parochies. Er zijn vele verklaringen voor maar ik las er een bij Ti-mothy Radcliffe in zijn boek: "Waar draait het om als je christen bent", die ik niet kende. Hij schrijft: "Als het christendom wil bloeien en getuigen van het goede nieuws dan is eerlijkheid essentieel. En misschien is dat wel een van de redenen waarom het christendom vaak niet zo interessant wordt gevonden: we leven in een maat-schappij die de waarheid niet zo hoog heeft zitten." Dat herken ik: Eerlijkheid, waarachtigheid, waarheid, echtheid, enz hebben aan waarde ingeboet. In de politiek, de media, de sport. Politiek correctheid neemt de plaats in van politieke oprechtheid. Interviewers willen scoren, sporters willen hoe dan ook winnen. Wantrouwen, argwaan verzieken vele maatschappelijke 

verhoudingen. Mensen worden vaak niet meer zo gemakkelijk op hun woord geloofd. In zo'n samenleving kan geloof en vertrouwen niet makkelijk gedijen. In zo'n we-reld wordt zelfs het goede nieuws gewantrouwd.
En toch: wees niet bang, anders gezegd: hebt vertrouwen in de Va-der. Paradoxaal genoeg blijven mensen zoeken naar de waarheid. Juist nu, nu de waarheid zo vaak geweld wordt aangedaan, en echt-heid zo node wordt gemist en schijn niet vol te houden lijkt. Juist nu, nu normen en waarden worden verfrommeld en mensen stuurloos worden en niet meer weten hoe verder. Waar het voor ons, dragers van Gods boodschap, op aan komt is: waakzaamheid, niet omwille van het behoud van de kleine kudde maar omwille van de toekomst van het Rijk Gods, dat wil voor mij nu zeggen: voor alles waar het Rijk voor staat: waarachtigheid en waarheid, d.w.z.: een leven zon-der schijn, waarbij ieder recht wordt gedaan, een leven zonder leu-gen, waarbij mensen elkaar vertrouwen, een leven zonder corruptie, waarbij mensen zich veilig weten, een leven zonder wantrouwen, waarbij wij in vrede met elkaar leven. Onze waakzaamheid betreft het zoeken en het dienen van de waarheid in alle eenvoud, in alle bescheidenheid, waarachtig en trouw. Onze waakzaamheid betreft de samenleving eraan herinneren, dat haar redding ligt in het zich bevrijden uit alle leugen en het gaan van wegen, die mensen werke-lijk heil en zegen bieden. Hoe zal dan kunnen gebeuren? Niet door te zeggen dat we de waarheid bezitten. Dat is onwaar. Erger nog: een bron van strijd, een geruzie over wie gelijk heeft. Wel door ons te openen voor de ander, solidair en luisterbereid te zijn en samen met hem/haar op zoek gaan naar wat het leven rijk maakt: echt le-ven, vrij van alle onoprechtheid, bedrog en dubbelzinnigheid.
De inzet geldt het Rijk Gods, niet de kleine kudde, zelfs niet de kerk. Natuurlijk is het een hard gelag en doet het pijn te moeten meema-ken dat de parochie waarvoor je hebt ingezet, wordt opgeheven en kerk verkocht. Zoals het ook pijn doet, dat steeds meer kloosters worden verkocht, de bewoners, waar ze nog zijn, vergrijzen en zij hun werk niet zien voortgezet door jongere medebroeders. Maar dit mag ons niet de hoop doen opgeven, onze waakzaamheid doen verslappen en Gods waarheid en zijn boodschap in twijfel doen trek-ken. Ooit, eens, zal de heer terugkeren, zal het Rijk doorbreken, echt leven. Moge de heer ons dan wakende aantreffen. Amen.