PREKEN VAN DE DOMINICAANSE GEMEENSCHAP TE HUISSEN: Door het jaar 2006-2007 (C)


  20ste zondag d. h. jaar: Jeremia 38,4-10; Lucas 12,49-53 19 augustus 2007, Theo Koster OP


Ik moet naar de W.C. Een raar moment om daar nu mee te komen zult u denken, of: zal hij ziek zijn? Maar voor ieder van u is het hoe en wat van dit 'ik moet naar de W.C.' direct duidelijk. Maar als ik zeg: ik houd de preek vandaag kort, want ik moet om kwart over 11 in Nijmegen zijn, ligt dit anders. Dat ik het kort houd zullen sommigen van u waarderen; de reden roept vragen op: Waarom moet hij om 11.15 uur in Nijmegen zijn en vooral: van wie moet hij dat? Sommige mensen vinden dat ze altijd, ook nu in de kapel, bereikbaar moeten zijn, dus wellicht gaat zo meteen een mobiel rinkelen. Waarom en van wie moet momenteel uw mobiel aanstaan? Jezus hoor ik vandaag zeggen: ik moet een doop ondergaan. 'Doop' staat voor de conflicten, het lijden en de kruisdood die Jezus wachten. Het moeten van deze doop roept vragen op. Van wie moet Jezus deze doop ondergaan? Als het om lijden, ongeluk, dood gaat valt onder gelovigen al snel het woord 'God'. Zou God dit willen, moet Jezus van God lijden en dood ondergaan? Mensen kunnen dit zo verstaan en verstaan dit helaas vaak ook zo. De eerste lezing lijkt hen in deze wijze van lezen te bevestigen.
De situatie waarin de eerste lezing speelt is alsvolgt. Babylonië is een wereldmacht geworden en liet zijn oog ook op Juda vallen. Langdurig is Jeruzalem belegerd, de bevolking lijdt honger en hun koning is een slappeling. Ook de farao van Egypte heeft interesse in Juda. De raadsheren van de koning willen een deal sluiten met farao en zo Babylonië van zich af houden. Jeremia keert zich uit naam van God tegen deze raadslieden. God weet dat Babylonië Jeruzalem totaal kan en zal verwoesten als het zich niet overgeeft. In het vers, voorafgaand aan de eerste lezing, horen we Jeremia dan ook zeggen: Dit zegt de HEER: Deze stad wordt in handen gegeven van de koning van Babylonië en zijn leger; hij zal haar innemen.
Deze boodschap van Jeremia is moeilijk te pruimen. Hoe kun je uit naam van God er voor pleiten je over te geven aan je grootste vijand. Jeremia doet het toch en bij herhaling. Hij vindt geen gehoor, Juda geeft zich niet over, blijkt uit het vervolg van dit verhaal. Jeruzalem wordt dus ingenomen en vernietigd, de raadsheren vermoord, het volk verbannen.
Is dit lijden, deze vernietiging Gods wil? Zo kun je het zien en lezen, maar dan kijk je niet goed. Dit bloedbad was voorkomen als men zich over had gegeven, dus geluisterd had naar Jeremia. Zijn boodschap was rot, maar Jeremia zag het goed en kon dit niet voor zich houden. Hij wist dat hij de raadsheren tegen zich zou krijgen en die hem aan zouden pakken als hij zei, wat hij meende te moeten zeggen. Een duivels dilemma, waarin weer dit 'moeten' klinkt.
Van wie moest Jeremia zeggen, dat Juda zich moest overgeven? Het staat erbij: van God, hoorden we. God wil immers, dat zijn kinderen leven en niet vernietigd worden; beter te leven onder vreemde heerschappij dan een slachtpartij en de dood. Het getuigen hiervan brengt Jeremia in doodsgevaar, maar hij wordt niet aan het lot, Lieve mensen, dit klinkt toch anders dan: een kameel zal eerder door het oog van een naald gaan, dan


dat een rijke het koninkrijk van God zal overgelaten. Een allochtoon uit Nubië komt voor hem op, zodat hij niet in de put een wrede dood sterft. Dit laat mij opnieuw zien dat God ons leven wil, niet dat wij lijden, laat staan sterven.
Terug nu naar het evangelie en de vraag: Moet Jezus van God lijden en dood ondergaan? Ik ben gekomen om op aarde een vuur te ontsteken, hoorden we Jezus zeggen. We weten, dat Jezus gekomen is om het koninkrijk van God te verkondigen, en daadwerkelijk te beginnen. Vuur is vandaag het beeld van dit koninkrijk van God. In vuur wordt zichtbaar hoe wij mensen met elkaar omgaan; niets blijft verborgen. Aan dit vuur van liefde, van hartstocht, kun je jezelf ook behoorlijk branden. Ieder die het avontuur is aangegaan van een ander lief te hebben weet uit ervaring, dat liefde pijn doet. Liefde maakt je gevoelig voor het welzijn van die ander, maar geeft je niet de beschikking over dit welzijn. Als het met hem of haar niet goed gaat doet dat extra pijn, omdat je er zo gevoelig voor bent geworden, maar is dat een reden om aan de liefde een eind te maken?
God wil, dat wij mensen elkaar liefhebben. Als ik hierop 'ja' zeg zoals Jezus deed, en van mensen ga houden, kan ik dan de consequenties van deze liefde, zeker als deze pijnlijk zijn, bij God leggen? Jezus en Jeremia doen dit niet. Het moet zo zijn, ik ontkom niet aan ook pijnlijke consequenties, hoor ik Jezus zeggen. Denken jullie dat ik gekomen ben om vrede te brengen op aarde? Geenszins. Dat klinkt hard, en zo is de werkelijkheid waarin Jezus leefde en waarin wij leven. Kijk maar eens naar je eigen doen en laten. Mensen van wie je echt houdt zul je ook de dingen zeggen die zij liever niet horen. Je riskeert dan een klap in je gezicht, letterlijk of figuurlijk,
maar je kunt niet anders, de liefde dwingt je eerlijk te zijn. Voor mensen van wie je houdt kom je op, ook als dat je in conflict brengt met anderen. Je kunt niet anders.
Niet omdat u, of God of mijn geliefden mij hiertoe dwingen; wat mij beweegt zit dieper, als het ingegeven is door liefde, en de gevolgen van mijn liefde moet ik zelf dragen. Zelfs God kan dat niet van mij overnemen. En als God dit wel kon vraag ik me af of ik dat zou toelaten. Niet zozeer mijn eergevoel of trots zou mij doen protesteren, maar mijn vrijheid om voor concrete mensen te kiezen en van hen te houden, mijn vrijheid om Gods wil tot mijn wil te maken.
Het moet zo zijn, hoor je mensen soms zeggen in en na grote pijn en verdriet.
Sommige mensen kunnen dit zeggen, midden in een groot verdriet. 'Het moet zo zijn' maakt geen eind aan deze pijn, dat verdriet. Dat het gezegd wordt doet voelen,
dat deze pijn, dit verdriet bij mensen, bij God niet onopgemerkt is gebleven, en daarmee wordt deze pijn, het verdriet overstegen. Het blijkt voldoende voor mensen om zich weer op te richten. Dit te zien geeft mij kracht om het eigen leven met zijn ups en downs voort te zetten.
Ik moet nu deze overweging stoppen. Moet? Ik stop.

  21ste zondag d. h. jaar: Jesaja 66,18-21; Lucas 13,22-30 26 augustus2007, Antoon Boks OP


De lezing van het evangelie van vandaag is niet een alledaagse. We weten, dat Gods liefde voor ons een gave is, waarvan we op geen enkele manier kunnen zeggen, dat we die verdiend hebben. God geeft gewoon, of moet ik zeggen ongewoon. Zo is God nu eenmaal, of beter gezegd altijd en wij zijn de gelukkige ontvangers van die genade.
Wat in ieder geval wel duidelijk wordt, is dat de woorden van Jezus ons wakker maken uit: ga je gang maar, of doe maar wat je denkt dat goed is. Zelfs de mensen die met Jezus meetrokken en met hem aten en dronken, zijn eigen tafelgenoten krijgen niet zo maar toegang tot het koninkrijk van God. Daar mogen wij die aanzitten aan de Eucharistische tafel wel even over nadenken. We kregen de gave van een nieuw leven en als we echte disgenoten van de Heer zijn dan moeten we in ons leven die nabijheid weerspiegelen. We zouden van hem hebben moeten leren, dat de genade van God duidelijk wordt in erg veel kleine dingen maar ook in de grotere patronen van ons leven. Misschien is dat iets, waar meer dan een persoon vandaag aan denkt, nu we een jubileum herdenken.
Alleen maar de naam van de Heer aanroepen in ons gebed vandaag is niet genoeg. Het kan zijn, dat er mensen waren, die het belangrijk vonden om te kunnen vertellen, dat ze naast hem aan tafel hadden gezeten. Door onze daden moeten we laten zien, dat we hem en zijn manier van leven aanvaard hebben in onze levens.
Om te laten zien, dat we die gift aanvaard hebben zullen we onze manier van leven zo moeten inrichten, dat Jezus ons zal herkennen, niet omdat we zo mooi gezongen hebben of mooie woorden gebruikt hebben om binnen gelaten te worden.
Die vraagsteller dacht zelf wel, dat hij bij de uitverkorenen hoorde. Het antwoord van Jezus heeft zeker wel de stevige grond waarop hij stond aan het wankelen gebracht. Aan welke kant dacht hij of zij te staan? Gedurende alle eeuwen, dus ook in de dagen van Jezus waren er mensen die dachten, dat ze op een speciale manier door God uitverkoren waren. Zij scheiden zich af van de rest om niet door hen besmet te worden. Ze wilden religieus zuiver zijn en klaar voor de komst van de Messias. Gek eigenlijk, dat toen de Messias echt kwam, zij vaak de mensen waren die hem afwezen!
Stellen wij ons wel eens een vraag hoe het leven van een uitverkorene er uitziet?. Ik krijg zo het gevoel, dat we soms denken, dat dit eigenlijk niet nodig was. Misschien kunnen we dan maar beter kijken naar de schaduwzijde van ons eigen leven. We zijn godsdienstige mensen maar aan hoeveel mensen die anders denken dan wij geven we die eretitel?
Misschien zijn wij ook wel verbaasd, als we in de hemel komen en zien hoe er meer mensen zijn. Ik houd nog al eens rondleidingen in het klooster en er is een grapje, over hoe Jezus een rondleiding gaf in de hemel voor nieuw aangekomen mensen. Toen


Jezus vroeg bij het langs een bepaalde deur gaan om even stil te zijn, deed iedereen dat natuurlijk, maar ze vroegen later wel waarom. Jezus' antwoord is verbijsterend: Daar zitten de christenen, die denken alleen in de hemel te zijn. Die woorden lijken misschien wel een beetje op: voetbal is oorlog.
Vele mensen zijn niet verworpen. Ze komen niet te laat. De uitnodiging is ook voor hen bedoeld. Misschien geven ze een ander antwoord dan wij. Bij God staan alle dingen niet op dezelfde manier op een rijtje als wij soms wel denken; zeker niet als autochtonen allochtonen worden en allochtonen autochtonen!
De vraag over getallen schuift Jezus ter zijde. Hij telt geen leerlingen en oordeelt niet over het succes van zijn zending door middel van het aantal van zijn volgelingen. Toen de gebeurtenissen in Jeruzalem haar loop namen kon hij zijn trouwe volgelingen op de vingers van een hand tellen. Toen ik klein was werd ons verteld, dat verlossing gegarandeerd was voor de Katholieken; dat liet heel wat Protestanten, Joden, Moslims en ongelovigen buiten de boot vallen. Er zijn nog steeds mensen, die geloven dat alleen hun weg de weg naar de verlossing is. Er zijn zelfs mensen, die heel wat buitenissige dingen doen om te laten zien, dat hun God "de enige echte is."
Ik geloof in de rijkdom van mijn geloof en ik kan me niet voorstellen dat ik daarmee op zou houden, toch weet ik van al mijn werkzame jaren dat God werkt in heel veel verschillende tradities en mensen. We kunnen God niet vastbinden aan een smalle poort. Lukas laat meer dan eens zien, hoe Jezus open staat voor vele mensen. De gekste mensen reageerden op de boodschap van Jezus, ook mensen van wie zijn leerlingen eerst dachten dat ze onwaardig waren. Ik denk dat heel wat leerlingen vonden dat Jezus te vrijgevig was met zijn gave van vergeving, te veel mensen uitnodigde met hem te eten. Maar als wij willen, dat we uitgenodigd worden aan "de tafel van het koninkrijk van God" dan moeten we maar gauw die anderen leren kennen die komen van de vier windstreken.
Verlossing, binnengaan in het koninkrijk van God blijft een gave, die van ons een antwoord vraagt. Als we inzien hoe God ons liefheeft, dan kunnen we maar beter die liefde ook uitstralen naar andere mensen. Als we er achter komen dat God ons vergeeft, dan kunnen we maar beter de fouten van andere mensen gaan vergeven. Als wij de uitnodiging hebben gehoord om binnen te gaan in het rijk van God en hebben ervaren hoe God voor ons open staat, dan kunnen we maar beter onze eigen harten openen voor hen, die we nu misschien nog beschouwen als buitenstaanders.
Laten we eerlijk zijn: het is een gevaarlijke vraag die aan Jezus gesteld is. Wat kunnen we zelf doen om aan te zitten aan tafel in het rijk van God? Jezus geeft ons leven en we komen in dat leven binnen door hem, de smalle poort. Maar het is ook een poort, die zo wijd is dat veel meer mensen daar binnen komen. We mogen allemaal geloven.

   22ste zondag door het jaar: Sirach 3,17-29; Lucas 14,1-14 2 september 2007, Henk Jongerius OP


Het is boeiend om de betekenis van het dopen van een kind te verstaan te-gen de achtergrond van het Evangelie zoals dat vandaag gelezen wordt. Daarin wordt de uitdrukking waar, zoals die in de joodse traditie gangbaar is, dat het Woord van God alle dagen nieuw klinkt, want wij horen het tegen de achtergrond van vandaag. En zo is het ook vanmorgen: in dankbaarheid brengen wij een kind binnen in deze gelovige gemeenschap en het is jullie uitdrukkelijke verlangen dat jullie nieuwe kindje, net zoals haar broertjes Karsten en Hidde, hier in ons midden gedoopt zou worden.
Die gemeenschap rond Jezus wordt ons vandaag getekend in de beelden van een maaltijd en het is karakteristiek voor de levensboodschap van Jezus dat er aan die maaltijd geen onderscheid gemaakt wordt tussen armen en rijken, tussen familie, vrienden en vreemden, gezonde en gebrekkige mensen.
Naast de dankbaarheid voor het nieuwe leven dat geboren is, betekent dopen dat wij een kind - en wij allen met haar - ons opnieuw bekennen tot de levensweg van Jezus Messias. Welnu: de wereld die Hem voor ogen staat is een wereld en een mensengemeenschap waarin wij naast elkaar staan en geen tegenover of concurrent zijn van elkaar. Wij belijden met elkaar dat wij aan elkaar gegeven zijn om mensen in vrede te zijn die doen wat


ondenkbaar is: elkaar oprichten uit dood, eenzaamheid en duisternis om te leven in het licht. Want als mensen elkaar niet werkelijk zien is het alsof zij in kunstlicht leven, niet echt, zoals ons lied zal zingen.
Maar in het licht van God zullen wij elkaar aanzien met ogen die liefdevol de anderen erkennen als ons van God gegeven. Zo zullen wij in het aangezicht van de ander beseffen dat wij allen ten diepste gezien en bemind zijn en zullen wij kennen zoals wij gekend zijn.
In die zachte beweging van de liefde voor elkaar zullen wij de ware vreugde en wijsheid van het leven smaken. In het boek Wijsheid wordt gesproken over nederigheid en in het Laltijn betekent dat 'humilitas'. Daarin gaat het woord 'humus' schuil hetgeen áarde' betekent.
Als wij mensen van de aarde zijn, geworteld als bomen in de grond, zal de vreugde ons deel zijn dat wij gevoed worden door het levenssap in de grond en de wind om ons heen, beelden voor de Geest en de adem van God.
Bouwe Dirk en Donny, geloven jullie in die levenswijze van Jezus en willen jullie dat jullie kind groot wordt in dat vertrouwen?
Laten wij dat geloof belijden en zingen van een God die ons kent en zich aan ons bekend maakt als wij mensen van liefde zijn, elkanders naaste en tochtgenoot door het leven, kinderen van de Eeuwige.

  23ste zondag d. h. jaar: Wijsheid 9,13-18 Lukas 14,25-33 9 september 2007, Ernst Marijnissen OP


Tegenwoordig zullen we het misschien niet zo gauw meer zeggen dat ieder mens op aarde eens lid van de kerk moet worden. De tijd ligt nog niet zo ver achter ons dat we zulke dingen nog zeiden. De hele wereld moest kerk worden. Het hing er dan wel vanaf tot welke kerk je behoorde. Ik vermoed bovendien dat er nog heel veel mensen zijn, die wellicht niet hardop maar diep in hun hart de oude stelling verkondigen. Ik moet daarbij vaak denken aan die kernachtige opmerking van Jezus tot zijn leerlingen: jullie zijn het zout der aarde. Ik ken geen kortere en bondiger beschrijving van de kerk, die Jezus voor ogen staat. Zout is smaak makend en bederf werend. Stel je voor dat je het eten zo toebereidt dat alles naar zout smaakt. Daar moet je toch niet aan denken! Je moet het juist niet proeven. Het geheel van het voedsel moet smaakvol zijn. Zout is daarbij een hulpmiddel. De kerk moet in onze samenleving zijn als zout. Het moet helpen de mensengemeenschap smaakvol te maken. Stel je voor dat onze wereld alleen maar naar kerk zou smaken. Ik moet er niet aan denken! Maar zij, die denken aan wereldkerk en alle mensen belijdend lid van de kerk, zullen misschien wijzen op de evangelielezing van deze dag, die aldus begint: grote drommen mensen trokken met hem mee. Ja, dat is zo, en ook niet zo ververwonderlijk. Maar het mag ons niet verleiden tot voorbarige conclusies. Goede dingen hóren is nog iets anders dan goede dingen dóén! Uit de evangelies, die ons zijn overgeleverd, mogen we afleiden, dat Jezus onderricht gaf op een manier, die voor zeer veel mensen verstaanbaar en goed te volgen is. Zij voelen zich aangesproken. Ze voelen zich opgenomen door woorden en tekens in een wereld, die hun hoop geeft op betere tijden. Jezus sprak hun taal. De laatste versregel van het lied, dat wij zo dadelijk gaan zingen, luidt: een zee van dromen gaat in mij te keer. Zo is het die drommen van het evangelie vergaan.
Maar woorden en tekens vragen om daden. Daarom zegt Jezus: wie naar mij toekomt, moet zijn vader en moeder, zijn vrouw en kinderen, zijn broers en zusters, ja zelfs zijn eigen leven durven afwijzen; anders kan hij geen leerling van mij zijn. Het is dus goed om naar Jezus te horen. Het is nog beter om te doen zoals hij heeft gedaan.
De taal, die hij gebruikt om dat doen te onderstrepen klinkt behoorlijk hard en is dan ook niet door iedereen te verstaan. De woorden van Jezus bewerken een selectie onder de mensen. Niet in de zin van beter of slechter dan andere mensen, maar in de zin van ánders dan anderen. Wie een leerling van Jezus zijn wil moet kiezen. Dat wordt in krasse beelden en in twee korte gelijkenissen nader toegelicht. Als het je als leerling van Jezus zou overkomen - en daar zit je natuurlijk niet op te wachten - dat je moet kiezen tussen de trouw aan Jezus aan de ene kant én foute of slechte inzichten of daden van je ouders, kinderen, broers en zussen aan de andere kant, dan moet je voor Jezus durven kiezen. Willen we dat? Hebben we de moed om de uitdaging en het risico aan te gaan? Durven wij als leerlingen uit te groeien tot mensen, die radicaal en zonder uitvluchten kiezen voor de blijde boodschap van de levende God? Als je daar ja op zegt, zo luidt het onderricht van Jezus, moet je van tevoren goed nadenken.
Als het er op aankomt moet je rekening houden met de mogelijkheid, dat je een


kruis te dragen krijgt. Zo'n kruis bestaat dikwijls hierin dat we afstand hebben te doen van dingen en rechten, die ons toekomen, en niet van zaken en gedragingen, die niet deugen. Want in het laatste geval dien je er altijd afstand van te nemen. Wat niet deugt moet je niet doen! Als we datgene, wat ons in normale omstandigheden toekomt, prijsgeven of ons laten ontnemen omwille van het koninkrijk van God, is dat te vergelijken met het opnemen en dragen van een kruis. Heel wat vrienden en vriendinnen van God hebben dat in hun leven voor de Heer ondervonden. Het hoeft niet doorlopend zo te zijn, maar het kan een mens zwaar vallen om dingen te doen of te laten uit respect voor wat er om ons heen gebeurt, en vooral om wat er met mensen gebeurt en wat hen wordt aangedaan. Opkomen voor het recht van de zwakken, je verweren tegen het bedriegen en manipuleren van je medemens of jezelf zijn mooie woorden, maar aan die woorden vorm en inhoud geven en ze óók nog volbrengen eist veel inzet, kost energie en vraagt om volharding. De last wordt dan als het dragen van een kruis. Leven uit God wordt namelijk niet altijd in dank afgenomen door hen, die de wegen bewandelen van macht, bezit, aanzien en invloed.
Jezus vergelijkt het kiezen voor zijn weg met het bouwen van een toren. Dat is een kwestie van goed rekenen en het aankopen van de juiste materialen. Als je de kosten te laag hebt geraamd kun je het bouwwerk niet voltooien. Zoals de mensen de slechte bouwheer zullen nawijzen, zo zullen de mensen dat ook doen met de slechte leerlingen van Jezus.
In een tweede gelijkenis wordt het kiezen voor Jezus vergeleken met een koning, die een andere koning wil bestrijden. Is zijn leger wel sterk genoeg? Kan hij de soldij blijven uitbetalen als hij zijn leger moet uitbreiden? Zo niet, dan stuurt hij - als hij wijs en verstandig is - het aan op onderhandelingen.
De beide vergelijkingen willen aantonen dat we goed moeten nadenken als we Jezus willen volgen op de weg naar het koninkrijk van God. De kern van dat nadenken vat hij in één zin aldus samen: ieder van jullie moet afstand doen van alles wat hij bezit, anders kan hij geen leerling van mij zijn. Jezus spreekt klare taal: hem volgen is de weg bewandelen van de Tora, Gods richtingwijzer en levenswijsheid. Niet de eigen voorkeuren en inzichten noch de eigen bezittingen in materiële zin hebben de voorrang, maar de goederen en de wijsheid van de Levende. Dat is niet iedereen gegeven. Daarom worden we door Jezus gewaarschuwd. Voor wie zijn weg wil gaan geldt dubbel en dwars het gezegde: bezin eer je begint!
Maar dat is nog niet alles. Jezus volgen wil niet zeggen dat je dus alles goed moet doen en niet mag falen. Dan kun je er beter niet aan beginnen. Aan zo'n eis kan geen mens volledig beantwoorden. Heel de heilige Schrift leert ons daarom dat met de keuze voor Jezus ons een kostbaar geschenk wordt mee gegeven. Al vallen we nog zo vaak en gaan we doorlopend onderuit, er is altijd een weg terug dank zij het talent van de vergeving. Wie God aanroept om vergeving en zich verzoent ontvangt de mogelijkheid van een nieuw begin. De voorwaarde om geheeld te worden is wel, dat wij elkaar zullen vergeven zoals de Eeuwige doet aan ons. De weg van Jezus gaan kun je niet alleen, al heb je een eigen verantwoordelijkheid. Daarom hebben wij elkaar nodig. We zijn elkanders hoeder.

  24e zondag d. h. jaar Exodus 32, 32,7-14, Lucas 15, 1-10 16 september 2007, Theo Koster OP


Wat herkenbaar zijn de verhalen die we hoorden. Mensen die bij de grote berg wachten op God, zoals velen van ons dat ook doen bij een topervaring, als je iets bijzonders hebt meegemaakt in positieve of negatieve zin. Mozes was de enige die met God kon spreken, maar Mozes kwam niet terug. Mensen houden niet van wachten, nu niet, toen niet; het maakt je onrustig, onzeker. En dan staan er enkelen op die het heft in handen nemen: wie niet sterk is moet sterk worden, hoorden we. Wij zijn sterk en krachtig. Dus God is sterk en krachtig. Toen ik dit hoorde dacht ik bij mezelf: wat zullen de mensen gedacht hebben, die zich op dat moment niet sterk en krachtig voelden? En dan wordt dit beeld gemaakt. Het wordt een god van goud, die als een zeepbel uit elkaar spat, als Mozes eindelijk terugkomt van God. Hij is woedend en verdrietig, niet om dat beeldje, maar om wat er in de hoofden van de makers van dit beeld speelt. Mozes denkt wel aan de zwakken, de armen, de kinderen en de oude mensen. Zou dit 'denken aan' uit hemzelf komen, of omdat hij net met God heeft gesproken? Als de sterken de zwakken wegduwen, beledig je God, horen we hem zeggen. God is geen god die de baas wil spelen en bevelen uitdeelt. Dat deed de machtige farao in Egypte. Stiekem verlangen we soms allemaal wel eens naar zo'n god, zo'n god die zekerheid geeft. Als je precies doet wat hij beveelt heb je geen zorgen, maak je geen fouten, zit je dus goed.
Als God geen baas is, geen jonge stier, niet van goud, wie is God dan wel? Het derde verhaal begint met mensen die fouten maken in hun leven, tollenaars en zondaars, en met mensen, die dat niet doen, door en door fatsoenlijke mensen, minstens aan de buitenkant. Zij vinden het maar niets, dat Jezus met tollenaars en zondaars omgaat, en nog erger, dat Jezus dat tuig ontvangt en met hen eet. Jezus hoort hun gemor, dat hij al zo vaak gehoord heeft en reageert met twee verhalen,
waarin een man en een vrouw, dus mensen zoals wij, de hoofdrol spelen. Jezus betrekt ons erbij met de woorden: welke man, welke vrouw zou niet… Zouden wij echt op zoek zijn gegaan naar dat ene verloren schaap? Of denken: het is er maar een van de honderd. En wat dat zilverstuk betreft: och, er komt wel weer een nieuwe. Mij valt op dat zowel de man als de vrouw uiterst betrokken zijn op het verlorene. Ze doen niet alleen alles om het terug te vinden, maar halen er hun vrienden en buren bij als ze het verlorene hebben gevonden; zo blij zijn ze.
Als ik goed nadenk, en soms doe ik dat, begin ik het te begrijpen. Wanneer er één schaap zoek raakt, heeft dat ook gevolgen voor de negenennegentig anderen: ze zijn niet meer compleet. Stel dat één van de jongeren, dit weekend te gast in Onder de Pannen, halverwege het weekend naar huis had gemoeten, omdat daar plotseling iets ernstigs is gebeurd… zou dat geen negatief stempel op de anderen hebben gelegd in de zin van: het is niet geworden wat het weekend had kunnen worden, want we missen hem/haar. En zou dat anders zijn geweest, als iemand weg was gestuurd, omdat hij of zij zich had misdragen? Ik vermoed van niet; we zeggen niet voor


niets: samen uit, samen thuis. Als ik Jezus goed begrijp geldt dit niet alleen voor dit ene weekend, maar voor ons hele leven. Net als al die mensen die met mij de wereld bewonen heb ik het leven gekregen. Samen ons leven delen kan een genot zijn, maar is ook moeilijk, want ieder van ons is anders, gedraagt zich anders. Zorgen dat ieder tot zijn of haar recht komt kan je veel moeite kosten, zeker als iemand uit de toon valt, voortdurend tegen de draad ingaat. Mag je zo iemand afschrijven, laten vallen? Het valt mij op, dat deze vraag niet gesteld wordt in de verhalen van Jezus. Voor hem hoort ieder bij die honderd of die tien, wat er ook gebeurt; geen mens kan gemist worden.
Gelukkig is er in onze buurt meestal wel een mens, die niet accepteert dat iemand verloren loopt, ongeacht of dit door eigen schuld is. Die naar je op zoek gaat, het hele huis op zijn kop zet, om je te vinden. Jezus was zo'n mens, Mozes was zo'n mens. In hun gedrag laten ze ons een glimp van God zien. God is geen gouden kalf, geen baas, geen almacht, maar iemand die zo van zijn mensen houdt, dat ie naar je blijft zoeken, niet omdat je dit verdient, maar simpelweg omdat God je niet kan missen. Jezus hoopt, en dat doet hij niet stiekem, dat de blijdschap, die gedeeld wordt met vrienden en buren, als iemand wordt teruggevonden, aanstekelijk werkt;
dat ook onder ons het besef groeit, dat wij bij elkaar horen, wij hier, en ieder die met ons deze wereld bewoont.
Wij, de bewoners van dit huis, zijn dominicaan geworden, omdat wij geloven in Jezus, zijn verhalen over het koninkrijk van God geen droom vinden, maar iets dat elke dag weer opnieuw werkelijk wordt en kan worden. Wij willen dit uitstralen door ons leven te delen met mensen die we niet uitgekozen hebben: onze medebroeders en zusters; door het goede nieuws van Jezus te verkondigen willen we dit uitstralen, en door zelf gastvrij te zijn, oog te hebben voor mensen om ons heen. Ons huis is een groot huis; 150 jaren geleden was dit nodig. Nu is het een monument, dat elke nacht wordt aangelicht, en bij mensen, zelfs bij Huissenaren, de vraag oproept: wonen daar mensen? Of: nog mensen? Ons huis met deze kapel is geen gouden kalf waar je tegen oploopt, en mag dat ook niet worden. Vandaar dat we bij het vieren van dit 150 jaar bestaan volgend jaar september uitvoerig stilstaan onder het motto: huis binnenstebuiten. Maandelijks nodigen we mensen uit, gisteren waren dat de vrienden, om hen te laten ervaren, dat dit huis met deze kapel een open huis is, waar zij net als wij wellicht een glimp kunnen opvangen van de God in wie wij geloven, een God die geen mens kan missen, want elk mens is een godsgeschenk. Dit is met recht goed nieuws, dat ons soms geweldig plezier doet. We willen het delen, en keren ons huis binnenstebuiten in het vertrouwen, dat wij in onze omgang met God niet verstopt raken voor onze samenleving, en dat wij het contact met deze wereld die we met zovelen bewonen niet kwijtraken.
Tot slot: verplaats je even in dat ene schaap dat verloren loopt. Jij bent dat schaap en God zelf is naar jou op zoek…

  25e zondag d. h. jaar Amos 8, 4-17; Lucas 16, 1-13 23 september, André Lascaris OP


Ik zie voor me een kapel, vol met rentmeesters en rentmeesteressen.
Want dat zijn wij, gelovige mensen. We ontvangen leven, goederen, onderwijs, vorming en geloof van een vorige generatie. Wij doen er iets mee, en geven dit alles door aan een volgende generatie, veranderd natuurlijk, gebruikt, soms misbruikt, soms gaat er ook iets verloren. We zijn niet zozeer bezitters, mensen die kunnen zeggen: 'dit is van mij en wel voor goed en eeuwig'. Of erger nog: 'dit is van jou, maar ik wil dat ook hebben'. We zijn veeleer beheerders, mensen die tijdelijk de aard bewonen, beheren, verzorgen. Dat is ook de eerste betekenis van het woord 'mammon' in het evangelie. Mammon is het werkmateriaal, datgene wat je in handen hebt en waarmee je iets moet doen.
Als kind leer je al het beheer over een konijn, een cavia of een goudvis. Je leert rentmeester te zijn, Als volwassene ben je rentmeester voor elkaar, als partner, je rentmeestert over je kinderen - ze zijn niet je eigendom, ze zijn er om uit te vliegen en zelfstandige mensen te worden. Je bent rentmeester over de goederen van de aarde. Maar de aarde is van God. Het gaat mis als je je zelf tot bezitter uitroept van datgene wat je beheert. Je verliest dan niet alleen de grens uit het oog van wat te beheren is en wat te bezitten is. Je verliest alle grenzen uit het oog.
De profeet Amos uit de achtste eeuw vóór Christus klaagt aan: je gebruikt elke minuut om je bezit te vergroten. De handel gaat voortdurend door. Je knoeit met de waarde van het geld en de maten. De armen gebruik je als arbeidskrachten voor bijna niets. In de tijd van Amos was het goede economie dat je grenzen aan handel en productie, en dus aan je begeerte, stelde; je had eerder een zekere onderproductie. Mensen leerden te leven met beperkingen en grenzen. Dat alles hebben wij over boord gegooid. We zijn rijker geworden dan ooit te voren en die rijkdom heeft ons vindingrijk gemaakt om nog grotere rijkdom te verwerven. Maar op de hele wereld is de grauwe armoede ook spectaculair gestegen. Onlangs was er nog een reportage over - ik dacht Sierra Leone- waar wij kippenbouten invoeren die we hier niet kwijt kunnen en daar voor zo weinig geld verkopen dat de inlandse kippenboeren ten gronde gaan. Hoe we ooit ons losmaken uit deze economie, ik weet het echt niet.
Het is niet alleen materiële goederen die je kunt gaan bezitten in plaats van te beheren. Ook posities, en geestelijke goederen kun je tot een bezit maken en tot een machtsinstrument. Ik moet hierbij denken aan het boekje dat de

 
Nederlandse Dominicanen hebben uitgegeven over 'Kerk en ambt'. Ik denk dat er achter dit boekje ook een profetische klacht schuil gaat tegen diegenen die het kerkelijk ambt, het voorgaan in de liturgie, tot een bezit lijken te maken. Juist zulke taken in de kerk zijn zaken die bij uitstek vallen onder beheer. Ze zijn iemand toevertrouwd met de bedoeling ze als een goede huisman en huisvrouw uit te delen ten bate van de huisgenoten. Je beheert ze om uit te delen, je bent er niet de bezitter van. Je mag hier nu juist geen grenzen stellen aan het uitdelen. Je moet je niet gaan gedragen als bezitters, als een bezitterklasse met eigen kleding, rechten en privileges. De kritiek richt zich niet allereerst op personen: maar op de kerkelijke organisatie die is verhard, een bezittersysteem is geworden. Je treedt er binnen en je loopt groot gevaar een bezitter te worden in plaats van een beheerder
Ik ben er me van bewust dat ook ikzelf gemakkelijk een bezitter kan worden. Een bezitter van woorden, van zinnen, van teksten, waarvan ik zeg dat anderen er altijd en eeuwig vanaf moeten blijven.
Want we leven al in een bezitterige, onrechtvaardige wereld. Die beïnvloedt ons. In de evangelielezing is niet alleen de rentmeester onrechtvaardig, een oplichter, dat zijn ook de pachters die zijn advies volgen en ook de eigenaar heeft boter op zijn hoofd: hij kan alleen maar rijk zijn geworden door te doen wat Amos heeft verboden.
Maar terwijl wij nog bezig zijn om met elkaar te roddelen over die slechte rentmeester, prijst Jezus hem: niet om zijn onrechtvaardigheid, maar om zijn slimheid, creativiteit, durf. Waarom zijn de kinderen van de duisternis slimmer? Omdat, denk ik, het om hun eigen zaak gaat. Ze hebben iets te verliezen. Zij zijn bezitters - dat maakt hen vindingrijk. Wij, die rentmeesters zijn, moeten echter vindingrijk en slim worden alsof we bezitters zijn, alsof het onze eigen zaak is terwijl het allereerst Gods zaak is. Dat roept een grote spanning op en die kan ons heel creatief en vindingrijk maken. Deze vindingrijkheid hebben we zeer nodig - in al die vastgelopen en onrechtvaardige situaties waarin we leven: de economie, waarin onze rijkdom de armoede betekent van anderen - de kerk waarin de geloofsbeleving van enkelen die van anderen overheers, misschien ook in vastgelopen verhoudingen in ons gezin, familie of werksituatie.
Vindingrijk zijn, niet zoals van oplichters, maar als van mensen die anderen tot zegen zijn, vrucht dragen en die niet willen bezitten, maar uitdelen aan allen die erom vragen.

  26e zondag door het jaar: Amos 6,1-7, Lucas 16, 16-31 30 september 2007, Mies Singendonk OP


Lieve mensen. Na de donderpreek van de profeet Amos, en de ook niet kinderachtige toespraak uit het Lucas- evangelie wil ik zo dadelijk via een sprookje van Andersen eens nadenken over de betekenis van deze schriftteksten. Deze weinig vrolijke passages uit Amos en Lucas riepen onmiddellijk andere uitspraken bij mij op, om er een van te noemen: eerder zal een kameel door het oog van een naald gaan dan dat een rijke binnengaat in het koninkrijk van God. Dat kunnen we heel moraliserend opvatten. Dan is de arme mens de goede mens en de rijke mens de slechte mens. Het appelleert aan de vraag of we vandaag niet al onze bezittingen moeten weggeven omdat het anders te laat is.. Maar gaat het wel om zo'n versimpeling?
Het sprookje van Andersen over de arme boer en de rijke heer laat zien dat het niet om zo'n versimpeling gaat, hoor maar eens:
Er was eens…een arm boerke. Toen het arm boerke oud geworden was en stierf, kwam hij bij de hemelpoort aan. Juist op die dag is er ook een zeer rijke heer gestorven, die ook bij de hemelpoort aanklopt. De arme boer en de rijke heer hoeven niet lang te wachten want daar horen ze Petrus aankomen. En kijk, daar gaat de hemelpoort al open.
De rijke heer wordt binnen gelaten en achter hem gaat de poort weer dicht. Petrus heeft de arme boer zeker niet gezien. Die blijft buiten wachten en hoort hoe er binnen feest gevierd wordt voor de rijke heer; hij hoort hemelse muziek en engelengezang. Als het feestgedruis is weggestorven, gaat de hemelpoort weer open en laat Petrus ook de arme boer binnen. Zoals de arme boer wel gedacht had, wordt hij allerliefst ontvangen door de engeltjes. Maar ..er wordt geen muziek gemaakt. Zelfs niet één lied wordt er voor hem gezongen! Als de arme boer even later Petrus tegenkomt moppert hij tegen Petrus: "Nou, hier in de hemel gaat het al niet veel anders toe dan op aarde. Voor een rijke heer wordt gezongen en gefeest, maar niet voor een arme boer". Dan zegt Petrus tegen hem: "Wat ben je toch een oude brompot, je weet toch wel dat rijke heren maar eens in de honderd jaar in de hemel komen?" Ja, dat had de boer wel eens gehoord. "Nou", zei Petrus, "en arme boeren zoals jij komen iedere dag in de hemel".



binnengaan. En ook anders dan de boodschap van Abraham tegen de rijke man in het dodenrijk: had maar naar de wet en de profeten geluisterd.
Het is veelzeggend dat de rijke uit de evangelietekst geen naam heeft. In tegenstelling tot de gestorven bedelaar die aan Abrahams zijde rust. Zijn naam is Lazarus. (Wat niet ladderzat betekent, maar als betekenis heeft: God heeft geholpen).
De rijke man in het dodenrijk is naamloos want hij is niet tot werkelijk bestaan gekomen. Hij heeft geen bestaan voor Gods oog en verkeert daardoor bij leven al in het Niemandsland. Wie alleen zijn eigen belang dient, alleen met zichzelf bezig is, is afgesneden van het Godsrijk. Hij kijkt in de spiegel en ziet alleen zijn eigen gezicht. Wie zo'n beperkt blikveld heeft, merkt degenen die in nood verkeren niet op. En kent hun namen niet. Net zoals de rijke uit het evangelie de bedelaar bij zijn huis niet eens opmerkte. Ja, hij zag hem wel, maar dan meer als een soort straatmeubilair. Hij zag niet dat het gezicht van Lazarus net zo´n menselijk gezicht was als dat van hemzelf. Hij heeft misschien wel eens een vluchtige gedachte gehad: O ja, Lazarus. God helpt hem wel.
Dat dodenrijk waar in het evangelievoorbeeld van gesproken wordt, geeft eigenlijk aan dat de rijke afgesneden was van het Godsrijk. Hij besteedt de verantwoordelijkheid voor zijn medemens uit aan een verre God.
Verkeren in het dodenrijk of het Niemandsland wil zeggen dat je in de wereld geworpen bent maar niet tot werkelijk bestaan gekomen bent. Je hoeft dus niet eerst dood te gaan om in het Niemandsland te verkeren.
Het werkelijke bestaan heeft van doen met het Godsrijk en dat Godsrijk wordt gevestigd door het doen van Wet en profeten. Zoals Jezus het ons bij monde van Abraham voorhoudt. Abraham zegt tegen de rijke in het dodenrijk: laten je broers luisteren naar Mozes en de profeten. Mensen, luisteren betekent hier ook doen. Het doen van wet en profeten is een scheppingdaad aan de ander en aan onzelf. Het doen van de Wet en de profeten begint met het centrale gebod: jij zult God liefhebben met heel je hart, je kracht en je verstand en je naaste als jezelf. De boodschap is dat arm en rijk naar dit gebod kunnen handelen. Ieder naar zijn eigen vermogen.

  Rozenkranszondag: Handelingen 1,12-14; Lucas 1,26-38 7 oktober 2007, Paul Minke OP


Op de dag van mijn aankomst als beginnend kapelaan hier in Huissen was mijn eerste opdracht: het voorbidden van de het rozenhoedje. Het bidden van het rozenhoedje was toen een zeer wijdverbreid gebruik. Nu zul je, veronderstel ik, aan de jongere generatie moeten uitleggen, wat een rozenkrans is, en wat het bidden van een rozenhoedje is. Toen, ik praat dan over 1962 toen ik hier in Huissen begon, was het Rozenkrans feest een groots gevierd kerkelijk feest, nu staat in het instructieboekje 2007 voor de liturgie, dat het vandaag de 27ste zondag door het jaar is en met kleine lettertjes wordt nog even vermeld: Heilige maagd Maria van de Rozenkrans. Het kan verkeren. Maar wij hier in de kapel vieren Ro-zenkranszondag en heeft het feest voor ons nog niets van haar glans verloren. Immers aan Maria van de Rozenkrans is ons klooster toege-wijd als ook de Nederlandse Provincie van de Orde der Dominicanen.
Wie de Rozenkrans bidt - en dat is driemaal het Rozenhoedje - aan de hand van de 5 blijde, 5 droevige en 5 glorievolle geheimen overweegt de hoogte- en dieptepunten uit het leven van Maria en Jezus van de ontvangenis van Maria tot en met haar ver-heerlijking. In een korte tijd komen de grote feesten van heel het kerkelijk jaar aan je geest voorbij, de grote mysteries van Jezus en zijn moeder. Mysteries, die stuk voor stuk ons openbaren Gods liefde voor ons, hoezeer Hij met ons begaan is. Zijn liefde is grenzeloos. De mysteries vertellen ons over de hemelse beschikking, bevrijding en verlossing van de mensheid en van ieder mens afzonderlijk.
Het eerste blijde geheim, liever gezegd: mysterie van de rozenkrans luidt: "De engel Gabriël brengt de blijde boodschap aan Maria." Het is het verhaal van het evangelie van vandaag. Het verhaalt, hoezeer Maria vervuld is van God, zwanger van God, open om de heilige Geest te ontvangen, God in zijn kracht. En anderzijds laat God haar weten bij monde van de engel, hoezeer Hij zich verenigt met haar, Hij zich mee-deelt aan haar. Dat klinkt door in de groet van de engel: "Wees gegroet, Begenadigde, de Heer is met U." Deze woorden geven uitdrukking aan een gebeuren dat zich in Maria voltrekt en dat tenslotte zal uitgroeien in het van God in verwachting raken. Overkomt dat Maria alleen?


God weet ons te vinden, hoe onbetekenend wij ons ook mogen voelen. Hij weet ons te vinden, zoals Hij Maria heeft weten te vinden in Galilea, d.w.z. in een bezet gebied, eengeminacht gebied, het Galilea van de heidenen, en dan nog in een stadje met een slechte naam: "Uit Nazaret, kan daar iets goeds vandaan komen?" en dan nog wel aan een vrouw, terwijl vrouwen in die tijd een ondergeschikte rol speelden. Hij weet ons te vinden, waar we ook leven, hoe klein we ook zijn en klein voelen tus-sen al die mensen in het grote wereldgebeuren. De wijze waarop God omgaat met Maria is het model van de manier waarop God nog steeds met de mensen omgaat, ons zoekt en vindt.
Het woord wereldgebeuren is gevallen. God bekommert zich om ons allen, om de wereld waarin we leven, om bevrijding uit alle kwaad en leed, om ons verlangen naar een wereld van vrede en harmonie tussen volken. Dat brengt ons bij de eerste lezing en het derde glorievolle geheim: "De heilige Geest daalt neer over de apostelen." De apostelen en Maria waren in gebed bijeen, open en ontvankelijk in de verwachting de Geest te mogen ontvangen, die Jezus beloofd had. DeGeest met het oog op de zending, die zij gekregen hadden. De Geest met het oog op de realisering van het Rijk Gods onder ons. De Geest met het oog op onszelf, dat wij leven kunnen in hoop, ook al beangstigt ons wat we om ons heen zien gebeuren aan geweld; dat we leven kunnen in vertrouwen, dat God ons draagt en steunt, ook al worden we zelf geconfronteerd met leed, verdriet of eenzaamheid.
Beide geheimen of mysteries laten ons ook zien, en zo ook de 13 andere, dat het God is die het initiatief neemt tot onze bevrijding en vrede. Hij is ons vragen vóór. Hij weet beter dan wij wat in ons omgaat. Wij hoeven Hem niet met onze woorden te wekken en te smeken. Zelfs het open staan voor Hem, voor Zijn Geest, voor zijn liefde, ook dát wordt ons geschonken, mogen wij van Hem ontvangen. Ons geldt slechts één ding: het initiatief aan God laten zoals Maria deed "Zie de dienstmaagd des Heren mij geschiede naar uw woord." D.i. niet keren tegen zijn woord, niet het woord weerspreken noch met de mond, noch in de wij-ze van leven en handelen. Wat het wel is: het woord de kans geven ons open te breken, ontvankelijk te maken voor de Geest opdat wij kunnen doen wat Gods oogmerk is: de realisering van het Rijk Gods van vrede. Daartoe is het rozenkransgebed een uitstekende inspiratiebron. Amen.

  28ste zondag d. h. jaar: Koningen 5,14-17; Lucas 17,11-19 14 oktober 2007, Henk Jongerius OP


Wie de bijbelse taal wat beter leert verstaan, weet dat hij op zijn tellen moet passen! Het getal 'tien' roept associaties op aan de tien verbondswoorden die wij de 'tien geboden' zijn gaan noemen, of aan de tien slagen die God de Egyptenaren toebracht. Dat getal wil ons opmerkzaam maken op het handelen van God onder de mensen. In de Joodse traditie zijn er tien mensen nodig wil er een viering gehouden kunnen worden op de sabbat. Vandaar dat in het verhaal van Abraham Sodom gered wordt als er tien rechtvaardigen gevonden worden. Die tien mensen houden de Naam van God in ere. Daarom staan zij voor de synagoge of, zo je wilt, voor de gelovige gemeen-schap! Wat wij horen in het evangelie van vandaag is dat die geloofsgemeen-schap ziek is, melaats, dat zij geworden is tot een groep mensen die je maar beter kunt mijden! Jezus geneest ze en zij krijgen weer een plaats onder de mensen.
Maar daarmee is nog niet alles gezegd. Er is er een die terugkomt om dank te brengen aan God en die ene is een vreemdeling, het is een Samaritaan! Misschien vonden die negen anderen het de gewoonste zaak van de wereld dat zij weer gereinigd waren, maar er is er maar één die er weet van heeft wat het is om geloofsgemeenschap te zijn. Die vreemdeling leert ons weer waar het in ons kerk zijn op aankomt: dat wij de Naam van God in ons midden eren! Dat moet die vreemdeling uit Syrië ook leren. Hij kwam om genezen te worden en wordt kwaad omdat hij zich zeven maal in de Jordaan moest wassen! Hier leert ons het getal zeven veel over wat het is om een mens naar


Gods hart te zijn. Wie echt tot het erkennen van de ware en enige God wil komen zal door het water moeten gaan, zoals het volk van Israël door het water van de rode zee moest trekken. Zij zullen levend houden dat zij dank zij de hand van God op het spoor van het leven worden gezet. Jezus heeft die weg bewandeld : hij heeft zich onder-gedompeld in het leven van ons mensen om ons te leren dat wij rein en geheeld worden door de hand van God.
De kerk, ook in onze dagen, heeft een bevrijdende boodschap te verkondigen in onze wereld. In de navolging van Jezus gaat het erom naar God toegewend te staan en het danklied te zingen.
Een kerk die slechts bedacht is op het eigen gelijk of mensen verplichtingen oplegt en macht uitoefent, verzuimt om ons te leren dat het erom gaat de Naam van God in ere te houden en daarmee de naam en de gestalte van mensen om ons heen. Alleen daar is waarachtig leven waar wij geen mensen buitensluiten, maar gemeenschap stichten! Een kerk die haar roeping en opdracht verzuimt is ziek of melaats en sluit zichzelf buiten de gemeenschap. Zij heeft geen bevrijdend woord voor mensen maar alleen maar verwijtende woorden. Laten wij hier als wij samenkomen de wondere daden van God gedenken en onze levens-roeping in gedachtenis houden: geen valse goden dienen maar mensen zijn die waarachtig horen naar de woorden die ons van leven en bevrijding spreken. Bij die God zijn wij veilig, zoals Abraham, zoals Jezus, en niets kan ons die vreugde ontnemen!

  29ste zondag door het jaar: Exodus 17,8-13; Lucas 18,1-8 21 oktober 2007, Ernst Marijnissen OP


Bidt en vecht
Als we goed naar de twee bijbelverhalen hebben geluisterd, moet de vraag bij ons opkomen: wat willen ze ons eigenlijk duidelijk maken? Op het eerste gezicht denk je: beide hebben gemeen dat een aanhoudend gebed dor God wordt verhoord. Zolang je zelf niet in al te grote moeilijkheden verkeert, is zo'n uitspraak misschien voldoende. Er zijn heel wat keren in ons leven, dat we tegen anderen hebben gezegd: je moet goed bidden, houd vol, dan zal God jouw gebed verhoren. Maar je hoort ook andere geluiden. 'Ik bid heel mijn leven al om vrede, om voedsel voor hongerende mensen, om een einde aan racisme en onderdrukking, om eerlijke verdeling van werk. Maar dat gebed is nog steeds niet verhoord'. Velen hebben zich in hun leven stuk gebeden om de oplossing van noden, dichtbij huis en verder weg. Nu zien ze dat bidden niet meer zitten. Wie heeft toch de fabel bedacht dat God ons bidden verhoort? Het lijkt niet meer dan een zoethoudertje voor vrome mensen.
Toch hoorden we zojuist twee bijbelverhalen. We zien Mozes daar zitten, op een steen, terwijl twee mannen zijn oude en vermoeide armen ten hemel geheven houden. We horen de woorden, waarmee het evangelie begint: 'Jezus leerde hun in een gelijkenis dat zij steeds moesten bidden en daarin niet versagen'. Laten we eens wat dieper kijken.
Eén ding hebben mensen, die vóór bidden zijn én die het niet meer zien zitten, duidelijk gemeen: ze weten dat er nood en ellende bestaan. Ze hebben weet van persoonlijke nood en van vele vormen van ongerechtigheid, waaronder heel onze samenleving gebukt gaat. Ze leggen zich bij die nood niet neer. Mensen zoals u en ik hebben een droom. Deze droom vertelt van een tijd, die komen moet. Een tijd, waarin een einde is gekomen aan menselijk leed en aan hen, die anderen leed berokkenen.
Déze droom is precies de droom van het bijbelse Israël. Amalek was de aartsvijand van Israël. Hij was een onderdrukker en een machtswellusteling. Een man, die met zijn leger de achterhoede van Israël overviel, waar de vrouwen en kinderen verbleven. Hij was een sluipschutter, zoals zieke mensen, die schieten op weerloze burgers; als terroristen, die bommen tot ontploffing brengen op plaatsen, waar veel onschuldige mensen verblijven. Een tyran en een moordenaar was Amalek. Een dictator en een dief. Bovendien een lafaard, zoals veel op macht beluste lieden dikwijl;s zijn. Kortom: Amalek wordt voor Israël het beeld van alles wat vrijheid, vreugde en vrede in de weg staat. De eeuwigdurende vijand, die doorlopend moet worden bestreden. Amalek moet worden vernietigd. Dát is de droom. Dat is de droom van ons allen. Die droom moet dus werkelijkheid worden. Maar hoe doe je dat? Ziet wat Mozes doet! Hij zegt tot Joshua: verzamel jouw mannen en vecht tegen Amalek. En terwijl jij vecht zit ik op de heuvel en ik zal,


zolang de strijd duurt, de hemel naar beneden bidden. In het verhaal is het een strijd van één dag. Dat is een samenvatting, een symbool. Deze strijd duurt immers tot aan het einde der tijden. Ze duurt zolang de zesde scheppingsdagvoortgaat, die dag van de mens en zijn menswording. Zolang wordt er gevochten én gebeden. We kunnen ons voorstellen dat Joshua en zijn mannen onder de strijd soms even naar de heuvel keken. Ze konden Mozes goed zien. Hij was daar tussen de hemel en de aarde, tussen de droom en de werkelijkheid van de dag. Bidt hij nog? Houdt hij dat wel vol? Of, om bij het bijbelse verhaal te blijven: houdt hij zijn armen nog omhoog geheven? Soms versaagde het gebed en dan keerde de strijd zich tegen hen. Zonder bidden gaat het niet. Maar altijd bidden: gaat dat dan wel? Dat houdt toch geen mens vol, zou je zeggen.

Jawel, zo vertelt ons het verhaal. Ze zetten Mozes op een steen, zodat hij niet omvalt, niet bezwijkt. Bidden is een last en weegt zwaar. Twee mannen ondersteunen zijn armen, die inmiddels bloedloos en gevoelloos zijn geworden. Hij blijft bidden, en Amalek wordt verslagen. Zonder God ban je het kwaad niet uit. Dat vertelt ons deze bijbelse droom. Daarom is deze droom een profetie. Hef je armen omhoog en bidt. Dat betekent: vertrouw op Gods nabijheid. Maar blijf tegelijkertijd vechten tegen het onrecht. Het is niet: bidt! Het is niet: vecht! Het is: bidt én vecht! Houdt de hemel en de aarde bij elkaar!

En zie ook eens naar de weduwe uit het evangelie. Ze is een kwetsbare vrouw. Ook zij is een symbool. In haar worden alle mensen verzameld, die slachtoffer zijn van alle soorten van geweld. Wat doet zij thuis? Het ligt voor de hand in het bijbelverhaal. Ze bidt de hemel omlaag. Maar daarbij laat zij het niet. Ze vecht tevens. Ze klopt aan en dramt. Ze loopt bij de rechter in en uit. Elke dag opnieuw. Ook de rechter is een symbool. Hij vertegenwoordigt iedere mens en elke macht, die de onrechtvaardige verhoudingen in de samenleving in stand houden. Er staat immers geschreven dat hij zich om God noch gebod bekommert. Dat is hetzelfde. De vrouw houdt vol, biddend en vechtend. Ook dit verhaal van Jezus is een profetie. Aan het eind krijgt de vrouw haar recht. Israël verslaat Amalek. De weduwe verslaat de onrechtvaardige rechter.

God is elke mens, die bidt en vecht omwille van de gerechtigheid, nabij. Daarom moet je bidden, vertrouwen hebben. Het onrecht is ook steeds nabij. Daarom moet je vechten. Als we één van beide nalaten, zal de droom niet uitkomen, de profetie niet vervuld worden. Daarom eindigt Jezus met een waarschuwing aan ons. Wij, zijn leerlingen, moeten geloven in de profetie. We moeten de Amaleks van deze wereld bestrijden. We moeten bij het onrecht in - en uitgaan en het aan de kaak stellen. We moeten óók bidden, totdat we er bijna bij neervallen. Want God is dan onze bondgenoot.

  30ste zondag door het jaar: Sirach 35, 12-18 - Lucas 18, 9-14 28 oktober 2007, Antoon Boks OP


Sirach spreekt over gewone dingen, ook de ongelijkheden in de maatschappij. Hij probeert de mensen die hun rijkdom en goede leven zien als een zegen van God voor hun goede daden en hun sociale status tot andere gedachten te brengen. Hij laat duidelijk zien, dat God zonder meer partij trekt voor "de onderdrukten... de wezen... de weduwen… de armen."
God heeft de zijde van de armen gekozen en hij luistert met speciale aandacht naar de minderbedeelden - vandaar dat deze lezing ook verbonden is met het evangelie van vandaag. Sirach suggereert dat als God naast de armen en de onrechtvaardig behandelden staat, dan moet we ook maar beter stappen in die richting maken. Rechtvaardigheid vraagt dat de mensen, die iets kunnen doen, hen helpen, die niets kunnen.
God hoort niet alleen de jammerklachten van de onderdrukten; hij luistert ook naar ze. God heeft het op zich genomen om positief naar hen te luisteren. Als partij in een overeenkomst is God verantwoordelijk voor hen, vooral als de andere partijen van de overeenkomst hun verantwoordelijkheden proberen te ontlopen. De verrassing in zowel de eerste als de tweede lezing is dat degenen, die niet aanvaard worden in de sociale en godsdienstige kringen worden voorgesteld als de mensen, wier gebed gehoord wordt, want hun gebed is in orde.
Het evangelie van vandaag leert ons nog wat meer over bidden. Op de eerste plaats, dat gebeden niet lang hoeven te zijn. Beide mensen in de parabel baden heel korte gebeden. Er was eens een theologiedocent, die zei, dat het gebed heel erg kort kan zijn ---- "Help!".
Toch zijn de gebeden van die twee wel erg verschillen. In zijn korte gebed zegt de Farizeeër viermaal: ik. Het lijkt wel alsof hij God dankt voor zijn goedheid, maar in feite geeft hij zichzelf meer dan een schouderklopje. Volgens hem is hij apart en uniek. Dat klopt, want dat is iedere mens. Hij dankt God dat hij niet is als de rest van de mensen, roofzuchtig, onrechtvaardig, overspelig - of zelfs maar als die tollenaar. In zijn eigen ogen is hij voortreffelijk. Er was eigenlijk geen kans om te veranderen door zijn gebed. Hij zei wel gebeden, maar hij bad niet, omdat hij niets zag, dat anders kon worden. Er was geen ruimte voor God om in zijn leven binnen te komen.
De tollenaar praat niet over 'ik'. Hij praat over zichzelf als 'mij'"God, wees mij zondaar genadig." "Ik" tegenover"mij. Wat is het verschil? De een doet zich voor als de oorzaak van de actie. De ander ontvangt de actie van een ander. De tollenaar kan voor zichzelf geen genade verkrijgen, hij vertelt over zijn nood en verlangen dat God iets voor hem doet. Hij wil veranderd worden


en hij vertrouwt, dat God hem wil helpen om de noodzakelijke veranderingen in zijn leven werkelijkheid te maken. Wat moeten de mensen die deze parabel hoorden geschokt zijn geweest. De Farizeeër is niet slecht, hij doet alles wat hij moet doen, hij probeert volledig te leven volgens de wet. In feite gaat hij nog verder dat wat de godsdienstige wet vroeg. Hij dankt God dat zijn gedrag zo voorbeeldig is.
Als iemand die werkte voor de Romeinse bezetter, was het leven van de tollenaar afschuwelijk, een verraad tegenover Israel en haar God. Maar God rechtvaardigt deze zondaar, doet wat de mensen dachten dat het vervullen van de wet zou doen. Dat de tollenaar goed tegenover God kwam te staan heeft niet te doen met een precies vervullen van de wet of een correct leven. God aanvaardt deze zondaar omdat hij zijn zonde beleed en hoopte op Gods barmhartigheid. Als het daar op neer komt, dat zijn we beter af als we vertrouwen op Gods barmhartigheid dan dat we vertrouwen dat God ons iets schuldig is.
Net zoals die twee mensen zijn wij vandaag hier gekomen om te binnen. Net zoals de tollenaar erkennen we dat we niet af zijn. We weten dat we door moeten gaan, dat we God de ruimte moeten geven om ons te kneden en te vormen. Wat is er in ons hart? Waar moeten we de noodzakelijke veranderingen aanbrengen in ons leven? Wat willen we en wat kunnen we? We geven iedere dag toe, dat we "werk in uitvoering zijn," we weten dat we moeten veranderen en zo staan we voor God. We hoeven ons niet te vergelijken met anderen. We moeten onszelf zijn en eerlijk tegenover God zoals Jezus. God ziet wel wat er allemaal ontbreekt en dat onze zonden bramhartigheid nodig hebben. Weten we wat God vandaag met ons doet? Wie weet wat voor veranderingen er komen als we ons durven te leggen in de hand van God?
We zouden even kunnen wachten met onze kritiek. We zouden de ander het voordeel van de twijfel kunnen geven. We zouden het oordeel aan God kunnen overlaten. We zouden fouten en beledigingen van anderen kunnen vergeten, verrast kunnen worden door het feit, dat andere mensen ook kunnen groeien in goedheid.
Je kunt het niet weten, maar misschien zouden we onze vaste ideeën en posities kunnen opgeven. Als God ons vandaag verandert, dan zou het kunnen, dat we geloven dat God ook andere mensen kan verander. Wat voor goeds brengt ons bidden voort? Verandert het God of ons? De tollenaar ging veranderd naar huis. Iets veranderde in hem door zijn gebed. Als wij niet veranderd worden door onze gebeden, dan erkennen we misschien God niet als het onderwerp van ons gebed en onszelf als de ontvangers van Gods daden - zoals dat gebeurde bij de tollenaar. We hebben dan misschien wel woorden uitgesproken of gezongen, maar gebed is meer dan woorden.

  31e zondag door het jaar: Wijsh. 11, 23 - 12,2 Lucas 19, 1-10 4 november 2007, Antoon Boks OP


We hoorden een verhaal, dat allen Lukas opgeschreven heeft. Zacheus koos een goede plaats op het goede moment om Jezus te zien en door hem gezien te worden - Hij klom in een boom. We hebben dit verhaal al zo vaak gehoord, dat we soms niet kijken naar ongewone dingen, want iedere keer, dat Jezus het vertrouwde patroon doorbreekt, wordt de blijde boodschap van het evangelie zichtbaar. We zouden kunnen veronderstellen, dat Jezus Zacheus apart neemt om kritiek te leveren en hem te gebruiken als het voorbeeld van een zondaar die bekering nodig heeft.
De menigte verwachtte dat Jezus zou preken over de onrechtvaardigheid van het krijgen van rijkdom over de ruggen van de armen. Dat deed Jezus niet. Hij verbreekt weer een keer het patroon van wat de mensen verwachten en openbaarde de manier waarop God werkt - Jezus biedt Gods genade aan Zacheus en dat doet hij ook aan ons.
Er waren zeker heel wat nette mensen langs die route en misschien mogen we ook zeggen, mensen, die het verdienden, dat Jezus in hun huis kwam. Wij zouden daar bij gehoord hebben. Wij zijn ook goede, nette, hard werkende en misschien ook wel arme mensen die proberen een glimp op te vangen van een dynamische religieuze leider op wie zoveel wanhopige mensen hun hoop gevestigd hebben. Waarom koos Jezus niet het huis van een gerespecteerd en religieus mens? Waarom Zacheus? Als wij er die dag bij geweest waren en de woorden gehoord hadden, die er gewisseld werden tussen Jezus en Zacheus, zouden wij dan ook niet gemord hebben? Wat had Zacheus gedaan, behalve dan het vinden van een goede plek om door Jezus gezien te worden? Niets. Waarom heeft Jezus zichzelf uitgenodigd om zijn huis te gaan? We moeten ons wel herinneren, dat dit een verhaal is over genade en genade kun je niet verdienen. Genade wordt ons aangeboden en nadat we over de schok en de verrassing heen gekomen zijn, proberen we het vast te houden. Hopelijk ontvangen we iedere keer weer de genade met vreugde net zoals Zacheus dat deed.

Lukas spreekt vaker over vreugde. Er is vreugde als God iets doet en de mensen dat zien of horen, het opnemen en er in hun leven op reageren. Vreugde wordt werkelijkheid als mensen goed nieuws horen. Dat was de vreugde van Zacheus die dag, toen Jezus zich uitnodigde om te verblijven in zijn huis. Wij moeten preken over God die genade geeft aan mensen die niets gedaan hebben om dat te verdienen.
Wij zijn uitgenodigd om Gods genade aan het werk te zien. Zacheus mag heel wat fouten gemaakt hebben in zijn leven, die hem waardeloos maakten in de ogen van al die mensen, die samen gestroomd waren om iets van Jezus te zien. Jezus schijnt speciaal  


naar Zacheus te kijken, want hij was verloren. Hij kondigt Gods genade aan voor mensen die buiten gesloten zijn, "want de Mensenzoon is gekomen om te zoeken en te redden, die verloren zijn." De menigte was verbaasd, niet door het rare gedrag van Zacheus, die in die boom klom, maar door het gedrag van Jezus. Hoe kon hij nu naar het huis van een zondaar gaan?
Zacheus aanvaardt de genade die Jezus hem aanbiedt. Die verandert hem. Jezus eist niets, maar Zacheus biedt hem spontaan heel wat aan. Genade verandert zijn leven. Hij kan nu zien - maar de menigte blijft blind voor wat God iedereen aanbiedt door Jezus. Zacheus was een gevangene, die bevrijd moest worden en de woorden van Jezus bereikten dat. Hij kon nu breken met zijn oude gewoonten en een nieuw leven beginnen. Hij kon Jezus meenemen naar zijn huis en dat veranderde zijn hele leven. We mogen niemand uitsluiten. Iedereen kan veranderen, ook wij zelf, omdat God ons nooit in de steek laat, maar altijd naar ons uitkijkt, ons bij name blijft roepen en iedere keer weer bij ons zijn intrek wil nemen.
Lukas gebruikt een paar beelden in het verhaal van vandaag, die ons aan kunnen spreken. Zacheus wordt beschreven als klein van stuk. Ik weet van mezelf, dat ik, ook al ben ik dan wat groter, ook wel eens klein van stuk ben, omdat ik niet goedgeefs ben, of niet genoeg medelijden heb, of slecht ben in het vergeven. Als we vandaag hier naar de kapel komen, dan kan dat zo iets zijn als het klimmen in een boom in de hoop om met Zacheus en elkaar Jezus te zien. Als we het woord van God horen kan ons dat helpen beter naar onszelf te kijken en het verlangen van Jezus te horen om vandaag bij ons te blijven. Het horen van de uitnodiging van Jezus kan ons helpen om te veranderen en de vreugdevolle mensen te worden, die het goede nieuws gehoord hebben en het omarmen.
We hopen, dat het voor ons werkelijkheid zal worden, dat hier in de kapel Jezus ons zal zien, ons bij name zal noemen en ons uit zal nodigen hem beter te leren kennen.
We moeten samen proberen Christen te zijn, een gemeenschap te vormen, Kerk te zijn. Dat kunnen we niet alleen. We kunnen niet in die boom blijven en alleen maar genieten van de woorden en het gezelschap van Jezus. Ons geloof moet werkelijkheid worden niet alleen in het kerkgebouw, maar overal. Alle dagen van ons leven moeten en mogen we God ontmoeten. Zacheus nam Jezus met zich mee naar huis. Hij en zijn gezin waren de eersten die genoten van de ontmoeting vol van genade met Jezus. Zacheus was net als wij een burger van de wereld en in die wereld moest hij ook waarmaken, wat hij besloten had. Dat geldt ook voor ons.
Het verhaal van Zacheus laat ons zien dat ook voor ons de ontmoeting met Christus belangrijk is. Hij biedt ons genade aan, overal, elke dag. Mogen wij, met die genade, ons leven en dat van anderen gelukkiger maken.

  32e zondag door het jaar: Exodus 3,1-15 - Lucas 20,27-38   11 november, André Lascaris  


Afgelopen weken was ik enige malen in de Dominicuskerk in Amsterdam.
Daar vindt elke zondag een grote oecumenische kerkdienst plaats met c. 500 mensen. Sinds enige jaren hebben ze ook een plek waar mensen kaarsen kunnen opsteken - kaarsen die hun gebed symboliseren, aan hun gebed vorm geven. Mensen die vaak grote problemen hebben. Hun gezondheid gaat achteruit, of die van hun geliefden, het gaat slecht met de kinderen of met hun relatie, een belangrijk examen wacht hen of ze moeten het examen van de dood onder ogen zien. De plek waar zij hun brandende kaarsen kunnen neerzetten is niet het Maria-altaar zoals bij ons of het Heilig Hartbeeld zoals ook hier. De kaarsen staan gewoon voor een kale grijze muur. Maar op die muur staan in bescheiden, grijze letters vier woorden: 'Ik zal er zijn'.
In alle eenvoud, vind ik dit heel indringend. De tekst is ontleend aan de eerste lezing van vandaag, uit het boek van de Uittocht. Daarmee begint het verhaal van de uittocht uit slavernij naar de vrijheid, van een doods bestaan naar leven. Het gaat allereerst om de bevrijding en leven van een volk, van een groep, maar later in de loop van de geschiedenis gaat het ook over de bevrijding en leven van individuen.. Eeuwenlang was het joodse volk tevreden met de gedachte dat het volk, en meer concreet de eigen familie overleefde en dat zo de naam van elk individu voortleefde. Later groeide het belang van het individu. Dan komen er nieuwe vragen op zoals die van het lot van elk individu bij zijn dood. Die vraag werd des te nijpender omdat er vervolgingen uitbraken tegen het joodse volk waarbij juist die mensen die vasthielden aan God en zijn weg, gefolterd en vermoord werden. Waar is er zo nog recht te vinden? Beheerst toch de wet van de sterke het menselijke leven? Waar is God?
Zo ontstaat de gedachte dat God die trouw is en mensen niet in de steek laat, met hen een nieuw begin maakt. Het geloof aan de verrijzenis ontstaat.
Dit geloof staat onder druk. Ik denk dat velen van ons zich wel thuis voelen bij de Sadduceeën, al zullen wij andere argumenten gebruiken. Eeuwen lang hebben mensen geloofd dat ze bestonden uit een onsterfelijke ziel en een sterfelijk lichaam. Dit komt zo niet in de bijbel voor. Je lichaam vergaat, je ziel blijft leven. Wat je wachtte was de eeuwige aanschouwing van God. Pas in de tijd van de Reformatie, 16e en17e eeuw. Kwam ook de gedachte op dat je je geliefden zult terugzien.
Wij kijken daar vreemd tegen aan. We beseffen dat we veel 


lichamelijker zijn. Ons bewustzijn is gebonden aan ons lichaam. Hoe  kan een mens bestaan zonder lichaam? Wij hebben niet meer de idee dat er een bovenwereld is die bevolkt is door zielen of door verrezen lichamen. Het lijkt ons ook erg saai: om met je blote billen op een natte wolk te zitten met een harp in de hand lijkt niet zo aantrekkelijk. Vanuit wat we weten over de mensen en hun lichaam is het veel natuurlijker te denken dat de mens ophoudt te bestaan met zijn dood.
Maar dit roept ook vragen op. Wordt er wel recht gedaan aan deze mens? Aanvaarden dat vele mensen geen recht gedaan wordt, doet de vraag rijzen of leven wel enige zin heeft. Zijn het toch de sterken die overwinnen? Is menselijk geluk dat alleen op aarde bestaat, niet heel oppervlakkig? Vinden we in het hier en nu wel een geluk dat groter is dan onszelf en daarom al onze verlangens overtreft.? Zijn we niet meer dan ons lichaam? Als het leven ophoudt bij de dood, dan moeten we keihard werken om toch wat geluk en voldoening te krijgen op deze wereld en is de kans groot dat we verliezers zijn. We gaan denken dat geluk maakbaar is. We proberen het geluk af te dwingen. We betrekken anderen bij deze zoektocht naar geluk en dwingen ze zich naar ons te schikken. Of je ontwerpt programma's van een eeuwige heilsstaat, een eeuwig gelukkig makende economie, een volmaakte maatschappij: we weten tot welke rampen zulke pogingen geleid hebben. Of je gezondheid wordt je hoogste goed. En die gaat toch voorbij..
Dat woord 'verrijzenis'of 'opstanding' is maar een beeld. Dat wil Jezus zeggen in zijn dispuut met de Sadduceeën. Het is maar een beeld bij gebrek aan beter. We weten niet wat het betekent verrezen te zijn. Als u een beter beeld kunt vinden, bent u van harte welkom
Uiteindelijk heeft Jezus slechts één argument in handen: de trouw van God, de liefde van God, de betrokkenheid van God op elke mens. God is een God van levenden, een God die leven geeft. Als je in relatie staat met God, dan ben je altijd levend en de dood doet daar geen afbreuk aan. Veel meer kun je niet zeggen, denk ik. Veel minder mag je misschien ook niet zeggen.
De dood rijst voor ieder van ons op als een kale, grijze en ondoorzichtige muur. Iedere dag komen onze geliefden dichter bij die muur en ook wijzelf. Maar als gelovige mensen zien we woorden op de muur geschreven: 'ik zal er zijn'. Die paar woorden, die belofte, waarvan we niet weten wat zij concreet zal betekenen, zijn misschien voldoende om met vertrouwen te leven hier en nu, te doen wat ons te doen staat, elke dag opnieuw, geluk te zoeken niet in een oppervlakkig plezier, maar in een diepe vrede.

   33e zondag d. h. jaar: Maleachi 3, 19-20a; Lucas 21, 5-19 18 november 2007, Theo Koster OP  


oud jeruzalemDe tempel die destijds zo glorieus het beeld van Jeruzalem bepaalde doet mij denken aan de kerk van mijn kinderjaren en die van velen van u. Elke dag kwam ik er, en op zondag zat de kerk stampvol. Naast ontzag riep deze kerk ook angst bij ons boven: angst voor God, angst voor seksualiteit, angst voor hel en verdoemenis.
Wat is er van dit bolwerk dat destijds het leven van velen bepaalde overgebleven?
Mensen hebben in grote getale de kerk de rug toe gekeerd; de ene na de andere kerk gaat dicht. De angst is gebleven. Niet voor God, seksualiteit, hel en verdoemenis, maar angst voor klimaatsverandering. Al Gore maakt ons bewust van deze angst en wijst ons oplossingen. Ook heerst de angst voor overgewicht. Gelukkig is er Sonja Bakker met haar boeken vol oplossingen. En natuurlijk is er ook de angst om te falen, het niet te redden in dit leven. Maar gelukkig is er het boek the Secret dat vanuit Amerika komt overwaaien en ons voorhoudt, dat alles wat je echt verlangt, of dat nu een mooi huis, de ideale levenspartner, of een perfect lijf is: je zult het bereiken, succes gegarandeerd. Bereik je het niet, dan is dat je eigen schuld, want dan heb je bewust of onbewust niet sterk genoeg verlangd. Tegen iedere angst is er wel een goeroe, leidsman of vrouw, om achteraan te lopen, en velen doen dit.
U en ik hebben de kerk niet achter ons gelaten. Waarom zijn wij gebleven?
Zijn wij zo gehecht aan dat prachtige bolwerk? In de Rooms Katholieke kerk zie ik een nieuw zelfbewustzijn groeien. Een generatie komt op die trots is op de kerk met haar prachtige liturgie, met priesters die herkenbaar zijn en normen en waarden, waardoor je precies weet waar je aan toe bent.
Lang heeft het Joodse volk gedacht, dat de dag die zal komen de niet-joden zou vernietigen, zodat enkel het Joodse volk zou overblijven, de trotse kerkgangers. De profeet die we in de eerste lezing hoorden, Maleachi, treedt op na de ballingschap. De tempel is weer herbouwd, maar er heerst nog wanorde. Men zag wat wij in onze tijd ook zien: dat mensen die kwaad doen het voor de wind gaat, en dat zij die God links laten liggen het er goed afbrengen. God zelf zal zorgen voor de ommekeer, is de boodschap van Maleachi. Maar dat zal anders gaan, dan velen toen dachten. Maleachi maakt duidelijk, dat niet het behoren tot het Joodse volk er toe doet, maar of je eerbied hebt voor Gods naam: IK ZAL ER ZIJN, m.a.w.: of wij die naam beantwoorden door zelf hier en nu aanwezig te zijn is wat er toe doet.
Dat brengt ons terug bij de vraag die ik stelde: waarom zijn wij 


gebleven, waarom laten jullie je vormen in de kerk? Ik herinner me een situatie uit mijn studententijd die ons kan helpen bij deze vraag. Ik was een keer een weekend thuis en ging naar mijn gewoonte naar de kerk. Blijkbaar was er veel kritiek op deze pastoor en had men hem dat verteld. Nu gaf hij antwoord tijdens de preek. Toen hij zich vergeleek met Jezus, door de kritiek op hem, al of niet terecht, dat kon ik niet beoordelen, te duiden als het kruis wat hij moest dragen, knapte er bij mij iets; ik stond op en verliet de kerk. Mijn vader bleef zitten. Thuis vreesde ik de reactie van mijn vader,
maar die was totaal anders dan ik gedacht had. Hij zei slechts: ik ga niet voor de pastoor naar de kerk. Met deze woorden getuigde hij, waartoe Jezus ons oproept: door standvastig te zijn zult ge uw leven winnen.
Als Jezus gevraagd wordt wanneer het einde van de tijd zal komen, verwijst Jezus de vragers naar het hier en nu met de woorden: wees op uw hoede dat gij niet in dwaling wordt gebracht. Standvastig zijn betekent: leven in het hier en nu, met alle risico's van dien. Hier en nu zijn er immers de verleidingen die aan je trekken, oorlogen en geweld, natuurrampen, mensen die jou niet begrijpen en voor gek verklaren of negeren. Hier en nu kan het je gebeuren, dat alles waar je zeker van dacht te zijn, gaat wankelen, jouw wereld in elkaar stort. Wat doe je als er niets meer is om je aan vast te klampen, geen schutting of masker om je achter te verschuilen?
Mensen die in de ellende zitten, om wat voor reden dan ook, dromen niet over de toekomst, noch blijven ze hangen in hun verleden, in wat ze gepresteerd hebben. Voor deze mensen is er enkel de harde werkelijkheid van het hier en nu.
Kort na het evangelie van vandaag wordt Jezus gevangen genomen, vernederd, aan een kruis gespijkerd en zo vermoord. Jezus voelde zich aan dat kruis niet enkel door mensen, maar door God zelf verlaten. God bleek echter wel aanwezig, maar anders dan we denken, want God was het die Jezus door deze dood heen haalde en weer deed opstaan. Zo werd deze kruisdood voor hem en voor ons een weg naar het leven. Vandaar de oproep van Jezus vandaag: vraag je niet af wanneer en hoe, wees hier en nu aanwezig, ook als je het je goed gaat, want enkel hier en nu ben je voor God bereikbaar.
De kerk is er opdat wij niet vergeten, als het ons slecht gaat, maar ook niet als het ons goed gaat, niet vergeten hier en nu, in dit moment te leven. Wat er ook gebeurt, deel het met elkaar, zoals Jezus zichzelf aan ons geeft, zijn leven met het onze verbindt, straks als we in zijn naam brood breken, de wijn delen. Hij komt ons tegemoet en helpt ons hier en nu te leven met onze angsten.
Theo Koster o.p.

  Christus Koning: 2 Samuel 5,1-3 - Lucas 23,35-43 25 november 2007, Paul Minke OP   


Wanneer Jezus in de kerstnacht te Betlehem geboren is zongen de engelen op de velden de herders toe met de woorden: Heden, in de stad van David, is jullie bevrijder geboren, de Heer, de Messias, voor een goed verstaander: Gezalfde, Koning. Daarmee vat Lucas heel Jezus' levensverhaal samen. De zin van zijn leven en sterven wordt erin uitgezegd. Hij is geboren en heeft geleefd tot stervenstoe tot bevrijding van mensen. Maar Jezus heeft nooit, al predikend trekkend door Galilea en Judea, ook maar de suggestie willen wekken dat Hij Koning was, van Godswege hiertoe geroepen en aangesteld, zoals ook eertijds David. Meer dan eens was hem wel gevraagd of hij de Messias, de Gezalfde was, dus Koning, maar steeds heeft hij een ontwijkend antwoord gegeven. Hij was Koning maar niet een, zoals het volk zich een koning voorstelde, een die met kracht en macht hen zou bevrijden uit de onderdrukking. Dat hij zo'n Koning niet was, dat zou niemand die hem hoorde, begrijpen. Pas op het moment, dat hem ontluisterd, vernederd en bespot, verloochend door zijn eigen volk, staande voor Pilatus, de Romein, gevraagd wordt of hij koning is zegt hij: Ja, ik ben koning. Hangend aan het kruis, beroofd van zijn waardigheid, naakt, gewond, veroordeeld, gemarteld, machteloos stervend, komt aan het licht, waarin zijn koningschap bestaat: een die niet zichzelf redt maar anderen. Tot driemaal toe klinkt in dit korte gedeelde van het evangelie de uitroep, eerst uit de mond van de overheidsdienaren, de leiders van het volk, dan uit de mond van de Romeinse soldaten en tenslotte van een van de misdadigers die met hem gekruisigd waren: Als Gij de Messias zijt, Koning, red dan uzelf. Maar Jezus zweeg noch deed hij wat zij hem voorstelden.
In hun ogen is het uiteindelijke lot van Jezus, zijn dood aan een folterpaal, het lot van een misdadiger, wel heel erg beschamend en ontluisterend. Hoe kon het hem, die tenslotte zei, dat hij koning was, gebeuren. Maar niet voor Jezus was het beschamend maar voor de spotters In zijn sterven op het kruis beschaamt Jezus de overheid en het volk zelf, die beide hun glorie en luister willen weerspiegeld zien in een koning, die kracht, macht, aanzien en invloed uitstraalt, waarin zij willen delen. In zijn sterven op het kruis beschaamt Jezus de volken en wereldse machten, die beide geloof hechten aan de gedachte de wereld te kunnen redden met geweld, met wapengekletter, met dreigementen,met boycot, met sancties; een wereld dus die wil imponeren met veel machtsvertoon en intimidatie. In zijn sterven op het kruis beschaamt Jezus ook díe kerk en haar gezagsdragers die Jezus' barmhartigheid niet hebben begrepen en mensen buitensluiten, die zich niet onderwerpen aan wat zij noemen het gezaghebbend woord, een kerk, die meent het te moeten hebben van een triomfalistisch aanzien om haar plaats te kunnen behouden onder de machtigen van deze wereld.


Het is moeilijk de betekenis van Jezus' koningschap te doorgronden omdat de invulling die Jezus eraan geeft, zo'n totale onthechting vraagt een afstand doen van wat we toch willen zijn: een mens die meetelt, die er zijn mag. Zo'n onthechting is voor ons iets onvoorstelbaars. Dat mag je geen mens vragen: zo'n grenzeloze dienstbaarheid, zo'n bereidheid je leven te verliezen, zo'n onvoorwaardelijke solidariteit met de minsten, met de onaanzienlijken. een overgave ten dode toe om mensen te bevrijden uit iedere vorm van knechting daarbij hoon en spot van de waanwijzen voor lief nemend.
Jezus'Koningschap houdt in zo'n begaan zijn met wereld en mensen begaan zijn met menselijk leed, verdriet, met een ontroostbaar bestaan, dat Hij zichzelf volledig ontledigd heeft omwille van hen, een totale prijsgave. Jezus heeft zich niet losgemaakt van het kruis, zichzelf niet gered. Het kruis kun je zien als de samenballing van alle menselijk lijden, waar ook ter wereld, dat niet gezien, niet gekend is of genegeerd wordt. Van dat lijden heeft Jezus zich niet willen losmaken, zich niet van willen bevrijden. Hij gaf zo te kennen, aan wiens kant hij stond en tot op heden staat. Niet aan de kant van de machthebbers, de sterken, die hem bespotten, maar aan de kant van allen, die hoe dan ook groot leed hebben te dragen. Juist omdat hij zo Koning wilde zijn, kon noch wilde hij zichzelf redden. Uiteindelijk blijkt toch Jezus'weg de enige koninklijke weg te zijn. Er is geen ander.
Willen wij Christus Koning eren, dan kunnen we dat alleen maar door in zijn geest mensen bevrijden, ten goede veranderen en wegen zoeken hoe een wereld en een kerk te realiseren waarin mensen recht gedaan wordt. Aan ons om op onze beurt kerk en wereld, mens en volk te beschamen door ons te gedragen als koninklijk mensen, tot dienstbaarheid bereid; bereid om mens te zijn, die zich niet willen laten gelden maar wel laat zien dat de weg van macht, kracht en geweld een onzalige en een doodlopende weg is; Aan ons is het te laten zien, dat de machthebbers mens en volken niet redden door alleen zichzelf te redden en anderen aan zich te onder-werpen.
Met dit feest van Christus'Koning sluiten wij het kerkelijk jaar af. We lazen in het voorbije liturgische jaar week na week uit het Lucasevangelie, ook wel het evangelie van barmhartigheid genoemd vanwege de vele verhalen waarin Jezus het opneemt voor de zieken, de tollenaars en de zondaars en in het laatste uur van zijn leven voor een van de misdadigers aan het kruis. Vanuit dit evangelie komt Jezus ook recht op mij en u af en vraagt: Wie ben jij? Waarom leef jij? Waarom leef jij niet? Wie heb jij lief? Maar hij zegt ook door zijn woorden en wonderen heen, mild en barmhartig: De kracht om de koninklijke weg van het omzien naar anderen wordt jou gegeven als je er ontvankelijk voor bent, niet bang bent voor wat het voor jou betekenen gaat. Dan krijg je deel aan dat rijk van waarheid, gerechtigheid en vrede. Het wordt weer een nieuw begin. Amen.