PREKEN VAN DE
DOMINICAANSE GEMEENSCHAP TE HUISSEN: Door het jaar 2009 (B)
3de
zondag door het jaar Jona 3,1-5+10; Marcus 1,14-20 |
Antoon Boks
OP |
Zusters
en broeders. Vijf en een half jaar geleden, op het eind van mijn eerste
preek in deze kapel, kwam ik met goed nieuws: Ik ben niet een totaal
onbekende voor jullie want ik heb een broer hier, Jan, jullie kennen
hem allemaal. Vandaag begin ik met goed nieuws: voor de zekerheid, wij
hebben een nieuwe prior. Iedereen kent hem, want hij is pas 42 jaar
hier in Huissen. Dan is het volgens mij niet meer nodig om te vertellen
dat hij Henk Jongerius heet. Maar wij hebben vandaag meer goed nieuws;
- afkomstig van een heel goede profeet, een profeet van een A-merk,
zoals een bij ons allemaal bekende grootgrutter het zal aangeven, of om
het anders te zeggen een 10+ profeet . God geeft hem een opdracht en
hij gaat meteen aan het werk om die opdracht uit te voeren. Hij preekt
en de toehoorders bekeren zich en de zending komt tot een goed einde.
Toen ik bezig was met deze preek, moest ik denken aan een Portugese
mevrouw in Aruba, bij wie de getuigen van Jehova op bezoek kwamen. Die
hadden hun boodschap klaar, alleen die mevrouw zei: 'Wacht eens even,
laten we niet alleen die door jullie geciteerde losse tekst lezen, maar
de hele bladzijde.' Dat was niet nodig, maar die mevrouw deed het toch.
Op het einde haar vraag wat het geciteerde vers nu te maken had met de
rest, bleven de predikers het antwoord schuldig. Wel hadden ze meteen
een andere tekst en weer dwong de vrouw hen om de hele bladzijde te
lezen en weer konden ze niet vertellen, waarom ze die tekst gebruikt
hadden. Daarop vertelden de predikers, dat ze de volgende week terug
zouden komen. Verbaast het u, dat ze nooit terug zijn gekomen? Als wij
doen, wat die Portugese mevrouw aan de predikers vroeg, dan is het niet
meer nodig dat ik preek; dan lezen we het hele boek van Jona. Het is
maar drie bladzijden en we zullen zien dat we een heerlijke blijde
boodschap krijgen. Even voor de zekerheid in dat hele boek Jona komt
geen woord van de prediking van Jona voor. Het gaat alleen maar om de
roeping en het antwoord van de profeet en wat er gebeurde toen de
Ninevieten zich bekeerden. Uit het eerste woord van de lezing:
"opnieuw..." weten we allemaal, dat Jona in eerste instantie niet op de
juiste manier reageerde op Gods opdracht. Hij was veel te bang, dat ze
zouden luisteren en dat dan de genade van God de vijanden van zijn
uitverkoren volk zou bereiken. Waar Jona bang voor was gebeurde ook.
God bedacht zich weer en had spijt van zijn voornemen. De bewoners van
Nineve luisterden naar de goede boodschap en het is weer een verhaal
over genade. Voor ons is het misschien raar om te horen, dat God spijt
had. Maar dat is weer uit de tijd
|
van Jona, want in de Hebreeuwse geschriften staat vaak een gebed om God
te vragen van gedachte te veranderen, spijt te hebben, zodat ze geen
straf krijgen. Jona wilde niet de blijde boodschap verkondigen, dat God
genadig en liefdevol was, geduldig en trouw en tot vergeving bereid.
Dat was weer de blijde boodschap: God is genadig
en liefdevol voor alle mensen. Daarom kwam dit boekje toch in de Bijbel
omdat onze Joodse voorouders begrepen dat ze moesten blijven geloven in
de blijde boodschap van die goede God, want wat hij deed voor de
Ninevieten doet hij ook voor ons, als we ons tot God bekeren.
Jona nam zijn tijd, hij ging een dagreis lang Nineve in en preekte. Bij
Jezus ging het veel sneller. Hij heeft haast en dat vertelt Markus,
want Jezus wil naar Jeruzalem en wij worden uitgenodigd om net als die
vissers Jezus te volgen en vertrouwen te hebben, want "het koninkrijk
komt er aan."
Door de woorden van Jezus worden we uitgenodigd om de wil van God te
aanvaarden in ons leven. Net als bij Jona worden die eerste leerlingen
uitgenodigd en hoe gek het ook klinkt: ze doen het. Ze vertrouwen hem!
Dat vertrouwen moeten wij ook hebben, maar ja, dat is niet zo
gemakkelijk in deze tijden van crisis. We zijn voorzichtig en nerveus
geworden. We willen eerst wel eens wat uitzoeken, nu Jezus ons allemaal
vraagt om in hem te geloven en leerling te blijven. Wat vraagt hij van
ons? Krijg ik wel een echte garantie? Wat krijg ik er voor terug?
Zouden dat niet de vragen zijn, die wij ook zouden stellen, als er zo
maar iemand als Jezus langs zou lopen en zou zeggen: "Kom, volg mij!"
Wij, volgelingen van Jezus hebben uit zijn daden en woorden geleerd,
wat het inhoudt om de uitnodiging om een leerling van hem te zijn, aan
te nemen. Hij belooft ons geen goed salaris en bonussen. Integendeel.
Jezus biedt de leerlingen en ons een mogelijkheid om te zien, dat in
hem onze hele hoop ligt. God trekt ons in Jezus naar zich toe: "het
koninkrijk van God is nabij." Als wij ja zeggen tegen zijn uitnodiging
en hem vertrouwen, dan geven we antwoord. Dan geloven en vertrouwen we
hem en hij zal voor ons zorgen.
We horen zijn uitnodiging iedere dag. Doen wij wat Hij van ons vraagt?
Vergeven we mensen, als ze het ons vragen? Helpen we mensen in nood?
Horen en zien we "onrechtvaardigheid" of zijn we Oost-Indisch doof en
West-Indisch blind? Steeds weer klinkt ook voor ons de uitnodiging van
Jezus aan de vissers van Galilea. Mogen wij steeds weer alle goede
redenen om nee te zeggen ter zijde schuiven en hem blijven volgen. Dan
zullen we net als God alle mensen beminnen. Amen.
|
4e zondag door het jaar: Deuteronomium
18, 15-20; Marcus 1,21-28 |
9 februari 2009, Theo
Koster OP |
Als wij
bidden zoeken we contact met God. Praten met de Barmhartige, en dan
soms echt merken, dat je niet in het luchtledige praat, ervaar ik als
een zegen. Hoe kan het volk van God dan tegen Mozes zeggen: "Laat mij
de stem van de Levende, mijn God, niet meer horen, en dat grote vuur
niet meer zien; anders sterf ik." Een voorbeeld uit mijn eigen leven
kan dit vreemde verzoek verhelderen.
Ik was en ben nog steeds gewend eerlijk te zijn. Als je eerlijk bent
tegen mensen kun je in jouw eerlijkheid mensen ongelooflijk pijn doen.
Toen ik 14, 15 jaar was vond ik het vreselijk dat iemand mij 'lange'
noemde. Het was waar; mensen die lieten blijken dat ik lang was waren
eerlijk, maar ik kon er toen niet tegen dit te horen. Als jonge
dominicaan sprak ik over 'eerlijk zijn' eens met een van mijn
leermeesters. Theo, versier wat je tegen een ander zegt, zei hij me. Ik
trok een vies gezicht; bij versieren denk ik aan achterbaks zijn. Hij
lachte toen hij mijn gezicht zag en lichtte zijn advies toe: versieren
betekent niet 'liegen', maar wat je een ander te zeggen hebt zo
vertellen, dat deze het gehoorde ook kan accepteren.
Dat is precies, wat hier in de lezing gebeurt. God is totaal anders dan
mensen, zo overweldigend, dat in direct contact met God je kan
overkomen, dat er niets van jou overblijft. Dit is niet wat God wil.
Vandaar dat God zijn aanwezigheid bij het volk versiert, niet meer
direct spreekt, maar via een profeet. God is bereid rekening te houden
met ons mensen, en doet dit ook daadwerkelijk door via een profeet met
ons te praten. God houdt zich niet in, is eerlijk tegenover ons, maar
doet dit zo, dat wij er tegen kunnen en niet onnodig angstig worden.
God houdt inderdaad zielsveel van mensen.
In de eerste hoofdstukken van het evangelie volgens Marcus is een rode
draad de vraag: wie is deze Jezus toch? Is hij de profeet, over wie
Mozes in de eerste lezing spreekt? Terecht stelt men zich deze vraag.
Bij Marcus is Jezus niet zozeer een prater maar een doener. Zijn
boodschap heeft al geklonken: het koninkrijk van God is nabij. Bekeer u
en geloof in de blijde boodschap. Jezus treedt op als leraar, maar wat
hij zegt horen we niet. We horen, wat hij doet, in dit geval een
onreine geest uitdrijven. Wat betekent dit? Dit gaat veel verder dan
wat de eerste lezing vertelt. God houdt zoveel van mensen, dat God zich
niet langer beperkt tot het versieren van zijn woorden. In Jezus krijgt
God een menselijk gezicht.
Wil dit zeggen, dat God zijn identiteit prijsgeeft en zich
vermenselijkt? Nee, God blijft God, horen we de demon schreeuwen in de
woorden: "Jezus van Nazaret, wat hebt Gij met ons te maken?" De demon
weet wie Jezus is en heeft er last van. Demonen blijven zich branden
aan God; er blijft niets van hen over. Voor de mensen ontstaat er
door
|
goed raad mee weten. Wat betekent dat toch? Een nieuwe leer met gezag!
Nieuw is de leer van Jezus niet; het koninkrijk van God werd verwacht.
Nieuw zijn de tekenen die laten zien, dat dit rijk is aangebroken.
Terecht legt Marcus alle nadruk op de daden van Jezus, daden die de
mensen raken; Jezus doet wat hij zegt.
De mensen ervaren dit als goddelijk, maar kunnen dit niet rijmen met
het beeld van God dat zij hadden: een almacht. Je moet de hele weg van
Jezus gaan, tot en met zijn lijden, dood en verrijzenis, om aan te
voelen, dat hier ook geen sprake is van vergoddelijking van een mens.
In deze mens Jezus komen God en mens bij elkaar als partners.
Wat betekent dit voor ons? Wij leven binnen rooms katholiek Nederland
momenteel in een situatie, waarin verbazing is omgeslagen in
verontwaardiging en woede. De aard van de emoties zijn van een gelijke
heftigheid dan in het evangelie.
Geen wonder, want binnen die kerk worden wij momenteel geconfronteerd
met daden, die haaks staan op wat gezegd wordt. Paus Benedictus XVI
zegt de kerkelijke leer te volgen, maar stelt een bisschop aan,
monseigneur Eijk, zonder hierin zelfs de internuntius te betrekken. Als
dit inderdaad zo is ruikt dit naar vriendjespolitiek. Benedictus XVI
zegt het beleid van zijn voorganger, dialoog met het jodendom, voort te
zetten. Wat zien we: hij heft de excommunicatie, uitgesproken door zijn
voorganger, van vier bisschoppen op, onder wie een antisemiet, die de
holocaust ontkent.
Moet je omwille van deze en andere praktijken de kerk verlaten, zoals
sommigen doen? Jezus werd destijds geconfronteerd met schandalen binnen
het toenmalige jodendom. Hij heeft geen moment overwogen het jodendom
daarom achter zich te laten, bleef volmondig jood en bracht precies als
zoon van Gods volk aan het licht, waartoe God dit volk had geroepen,
namelijk om Gods koninkrijk te verwerkelijken.
Een oude aanduiding van de kerk is mystiek lichaam van Christus. Wat
dit concreet betekent hoorde ik onlangs uit de mond van een student. Ze
noemt zich niet gelovig, laat staan kerkelijk, en kent het begrip
'mystiek lichaam van Christus' waarschijnlijk niet. Haar werd gevraagd
door enkele andere studenten, waarom ze dan toch zo actief is binnen de
Studentenkerk. Haar antwoord was: hier, het gesprek vond plaats in de
Studentenkerk, word ik gezien zoals ik ben, hier word ik gemist als ik
er niet ben, hier kan ik zijn wie ik ben, zonder me in allerlei bochten
te moeten wringen.
Dit is inderdaad waar wij als kerk voor staan: gezichten van mensen
opdelven, hen uit hun anonimiteit halen. Niet Ratzinger, Eijk of
Koster, maar God zelf is het die mensen mooi heeft gemaakt. Aan kerk is
de zorg toevertrouwd, dat dit voelen en weten onder ons niet verloren
gaat.
|
5e zondag door het jaar: Job 7, 1-7;
Marcus 1, 29-39 |
André Lascaris
OP |
De blijde boodschap begint
vandaag met een jobstijding. Wij kennen het verhaal van Job. Job is een
rijk mens met veel vee, huizen, kinderen. En op
één en dezelfde dag verliest hij alles. Dat
gebeurt nu soms met mensen door de kredietcrisis of door een andere
oorzaak. Job zit alleen en beklaagt zich. Hij leeft in een eenvoudige
wereld van wit en zwart. Zijn zogenaamde vrienden eveneens. In deze
wereld is het zo, dat je rijk wordt en een geslaagd mens, als je de
geboden van God onderhoudt. Wie de geboden van God niet onderhoudt,
leeft in armoede en ziekte en zal spoedig sterven. Ook in onze
samenleving zijn er velen die zo geloven; gelovigen en niet-gelovigen;
je zou bijvoorbeeld zelf voor de ziekte kiezen die je hebt.
Nu Job alles verloren heeft, lijkt het zeker dat hij gezondigd heeft en
de geboden van God heeft overtreden. Job ontkent dat hij gezondigd
heeft. Zijn vrienden proberen hem te overtuigen van het tegendeel: als
Job gelijk heeft klopt hun wereld niet meer. Job houdt vol. Maar een
oplossing vindt hij niet. Een paar maal ziet hij licht. Hij doet een
beroep op God. God is zijn voorspraak, hij weet dat zijn redder leeft
en ooit op aarde zal ingrijpen. (16,19-21; 19,25- 27)
In het evangelie zien wij deze redder verschijnen: in de persoon van
Jezus van Nazareth. Hij klaagt niet, hij gelooft niet dat God rijkdom
schenkt aan hen die zijn geboden onderhouden en dat God ellende brengt
aan wie dat niet doen. Hij bevecht de demonen, alles wat de mens
onderdrukt, ziek maakt, verlamt. Waarschijnlijk voelen wij ons meer
thuis bij Jezus dan bij Job. Ook wij strijden tegen alles wat ons
onderwerpt, ziek maakt, doet sterven. Hoe Jezus genas, weten wij niet
precies. Wij vinden nieuwe medicijnen uit, nieuwe behandelmethodes,
nieuwe manieren om regels te handhaven.
Het eerste hoofdstuk van Marcus doet mij denken aan de eerste 100 dagen
van de Amerikaanse president. Er zit een geweldige vaart in het verhaal
van Marcus. Jezus lijkt in een recordtijd heel veel te bereiken. Maar
hij lijkt er niet tevreden over. De mensen zijn dankbaar. Op het einde
van de sabbat in de avond leggen zij bij het huis van de schoonmoeder
van Petrus allerlei zieken neer en Jezus geneest hen. Maar vervolgens
trekt hij zich terug naar een eenzame plaats. Wanneer zijn leerlingen
hem gaan zoeken, is dit ten eigen bate. Het Griekse woord voor 'zoeken'
hier betekent zoiets als 'een prooi zoeken'. Zij en hun stadsgenoten
willen Jezus bezitten om zo gezond te blijven. Gezondheid is voor hen
alles.
Ook dit herkennen wij: voor ons is gezondheid de hoogste waarde. Wij
willen leven, bloeien, volwaardig mens zijn hier en nu. Wij willen het
goede leven voor allen. Dat lijkt ons het hoogste wat je als mens kunt
bereiken. Maar Jezus is daar niet tevreden mee.
Hij gaat naar een eenzame plek. Hij mediteert daar niet, hij
beraadt
|
zich
daar niet of althans dat niet alleen, maar hij richt zich tot zijn
Vader, tot zijn God, tot degene die geheel andere is, en toch zo
dichtbij. Hij besluit naar andere plaatsen te gaan, grenzen te
verleggen, niet alleen geografisch, maar ook religieus. Voor hem is het
gewone menselijke geluk niet het allerhoogste. Hij
Hier vinden wij het weer moeilijk Jezus te volgen. Voor ons is het
bestaan van God niet zo vanzelfsprekend. Wij zijn niet zo intiem met
God als Jezus. En nog meer verbaast ons zijn overtuiging dat gewoon
gelukkig zijn, gezond zijn, het goede leven delen niet het
belangrijkste is in het menselijke bestaan maar dat het goede nieuws
anders is. Zitten we dan niet aan de top?
De lezing van vandaag zegt daar niet zoveel over. Maar als wij aan dit
goede nieuws denken, dan denk ik aan mensen als Maximiliaan Kolbe die
in Auschwitz bereid was de plaats in te nemen van een ter dood
veroordeelde. Het leven verliezen omwille van een ander, en geloven dat
dit zinvol is, dat is deel van het goede nieuws dat Jezus brengt. Ik
moet ook denken aan het verhaal van het dorp Eyam, Engeland. Ik denk
dat ik dit al eens eerder heb verteld. Dat dorp werd een paar eeuwen
geleden getroffen door de pest. De eerste reactie van de inwoners was
op de vlucht te slaan. Maar dan zou de pest zich nog verder verbreiden.
De pastoor haalde hen over in het dorp te blijven en zich daarin op te
sluiten. Elke dag stierven er mensen tot na één
jaar de pest was uitgewoed. Nog maar een derde van de inwoners was
over. Maar de pest had zich niet verbreid over de rest van het land.
Zij gaven hun leven opdat anderen in veiligheid konden leven. Gezond
zijn, opbloeien als mens, nu zelf worden zijn goede zaken. Dat moet je
echter soms opgeven zodat andere mensen een goed leven hebben.
Het hoogst menselijke is niet succes, gezond zijn, rijk zijn, door
iedereen gerespecteerd worden, maar is je leven kunnen geven voor
anderen opdat zij als volwaardig mens kunnen leven. Voor ons is dat
niet gemakkelijk te aanvaarden als goed nieuws. Je hoeft misschien niet
gelovig te zijn om dit op te brengen, maar het wordt wel gemakkelijker
als je gelooft, als je vertrouwt op een God die jou en ons allen nabij
wilt zijn.
Wij komen hopelijk nooit in zulke dramatische omstandigheden als Kolbe
of de inwoners van Eyam. Maar op een eenvoudiger niveau zullen ook wij
soortgelijke keuzes moeten maken. Het lijden moet overwonnen worden.
Maar niet door te klagen, en onze macht zal altijd tekort schieten. Het
lijden wordt overwonnen door je leven te geven zoals Jezus en vele van
zijn volgelingen ons hebben voorgedaan. Dat is het goede nieuws. Om dit
werkelijk te verstaan is het goed ons te verbinden met God, met
hem/haar te spreken, met weinig woorden of zonder woorden. Je hoeft
niet elke minuut met God bezig te zijn. Maar vind een plek in je leven
waarin je voor God open gaat. Dan zal je ook opengaan voor je medemens.
|
6e zondag door het jaar: Leviticus 12,
1-2.45-46; Marcus 1, 40-45 |
15 februari 2009, Ernst
Marijnissen OP |
Als het
gaat om ons uiterlijk kun je vandaag de dag je hart ophalen. Voor
ieder, die er mooi, stoer, sportief of sexy uit wil zien zijn er vele
mogelijkheden om ons uiterlijk op te poetsen. Er bestaat geen
reclamereeks zonder aanbevelingen hoe ons lichaam te verfraaien. Loop
bij Bruna maar eens langs de schappen, waar de geïllustreerde
tijdschriften liggen. Het glanst je tegemoet!
In bijbelse verhalen speelt melaatsheid een opvallende rol. De reden is
niet in de eerste plaats dat bijvoorbeeld in de dagen van Jezus deze
ziekte veel voorkwam, maar dat door de ziekte het uiterlijk van de mens
ernstig was misvormd. En als we dan bedenken dat de mens volgens de
Schriften is gemaakt om Gods beeld en gelijkenis te zijn, kunnen we ons
wel voorstellen dat uitgerekend de melaatsheid tot symbool wordt van
het tegendeel: de schending van het aanschijn en het aanzien van de
mens.
De melaatse in ons verhaal is niet zo maar iemand die ziek is. Hij komt
naar Jezus toe en vraagt om hulp. Markus heeft juist verteld, dat Jezus
door het land trekt en onderricht geeft in de synagoge. Daar verkondigt
hij het blijde nieuws dat het rijk van God nabij is. Deze boodschap
betekent dat er weer toekomst gloort voor het verpauperde volk van God,
dat is als een kudde zonder herder. De gemeenschap van God is
aangeslagen en geschonden. Ze is het aankijken haast niet waard. Nu
komt ze naar Jezus toe, want Jezus is het beeld bij uitstek van God,
die uitziet naar zijn volk en bekommerd is om zijn beschadigd imago.
'Als je wilt kun je me reinigen'.
Misschien klinkt dat reinigen ons vreemd in de
oren. Wat dat reinigen betekent wordt ons geleerd in het bijbelboek
Leviticus. Dat boek is het middelste van de vijf boeken van Mozes, ook
wel de Tora, de Wet genoemd. De Tora is de richtingwijzer en de gids,
die God zijn volk aanreikt om de juiste weg door het leven te vinden.
Eén van de kernwoorden van Leviticus is het woord 'rein'. In
de eerste lezing hebben we gehoord wat Mozes leert over het omgaan met
een melaatse, een onreine mens. Waarom zegt Mozes dat?
Het antwoord op die vraag is zowel eenvoudig als schokkend. Het volk
van God zal in onze samenleving een voorbeeld zijn van onderlinge trouw
en solidariteit. Het zal uitblinken in communicatie, en een warme en
liefdevolle gemeenschap zijn. Zo moet het een teken zijn van Gods
aanwezigheid onder ons en zijn zorg voor alle mensen.
Een melaatse mens besmet zijn omgeving. Daarom wordt deze om praktische
redenen uitgestoten. Het schokkende is dat Mozes deze melaatse tot
voorbeeld maakt van het volk van God als het ontrouw leeft en de
geboden laat voor wat ze zijn. Het volk is onrein, overspelig, het
schaadt niet alleen zichzelf, maar het schendt bovenal het gelaat van
God en maakt het vertrouwen in zijn aanwezigheid onder ons
twijfelachtig, ja: zelfs ongeloofwaardig. Een onreine, melaatse
geloofsgemeenschap wordt als een uitgestotene voor Gods aanschijn. Ja,
dit is schokkend! Want we moeten ons natuurlijk afvragen: hoe moet het
verder met een geloofsgemeenschap, die zich in het oog van God onrein,
dus onwaardig en niet geloofwaardig heeft gemaakt. Om het wat anders te
zeggen: wat doen we met een kerk, die haar aanzien in de wereld schade
toebrengt en haar gezag verliest? Het evangelieverhaal van deze dag
geeft ons een duidelijk antwoord. Keer terug naar Jezus, de Messias,
beeld en gelijkenis van God. Buig je hoofd, kniel voor hem neer en
vraag hem nederig
|
dat hij je bevrijdt van je ongeloofwaardig gedrag, van de schending van
je roeping en het verwaarlozen van je missie in deze wereld. Maar daar
moet nog iets bij, want anders maken we ons schuldig aan dikke en
tegelijkertijd lege woorden. Het volk van God, de geloofsgemeenschap,
is nooit vrij van zonde en falen, maar zolang zij zich dat bewust is
blijft ze in het juiste spoor. Ze verlaat echter de goede weg van de
Tora zodra ze haar onreinheid maskeert, goed praat of simpelweg
ontkent, ongeacht of dat stilzwijgend of met omhaal van veel woorden
gebeurt. Maar in ons verhaal van vandaag is de melaatse het beeld van
een uitgestotene. De enige die haar kan redden is Jezus Christus.
De melaatse zegt: 'als je wilt kun je me rein maken'. Als je wilt. Dat
betekent: als je kúnt. Enige voorzichtigheid is hier wel op
zijn plaats. De vraag betekent niet dat Jezus beschouwd wordt als een
wonderdoener of - erger nog - als een tovenaar. De melaatse vraagt niet
om een truc! In dat geval zou Jezus hem zonder meer hebben weggestuurd.
Maar Jezus zegt: 'ik wil'. Dus: ik kan je rein maken. Ik kan mijn volk,
mijn zusters en broeders reinigen. Als Jezus dit zegt raakt hij diep
ontroerd. Er staat letterlijk, dat hij tot in het ingewand ontstoken
werd. Niet zozeer wát hij zegt maar de gevólgen
van wat hij zegt gaan hem door merg en been. En dat gebeurt niet door
de knieval van de melaatse maar op grond van de gevolgen van Jezus'
antwoord. Jezus beseft tot in zijn diepste innerlijk dat hij zelf zal
worden uitgestoten om zijn volk te redden. Hij zal zelf tot een
melaatse gemaakt worden. Het antwoord aan de melaatse veroordeelt hem
tot het kruis, buiten Jerusalem, ver van de tempel en gehoond door zijn
kerkelijke leiders. Hij wordt en outcast, een verschoppeling,
uitgestoten en geminacht, verloochend en gehoond. Hij wordt een
melaatse en redt zó zijn melaatse gemeenschap, zijn
synagoge, zijn kerk.
De keuze van Jezus is natuurlijk ook bedoeld als
een Tora, een wegwijzer voor ons, die zijn broeders en zusters zijn. In
het belang van onze wereld moeten ook wij bereid zijn ons te laten
uitstoten. De tekst van Markus is klip en klaar. Jezus zegt: 'zie toe
dat je aan niemand iets zegt, nee wegwezen, toon je aan de priester en
offer voor je reiniging wat Mozes heeft opgedragen, als getuigenis voor
de mensen'.
Hoe gaan we om met dit laatste advies van Jezus? Ik laat u horen wat de
melaatse doet: 'maar nauwelijks weggegaan begint hij het meeste uit te
bazuinen en aan het gesprokene ruchtbaarheid te geven, zodat Jezus niet
meer openlijk een stad kan binnenkomen, maar daarbuiten moet blijven op
plekken in de woestijn; toch zijn zij naar hem toe blijven komen,
overal vandaan'. Deze ongehoorzaamheid aan Jezus' opdracht vind ik
schokkend. De melaatse, die zich genezen acht, loopt rond en bazuint
uit hoe Jezus hem gezond heeft gemaakt. Alsof bekering en genezing
gelijkstaan met reclameboodschappen en vetgedrukte koppen in de krant.
De kerk, die heel goed weet dat ze een zondige
gemeenschap is en dikwijls faalt in het volbrengen van haar roeping,
zal niet hoog van de toren blazen. Pas dan is ze in staat de weg van
Jezus te gaan. Zo'n kerk vind je niet in imposante gebouwen en
paleizen, in verborgen diplomatie, laat staan in een hooghartig
stilzwijgen. Zo'n kerk tref je aan in de woestijn, als een
randverschijnsel van de samenleving. Die kerk is als een uitgestotene
en grenst aan de buitenkant van onze maatschappij. Zo'n kerk durft zich
te verootmoedigen, bijvoorbeeld voor de joodse mensen in deze wereld,
als één van haar leden de holocaust ontkent. Naar
zo'n kerk zullen de mensen blijven komen, overal vandaan, en niemand
hoeft zijn lidmaatschap op te zeggen.
|
7e zondag door het jaar: Jesaja 43,
18-25; Marcus 2, 1-12 |
22 februari 2009, Paul
Minke OP
|
Jezus is
thuis. Mensen stromen naar hem toe om hem te zien en te horen. en zo
schrijft Marcus dan: Hij verkondigde hun zijn leer. Dat woordje 'leer'
heeft in onze oren niet zo'n prettige klank. Het doet denken aan
dogma's, leerstellingen, die wij hebben te beamen. 'Leer' doet denken
aan leergezag die ons regels en wetten voorschrijft. 'Leer' doet denken
aan uitspraken, die we niet goed kunnen begrijpen. Niet dat we niet
horen willen, maar wat we willen horen, is dat, wat te maken heeft met
ons leven, met onze eigen ervaringen en vragen, met alles wat ons leven
ten goede komt, heiligt, tot God voert. Maar Marcus beschrijft de leer
van Jezus niet in de vorm van stellingen maar hij laat het leven zien
in herkenbare verhalen en gebeurtenissen. Vandaag ligt Jezus' leer
besloten in het verhaal van de genezing van de lamme.
In het hart van mensen leeft een diep, sterk en fundamenteel verlangen.
Verlangen naar geluk, naar liefde en vrede, naar geborgenheid en
veiligheid, naar levenskracht en levenszin, naar wat meer is tussen
hemel en aarde. Jezus gaf woorden aan dit verlangen, diepte dit
verlangen bij mensen op wees een levensweg en bracht hen in beweging om
die weg te begaan. Geen wonder, dat waar Jezus verscheen, mensen zich
om hem verzamelen. Dat gebeurt nog steeds tot op de dag van vandaag.
Ook nu en hier. Wij zoeken U als wij samenkomen, hopen dat Gij aanwezig
zijt, zongen wij.
Het kan gebeuren, dat mensen hun eigen verlangen niet goed hebben
verstaan, niet hebben willen verstaan of misleid zijn en beschadigd
zijn geworden. Het verlangen is verminkt en misvormd, zó dat
het tégen hun geluk keerde. De kern van hun bestaan wordt er
door aangetast. Zij raken verlamd. Zij kunnen niet
vóór- of achteruit. Verstrikt zijn ze in hun
eigen ego. Zonde. Een zondaar is iemand, die niet meer kan gaan en
staan, iemand, die vastgelopen is, die de weg kwijt is, geen richting
ziet. Maar daar komt nog iets meer bij. Besef van zonde is ons
geopenbaard. Ons is het weten gegeven, dat er een God is, die ons
liefheeft en draagt, die zich met ons verbonden heeft, trouw is en van
ons trouw verwacht. Zonde is ontrouw aan God, zijn woord afwijzen, een
zich keren tegen Hem. Een zondaar snijdt zichzelf af van Degene, die je
het leven geeft en behoedt. Dit weten maakt het besef van de eigen
verlamming dubbel zo zwaar. Wat er dan nog te verlangen valt, verlamd
als je bent, is vergeving van Godswege.
"Men kwam een lamme bij Jezus brengen die door vier mannen gedragen
werd." De lamme kan niet gaan, hij is op hulp van anderen aangewezen.
Een zondaar kan zichzelf niet vergeven, heeft anderen, heeft God nodig
En wie zich zondaar weet, zijn verlamming erkent, mag hulp verwachten,
van
de samenleving, van de kerkgemeenschap, van u en van mij. Hij mag hopen
op vergeving, op bevrijding, hopen op
|
weer te kunnen gaan. Jezus zag
hun geloof, hun vertrouwen, hun verwachting in hun ogen. Hij zei: "Mijn
zoon, uw zonden zijn vergeven." In die 4 mannen herken ik de gelovige
en vertrouwvolle kerkgemeenschap, die met en voor elkaar bidt om
genezing, bevrijding en vergeving, om vrede. Ik geloof oprecht, waar
broeders en zusters zo bidden en vieren, God vergeeft niet omwille van
ons maar omwille van God zelf, die vergevensgezind is, zoals Hij dit
bij monde van de profeet aan zijn beproefde volk laat horen.
Zo denken niet de enkele aanwezige Schriftgeleerden, die bij zichzelf
zeiden: "Wat zegt die man daar? Hij spreekt godslasterlijk!" Dezen zijn
voor mij mensen, in wie het verlangen verstikt is geraakt, gestold,
ingeruild of vastgelegd in wetten, regels, in een weten zonder enige
twijfel. Het leven ligt vast, kent geen verrassingen, mist feeling voor
verwondering. In hun ogen zijn mensen die anders zijn en doen dan zij
weten, gewetenloos. Het zijn mensen die anderen zware lasten opleggen,
hoge drempels leggen, creativiteit dwarsbomen, bedenkingen hebben bij
alles wat nieuw is. Jezus gaat met hen geen discussie aan over zijn al
of niet terechte bevoegdheid. Hij volstaat met te zeggen: "Ik zeg u,
sta op, pak uw bed en ga naar huis," met dit helende teken de
Schriftgeleerden beschaamd achterlatend. Jezus voegt er nog wel aan
toe: opdat Gij zult weten dat de Mensenzoon macht heeft op aarde om
zonden te vergeven..Opdat gij zult weten: een woord niet alleen bestemd
voor de Schriftgeleerden, die daar waren maar door Marcus ook bedoeld
voor de geloofsgemeenschap, voor ons.
Iedereen stond er versteld van en ze verheerlijkten God en zeiden:
"Zoiets hebben wij nooit gezien." Wat zij door het gebeurde
wél begrepen: Gods menslievendheid en vergevingsgezindheid
zijn in deze mens verschenen. In deze Jezus onderneemt de Heer iets
nieuws: het begin is er al. Zij zien het. Vergeven zijn is weer kunnen
gaan, weer nieuw leven ontvangen, bevrijd uit je verlamming weer
perspectief zien, weer mogen verlangen naar het geluk, dat door Jezus
ons door God wordt geschonken. Of: niet meer acht hoeven te slaan op
wat voorbij is. Het is echt voorbij. Vergeving is: de weg weer mogen
gaan door de steppe, een begaanbare weg, zoals dat voor het Volk in
ballingschap gold, dwars door de woestijn. een weg, die voert naar het
beloofde land, naar wat Jezus noemt: Rijk Gods. Jezus woord van
ver-geving in naam van God is een baanbrekend woord.
Zoals het woord van Jesaja, dat hij verkondigde, hoopvol en troostend
was, zo wil Marcus met dit verhaal ons mensen, die soms naamloos,
kwetsbaar en weerloos door het leven gaan ons ervan overtuigen dat wij
in vertrouwen tot Jezus kunnen gaan, de Mensenzoon, aan wie God de
macht gegeven heeft om zonden te vergeven. Dat hij hét
antwoord is op wat wij ten diepste verlangen. Amen.
|
H. Drie-eenheid: Deuteronomium
4,32-40; Matteüs 28,16-20 |
7 juni 2009, Ernst
Marijnissen OP |
Drie is een getal dat wijst op de hemel, daar waar zon, maan en sterren
te zien zijn. Daardoor is drie ook het getal, dat vertelt van
wonderlijke dingen, die ons aardse denken op zijn kop zetten. De eerste
lezing uit Deuteronomium vertelt ons daarvan. God spreekt een volk aan
en maakt zich bekend als bevrijder van allen, die onderdrukt leven en
slachtoffer zijn geworden van de hebzucht, die het leven en
voortbestaan op aarde steeds meer bedreigt. God staat pal voor het
recht van de zwakken. Als het moet zal God zelfs zijn eigen volk -of we
nu spreken over het bijbelse Israël of over de kerk van Jezus
Christus- de rug toekeren, als dat volk zich gaat gedragen als de
andere volkeren. We mogen ons geen illusies maken. Wanneer christenen
-of joden- in hun midden onrecht toestaan, of dat nu van kerkelijke of
maatschappelijke aard is, zal God zich van hen teugtrekken. In dat
geval staat God niet aan onze kant, ook al beweert men dikwijls dat God
altijd bij zijn kerk verkeert. God kan dat niet maken. God zou alle
armen en gekwetsten schofferen. Om het anders te zeggen: zodra we de
kerk met God identificeren zullen de hongerlijders en armoedzaaiers in
onze samenleving zo'n God verwerpen, en terecht.
Daarom herinnert de eerste lezing ons aan het volk, dat God heeft
geroepen om zijn stem en woord te vertolken in deze wereld. De ervaring
van dit roepen en spreken worden ons overgeleverd in symbolen en
beelden. Denk alleen maar aan het vuur van het brandende braambos en de
tien plagen tegen Egypte. En als er verteld wordt, dat God de volkeren
voor zich uitjoeg, weg uit het land, dat aan zijn volk beloofd was, dan
is dat geen rechtvaardiging voor het uitdrijven van de Palestijnen uit
de huidige staat Israël. De volken, waarvan gesproken wordt,
zijn niet meer dan beelden van alle mogelijke soorten van afgoden,
slavernij, vraat- en hebzucht. God verdrijft mensen niet uit hun huizen
en bulldozert ze niet plat. Bij zulke gelegenheden en op zulke plaatsen
is er heinde en ver geen God te bespeuren. Die is dan allang met de
verdrevenen op de vlucht en ligt tussen de doden.
Wat heeft dit te maken met dat waarmee ik begon: drie is het getal van
de hemel?
Uit het getuigenis van het brandende braamboos weten we dat God zich
aan Mozes heeft bekendgemaakt als de Ik zal er zijn voor jullie. Jullie
zijn een volk van slaven en slavinnen. Jullie zijn mensen, die worden
uitgebuit door hoge en machtige mensen. Jullie zijn de slachtoffers van
een bepaald economisch en sociaal-maatschappelijk systeem. Jullie zijn
de mensen, die aan de basis liggen van de piramide, die naar de top
steeds maar toeloopt en waar de hebzucht al van verre zichtbaar is.
Daarom moeten we eigenlijk niet over God spreken, maar van de
Aanwezige. Dat zal ik dan nu ook verder doen.
De Aanwezige is vooral communiceren, gemeenschap stichten, gemeenzaam
zijn. De Aanwezige is leven, maar niet zomaar leven. De Aanwezige is
het leven delen, uitwisselen en vermeerderen. En met vermeerderen wordt
naar ons mensen toe bedoeld: het vergroten van de kwaliteit van het
menselijk bestaan, níet het bewerken van grotere aantallen
of vergroten van economische systemen. Daarom treedt God juist daar aan
het licht, waar mensen slachtoffer worden van andere mensen
én waar mensen samen komen, elkaar aanzien en hoogachten,
juist vanuit het inzicht dat je anderen niet over het hoofd mag zien of
doodzwijgen.
Ik spreek over die mensen, die omzien naar de ander en
gekozen
|
hebben
voor een leven in gemeenzaamheid, voor communiceren, het leven delen,
uitwisselen en vermeerderen. Deze manier van leven stelt hen in staat
beeld en gelijkenis van de Aanwezige te zijn en Deze present
te stellen in onze samenleving, waar juist daar, waar de welvaart
stijgt, het individualisme hoogtij viert en een bijna explosief
aanschijn krijgt. Zoals we weten is onze wereld nog ver verwijderd van
het leven samen delen, uitwisselen en vermeerderen. Er zijn nog nooit
zoveel vluchtelingen, asielzoekers, zwerfkinderen en daklozen geweest.
Nog nooit was er zoveel honger, zoveel ziekten en zoveel geweld tegen
weerloze burgers. Die blijven, met en zonder creditcrisis!
In het evangelie worden deze mensen in de acht zaligsprekingen
bemoedigend toegesproken door Jezus Messias. Daarom droeg de schare hem
op handen, hingen ze aan zijn lippen bij de sabbatsvieringen in de
synagogen, luisterden zij naar zijn onderricht in de tempel. In Jezus
wordt zichtbaar wat de betekenis is van een leven als beeld en
gelijkenis van de Aanwezige. Hij maakt simpele Galileërs tot
zijn leerlingen, niet de geleerde en hooggeleerde heren in Juda en
Jerusalem. Hij ziet dat de schare is als een kudde zonder herder. Hij
houdt niet op hen in gelijkenissen de geheimen te vertellen van een
wereld, waarin het gelaat van de Aanwezige oplicht, waar de godsnaam Ik
zal er zijn voor júllie de wereld van de hebzucht in de
schaduw stelt. Zo vader zo zoon: zo moeder zo dochter: oftewel"zo de
Aanwezige, zo degene die Deze present stelt.
Maar zeggen we wellicht: wij zijn niet als Jezus,
die van een simpele timmermanszoon uit Nazaret uitgroeide tot de
Messias van de Aanwezige. Dat dénken we, maar het is niet
zo. Vaak hebben we ons door theorieën en theologieën
van Jezus laten scheiden, omdat hij zó in de hoogte wordt
gestoken, dat we zijn kruis over het hoofd gaan zien en dus zijn lijden
met en voor de gekwetsten van deze aarde in onze harten laten
verdampen. Juist daarom heeft hij na het laatste avondmaal voor de
leerlingen van alle eeuwen gebeden. Juist voor allen, die zijn leerling
willen zijn heeft hij de Geest van de Aanwezige beloofd en heeft hij
ons bezworen altijd naar die Geest uit te zien, haar af te smeken om
ons leven met en voor anderen te communiceren, te delen en te
vermeerderen.
Dat zijn drie geschenken van de hemel. Drie
geschenken van boven of de overzijde van ons bestaan: de Aanwezige, de
bron van leven; vervolgens Messias Jezus, die beeld en gelijkenis van
de Aanwezige is geworden; tenslotte wij allen samen, die blijven roepen
om zijn geest, opdat vandaag de dag de wereld van de Aanwezige
zichtbaar wordt en tegenwoordig komt. Drie geschenken, die het
aanschijn van de wereld kunnen vernieuwen.
Als we kiezen voor leven in gemeenzaamheid, en dus voor communiceren,
het leven delen, uitwisselen en vermeerderen, dan beperken we dat
natuurlijk niet tot vrienden, familie, collega's en geestverwanten! Als
we het leven willen vermeerderen betekent dat
vóór alles dat wij de kwaliteit van de
samenleving willen verhogen en verdiepen. We zijn in dat opzicht uit op
het verwekken van een groot volk, een koninklijk priesterschap als een
onweerstaanbaar teken van Gods aanwezigheid. Maar niet wij zijn het,
die de toekomst van dat volk bepalen. Daar laten we ons door de
Aanwezige gezeggen. Niet de aarde vernieuwt de hemel, maar de hemel de
aarde! Dus blijven deze drie: zijn stem, zijn gelijkenis, zijn warmte.
Zo u wilt: vader, zoon en geest. De Aanwezige. Ik zal er zijn: voor
júllie.
|
Sacramentsdag: Exodus 24, 3-8; Marcus
14, 12-16, 22-26 |
14 juni 2009,
André Lascaris OP |
Over drie kwartier begint in Huissen weer de Umdracht te trekken. Al
vanaf de Middeleeuwen trekt ment langs een bepaalde route, langs de
oude vestingwerken om zo de stad te zegenen. Eigenlijk is het de
bedoeling dat iedereen meetrekt, maar tegenwoordig staan er veel mensen
langs de kant. Oorspronkelijk voerde men in een dergelijk processie de
relikwieën mee, die de stad rijk was. Voorwerpen dus die te
maken hadden met een heilige, een stuikje van zijn of haar gebeente of
iets anders dat in zijn/haar leven een rol had gespeeld. Later ging men
ook het brood dat in de eucharistie was gebruikt meevoeren in, wat men
noemt, een monstrans. De leiding van de kerk verbood dat aanvankelijk,
- het brood uit de eucharistie is geen relikwie - maar moest
uiteindelijk toegeven aan de populariteit van dit nieuwe gebruik: zoals
een relikwie droeg men ook de hostie rond.
Een van de gevolgen was dat de aandacht steeds meer op het stukje brood
werd gericht en dat er een soort stollingsproces optrad van de gehele
kerk. Men had eerbied voor de hostie die met alle glans werd omgeven,
zo zeer zelfs, dat men aarzelde ter communie te gaan. Er ontstonden
diensten - woorddiensten - naast de eucharistie, die zich later
ontwikkelden tot de protestante zondagsviering van preek en gezang. .Er
werd veel gepraat over de manier waarop Jezus aanwezig kon zijn in het
brood en in de wijn. Was dat door transsubstantiatie, consubstantiatie,
transfiguratie, of transsymbolisatie? Dat schiep een kloof tussen de
theologen, de eucharistie en de gewone mens. Pas begin twintigste eeuw,
vorige eeuw, kwam er een liturgische beweging op gang die dit
veranderde.
Want brood en beker delen is allereerst een beweging - een beweging
tussen mensen en tussen God en de mensen. Het is een teken van
verbondenheid. In de eerste lezing gaat het uitdrukkelijk om een
sluiting van een verbond. Een verbond met God. De manier waarop is
zeker niet onze manier. Maar het volk gaf het beste wat het heeft: de
stieren vertegenwoordigen het volk, en daarvan het beste is weer het
bloed. Want het bloed is volgens de oude inzichten levenskracht. Het
volk geeft zijn levenskracht aan God - het bloed wordt voor de helft
tegen het altaar uitgegoten. Vervolgens wordt Gods levenskracht over de
mensen gesprenkeld..
Het is een gebeuren vol beweging en daarbij wordt de tekst van het
verbond tussen God en de mensen gelezen; bij een verbond is het altijd
zo, dat de sterkere, God, belooft op te komen voor de zwakkere,
Israël, de mensen. Het evangelie laat Jezus zeggen dat hij een
nieuw verbond wil sluiten
tussen God en de mensen, alle mensen deze keer.
|
En de verbondenheid
wordt niet uitgedrukt met het slachten van stieren. Jezus geeft niet
het beste van zijn bezit, - hij heeft geen bezit - hij geeft zichzelf.
Hij vertrouwt zijn leven toe aan God, de sterkere, in het vertrouwen
dat God betrouwbaar is en eenmaal zijn regering zal uitbreiden over
heel de wereld zonder geweld te gebruiken. En dat leven, zijn
levenskracht, zijn bloed, wordt in het teken van wijn samengebundeld.
Hij zegt 'dit is mijn lichaam' en 'dit is mijn bloed. En dat kleine
woordje 'dit' verwijst niet alleen naar het stukje brood en de slok
wijn in de beker, maar ook naar het hele gebeuren van mensen die bij
met elkaar brood en wijn delen en zo met God delen. Jezus is
tegenwoordig in heel het gebeuren van biddend God danken, het opstaan,
naar voren gaan, het nemen en eten van brood en wijn en weer
terugkeren.
Het belangrijkste is niet een gesprek over de vraag hoe Jezus hier en
nu aanwezig is in het delen van brood en wijn. Waar het werkelijk om
gaat is dat Jezus in ons aanwezig is wanneer wij straks deze ruimte
weer gaan verlaten en de wereld en het gewone leven weer ingaan. Het is
van belang dat wijzelf getransformeerd worden, een beetje andere mensen
zijn geworden. Zijn wij bezield met de geestkracht van Jezus? Worden we
in beweging gebracht door zijn ademtocht? Zijn wij zo goed als Jezus,
zo goed als God?
Het gebeuren hier in deze kapel is een uur van bezinning, van op adem
komen, van nieuwe krachten opdoen, onze hoop en ons vertrouwen
versterken, het vuur van de liefde in ons laten ontsteken. En dat
gebeurt door hier zingend, biddend, luisterend en delend samen te zijn.
Een paar dagen geleden verteld iemand mij hoe zijn twee dochters buiten
aan het spelen waren. Er kwam een schoolkameraadje voorbij die vroeg of
hij mee mocht doen. Zijn oudste dochter is nog al dominant en zei
'nee'. De jongste dochter was het daar niet mee eens;.het reustaat: een
felle ruzie tussen de drie kinderen. Zijn vrouw riep ze naar binnen,
sprak helemaal niet over die ruzie, maar gaf ze alle drie limonade en
stuurde ze weer naar buien. De ruzie was over. Het samen drinken had
hen verenigd, de vijandschap geslecht.
Op een dieper niveau, in een groter verband kan het samenzijn en het
brood en beker delen ons verbinden met elkaar, met Christus en met God,
zodat wij in deze wereld het lichaam van Christus worden, hem
vertegenwoordigen, hoe krakkemikkig soms ook, en deze wereld open te
maken voor de tijd dat God alles in allen zal zijn.
|
12e zondag door het jaar: Job
38,1-11;Marcus 4,35-41 |
21 juni 2009, Mies
Singendonk OP |
Wat is dat toch met het lijden?
Ongeluk, het is bekend, treft zonder aanzien des persoons. Ook al kun
je het niet verdragen, ook al kun je dít er niet bijhebben.
Het ís er. En het is ook niet eerlijk verdeeld.
Er wordt niet eerst aan ons gevraagd of wij misschien een emmertje uit
de oceaan vol leed voor onze rekening willen nemen. Nee, we krijgen
gewoon ongevraagd onze portie tegenspoed.
Daarom vragen we rekenschap als we getroffen
worden door ziekte en verlies: "Waar heb ik dat aan verdiend"? Of,
zoals Geert Mak dat beschrijft over goed bijbelvaste mensen bij de
Watersnoodramp van 1953: "Heere, Heere wat hebben wij gedaan!"
Dit zijn twee reacties op het lijden. De ene
reactie is: ik heb toch mijn best gedaan, dan is het toch rechtvaardig
als ik loon naar werken zou krijgen? Kijk eens naar mijn buurman, die
is zo brutaal als de beul, trekt zich van niemand wat aan en die gaat
het gewoon voor de wind! De andere reactie is: Ik ben toch Godvrezend,
maar is er dan toch iets aan mij waarom God mij wil straffen?
Dit zijn reacties van gekwelde mensen van alle
tijden. Ook van nu.
Je wil altijd een reden hebben. Want als er geen reden te vinden is,
dan ben je niet alleen verontwaardigd over het onrecht dat jou treft
maar dan is het ook nog eens zinloos!
Als iets zinloos is, dan is dat een ervaring van verwarring grilligheid
en onvoorspelbaarheid: de chaos van een woeste oceaan.
|
Sommigen hebben het gevoel dat God ons bespeelt alsof we
marionettenpopen zijn, en met ons doet naar het hem invalt. Zoals een
kat met een muis speelt tot de aardigheid er af is. Een uitermate
beangstigende ervaring van chaos.
Het boek Job staat er vol van. Blijft een mens ook rechtvaardig en wijs
als ongeluk hem treft? Die vraag wordt in het wijsheidsboek Job
gesteld. Het is de hemelbewoner Satan die wil weten wat er van Jobs
rechtvaardigheid overblijft, als hij maar genoeg gekweld wordt. Satan
is hier de personificatie van het lot. De willekeur van het lot wordt
niet aan God toegeschreven.
Tegenover het lot staat de wijsheid.. Job roept
net als iedereen: waarom ik? Waarom nu? Maar in Hoofdstk 28 van het
boek laat de auteur zijn hoofdpersoon Job de wijsheid bezingen. De
slotzin van dat hoofdstuk over de wijsheid luidt in de Naardense
vertaling: "..en zei tot de mens: zie, de Heer vrezen, dat is
wijsheid,- wijken van het kwaad is verstand"!
Wat heeft de God van Job, die ook onze God is, ons
te zeggen? En wat het evengeliegedeelte van vandaag?
Dit heeft het ons te zeggen: omdat het leven zich even grillig kan
gedragen als een stormachtige zee, hebben we wijsheid en vertrouwen
even hard nodig als lucht, als brood. We zijn niet geboren met
zeebenen, die oefen je.
Daarom worden wij opgeroepen tot wijsheid en vertrouwen als actieve
levenshouding. En daar mogen we voor bidden, iedere dag.
|
13e zondag door het jaar: Wijsheid
1,13-15+2,23-24; Marcus 5,21-43 |
28 juni 2009, Henk
Jongerius OP |
Als er in
evangelieverhalen bepaalde getallen worden genoemd, ben ik altijd op
mijn hoede of wordt ik heel nieuwsgierig. Als ik vandaag tot tweemaal
toe het getal twaalf hoor, weet ik dat er iets gezegd wil worden over
het volk Israël met zijn twaalf stammen. Dat vermoeden wordt
nog versterkt als ik hoor dat het over de overste van de synagoge gaat.
Zijn dochtertje is dodelijk ziek, maar Jezus zegt dat hij naar haar toe
zal gaan. Hij is immers gekomen om het volk Israël opnieuw tot
leven te brengen. Zo presenteert Marcus Jezus als de man van God die
helend en genezend onder mensen wil zijn. In hem wordt voelbaar wat de
betekenis is van de naam Jaïrus:
'God ziet naar hem om'.
Maar als Jezus onderweg is, heeft er een bijzondere gebeurtenis plaats
die ons iets duidelijk wil maken over wie Jezus ten diepste is. Een
vrouw die twaalf jaar aan bloedvloeiingen leidt, raakt de zoom van zijn
kleed aan. Dat lijkt een toevallig gebeuren maar in feite verwijst
Marcus hier naar een passage uit de Profeet Zacharia waar wij kunnen
lezen: 'In die dagen zullen tien mannen uit volken van allerlei taal
vastgrijpen de slip van de mantel van een Judese man en zeggen: wij
willen met u gaan want wij hebben gehoord dat God met u is'. (Zach 8,23)
In die vrouw reikt Israël zelf naar de slip van Jezus' mantel,
dat wil zeggen naar zijn gebedsmantel die gedragen wordt door een mens
die helemaal één was met de Tora. Door het
vertrouwen dat de vrouw - en in haar het volk van Israël -
stelt in de mens die, zoals wij hoorden in het boek van de Wijsheid
'een afspiegeling is van Gods eigen wezen', wordt zij genezen!
|
Voor wij bij de synagoge komen, horen wij dat wij ons volledig mogen
toevertrouwen aan het woord van de Schriften, want daarin wordt ons
opstanding uit dood en ellende verkondigd. De mens die zoals wij
hoorden in de psalm met vertrouwen uitziet naar de hand van de Meester,
onze Schepper, zal niet teleurgesteld worden maar ervaren hoe God zich
over ons ontfermt. Wij zijn immers niet voor de dood geschapen maar om
te leven voor zijn aangezicht. Zo wordt de mens in zijn oorspronkelijke
schoonheid hersteld.
In Jezus is ons de mens verschenen die het ware gezicht van de kerk, de
nieuwe synagoge, zal opdelven zodat in mensen voelbaar gaat worden dat
wij gekend en bemind zijn 'van eindeloos en zo vlakbij als zwarte,
blauwe, rode, grijze mensen zijn'.
Als God ergens zichtbaar wil worden dan is het in mensen in wie de
kracht van opstanding voelbaar wordt, in wie het allereerste
scheppingswoord waarheid wordt, mensen derhalve die dat oorspronkelijke
licht laten zien, die leven in het vertrouwen dat de Eeuwige in staat
is ons op te richten uit dood en verdriet en ons gezicht weer nieuwe
glans geeft.
Moge de kerk, zoals Jairus, haar vertrouwen stellen in het woord van
God die ons nabij komt in mensen die naar elkaar omzien en niet aflaten
te geloven in het goede in ons! Laten wij ons toevertrouwen aan het
scheppende licht van God dat ons als een mantel wil omgeven en ons de
ogen zal openen voor de vreugde van het leven. Zo mogen wij opnieuw tot
leven gebracht worden door de goede woorden van Jezus die een licht
doen schijnen op ons levenspad. En Hij die het werk van zijn handen
nooit verlaten zal, moge nieuwe kracht in ons wakker maken zodat wij
opgericht worden als bloemen die het licht van de dag begroeten.
|
14e zondag door het jaar:
Ezechiël 2,2-5; Marcus 6,1-6 |
5 juli 2009, Paul Minke
OP |
Het is sabbat, de rustdag van
de Heer. Jezus is in Nazaret, zijn vaderstad. Hij begeeft zich naar de
synagoge en geeft daar onderricht. Wijze woorden, zo erkennen zijn
plaatsgenoten. Hoe is dit mogelijk? Dat kan toch niet, hij de zoon van
de timmerman, een van hen? Geen gezagsdrager, geen bevoegde Rabbi, geen
erkende Schriftgeleerde? En zij namen er aanstoot aan dat hij
pretendeert te zijn wat hij niet was. Maar Jezus pretendeerde helemaal
niet een gezagsdrager te zijn, een Rabbi of een Schriftgeleerde. Hij
noemde zich een profeet.
Maar de Nazareners kennen hun eigen lange geschiedenis niet. Het lijkt
erop, dat zij nooit van Amos hebben gehoord, een schapenfokker, die in
niet mis te verstane woorden het onrecht in Israel aanklaagde en die
door de priester van Betel werd weggestuurd met de woorden: "Ziener, u
moet maken dat u wegkomt. Verdwijn maar naar Juda." Profeten beroepen
zich erop rechtstreeks door God geroepen te zijn om die woorden te
zeggen, die Hij, God, hen in de mond legde. Hun bevoegdheid ontvangen
zij van God en van niemand anders. Ook Ezechiël en Jeremia,
hoewel beiden waarschijnlijk zelf priester, zullen voor hun spreken
zich nimmer beroepen op hun ambt. Profeten vind je onder alle rangen en
standen, mensen uit het volk, zonder horig te zijn aan welk gezag dan
ook dan dat van God alleen. Zij zijn de luizen in de pels van
religieuze en wereldse gezagsdragers, zij laten zich niet het zwijgen
opleggen. Zij willen gehoord worden ook al staan zij tegenover een
nukkig en weerbarstig volk en gezag.
Samenleving en kerk hebben profeten nodig. Gelovige mensen, die niet
bang zijn zich te keren tegen de gevestigde orde, die geneigd is zich
vast te bijten in tradities en privileges. Een orde die deze
voorrechten zelfs vaak religieus rechtvaardigt en zichzelf zelfs
sacraliseert, als zijnde een door God gewilde orde. Profeten zijn
nodig, die kritisch kijken naar onze één wordende
wereld met grote politieke machten, wereldwijde overlegorganen,
multinationals en technologische en wetenschappelijke organisaties.
Vergeten wordt door hen vaak de mensenrechten, ethische regels, de
belangen van de kleine mensen en het milieu waarin wij leven. Profeten
zijn nodig, die onverbloemd het feilen en falen in de samenleving onder
woorden brengen en de verantwoordelijken erop aanspreken en die daar
niet voor terug schrikken ook al is dit niet zonder gevaren. Aan deze
profetische kritiek en protest tegen alle leed en verdriet, dat als
gevolg van al het kwaad mensen en volken wordt aangedaan, ontkomen
wellicht ook wij niet, wij die leven in een welvaartstaat. Deze
profeten, nee, zij komen niet uit het centrum van de macht, maar van de
andere zijde van de samenleving, mensen uit het volk, die het niet
verdragen kunnen, hoe
|
de samenleving ontspoort, rechten wordengeschonden, de sterksten worden
bevoordeeld.
Ook de kerk heeft profeten nodig. Ook daar kan macht corrumperen,
kunnen tradities, regels en gewoonten het geloven verstikken, kan zij
mensen knechten en hen de vreugde van het geloof ontnemen. Maar er is
meer, dat ons toch wel even te denken moet geven. In het alledaagse
leven speelt de godsdienst geen enkele rol meer. De samenleving is
geseculariseerd. Het geloof is een privézaak. Daar praat je
niet over tenzij in eigen kring, onder geloofsgenoten. Uitkomen voor je
geloof dat is er niet meer bij. Het lijkt een taboe. Ik vermoed, dat
velen het de Islam kwalijk neemt dat zij dat wél doet. Maar,
we hebben toch een boodschap voor de wereld van onze tijd? Ook voor
mensen van vandaag is het evangelie goed nieuws, blijde boodschap, een
woord van hoop, bevrijding en menselijkheid, een weg naar diepe vrede
en geluk, een kostbaar visioen. Toch niet iets om te verzwijgen, te
verstoppen, te neutraliseren? Geloven in deze tijd vraagt van ons meer
dan ooit God zichtbaar maken in alles wat we doen,
geïnspireerd vanuit ons geloven en belijden.
Profeten, zij allen spiegelen zich aan Jezus of ze het nu beseffen of
niet. Wij weten niets over het leven van Jezus van
vóór zijn openbaar optreden, maar ik neem aan dat
hij ook voordien scherp om zich heen heeft gekeken, gezien heeft
hoezeer mensen speelbal waren van de machtigen in die dagen en hij
geraakt was door het lot van velen die hij dagelijks ontmoette. Hij
kwam door zijn ervaringen met deze mensen, armen en zieken, gehavende,
verworpen en ongetelde mensen tot een heel ander visioen: de menselijke
geschiedenis moet radicaal worden vernieuwd, de rollen moeten worden
omgekeerd, de kleinen moeten worden gezien. Hij kon noch wilde langer
zwijgen, ook al nam men aanstoot aan hem.
Ook wij, gedoopt in Jezus Christus, vervuld van zijn Geest, ook wij
zijn geroepen om ons te spiegelen aan de profeet Jezus, scherp kritisch
te zijn ten aanzien van samenleving en kerk, in eigen omgeving. Het
gaat erom in Jezus'spoor te treden, helend, bevrijdend en vernieuwend.
En zo ook het evangelie te doen oplichten en hem present te stellen.
Waar nodig profeet te zijn, onheil benoemen waar onheil gebeurt, mensen
worden gekwetst, onrecht wordt gerechtvaardigd. Profetisch optreden
sluit in de bevordering van de waardigheid van elke mens.
Samenleving en kerk hebben profeten nodig. Waar deze ontbreken zijn wij
letterlijk aan de goden overgeleverd. Jezus kon in Nazaret geen
wonderen doen, wonderen van liefde en goedheid juist omdat de
Nazareners hem als profeet niet erkenden noch hoorden. Waar kritiek
verstomt, protest wordt gesmoord, de stemmen zwijgen, daar wordt het
kwaad gediend, verdwijnt het geloof in God en mens, vervliegt de hoop
op vrede en neemt het zinloos geweld toe. Amen.
|
15e zondag door het jaar: Amos
7,12-15; Marcus 6,7-13 |
12 juli 2009, Theo Koster
OP |
Zoals
in het verhaal van Toon Tellegen de mier en eekhoorn samen op pad zijn,
zo zendt Jezus vandaag zijn leerlingen twee aan twee op pad.
Jezus had van God de opdracht gekregen om Gods koninkrijk te
verkondigen. Jezus noemde God bij voorkeur 'vader'. Dat doe je niet
zomaar, iemand vader noemen. Dat Jezus God vader noemt laat zien, dat
hij een groot vertrouwen had in God. En God had vertrouwen in Jezus. In
Jezus liet God zien, wat zijn koninkrijk de mensen brengt: vrede,
genezing, licht en warmte, een eind aan alle angst, want voor spoken,
hier onreine geesten en duivels genoemd, is in Gods rijk geen plaats.
Mensen werden door Jezus genezen, zagen door een ontmoeting met Jezus
het weer zitten, voelden zijn warmte, en spoken: die joeg Jezus weg of
gingen er uit zichzelf vandoor als Jezus in de buurt was. Het rijk van
God was dus in Jezus aangebroken, maar de meeste mensen wisten dit nog
niet, of zij gedroegen zich als de mammoet: ongeïnteresseerd.
Jezus zendt vandaag zijn leerlingen op weg om de doen wat hij deed. De
leerlingen moesten vertellen dat Gods rijk dichtbij is, zodat de mensen
zich zouden keren naar dat rijk, en hun tijd niet zouden verspillen. De
leerlingen hoefden niet, zoals Jezus, alleen op weg te gaan. Net zoals
velen van ons hier hadden zij niet zo'n groot vertrouwen in God als
Jezus had. Dan is een maatje die je op de goede weg houdt een steun en
toeverlaat, want niet overal waar het warm is, is het rijk van God; en
ook in het ziekenhuis worden mensen genezen, maar dat wil nog niet
zeggen dat we in ziekenhuizen het rijk van God zullen vinden.
De eekhoorn en de mier waren echte maatjes van elkaar; wat de een niet
wist, wist de ander en andersom, net zoals wij hier in deze kapel als
maatjes elkaar op weg houden. Zij ontmoeten onderweg de mammoet en die
lijkt in hen geïnteresseerd, want hij vraagt wie ze zijn. Al
snel blijkt zijn aandacht niet oprecht; hij doet niet veel meer dan
gapen, verveeld kijken en op een sprietje hooi kauwen. Anders is het
met de mier en de eekhoorn; die stellen de ene vraag naar de ander,
verbazen zich, doen hem suggesties, maar het kan de mammoet geen fluit
schelen; hij schudt zelfs zijn hoofd om de mier en de eekhoorn niet
meer te zien. En dan doen de mier en de eekhoorn wat Jezus zijn
leerlingen aanraadt: is er een plaats waar men je niet ontvangt en niet
naar je luistert, ga daar dan weg. Met andere woorden: als mensen al
niet in jóu geïnteresseerd zijn, dan zal het
koninkrijk van God niet aan hen besteed zijn.
De eekhoorn heeft het hiermee moeilijk; hij wil de mammoet zo graag
helpen. Heel voorzichtig vraagt hij aan de mier: zouden we hem aan
|
tijd
kunnen helpen? En dan horen we een wijze uitspraak van de mier.Om deze
uitspraak meer diepte te geven kijken we eerst nog even naar het
evangelie.
De leerlingen mogen niets meenemen onderweg dan alleen een stok, een
stel sandalen en de kleding die ze droegen. Wie zoals de eekhoorn en de
mier niets bij zich heeft om zich zorgen over te maken, kan al zijn
aandacht besteden aan de mensen die hij onderweg ontmoet. Wie niets te
verliezen heeft hoeft niet bang te zijn, is vrij voor het enige dat
werkelijk telt: Gods koninkrijk, dat onder mensen verborgen gaat.
Je merkt dat als je bijvoorbeeld honger krijgt of je sandaal kapot
gaat. Mensen die niet alleen maar bezig zijn met hun eigen zaken,
mensen die niet gevangen zitten in zorgen zullen zien, dat je hen nodig
hebt en zich over je ontfermen. Als jij er niet aan gedacht hebt je
knuffel mee te nemen op vakantie, en vol verdriet dit in de avond tegen
je moeder of vader zegt is de kans groot,dat deze jou je knuffel geeft;
je ouders weten immers wat belangrijk voor je is.
Dit is wat Jezus zijn leerlingen en ons wil meegeven: zeul onderweg in
je leven niet van alles en nog wat mee, want dat leidt maar af. Wat
werkelijk belangrijk voor je is, weet jouw vader in de hemel, en die
Vader in de hemel, zijn koninkrijk, kom je tegen in de mensen die je
ontmoet.
De mier heeft dit uitstekend begrepen. We hebben alle tijd, had de
eekhoorn tegen de mammoet gezegd. Menigeen van ons weet hoe kostbaar
het is iemand te ontmoeten die alle tijd heeft. Aan de mammoet is dit
niet besteed blijkens zijn reactie. Op de voorzichtige vraag van de
eekhoorn of zij de mammoet niet aan tijd kunnen helpen, is de resolute
reactie van de mier: nee, onze tijd past hem niet. Deze mammoet leeft
in een andere wereld, een wereld waar geen plaats is voor verwondering,
verrassingen, dus geen plaats voor God en zijn koninkrijk. Onze tijd
past deze mammoet niet, is te krap voor hem. Als mensen groot zijn,
volwassen, kan het gebeuren, dat zij in een andere wereld gaan leven
dan kinderen, een wereld waarin geen plaats is voor God en zijn
koninkrijk.
Sommige mensen hebben net als de mammoet absoluut geen tijd en zien
niet, wat kinderen wel zien: dat mensen, elk mens die je tegenkomt, de
moeite waard is, niet omdat zij/hij die verdient, maar gewoon om wie
zij/hij is: een mensenkind, een cadeautje van God.
God trekt er zich niets van aan als mensen geen tijd voor Haar hebben:
Haar rijk is begonnen en zet zich door. Aan ons de vraag: nemen we de
tijd om ons zonodig om te keren, zodat we zien, onze ogen open gaan
voor Gods rijk dat al zodichtbij is? Gelukkig krijgen wij kinderen,
zijn er hier in ons midden kinderen die onze aandacht durven vragen
voor wat werkelijk belangrijk is.
|
16e zondag door het jaar: Jeremia
23,1-6; Marcus 6, 30-34 |
19 juli 2009, Antoon Boks
OP |
Het evangelie beschrijft mensen
als verloren schapen, die van alle kanten naar Jezus toekomen. In Aruba
vroegen een paar kenners me wat er gebeurde als er honderd schapen in
een weiland liepen en er een over de afrastering sprong. Mijn antwoord
was dat er dan 99 op het weiland achterbleven. De kenners zeiden, dat
ik het helemaal mis had, want er bleef er geen een over, omdat schapen
zo dom zijn dat ze allemaal achter die eerste aangingen! Dat is
natuurlijk de reden, dat herders goed moeten opletten, anders komen die
schapen vroeger of later in moeilijkheden. Ik weet niet hoeveel van ons
hier in de kapel het goede antwoord gegeven zouden hebben, want
misschien bent u ook wel een kenner, omdat er bij Angeren een kudde
schapen rondloopt!
De mensen van de Bijbel wisten natuurlijk wel wat het betekende als er
over herders gesproken wordt. En als God, door de mond van Jeremia
zegt, dat hij niet zo blij is met de leiders van Israel, omdat ze de
verantwoordelijkheid voor het volk niet op zich nemen, dan gaat God
zelf aan het werk om de overgebleven schapen bij elkaar te brengen en
dan gaat God echte herders aanstellen.
Er is natuurlijk een groot verschil tussen de mensen van Jezus' tijd en
ons. Of valt het nogal mee? Zij en wij hebben het moeilijk om wat
afstand te nemen van onze verantwoordelijkheden in ons dagelijks leven.
Zijn we blij met de communicatiemiddelen? In sommige ziekenhuizen en
het concertgebouw worden onze mobiele telefoons automatisch
uitgeschakeld. Soms is het heerlijk, als we eens niet bereikbaar zijn.
Gelukkig hadden Jezus en zijn leerlingen geen mobiele telefoons, maar
ze hadden wel zin in rust en kalmte. Heel wat hopeloze mensen waren
daar ook naar op zoek en kwamen bij Jezus en zijn leerlingen, want ze
waren "als schapen zonder herders." Jeremia heeft het niet zo op de
politieke en religieuze leiders van Juda, die het volk de verkeerde weg
opstuurden. Deze leiders waren slecht en hun leefwijze zorgde voor de
vernietiging van de stad, het land en het volk. Het volk had goede
bestuurders nodig om het te leiden. Daarom nam God zelf deze taak op
zich. Een ideale, toekomstige koning zou het volk bijeen brengen. Hij
zou er voor zorgen, dat het volk van God echt zou blijven bestaan.
Jezus is onze herder door wat hij ons vertelt. Toen hij de menigte zag,
had hij met hen te doen. Uit de boot stappend ziet Jezus een grote
menigte. Hij ziet wat ze nodig hebben, daarom onderricht hij hen. Zowel
de mensen van toen als wij willen die lessen wel hebben.
Daarom
beginnen we deze
viering iedere keer weer met het Woord van God. We zoeken naar het
goede nieuws over God en daarom zijn we vandaag weer bij elkaar gekomen.
|
Die door God beloofde herder is gekomen en hij geeft onderricht aan
zijn kudde. Hij is de goede herder, want God wil niemand verlaten. Door
Jezus krijgen ze te horen over het koninkrijk van God, want God houdt
van ons en van ons; hij wil onze zonden vergeven. Ook al behandelt de
wereld ons als onbelangrijke mensen, in de ogen van God zijn we de
eersten; Gods koninkrijk moet er een zijn van rechtvaardigheid, vrede
en liefde.
Jezus wil ons leren, dat als we zijn lessen aanvaarden en het
koninkrijk van God in ons midden ontvangen, dat we dan ook andere
mensen moeten behandelen zoals God dat doet: we moeten elkaar
liefhebben, de vreemdeling in ons midden verwelkomen; zelfs de vijanden
vergeven; zorgen voor de armen en uitgestoten mensen aanvaarden aan
onze tafel.
Volgens wat we horen in het evangelie volgens Markus was Jezus populair
onder veel mensen. Ze lopen soms hele afstanden om hem te vinden, bij
hem te zijn en naar hem te luisteren. Wat de politieke en religieuze
leiders van Israel niet klaar kregen, dat doet Jezus - hij zorgt voor
het volk zoals Jeremia dat beloofde, "... hij zal met bekwaamheid
regeren en hij zal het land rechtvaardig en eerlijk besturen."
Medelijden is het kenmerk van de herder. Lesgeven was zijn eerste
antwoord op de noden die de mensen hadden. Volgens de Televisie leven
we in moeilijke tijden, maar heel veel mensen kunnen nog steeds eten en
drinken, voor onszelf en onze gezinnen zorgen. Hoe leven we? Zijn we op
de goede weg of dwalen we maar wat rond? Jezus is de herder die voor
ons echte voedsel zorgt - wijsheid. Daarom komen we zo vaak bij elkaar
om in de Eucharistie die wijsheid te krijgen in het Woord en de
Maaltijd die we delen.
Was de menigte wel blij met wat er gebeurde? Goede en slechte mensen;
rijken en armen; gezonden en zieken aten aan dezelfde tafel. Ze waren
allemaal welkom en werden gelijk behandeld. Ik vraag me af of ze het
begrepen en hun leven lieten veranderen? Toen ze elkaar later nog een
keer ontmoeten, behandelden ze elkaar toen anders? Lieten ze oude
ruzies rusten, vergaven ze oude wonden? Deelden ze hun eten met elkaar,
gaven ze anderen evenveel als ze zelf kregen? Als dat gebeurde, dan
hebben ze het begrepen. Maar laten we eerlijk zijn: al die vragen
kunnen ook aan ons rond dit Woord en deze tafel gesteld worden.
Wat voor verandering komt er in ons leven als we dit verhaal horen en
hetzelfde voedsel delen? Hopelijk leven we allemaal volgens de woorden
van Jezus.
|
|