PREKEN VAN DE DOMINICAANSE GEMEENSCHAP TE HUISSEN: Door het jaar 2009 (B)


   3de zondag door het jaar Jona 3,1-5+10; Marcus 1,14-20 Antoon Boks OP   


apostelenZusters en broeders. Vijf en een half jaar geleden, op het eind van mijn eerste preek in deze kapel, kwam ik met goed nieuws: Ik ben niet een totaal onbekende voor jullie want ik heb een broer hier, Jan, jullie kennen hem allemaal. Vandaag begin ik met goed nieuws: voor de zekerheid, wij hebben een nieuwe prior. Iedereen kent hem, want hij is pas 42 jaar hier in Huissen. Dan is het volgens mij niet meer nodig om te vertellen dat hij Henk Jongerius heet. Maar wij hebben vandaag meer goed nieuws; - afkomstig van een heel goede profeet, een profeet van een A-merk, zoals een bij ons allemaal bekende grootgrutter het zal aangeven, of om het anders te zeggen een 10+ profeet . God geeft hem een opdracht en hij gaat meteen aan het werk om die opdracht uit te voeren. Hij preekt en de toehoorders bekeren zich en de zending komt tot een goed einde. Toen ik bezig was met deze preek, moest ik denken aan een Portugese mevrouw in Aruba, bij wie de getuigen van Jehova op bezoek kwamen. Die hadden hun boodschap klaar, alleen die mevrouw zei: 'Wacht eens even, laten we niet alleen die door jullie geciteerde losse tekst lezen, maar de hele bladzijde.' Dat was niet nodig, maar die mevrouw deed het toch. Op het einde haar vraag wat het geciteerde vers nu te maken had met de rest, bleven de predikers het antwoord schuldig. Wel hadden ze meteen een andere tekst en weer dwong de vrouw hen om de hele bladzijde te lezen en weer konden ze niet vertellen, waarom ze die tekst gebruikt hadden. Daarop vertelden de predikers, dat ze de volgende week terug zouden komen. Verbaast het u, dat ze nooit terug zijn gekomen? Als wij doen, wat die Portugese mevrouw aan de predikers vroeg, dan is het niet meer nodig dat ik preek; dan lezen we het hele boek van Jona. Het is maar drie bladzijden en we zullen zien dat we een heerlijke blijde boodschap krijgen. Even voor de zekerheid in dat hele boek Jona komt geen woord van de prediking van Jona voor. Het gaat alleen maar om de roeping en het antwoord van de profeet en wat er gebeurde toen de Ninevieten zich bekeerden. Uit het eerste woord van de lezing: "opnieuw..." weten we allemaal, dat Jona in eerste instantie niet op de juiste manier reageerde op Gods opdracht. Hij was veel te bang, dat ze zouden luisteren en dat dan de genade van God de vijanden van zijn uitverkoren volk zou bereiken. Waar Jona bang voor was gebeurde ook. God bedacht zich weer en had spijt van zijn voornemen. De bewoners van Nineve luisterden naar de goede boodschap en het is weer een verhaal over genade. Voor ons is het misschien raar om te horen, dat God spijt had. Maar dat is weer uit de tijd


van Jona, want in de Hebreeuwse geschriften staat vaak een gebed om God te vragen van gedachte te veranderen, spijt te hebben, zodat ze geen straf krijgen. Jona wilde niet de blijde boodschap verkondigen, dat God genadig en liefdevol was, geduldig en trouw en tot vergeving bereid.
Dat was weer de blijde boodschap: God is genadig en liefdevol voor alle mensen. Daarom kwam dit boekje toch in de Bijbel omdat onze Joodse voorouders begrepen dat ze moesten blijven geloven in de blijde boodschap van die goede God, want wat hij deed voor de Ninevieten doet hij ook voor ons, als we ons tot God bekeren.
Jona nam zijn tijd, hij ging een dagreis lang Nineve in en preekte. Bij Jezus ging het veel sneller. Hij heeft haast en dat vertelt Markus, want Jezus wil naar Jeruzalem en wij worden uitgenodigd om net als die vissers Jezus te volgen en vertrouwen te hebben, want "het koninkrijk komt er aan."
Door de woorden van Jezus worden we uitgenodigd om de wil van God te aanvaarden in ons leven. Net als bij Jona worden die eerste leerlingen uitgenodigd en hoe gek het ook klinkt: ze doen het. Ze vertrouwen hem! Dat vertrouwen moeten wij ook hebben, maar ja, dat is niet zo gemakkelijk in deze tijden van crisis. We zijn voorzichtig en nerveus geworden. We willen eerst wel eens wat uitzoeken, nu Jezus ons allemaal vraagt om in hem te geloven en leerling te blijven. Wat vraagt hij van ons? Krijg ik wel een echte garantie? Wat krijg ik er voor terug? Zouden dat niet de vragen zijn, die wij ook zouden stellen, als er zo maar iemand als Jezus langs zou lopen en zou zeggen: "Kom, volg mij!"
Wij, volgelingen van Jezus hebben uit zijn daden en woorden geleerd, wat het inhoudt om de uitnodiging om een leerling van hem te zijn, aan te nemen. Hij belooft ons geen goed salaris en bonussen. Integendeel.
Jezus biedt de leerlingen en ons een mogelijkheid om te zien, dat in hem onze hele hoop ligt. God trekt ons in Jezus naar zich toe: "het koninkrijk van God is nabij." Als wij ja zeggen tegen zijn uitnodiging en hem vertrouwen, dan geven we antwoord. Dan geloven en vertrouwen we hem en hij zal voor ons zorgen.
We horen zijn uitnodiging iedere dag. Doen wij wat Hij van ons vraagt? Vergeven we mensen, als ze het ons vragen? Helpen we mensen in nood? Horen en zien we "onrechtvaardigheid" of zijn we Oost-Indisch doof en West-Indisch blind? Steeds weer klinkt ook voor ons de uitnodiging van Jezus aan de vissers van Galilea. Mogen wij steeds weer alle goede redenen om nee te zeggen ter zijde schuiven en hem blijven volgen. Dan zullen we net als God alle mensen beminnen. Amen.

   4e zondag door het jaar: Deuteronomium 18, 15-20; Marcus 1,21-28 9 februari 2009, Theo Koster OP   


Jezus LeraarAls wij bidden zoeken we contact met God. Praten met de Barmhartige, en dan soms echt merken, dat je niet in het luchtledige praat, ervaar ik als een zegen. Hoe kan het volk van God dan tegen Mozes zeggen: "Laat mij de stem van de Levende, mijn God, niet meer horen, en dat grote vuur niet meer zien; anders sterf ik." Een voorbeeld uit mijn eigen leven kan dit vreemde verzoek verhelderen.
Ik was en ben nog steeds gewend eerlijk te zijn. Als je eerlijk bent tegen mensen kun je in jouw eerlijkheid mensen ongelooflijk pijn doen. Toen ik 14, 15 jaar was vond ik het vreselijk dat iemand mij 'lange' noemde. Het was waar; mensen die lieten blijken dat ik lang was waren eerlijk, maar ik kon er toen niet tegen dit te horen. Als jonge dominicaan sprak ik over 'eerlijk zijn' eens met een van mijn leermeesters. Theo, versier wat je tegen een ander zegt, zei hij me. Ik trok een vies gezicht; bij versieren denk ik aan achterbaks zijn. Hij lachte toen hij mijn gezicht zag en lichtte zijn advies toe: versieren betekent niet 'liegen', maar wat je een ander te zeggen hebt zo vertellen, dat deze het gehoorde ook kan accepteren.
Dat is precies, wat hier in de lezing gebeurt. God is totaal anders dan mensen, zo overweldigend, dat in direct contact met God je kan overkomen, dat er niets van jou overblijft. Dit is niet wat God wil. Vandaar dat God zijn aanwezigheid bij het volk versiert, niet meer direct spreekt, maar via een profeet. God is bereid rekening te houden met ons mensen, en doet dit ook daadwerkelijk door via een profeet met ons te praten. God houdt zich niet in, is eerlijk tegenover ons, maar doet dit zo, dat wij er tegen kunnen en niet onnodig angstig worden. God houdt inderdaad zielsveel van mensen.
In de eerste hoofdstukken van het evangelie volgens Marcus is een rode draad de vraag: wie is deze Jezus toch? Is hij de profeet, over wie Mozes in de eerste lezing spreekt? Terecht stelt men zich deze vraag. Bij Marcus is Jezus niet zozeer een prater maar een doener. Zijn boodschap heeft al geklonken: het koninkrijk van God is nabij. Bekeer u en geloof in de blijde boodschap. Jezus treedt op als leraar, maar wat hij zegt horen we niet. We horen, wat hij doet, in dit geval een onreine geest uitdrijven. Wat betekent dit? Dit gaat veel verder dan wat de eerste lezing vertelt. God houdt zoveel van mensen, dat God zich niet langer beperkt tot het versieren van zijn woorden. In Jezus krijgt God een menselijk gezicht.
Wil dit zeggen, dat God zijn identiteit prijsgeeft en zich vermenselijkt? Nee, God blijft God, horen we de demon schreeuwen in de woorden: "Jezus van Nazaret, wat hebt Gij met ons te maken?" De demon weet wie Jezus is en heeft er last van. Demonen blijven zich branden aan God; er blijft niets van hen over. Voor de mensen ontstaat er door 


goed raad mee weten. Wat betekent dat toch? Een nieuwe leer met gezag!
Nieuw is de leer van Jezus niet; het koninkrijk van God werd verwacht. Nieuw zijn de tekenen die laten zien, dat dit rijk is aangebroken. Terecht legt Marcus alle nadruk op de daden van Jezus, daden die de mensen raken; Jezus doet wat hij zegt.
De mensen ervaren dit als goddelijk, maar kunnen dit niet rijmen met het beeld van God dat zij hadden: een almacht. Je moet de hele weg van Jezus gaan, tot en met zijn lijden, dood en verrijzenis, om aan te voelen, dat hier ook geen sprake is van vergoddelijking van een mens. In deze mens Jezus komen God en mens bij elkaar als partners.
Wat betekent dit voor ons? Wij leven binnen rooms katholiek Nederland momenteel in een situatie, waarin verbazing is omgeslagen in verontwaardiging en woede. De aard van de emoties zijn van een gelijke heftigheid dan in het evangelie.
Geen wonder, want binnen die kerk worden wij momenteel geconfronteerd met daden, die haaks staan op wat gezegd wordt. Paus Benedictus XVI zegt de kerkelijke leer te volgen, maar stelt een bisschop aan, monseigneur Eijk, zonder hierin zelfs de internuntius te betrekken. Als dit inderdaad zo is ruikt dit naar vriendjespolitiek. Benedictus XVI zegt het beleid van zijn voorganger, dialoog met het jodendom, voort te zetten. Wat zien we: hij heft de excommunicatie, uitgesproken door zijn voorganger, van vier bisschoppen op, onder wie een antisemiet, die de holocaust ontkent.
Moet je omwille van deze en andere praktijken de kerk verlaten, zoals sommigen doen? Jezus werd destijds geconfronteerd met schandalen binnen het toenmalige jodendom. Hij heeft geen moment overwogen het jodendom daarom achter zich te laten, bleef volmondig jood en bracht precies als zoon van Gods volk aan het licht, waartoe God dit volk had geroepen, namelijk om Gods koninkrijk te verwerkelijken.
Een oude aanduiding van de kerk is mystiek lichaam van Christus. Wat dit concreet betekent hoorde ik onlangs uit de mond van een student. Ze noemt zich niet gelovig, laat staan kerkelijk, en kent het begrip 'mystiek lichaam van Christus' waarschijnlijk niet. Haar werd gevraagd door enkele andere studenten, waarom ze dan toch zo actief is binnen de Studentenkerk. Haar antwoord was: hier, het gesprek vond plaats in de Studentenkerk, word ik gezien zoals ik ben, hier word ik gemist als ik er niet ben, hier kan ik zijn wie ik ben, zonder me in allerlei bochten te moeten wringen.
Dit is inderdaad waar wij als kerk voor staan: gezichten van mensen opdelven, hen uit hun anonimiteit halen. Niet Ratzinger, Eijk of Koster, maar God zelf is het die mensen mooi heeft gemaakt. Aan kerk is de zorg toevertrouwd, dat dit voelen en weten onder ons niet verloren gaat.

   5e zondag door het jaar: Job 7, 1-7; Marcus 1, 29-39 André Lascaris OP   


Job en de vriendenDe blijde boodschap begint vandaag met een jobstijding. Wij kennen het verhaal van Job. Job is een rijk mens met veel vee, huizen, kinderen. En op één en dezelfde dag verliest hij alles. Dat gebeurt nu soms met mensen door de kredietcrisis of door een andere oorzaak. Job zit alleen en beklaagt zich. Hij leeft in een eenvoudige wereld van wit en zwart. Zijn zogenaamde vrienden eveneens. In deze wereld is het zo, dat je rijk wordt en een geslaagd mens, als je de geboden van God onderhoudt. Wie de geboden van God niet onderhoudt, leeft in armoede en ziekte en zal spoedig sterven. Ook in onze samenleving zijn er velen die zo geloven; gelovigen en niet-gelovigen; je zou bijvoorbeeld zelf voor de ziekte kiezen die je hebt.
Nu Job alles verloren heeft, lijkt het zeker dat hij gezondigd heeft en de geboden van God heeft overtreden. Job ontkent dat hij gezondigd heeft. Zijn vrienden proberen hem te overtuigen van het tegendeel: als Job gelijk heeft klopt hun wereld niet meer. Job houdt vol. Maar een oplossing vindt hij niet. Een paar maal ziet hij licht. Hij doet een beroep op God. God is zijn voorspraak, hij weet dat zijn redder leeft en ooit op aarde zal ingrijpen. (16,19-21; 19,25- 27)
In het evangelie zien wij deze redder verschijnen: in de persoon van Jezus van Nazareth. Hij klaagt niet, hij gelooft niet dat God rijkdom schenkt aan hen die zijn geboden onderhouden en dat God ellende brengt aan wie dat niet doen. Hij bevecht de demonen, alles wat de mens onderdrukt, ziek maakt, verlamt. Waarschijnlijk voelen wij ons meer thuis bij Jezus dan bij Job. Ook wij strijden tegen alles wat ons onderwerpt, ziek maakt, doet sterven. Hoe Jezus genas, weten wij niet precies. Wij vinden nieuwe medicijnen uit, nieuwe behandelmethodes, nieuwe manieren om regels te handhaven.
Het eerste hoofdstuk van Marcus doet mij denken aan de eerste 100 dagen van de Amerikaanse president. Er zit een geweldige vaart in het verhaal van Marcus. Jezus lijkt in een recordtijd heel veel te bereiken. Maar hij lijkt er niet tevreden over. De mensen zijn dankbaar. Op het einde van de sabbat in de avond leggen zij bij het huis van de schoonmoeder van Petrus allerlei zieken neer en Jezus geneest hen. Maar vervolgens trekt hij zich terug naar een eenzame plaats. Wanneer zijn leerlingen hem gaan zoeken, is dit ten eigen bate. Het Griekse woord voor 'zoeken' hier betekent zoiets als 'een prooi zoeken'. Zij en hun stadsgenoten willen Jezus bezitten om zo gezond te blijven. Gezondheid is voor hen alles.
Ook dit herkennen wij: voor ons is gezondheid de hoogste waarde. Wij willen leven, bloeien, volwaardig mens zijn hier en nu. Wij willen het goede leven voor allen. Dat lijkt ons het hoogste wat je als mens kunt bereiken. Maar Jezus is daar niet tevreden mee.
Hij gaat naar een eenzame plek. Hij mediteert daar niet, hij beraadt 


zich daar niet of althans dat niet alleen, maar hij richt zich tot zijn Vader, tot zijn God, tot degene die geheel andere is, en toch zo dichtbij. Hij besluit naar andere plaatsen te gaan, grenzen te verleggen, niet alleen geografisch, maar ook religieus. Voor hem is het gewone menselijke geluk niet het allerhoogste. Hij
Hier vinden wij het weer moeilijk Jezus te volgen. Voor ons is het bestaan van God niet zo vanzelfsprekend. Wij zijn niet zo intiem met God als Jezus. En nog meer verbaast ons zijn overtuiging dat gewoon gelukkig zijn, gezond zijn, het goede leven delen niet het belangrijkste is in het menselijke bestaan maar dat het goede nieuws anders is. Zitten we dan niet aan de top?
De lezing van vandaag zegt daar niet zoveel over. Maar als wij aan dit goede nieuws denken, dan denk ik aan mensen als Maximiliaan Kolbe die in Auschwitz bereid was de plaats in te nemen van een ter dood veroordeelde. Het leven verliezen omwille van een ander, en geloven dat dit zinvol is, dat is deel van het goede nieuws dat Jezus brengt. Ik moet ook denken aan het verhaal van het dorp Eyam, Engeland. Ik denk dat ik dit al eens eerder heb verteld. Dat dorp werd een paar eeuwen geleden getroffen door de pest. De eerste reactie van de inwoners was op de vlucht te slaan. Maar dan zou de pest zich nog verder verbreiden. De pastoor haalde hen over in het dorp te blijven en zich daarin op te sluiten. Elke dag stierven er mensen tot na één jaar de pest was uitgewoed. Nog maar een derde van de inwoners was over. Maar de pest had zich niet verbreid over de rest van het land. Zij gaven hun leven opdat anderen in veiligheid konden leven. Gezond zijn, opbloeien als mens, nu zelf worden zijn goede zaken. Dat moet je echter soms opgeven zodat andere mensen een goed leven hebben.
Het hoogst menselijke is niet succes, gezond zijn, rijk zijn, door iedereen gerespecteerd worden, maar is je leven kunnen geven voor anderen opdat zij als volwaardig mens kunnen leven. Voor ons is dat niet gemakkelijk te aanvaarden als goed nieuws. Je hoeft misschien niet gelovig te zijn om dit op te brengen, maar het wordt wel gemakkelijker als je gelooft, als je vertrouwt op een God die jou en ons allen nabij wilt zijn.
Wij komen hopelijk nooit in zulke dramatische omstandigheden als Kolbe of de inwoners van Eyam. Maar op een eenvoudiger niveau zullen ook wij soortgelijke keuzes moeten maken. Het lijden moet overwonnen worden. Maar niet door te klagen, en onze macht zal altijd tekort schieten. Het lijden wordt overwonnen door je leven te geven zoals Jezus en vele van zijn volgelingen ons hebben voorgedaan. Dat is het goede nieuws. Om dit werkelijk te verstaan is het goed ons te verbinden met God, met hem/haar te spreken, met weinig woorden of zonder woorden. Je hoeft niet elke minuut met God bezig te zijn. Maar vind een plek in je leven waarin je voor God open gaat. Dan zal je ook opengaan voor je medemens.

   6e zondag door het jaar: Leviticus 12, 1-2.45-46; Marcus 1, 40-45 15 februari 2009, Ernst Marijnissen OP    


Jezuz geneest een melaatseAls het gaat om ons uiterlijk kun je vandaag de dag je hart ophalen. Voor ieder, die er mooi, stoer, sportief of sexy uit wil zien zijn er vele mogelijkheden om ons uiterlijk op te poetsen. Er bestaat geen reclamereeks zonder aanbevelingen hoe ons lichaam te verfraaien. Loop bij Bruna maar eens langs de schappen, waar de geïllustreerde tijdschriften liggen. Het glanst je tegemoet!
In bijbelse verhalen speelt melaatsheid een opvallende rol. De reden is niet in de eerste plaats dat bijvoorbeeld in de dagen van Jezus deze ziekte veel voorkwam, maar dat door de ziekte het uiterlijk van de mens ernstig was misvormd. En als we dan bedenken dat de mens volgens de Schriften is gemaakt om Gods beeld en gelijkenis te zijn, kunnen we ons wel voorstellen dat uitgerekend de melaatsheid tot symbool wordt van het tegendeel: de schending van het aanschijn en het aanzien van de mens.
De melaatse in ons verhaal is niet zo maar iemand die ziek is. Hij komt naar Jezus toe en vraagt om hulp. Markus heeft juist verteld, dat Jezus door het land trekt en onderricht geeft in de synagoge. Daar verkondigt hij het blijde nieuws dat het rijk van God nabij is. Deze boodschap betekent dat er weer toekomst gloort voor het verpauperde volk van God, dat is als een kudde zonder herder. De gemeenschap van God is aangeslagen en geschonden. Ze is het aankijken haast niet waard. Nu komt ze naar Jezus toe, want Jezus is het beeld bij uitstek van God, die uitziet naar zijn volk en bekommerd is om zijn beschadigd imago. 'Als je wilt kun je me reinigen'.
Misschien klinkt dat reinigen ons vreemd in de oren. Wat dat reinigen betekent wordt ons geleerd in het bijbelboek Leviticus. Dat boek is het middelste van de vijf boeken van Mozes, ook wel de Tora, de Wet genoemd. De Tora is de richtingwijzer en de gids, die God zijn volk aanreikt om de juiste weg door het leven te vinden. Eén van de kernwoorden van Leviticus is het woord 'rein'. In de eerste lezing hebben we gehoord wat Mozes leert over het omgaan met een melaatse, een onreine mens. Waarom zegt Mozes dat?
Het antwoord op die vraag is zowel eenvoudig als schokkend. Het volk van God zal in onze samenleving een voorbeeld zijn van onderlinge trouw en solidariteit. Het zal uitblinken in communicatie, en een warme en liefdevolle gemeenschap zijn. Zo moet het een teken zijn van Gods aanwezigheid onder ons en zijn zorg voor alle mensen.
Een melaatse mens besmet zijn omgeving. Daarom wordt deze om praktische redenen uitgestoten. Het schokkende is dat Mozes deze melaatse tot voorbeeld maakt van het volk van God als het ontrouw leeft en de geboden laat voor wat ze zijn. Het volk is onrein, overspelig, het schaadt niet alleen zichzelf, maar het schendt bovenal het gelaat van God en maakt het vertrouwen in zijn aanwezigheid onder ons twijfelachtig, ja: zelfs ongeloofwaardig. Een onreine, melaatse geloofsgemeenschap wordt als een uitgestotene voor Gods aanschijn. Ja, dit is schokkend! Want we moeten ons natuurlijk afvragen: hoe moet het verder met een geloofsgemeenschap, die zich in het oog van God onrein, dus onwaardig en niet geloofwaardig heeft gemaakt. Om het wat anders te zeggen: wat doen we met een kerk, die haar aanzien in de wereld schade toebrengt en haar gezag verliest? Het evangelieverhaal van deze dag geeft ons een duidelijk antwoord. Keer terug naar Jezus, de Messias, beeld en gelijkenis van God. Buig je hoofd, kniel voor hem neer en vraag hem nederig


dat hij je bevrijdt van je ongeloofwaardig gedrag, van de schending van je roeping en het verwaarlozen van je missie in deze wereld. Maar daar moet nog iets bij, want anders maken we ons schuldig aan dikke en tegelijkertijd lege woorden. Het volk van God, de geloofsgemeenschap, is nooit vrij van zonde en falen, maar zolang zij zich dat bewust is blijft ze in het juiste spoor. Ze verlaat echter de goede weg van de Tora zodra ze haar onreinheid maskeert, goed praat of simpelweg ontkent, ongeacht of dat stilzwijgend of met omhaal van veel woorden gebeurt. Maar in ons verhaal van vandaag is de melaatse het beeld van een uitgestotene. De enige die haar kan redden is Jezus Christus.
De melaatse zegt: 'als je wilt kun je me rein maken'. Als je wilt. Dat betekent: als je kúnt. Enige voorzichtigheid is hier wel op zijn plaats. De vraag betekent niet dat Jezus beschouwd wordt als een wonderdoener of - erger nog - als een tovenaar. De melaatse vraagt niet om een truc! In dat geval zou Jezus hem zonder meer hebben weggestuurd. Maar Jezus zegt: 'ik wil'. Dus: ik kan je rein maken. Ik kan mijn volk, mijn zusters en broeders reinigen. Als Jezus dit zegt raakt hij diep ontroerd. Er staat letterlijk, dat hij tot in het ingewand ontstoken werd. Niet zozeer wát hij zegt maar de gevólgen van wat hij zegt gaan hem door merg en been. En dat gebeurt niet door de knieval van de melaatse maar op grond van de gevolgen van Jezus' antwoord. Jezus beseft tot in zijn diepste innerlijk dat hij zelf zal worden uitgestoten om zijn volk te redden. Hij zal zelf tot een melaatse gemaakt worden. Het antwoord aan de melaatse veroordeelt hem tot het kruis, buiten Jerusalem, ver van de tempel en gehoond door zijn kerkelijke leiders. Hij wordt en outcast, een verschoppeling, uitgestoten en geminacht, verloochend en gehoond. Hij wordt een melaatse en redt zó zijn melaatse gemeenschap, zijn synagoge, zijn kerk.
De keuze van Jezus is natuurlijk ook bedoeld als een Tora, een wegwijzer voor ons, die zijn broeders en zusters zijn. In het belang van onze wereld moeten ook wij bereid zijn ons te laten uitstoten. De tekst van Markus is klip en klaar. Jezus zegt: 'zie toe dat je aan niemand iets zegt, nee wegwezen, toon je aan de priester en offer voor je reiniging wat Mozes heeft opgedragen, als getuigenis voor de mensen'.
Hoe gaan we om met dit laatste advies van Jezus? Ik laat u horen wat de melaatse doet: 'maar nauwelijks weggegaan begint hij het meeste uit te bazuinen en aan het gesprokene ruchtbaarheid te geven, zodat Jezus niet meer openlijk een stad kan binnenkomen, maar daarbuiten moet blijven op plekken in de woestijn; toch zijn zij naar hem toe blijven komen, overal vandaan'. Deze ongehoorzaamheid aan Jezus' opdracht vind ik schokkend. De melaatse, die zich genezen acht, loopt rond en bazuint uit hoe Jezus hem gezond heeft gemaakt. Alsof bekering en genezing gelijkstaan met reclameboodschappen en vetgedrukte koppen in de krant.
De kerk, die heel goed weet dat ze een zondige gemeenschap is en dikwijls faalt in het volbrengen van haar roeping, zal niet hoog van de toren blazen. Pas dan is ze in staat de weg van Jezus te gaan. Zo'n kerk vind je niet in imposante gebouwen en paleizen, in verborgen diplomatie, laat staan in een hooghartig stilzwijgen. Zo'n kerk tref je aan in de woestijn, als een randverschijnsel van de samenleving. Die kerk is als een uitgestotene en grenst aan de buitenkant van onze maatschappij. Zo'n kerk durft zich te verootmoedigen, bijvoorbeeld voor de joodse mensen in deze wereld, als één van haar leden de holocaust ontkent. Naar zo'n kerk zullen de mensen blijven komen, overal vandaan, en niemand hoeft zijn lidmaatschap op te zeggen.

   7e zondag door het jaar: Jesaja 43, 18-25; Marcus 2, 1-12
22 februari 2009, Paul Minke OP   


Jezus is thuis. Mensen stromen naar hem toe om hem te zien en te horen. en zo schrijft Marcus dan: Hij verkondigde hun zijn leer. Dat woordje 'leer' heeft in onze oren niet zo'n prettige klank. Het doet denken aan dogma's, leerstellingen, die wij hebben te beamen. 'Leer' doet denken aan leergezag die ons regels en wetten voorschrijft. 'Leer' doet denken aan uitspraken, die we niet goed kunnen begrijpen. Niet dat we niet horen willen, maar wat we willen horen, is dat, wat te maken heeft met ons leven, met onze eigen ervaringen en vragen, met alles wat ons leven ten goede komt, heiligt, tot God voert. Maar Marcus beschrijft de leer van Jezus niet in de vorm van stellingen maar hij laat het leven zien in herkenbare verhalen en gebeurtenissen. Vandaag ligt Jezus' leer besloten in het verhaal van de genezing van de lamme.
In het hart van mensen leeft een diep, sterk en fundamenteel verlangen. Verlangen naar geluk, naar liefde en vrede, naar geborgenheid en veiligheid, naar levenskracht en levenszin, naar wat meer is tussen hemel en aarde. Jezus gaf woorden aan dit verlangen, diepte dit verlangen bij mensen op wees een levensweg en bracht hen in beweging om die weg te begaan. Geen wonder, dat waar Jezus verscheen, mensen zich om hem verzamelen. Dat gebeurt nog steeds tot op de dag van vandaag. Ook nu en hier. Wij zoeken U als wij samenkomen, hopen dat Gij aanwezig zijt, zongen wij.
Het kan gebeuren, dat mensen hun eigen verlangen niet goed hebben verstaan, niet hebben willen verstaan of misleid zijn en beschadigd zijn geworden. Het verlangen is verminkt en misvormd, zó dat het tégen hun geluk keerde. De kern van hun bestaan wordt er door aangetast. Zij raken verlamd. Zij kunnen niet vóór- of achteruit. Verstrikt zijn ze in hun eigen ego. Zonde. Een zondaar is iemand, die niet meer kan gaan en staan, iemand, die vastgelopen is, die de weg kwijt is, geen richting ziet. Maar daar komt nog iets meer bij. Besef van zonde is ons geopenbaard. Ons is het weten gegeven, dat er een God is, die ons liefheeft en draagt, die zich met ons verbonden heeft, trouw is en van ons trouw verwacht. Zonde is ontrouw aan God, zijn woord afwijzen, een zich keren tegen Hem. Een zondaar snijdt zichzelf af van Degene, die je het leven geeft en behoedt. Dit weten maakt het besef van de eigen verlamming dubbel zo zwaar. Wat er dan nog te verlangen valt, verlamd als je bent, is vergeving van Godswege.
"Men kwam een lamme bij Jezus brengen die door vier mannen gedragen werd." De lamme kan niet gaan, hij is op hulp van anderen aangewezen. Een zondaar kan zichzelf niet vergeven, heeft anderen, heeft God nodig En wie zich zondaar weet, zijn verlamming erkent, mag hulp verwachten, van  de samenleving, van de kerkgemeenschap, van u en van mij. Hij mag hopen op vergeving, op bevrijding, hopen op 


weer te kunnen gaan. Jezus zag hun geloof, hun vertrouwen, hun verwachting in hun ogen. Hij zei: "Mijn zoon, uw zonden zijn vergeven." In die 4 mannen herken ik de gelovige en vertrouwvolle kerkgemeenschap, die met en voor elkaar bidt om genezing, bevrijding en vergeving, om vrede. Ik geloof oprecht, waar broeders en zusters zo bidden en vieren, God vergeeft niet omwille van ons maar omwille van God zelf, die vergevensgezind is, zoals Hij dit bij monde van de profeet aan zijn beproefde volk laat horen.
Zo denken niet de enkele aanwezige Schriftgeleerden, die bij zichzelf zeiden: "Wat zegt die man daar? Hij spreekt godslasterlijk!" Dezen zijn voor mij mensen, in wie het verlangen verstikt is geraakt, gestold, ingeruild of vastgelegd in wetten, regels, in een weten zonder enige twijfel. Het leven ligt vast, kent geen verrassingen, mist feeling voor verwondering. In hun ogen zijn mensen die anders zijn en doen dan zij weten, gewetenloos. Het zijn mensen die anderen zware lasten opleggen, hoge drempels leggen, creativiteit dwarsbomen, bedenkingen hebben bij alles wat nieuw is. Jezus gaat met hen geen discussie aan over zijn al of niet terechte bevoegdheid. Hij volstaat met te zeggen: "Ik zeg u, sta op, pak uw bed en ga naar huis," met dit helende teken de Schriftgeleerden beschaamd achterlatend. Jezus voegt er nog wel aan toe: opdat Gij zult weten dat de Mensenzoon macht heeft op aarde om zonden te vergeven..Opdat gij zult weten: een woord niet alleen bestemd voor de Schriftgeleerden, die daar waren maar door Marcus ook bedoeld voor de geloofsgemeenschap, voor ons.
Iedereen stond er versteld van en ze verheerlijkten God en zeiden: "Zoiets hebben wij nooit gezien." Wat zij door het gebeurde wél begrepen: Gods menslievendheid en vergevingsgezindheid zijn in deze mens verschenen. In deze Jezus onderneemt de Heer iets nieuws: het begin is er al. Zij zien het. Vergeven zijn is weer kunnen gaan, weer nieuw leven ontvangen, bevrijd uit je verlamming weer perspectief zien, weer mogen verlangen naar het geluk, dat door Jezus ons door God wordt geschonken. Of: niet meer acht hoeven te slaan op wat voorbij is. Het is echt voorbij. Vergeving is: de weg weer mogen gaan door de steppe, een begaanbare weg, zoals dat voor het Volk in ballingschap gold, dwars door de woestijn. een weg, die voert naar het beloofde land, naar wat Jezus noemt: Rijk Gods. Jezus woord van ver-geving in naam van God is een baanbrekend woord.
Zoals het woord van Jesaja, dat hij verkondigde, hoopvol en troostend was, zo wil Marcus met dit verhaal ons mensen, die soms naamloos, kwetsbaar en weerloos door het leven gaan ons ervan overtuigen dat wij in vertrouwen tot Jezus kunnen gaan, de Mensenzoon, aan wie God de macht gegeven heeft om zonden te vergeven. Dat hij hét antwoord is op wat wij ten diepste verlangen. Amen.

   H. Drie-eenheid: Deuteronomium 4,32-40; Matteüs 28,16-20 7 juni 2009, Ernst Marijnissen OP   


Drie is een getal dat wijst op de hemel, daar waar zon, maan en sterren te zien zijn. Daardoor is drie ook het getal, dat vertelt van wonderlijke dingen, die ons aardse denken op zijn kop zetten. De eerste lezing uit Deuteronomium vertelt ons daarvan. God spreekt een volk aan en maakt zich bekend als bevrijder van allen, die onderdrukt leven en slachtoffer zijn geworden van de hebzucht, die het leven en voortbestaan op aarde steeds meer bedreigt. God staat pal voor het recht van de zwakken. Als het moet zal God zelfs zijn eigen volk -of we nu spreken over het bijbelse Israël of over de kerk van Jezus Christus- de rug toekeren, als dat volk zich gaat gedragen als de andere volkeren. We mogen ons geen illusies maken. Wanneer christenen -of joden- in hun midden onrecht toestaan, of dat nu van kerkelijke of maatschappelijke aard is, zal God zich van hen teugtrekken. In dat geval staat God niet aan onze kant, ook al beweert men dikwijls dat God altijd bij zijn kerk verkeert. God kan dat niet maken. God zou alle armen en gekwetsten schofferen. Om het anders te zeggen: zodra we de kerk met God identificeren zullen de hongerlijders en armoedzaaiers in onze samenleving zo'n God verwerpen, en terecht.
Daarom herinnert de eerste lezing ons aan het volk, dat God heeft geroepen om zijn stem en woord te vertolken in deze wereld. De ervaring van dit roepen en spreken worden ons overgeleverd in symbolen en beelden. Denk alleen maar aan het vuur van het brandende braambos en de tien plagen tegen Egypte. En als er verteld wordt, dat God de volkeren voor zich uitjoeg, weg uit het land, dat aan zijn volk beloofd was, dan is dat geen rechtvaardiging voor het uitdrijven van de Palestijnen uit de huidige staat Israël. De volken, waarvan gesproken wordt, zijn niet meer dan beelden van alle mogelijke soorten van afgoden, slavernij, vraat- en hebzucht. God verdrijft mensen niet uit hun huizen en bulldozert ze niet plat. Bij zulke gelegenheden en op zulke plaatsen is er heinde en ver geen God te bespeuren. Die is dan allang met de verdrevenen op de vlucht en ligt tussen de doden.
Wat heeft dit te maken met dat waarmee ik begon: drie is het getal van de hemel?

Uit het getuigenis van het brandende braamboos weten we dat God zich aan Mozes heeft bekendgemaakt als de Ik zal er zijn voor jullie. Jullie zijn een volk van slaven en slavinnen. Jullie zijn mensen, die worden uitgebuit door hoge en machtige mensen. Jullie zijn de slachtoffers van een bepaald economisch en sociaal-maatschappelijk systeem. Jullie zijn de mensen, die aan de basis liggen van de piramide, die naar de top steeds maar toeloopt en waar de hebzucht al van verre zichtbaar is. Daarom moeten we eigenlijk niet over God spreken, maar van de Aanwezige. Dat zal ik dan nu ook verder doen.
De Aanwezige is vooral communiceren, gemeenschap stichten, gemeenzaam zijn. De Aanwezige is leven, maar niet zomaar leven. De Aanwezige is het leven delen, uitwisselen en vermeerderen. En met vermeerderen wordt naar ons mensen toe bedoeld: het vergroten van de kwaliteit van het menselijk bestaan, níet het bewerken van grotere aantallen of vergroten van economische systemen. Daarom treedt God juist daar aan het licht, waar mensen slachtoffer worden van andere mensen én waar mensen samen komen, elkaar aanzien en hoogachten, juist vanuit het inzicht dat je anderen niet over het hoofd mag zien of doodzwijgen.
Ik spreek over die mensen, die omzien naar de ander en gekozen 


hebben voor een leven in gemeenzaamheid, voor communiceren, het leven delen, uitwisselen en vermeerderen. Deze manier van leven stelt hen in staat beeld en gelijkenis van de Aanwezige te zijn en Deze present
te stellen in onze samenleving, waar juist daar, waar de welvaart stijgt, het individualisme hoogtij viert en een bijna explosief aanschijn krijgt. Zoals we weten is onze wereld nog ver verwijderd van het leven samen delen, uitwisselen en vermeerderen. Er zijn nog nooit zoveel vluchtelingen, asielzoekers, zwerfkinderen en daklozen geweest. Nog nooit was er zoveel honger, zoveel ziekten en zoveel geweld tegen weerloze burgers. Die blijven, met en zonder creditcrisis!
In het evangelie worden deze mensen in de acht zaligsprekingen bemoedigend toegesproken door Jezus Messias. Daarom droeg de schare hem op handen, hingen ze aan zijn lippen bij de sabbatsvieringen in de synagogen, luisterden zij naar zijn onderricht in de tempel. In Jezus wordt zichtbaar wat de betekenis is van een leven als beeld en gelijkenis van de Aanwezige. Hij maakt simpele Galileërs tot zijn leerlingen, niet de geleerde en hooggeleerde heren in Juda en Jerusalem. Hij ziet dat de schare is als een kudde zonder herder. Hij houdt niet op hen in gelijkenissen de geheimen te vertellen van een wereld, waarin het gelaat van de Aanwezige oplicht, waar de godsnaam Ik zal er zijn voor júllie de wereld van de hebzucht in de schaduw stelt. Zo vader zo zoon: zo moeder zo dochter: oftewel"zo de Aanwezige, zo degene die Deze present stelt.
Maar zeggen we wellicht: wij zijn niet als Jezus, die van een simpele timmermanszoon uit Nazaret uitgroeide tot de Messias van de Aanwezige. Dat dénken we, maar het is niet zo. Vaak hebben we ons door theorieën en theologieën van Jezus laten scheiden, omdat hij zó in de hoogte wordt gestoken, dat we zijn kruis over het hoofd gaan zien en dus zijn lijden met en voor de gekwetsten van deze aarde in onze harten laten verdampen. Juist daarom heeft hij na het laatste avondmaal voor de leerlingen van alle eeuwen gebeden. Juist voor allen, die zijn leerling willen zijn heeft hij de Geest van de Aanwezige beloofd en heeft hij ons bezworen altijd naar die Geest uit te zien, haar af te smeken om ons leven met en voor anderen te communiceren, te delen en te vermeerderen.
Dat zijn drie geschenken van de hemel. Drie geschenken van boven of de overzijde van ons bestaan: de Aanwezige, de bron van leven; vervolgens Messias Jezus, die beeld en gelijkenis van de Aanwezige is geworden; tenslotte wij allen samen, die blijven roepen om zijn geest, opdat vandaag de dag de wereld van de Aanwezige zichtbaar wordt en tegenwoordig komt. Drie geschenken, die het aanschijn van de wereld kunnen vernieuwen.
Als we kiezen voor leven in gemeenzaamheid, en dus voor communiceren, het leven delen, uitwisselen en vermeerderen, dan beperken we dat natuurlijk niet tot vrienden, familie, collega's en geestverwanten! Als we het leven willen vermeerderen betekent dat vóór alles dat wij de kwaliteit van de samenleving willen verhogen en verdiepen. We zijn in dat opzicht uit op het verwekken van een groot volk, een koninklijk priesterschap als een onweerstaanbaar teken van Gods aanwezigheid. Maar niet wij zijn het, die de toekomst van dat volk bepalen. Daar laten we ons door de Aanwezige gezeggen. Niet de aarde vernieuwt de hemel, maar de hemel de aarde! Dus blijven deze drie: zijn stem, zijn gelijkenis, zijn warmte. Zo u wilt: vader, zoon en geest. De Aanwezige. Ik zal er zijn: voor júllie.

   Sacramentsdag: Exodus 24, 3-8; Marcus 14, 12-16, 22-26 14 juni 2009, André Lascaris OP   


Over drie kwartier begint in Huissen weer de Umdracht te trekken. Al vanaf de Middeleeuwen trekt ment langs een bepaalde route, langs de oude vestingwerken om zo de stad te zegenen. Eigenlijk is het de bedoeling dat iedereen meetrekt, maar tegenwoordig staan er veel mensen langs de kant. Oorspronkelijk voerde men in een dergelijk processie de relikwieën mee, die de stad rijk was. Voorwerpen dus die te maken hadden met een heilige, een stuikje van zijn of haar gebeente of iets anders dat in zijn/haar leven een rol had gespeeld. Later ging men ook het brood dat in de eucharistie was gebruikt meevoeren in, wat men noemt, een monstrans. De leiding van de kerk verbood dat aanvankelijk, - het brood uit de eucharistie is geen relikwie - maar moest uiteindelijk toegeven aan de populariteit van dit nieuwe gebruik: zoals een relikwie droeg men ook de hostie rond.
Een van de gevolgen was dat de aandacht steeds meer op het stukje brood werd gericht en dat er een soort stollingsproces optrad van de gehele kerk. Men had eerbied voor de hostie die met alle glans werd omgeven, zo zeer zelfs, dat men aarzelde ter communie te gaan. Er ontstonden diensten - woorddiensten - naast de eucharistie, die zich later ontwikkelden tot de protestante zondagsviering van preek en gezang. .Er werd veel gepraat over de manier waarop Jezus aanwezig kon zijn in het brood en in de wijn. Was dat door transsubstantiatie, consubstantiatie, transfiguratie, of transsymbolisatie? Dat schiep een kloof tussen de theologen, de eucharistie en de gewone mens. Pas begin twintigste eeuw, vorige eeuw, kwam er een liturgische beweging op gang die dit veranderde.
Want brood en beker delen is allereerst een beweging - een beweging tussen mensen en tussen God en de mensen. Het is een teken van verbondenheid. In de eerste lezing gaat het uitdrukkelijk om een sluiting van een verbond. Een verbond met God. De manier waarop is zeker niet onze manier. Maar het volk gaf het beste wat het heeft: de stieren vertegenwoordigen het volk, en daarvan het beste is weer het bloed. Want het bloed is volgens de oude inzichten levenskracht. Het volk geeft zijn levenskracht aan God - het bloed wordt voor de helft tegen het altaar uitgegoten. Vervolgens wordt Gods levenskracht over de mensen gesprenkeld..
Het is een gebeuren vol beweging en daarbij wordt de tekst van het verbond tussen God en de mensen gelezen; bij een verbond is het altijd zo, dat de sterkere, God, belooft op te komen voor de zwakkere, Israël, de mensen. Het evangelie laat Jezus zeggen dat hij een nieuw verbond wil sluiten tussen God en de mensen, alle mensen deze keer. 


En de verbondenheid wordt niet uitgedrukt met het slachten van stieren. Jezus geeft niet het beste van zijn bezit, - hij heeft geen bezit - hij geeft zichzelf. Hij vertrouwt zijn leven toe aan God, de sterkere, in het vertrouwen dat God betrouwbaar is en eenmaal zijn regering zal uitbreiden over heel de wereld zonder geweld te gebruiken. En dat leven, zijn levenskracht, zijn bloed, wordt in het teken van wijn samengebundeld. Hij zegt 'dit is mijn lichaam' en 'dit is mijn bloed. En dat kleine woordje 'dit' verwijst niet alleen naar het stukje brood en de slok wijn in de beker, maar ook naar het hele gebeuren van mensen die bij met elkaar brood en wijn delen en zo met God delen. Jezus is tegenwoordig in heel het gebeuren van biddend God danken, het opstaan, naar voren gaan, het nemen en eten van brood en wijn en weer terugkeren.
Het belangrijkste is niet een gesprek over de vraag hoe Jezus hier en nu aanwezig is in het delen van brood en wijn. Waar het werkelijk om gaat is dat Jezus in ons aanwezig is wanneer wij straks deze ruimte weer gaan verlaten en de wereld en het gewone leven weer ingaan. Het is van belang dat wijzelf getransformeerd worden, een beetje andere mensen zijn geworden. Zijn wij bezield met de geestkracht van Jezus? Worden we in beweging gebracht door zijn ademtocht? Zijn wij zo goed als Jezus, zo goed als God?
Het gebeuren hier in deze kapel is een uur van bezinning, van op adem komen, van nieuwe krachten opdoen, onze hoop en ons vertrouwen versterken, het vuur van de liefde in ons laten ontsteken. En dat gebeurt door hier zingend, biddend, luisterend en delend samen te zijn.
Een paar dagen geleden verteld iemand mij hoe zijn twee dochters buiten aan het spelen waren. Er kwam een schoolkameraadje voorbij die vroeg of hij mee mocht doen. Zijn oudste dochter is nog al dominant en zei 'nee'. De jongste dochter was het daar niet mee eens;.het reustaat: een felle ruzie tussen de drie kinderen. Zijn vrouw riep ze naar binnen, sprak helemaal niet over die ruzie, maar gaf ze alle drie limonade en stuurde ze weer naar buien. De ruzie was over. Het samen drinken had hen verenigd, de vijandschap geslecht.
Op een dieper niveau, in een groter verband kan het samenzijn en het brood en beker delen ons verbinden met elkaar, met Christus en met God, zodat wij in deze wereld het lichaam van Christus worden, hem vertegenwoordigen, hoe krakkemikkig soms ook, en deze wereld open te maken voor de tijd dat God alles in allen zal zijn.


   12e zondag door het jaar: Job 38,1-11;Marcus 4,35-41 21 juni 2009, Mies Singendonk OP   


Wat is dat toch met het lijden?
Ongeluk, het is bekend, treft zonder aanzien des persoons. Ook al kun je het niet verdragen, ook al kun je dít er niet bijhebben. Het ís er. En het is ook niet eerlijk verdeeld.
Er wordt niet eerst aan ons gevraagd of wij misschien een emmertje uit de oceaan vol leed voor onze rekening willen nemen. Nee, we krijgen gewoon ongevraagd onze portie tegenspoed.
Daarom vragen we rekenschap als we getroffen worden door ziekte en verlies: "Waar heb ik dat aan verdiend"? Of, zoals Geert Mak dat beschrijft over goed bijbelvaste mensen bij de Watersnoodramp van 1953: "Heere, Heere wat hebben wij gedaan!"
Dit zijn twee reacties op het lijden. De ene reactie is: ik heb toch mijn best gedaan, dan is het toch rechtvaardig als ik loon naar werken zou krijgen? Kijk eens naar mijn buurman, die is zo brutaal als de beul, trekt zich van niemand wat aan en die gaat het gewoon voor de wind! De andere reactie is: Ik ben toch Godvrezend, maar is er dan toch iets aan mij waarom God mij wil straffen?
Dit zijn reacties van gekwelde mensen van alle tijden. Ook van nu.
Je wil altijd een reden hebben. Want als er geen reden te vinden is, dan ben je niet alleen verontwaardigd over het onrecht dat jou treft maar dan is het ook nog eens zinloos!

Als iets zinloos is, dan is dat een ervaring van verwarring grilligheid en onvoorspelbaarheid: de chaos van een woeste oceaan.


Sommigen hebben het gevoel dat God ons bespeelt alsof we marionettenpopen zijn, en met ons doet naar het hem invalt. Zoals een kat met een muis speelt tot de aardigheid er af is. Een uitermate beangstigende ervaring van chaos.
Het boek Job staat er vol van. Blijft een mens ook rechtvaardig en wijs als ongeluk hem treft? Die vraag wordt in het wijsheidsboek Job gesteld. Het is de hemelbewoner Satan die wil weten wat er van Jobs rechtvaardigheid overblijft, als hij maar genoeg gekweld wordt. Satan is hier de personificatie van het lot. De willekeur van het lot wordt niet aan God toegeschreven.
Tegenover het lot staat de wijsheid.. Job roept net als iedereen: waarom ik? Waarom nu? Maar in Hoofdstk 28 van het boek laat de auteur zijn hoofdpersoon Job de wijsheid bezingen. De slotzin van dat hoofdstuk over de wijsheid luidt in de Naardense vertaling: "..en zei tot de mens: zie, de Heer vrezen, dat is wijsheid,- wijken van het kwaad is verstand"!
Wat heeft de God van Job, die ook onze God is, ons te zeggen? En wat het evengeliegedeelte van vandaag?
Dit heeft het ons te zeggen: omdat het leven zich even grillig kan gedragen als een stormachtige zee, hebben we wijsheid en vertrouwen even hard nodig als lucht, als brood. We zijn niet geboren met zeebenen, die oefen je.
Daarom worden wij opgeroepen tot wijsheid en vertrouwen als actieve levenshouding. En daar mogen we voor bidden, iedere dag.

 

  13e zondag door het jaar: Wijsheid 1,13-15+2,23-24; Marcus 5,21-43 28 juni 2009, Henk Jongerius OP   


genezing van de dochter van JairusAls er in evangelieverhalen bepaalde getallen worden genoemd, ben ik altijd op mijn hoede of wordt ik heel nieuwsgierig. Als ik vandaag tot tweemaal toe het getal twaalf hoor, weet ik dat er iets gezegd wil worden over het volk Israël met zijn twaalf stammen. Dat vermoeden wordt nog versterkt als ik hoor dat het over de overste van de synagoge gaat. Zijn dochtertje is dodelijk ziek, maar Jezus zegt dat hij naar haar toe zal gaan. Hij is immers gekomen om het volk Israël opnieuw tot leven te brengen. Zo presenteert Marcus Jezus als de man van God die helend en genezend onder mensen wil zijn. In hem wordt voelbaar wat de betekenis is van de naam Jaïrus:
'God ziet naar hem om'.
Maar als Jezus onderweg is, heeft er een bijzondere gebeurtenis plaats die ons iets duidelijk wil maken over wie Jezus ten diepste is. Een vrouw die twaalf jaar aan bloedvloeiingen leidt, raakt de zoom van zijn kleed aan. Dat lijkt een toevallig gebeuren maar in feite verwijst Marcus hier naar een passage uit de Profeet Zacharia waar wij kunnen lezen: 'In die dagen zullen tien mannen uit volken van allerlei taal vastgrijpen de slip van de mantel van een Judese man en zeggen: wij willen met u gaan want wij hebben gehoord dat God met u is'. (Zach 8,23)
In die vrouw reikt Israël zelf naar de slip van Jezus' mantel, dat wil zeggen naar zijn gebedsmantel die gedragen wordt door een mens die helemaal één was met de Tora. Door het vertrouwen dat de vrouw - en in haar het volk van Israël - stelt in de mens die, zoals wij hoorden in het boek van de Wijsheid 'een afspiegeling is van Gods eigen wezen', wordt zij genezen!


Voor wij bij de synagoge komen, horen wij dat wij ons volledig mogen toevertrouwen aan het woord van de Schriften, want daarin wordt ons opstanding uit dood en ellende verkondigd. De mens die zoals wij hoorden in de psalm met vertrouwen uitziet naar de hand van de Meester, onze Schepper, zal niet teleurgesteld worden maar ervaren hoe God zich over ons ontfermt. Wij zijn immers niet voor de dood geschapen maar om te leven voor zijn aangezicht. Zo wordt de mens in zijn oorspronkelijke schoonheid hersteld.
In Jezus is ons de mens verschenen die het ware gezicht van de kerk, de nieuwe synagoge, zal opdelven zodat in mensen voelbaar gaat worden dat wij gekend en bemind zijn 'van eindeloos en zo vlakbij als zwarte, blauwe, rode, grijze mensen zijn'.
Als God ergens zichtbaar wil worden dan is het in mensen in wie de kracht van opstanding voelbaar wordt, in wie het allereerste scheppingswoord waarheid wordt, mensen derhalve die dat oorspronkelijke licht laten zien, die leven in het vertrouwen dat de Eeuwige in staat is ons op te richten uit dood en verdriet en ons gezicht weer nieuwe glans geeft.
Moge de kerk, zoals Jairus, haar vertrouwen stellen in het woord van God die ons nabij komt in mensen die naar elkaar omzien en niet aflaten te geloven in het goede in ons! Laten wij ons toevertrouwen aan het scheppende licht van God dat ons als een mantel wil omgeven en ons de ogen zal openen voor de vreugde van het leven. Zo mogen wij opnieuw tot leven gebracht worden door de goede woorden van Jezus die een licht doen schijnen op ons levenspad. En Hij die het werk van zijn handen nooit verlaten zal, moge nieuwe kracht in ons wakker maken zodat wij opgericht worden als bloemen die het licht van de dag begroeten.

 

   14e zondag door het jaar: Ezechiël 2,2-5; Marcus 6,1-6 5 juli 2009, Paul Minke OP


Jezus leraarHet is sabbat, de rustdag van de Heer. Jezus is in Nazaret, zijn vaderstad. Hij begeeft zich naar de synagoge en geeft daar onderricht. Wijze woorden, zo erkennen zijn plaatsgenoten. Hoe is dit mogelijk? Dat kan toch niet, hij de zoon van de timmerman, een van hen? Geen gezagsdrager, geen bevoegde Rabbi, geen erkende Schriftgeleerde? En zij namen er aanstoot aan dat hij pretendeert te zijn wat hij niet was. Maar Jezus pretendeerde helemaal niet een gezagsdrager te zijn, een Rabbi of een Schriftgeleerde. Hij noemde zich een profeet.
Maar de Nazareners kennen hun eigen lange geschiedenis niet. Het lijkt erop, dat zij nooit van Amos hebben gehoord, een schapenfokker, die in niet mis te verstane woorden het onrecht in Israel aanklaagde en die door de priester van Betel werd weggestuurd met de woorden: "Ziener, u moet maken dat u wegkomt. Verdwijn maar naar Juda." Profeten beroepen zich erop rechtstreeks door God geroepen te zijn om die woorden te zeggen, die Hij, God, hen in de mond legde. Hun bevoegdheid ontvangen zij van God en van niemand anders. Ook Ezechiël en Jeremia, hoewel beiden waarschijnlijk zelf priester, zullen voor hun spreken zich nimmer beroepen op hun ambt. Profeten vind je onder alle rangen en standen, mensen uit het volk, zonder horig te zijn aan welk gezag dan ook dan dat van God alleen. Zij zijn de luizen in de pels van religieuze en wereldse gezagsdragers, zij laten zich niet het zwijgen opleggen. Zij willen gehoord worden ook al staan zij tegenover een nukkig en weerbarstig volk en gezag.
Samenleving en kerk hebben profeten nodig. Gelovige mensen, die niet bang zijn zich te keren tegen de gevestigde orde, die geneigd is zich vast te bijten in tradities en privileges. Een orde die deze voorrechten zelfs vaak religieus rechtvaardigt en zichzelf zelfs sacraliseert, als zijnde een door God gewilde orde. Profeten zijn nodig, die kritisch kijken naar onze één wordende wereld met grote politieke machten, wereldwijde overlegorganen, multinationals en technologische en wetenschappelijke organisaties. Vergeten wordt door hen vaak de mensenrechten, ethische regels, de belangen van de kleine mensen en het milieu waarin wij leven. Profeten zijn nodig, die onverbloemd het feilen en falen in de samenleving onder woorden brengen en de verantwoordelijken erop aanspreken en die daar niet voor terug schrikken ook al is dit niet zonder gevaren. Aan deze profetische kritiek en protest tegen alle leed en verdriet, dat als gevolg van al het kwaad mensen en volken wordt aangedaan, ontkomen wellicht ook wij niet, wij die leven in een welvaartstaat. Deze profeten, nee, zij komen niet uit het centrum van de macht, maar van de andere zijde van de samenleving, mensen uit het volk, die het niet verdragen kunnen, hoe 


de samenleving ontspoort, rechten wordengeschonden, de sterksten worden bevoordeeld.
Ook de kerk heeft profeten nodig. Ook daar kan macht corrumperen, kunnen tradities, regels en gewoonten het geloven verstikken, kan zij mensen knechten en hen de vreugde van het geloof ontnemen. Maar er is meer, dat ons toch wel even te denken moet geven. In het alledaagse leven speelt de godsdienst geen enkele rol meer. De samenleving is geseculariseerd. Het geloof is een privézaak. Daar praat je niet over tenzij in eigen kring, onder geloofsgenoten. Uitkomen voor je geloof dat is er niet meer bij. Het lijkt een taboe. Ik vermoed, dat velen het de Islam kwalijk neemt dat zij dat wél doet. Maar, we hebben toch een boodschap voor de wereld van onze tijd? Ook voor mensen van vandaag is het evangelie goed nieuws, blijde boodschap, een woord van hoop, bevrijding en menselijkheid, een weg naar diepe vrede en geluk, een kostbaar visioen. Toch niet iets om te verzwijgen, te verstoppen, te neutraliseren? Geloven in deze tijd vraagt van ons meer dan ooit God zichtbaar maken in alles wat we doen, geïnspireerd vanuit ons geloven en belijden.
Profeten, zij allen spiegelen zich aan Jezus of ze het nu beseffen of niet. Wij weten niets over het leven van Jezus van vóór zijn openbaar optreden, maar ik neem aan dat hij ook voordien scherp om zich heen heeft gekeken, gezien heeft hoezeer mensen speelbal waren van de machtigen in die dagen en hij geraakt was door het lot van velen die hij dagelijks ontmoette. Hij kwam door zijn ervaringen met deze mensen, armen en zieken, gehavende, verworpen en ongetelde mensen tot een heel ander visioen: de menselijke geschiedenis moet radicaal worden vernieuwd, de rollen moeten worden omgekeerd, de kleinen moeten worden gezien. Hij kon noch wilde langer zwijgen, ook al nam men aanstoot aan hem.
Ook wij, gedoopt in Jezus Christus, vervuld van zijn Geest, ook wij zijn geroepen om ons te spiegelen aan de profeet Jezus, scherp kritisch te zijn ten aanzien van samenleving en kerk, in eigen omgeving. Het gaat erom in Jezus'spoor te treden, helend, bevrijdend en vernieuwend. En zo ook het evangelie te doen oplichten en hem present te stellen. Waar nodig profeet te zijn, onheil benoemen waar onheil gebeurt, mensen worden gekwetst, onrecht wordt gerechtvaardigd. Profetisch optreden sluit in de bevordering van de waardigheid van elke mens.
Samenleving en kerk hebben profeten nodig. Waar deze ontbreken zijn wij letterlijk aan de goden overgeleverd. Jezus kon in Nazaret geen wonderen doen, wonderen van liefde en goedheid juist omdat de Nazareners hem als profeet niet erkenden noch hoorden. Waar kritiek verstomt, protest wordt gesmoord, de stemmen zwijgen, daar wordt het kwaad gediend, verdwijnt het geloof in God en mens, vervliegt de hoop op vrede en neemt het zinloos geweld toe. Amen.

     

   15e zondag door het jaar: Amos 7,12-15; Marcus 6,7-13 12 juli 2009, Theo Koster OP   


zendingZoals in het verhaal van Toon Tellegen de mier en eekhoorn samen op pad zijn, zo zendt Jezus vandaag zijn leerlingen twee aan twee op pad.
Jezus had van God de opdracht gekregen om Gods koninkrijk te verkondigen. Jezus noemde God bij voorkeur 'vader'. Dat doe je niet zomaar, iemand vader noemen. Dat Jezus God vader noemt laat zien, dat hij een groot vertrouwen had in God. En God had vertrouwen in Jezus. In Jezus liet God zien, wat zijn koninkrijk de mensen brengt: vrede, genezing, licht en warmte, een eind aan alle angst, want voor spoken, hier onreine geesten en duivels genoemd, is in Gods rijk geen plaats. Mensen werden door Jezus genezen, zagen door een ontmoeting met Jezus het weer zitten, voelden zijn warmte, en spoken: die joeg Jezus weg of gingen er uit zichzelf vandoor als Jezus in de buurt was. Het rijk van God was dus in Jezus aangebroken, maar de meeste mensen wisten dit nog niet, of zij gedroegen zich als de mammoet: ongeïnteresseerd.
Jezus zendt vandaag zijn leerlingen op weg om de doen wat hij deed. De leerlingen moesten vertellen dat Gods rijk dichtbij is, zodat de mensen zich zouden keren naar dat rijk, en hun tijd niet zouden verspillen. De leerlingen hoefden niet, zoals Jezus, alleen op weg te gaan. Net zoals velen van ons hier hadden zij niet zo'n groot vertrouwen in God als Jezus had. Dan is een maatje die je op de goede weg houdt een steun en toeverlaat, want niet overal waar het warm is, is het rijk van God; en ook in het ziekenhuis worden mensen genezen, maar dat wil nog niet zeggen dat we in ziekenhuizen het rijk van God zullen vinden.
De eekhoorn en de mier waren echte maatjes van elkaar; wat de een niet wist, wist de ander en andersom, net zoals wij hier in deze kapel als maatjes elkaar op weg houden. Zij ontmoeten onderweg de mammoet en die lijkt in hen geïnteresseerd, want hij vraagt wie ze zijn. Al snel blijkt zijn aandacht niet oprecht; hij doet niet veel meer dan gapen, verveeld kijken en op een sprietje hooi kauwen. Anders is het met de mier en de eekhoorn; die stellen de ene vraag naar de ander, verbazen zich, doen hem suggesties, maar het kan de mammoet geen fluit schelen; hij schudt zelfs zijn hoofd om de mier en de eekhoorn niet meer te zien. En dan doen de mier en de eekhoorn wat Jezus zijn leerlingen aanraadt: is er een plaats waar men je niet ontvangt en niet naar je luistert, ga daar dan weg. Met andere woorden: als mensen al niet in jóu geïnteresseerd zijn, dan zal het koninkrijk van God niet aan hen besteed zijn.
De eekhoorn heeft het hiermee moeilijk; hij wil de mammoet zo graag helpen. Heel voorzichtig vraagt hij aan de mier: zouden we hem aan 


tijd kunnen helpen? En dan horen we een wijze uitspraak van de mier.Om deze uitspraak meer diepte te geven kijken we eerst nog even naar het evangelie.
De leerlingen mogen niets meenemen onderweg dan alleen een stok, een stel sandalen en de kleding die ze droegen. Wie zoals de eekhoorn en de mier niets bij zich heeft om zich zorgen over te maken, kan al zijn aandacht besteden aan de mensen die hij onderweg ontmoet. Wie niets te verliezen heeft hoeft niet bang te zijn, is vrij voor het enige dat werkelijk telt: Gods koninkrijk, dat onder mensen verborgen gaat.
Je merkt dat als je bijvoorbeeld honger krijgt of je sandaal kapot gaat. Mensen die niet alleen maar bezig zijn met hun eigen zaken, mensen die niet gevangen zitten in zorgen zullen zien, dat je hen nodig hebt en zich over je ontfermen. Als jij er niet aan gedacht hebt je knuffel mee te nemen op vakantie, en vol verdriet dit in de avond tegen je moeder of vader zegt is de kans groot,dat deze jou je knuffel geeft;
je ouders weten immers wat belangrijk voor je is.
Dit is wat Jezus zijn leerlingen en ons wil meegeven: zeul onderweg in je leven niet van alles en nog wat mee, want dat leidt maar af. Wat werkelijk belangrijk voor je is, weet jouw vader in de hemel, en die Vader in de hemel, zijn koninkrijk, kom je tegen in de mensen die je ontmoet.
De mier heeft dit uitstekend begrepen. We hebben alle tijd, had de eekhoorn tegen de mammoet gezegd. Menigeen van ons weet hoe kostbaar het is iemand te ontmoeten die alle tijd heeft. Aan de mammoet is dit niet besteed blijkens zijn reactie. Op de voorzichtige vraag van de eekhoorn of zij de mammoet niet aan tijd kunnen helpen, is de resolute reactie van de mier: nee, onze tijd past hem niet. Deze mammoet leeft in een andere wereld, een wereld waar geen plaats is voor verwondering, verrassingen, dus geen plaats voor God en zijn koninkrijk. Onze tijd past deze mammoet niet, is te krap voor hem. Als mensen groot zijn, volwassen, kan het gebeuren, dat zij in een andere wereld gaan leven dan kinderen, een wereld waarin geen plaats is voor God en zijn koninkrijk.
Sommige mensen hebben net als de mammoet absoluut geen tijd en zien niet, wat kinderen wel zien: dat mensen, elk mens die je tegenkomt, de moeite waard is, niet omdat zij/hij die verdient, maar gewoon om wie zij/hij is: een mensenkind, een cadeautje van God.
God trekt er zich niets van aan als mensen geen tijd voor Haar hebben: Haar rijk is begonnen en zet zich door. Aan ons de vraag: nemen we de tijd om ons zonodig om te keren, zodat we zien, onze ogen open gaan voor Gods rijk dat al zodichtbij is? Gelukkig krijgen wij kinderen, zijn er hier in ons midden kinderen die onze aandacht durven vragen voor wat werkelijk belangrijk is.

   16e zondag door het jaar: Jeremia 23,1-6; Marcus 6, 30-34 19 juli 2009, Antoon Boks OP    


De goede HerderHet evangelie beschrijft mensen als verloren schapen, die van alle kanten naar Jezus toekomen. In Aruba vroegen een paar kenners me wat er gebeurde als er honderd schapen in een weiland liepen en er een over de afrastering sprong. Mijn antwoord was dat er dan 99 op het weiland achterbleven. De kenners zeiden, dat ik het helemaal mis had, want er bleef er geen een over, omdat schapen zo dom zijn dat ze allemaal achter die eerste aangingen! Dat is natuurlijk de reden, dat herders goed moeten opletten, anders komen die schapen vroeger of later in moeilijkheden. Ik weet niet hoeveel van ons hier in de kapel het goede antwoord gegeven zouden hebben, want misschien bent u ook wel een kenner, omdat er bij Angeren een kudde schapen rondloopt!
De mensen van de Bijbel wisten natuurlijk wel wat het betekende als er over herders gesproken wordt. En als God, door de mond van Jeremia zegt, dat hij niet zo blij is met de leiders van Israel, omdat ze de verantwoordelijkheid voor het volk niet op zich nemen, dan gaat God zelf aan het werk om de overgebleven schapen bij elkaar te brengen en dan gaat God echte herders aanstellen.
Er is natuurlijk een groot verschil tussen de mensen van Jezus' tijd en ons. Of valt het nogal mee? Zij en wij hebben het moeilijk om wat afstand te nemen van onze verantwoordelijkheden in ons dagelijks leven. Zijn we blij met de communicatiemiddelen? In sommige ziekenhuizen en het concertgebouw worden onze mobiele telefoons automatisch uitgeschakeld. Soms is het heerlijk, als we eens niet bereikbaar zijn.
Gelukkig hadden Jezus en zijn leerlingen geen mobiele telefoons, maar ze hadden wel zin in rust en kalmte. Heel wat hopeloze mensen waren daar ook naar op zoek en kwamen bij Jezus en zijn leerlingen, want ze waren "als schapen zonder herders." Jeremia heeft het niet zo op de politieke en religieuze leiders van Juda, die het volk de verkeerde weg opstuurden. Deze leiders waren slecht en hun leefwijze zorgde voor de vernietiging van de stad, het land en het volk. Het volk had goede bestuurders nodig om het te leiden. Daarom nam God zelf deze taak op zich. Een ideale, toekomstige koning zou het volk bijeen brengen. Hij zou er voor zorgen, dat het volk van God echt zou blijven bestaan.
Jezus is onze herder door wat hij ons vertelt. Toen hij de menigte zag, had hij met hen te doen. Uit de boot stappend ziet Jezus een grote menigte. Hij ziet wat ze nodig hebben, daarom onderricht hij hen. Zowel de mensen van toen als wij willen die lessen wel hebben.  Daarom beginnen we deze viering iedere keer weer met het Woord van God. We zoeken naar het goede nieuws over God en daarom zijn we vandaag weer bij elkaar gekomen.



Die door God beloofde herder is gekomen en hij geeft onderricht aan zijn kudde. Hij is de goede herder, want God wil niemand verlaten. Door Jezus krijgen ze te horen over het koninkrijk van God, want God houdt van ons en van ons; hij wil onze zonden vergeven. Ook al behandelt de wereld ons als onbelangrijke mensen, in de ogen van God zijn we de eersten; Gods koninkrijk moet er een zijn van rechtvaardigheid, vrede en liefde.
Jezus wil ons leren, dat als we zijn lessen aanvaarden en het koninkrijk van God in ons midden ontvangen, dat we dan ook andere mensen moeten behandelen zoals God dat doet: we moeten elkaar liefhebben, de vreemdeling in ons midden verwelkomen; zelfs de vijanden vergeven; zorgen voor de armen en uitgestoten mensen aanvaarden aan onze tafel.
Volgens wat we horen in het evangelie volgens Markus was Jezus populair onder veel mensen. Ze lopen soms hele afstanden om hem te vinden, bij hem te zijn en naar hem te luisteren. Wat de politieke en religieuze leiders van Israel niet klaar kregen, dat doet Jezus - hij zorgt voor het volk zoals Jeremia dat beloofde, "... hij zal met bekwaamheid regeren en hij zal het land rechtvaardig en eerlijk besturen."
Medelijden is het kenmerk van de herder. Lesgeven was zijn eerste antwoord op de noden die de mensen hadden. Volgens de Televisie leven we in moeilijke tijden, maar heel veel mensen kunnen nog steeds eten en drinken, voor onszelf en onze gezinnen zorgen. Hoe leven we? Zijn we op de goede weg of dwalen we maar wat rond? Jezus is de herder die voor ons echte voedsel zorgt - wijsheid. Daarom komen we zo vaak bij elkaar om in de Eucharistie die wijsheid te krijgen in het Woord en de Maaltijd die we delen.
Was de menigte wel blij met wat er gebeurde? Goede en slechte mensen; rijken en armen; gezonden en zieken aten aan dezelfde tafel. Ze waren allemaal welkom en werden gelijk behandeld. Ik vraag me af of ze het begrepen en hun leven lieten veranderen? Toen ze elkaar later nog een keer ontmoeten, behandelden ze elkaar toen anders? Lieten ze oude ruzies rusten, vergaven ze oude wonden? Deelden ze hun eten met elkaar, gaven ze anderen evenveel als ze zelf kregen? Als dat gebeurde, dan hebben ze het begrepen. Maar laten we eerlijk zijn: al die vragen kunnen ook aan ons rond dit Woord en deze tafel gesteld worden.
Wat voor verandering komt er in ons leven als we dit verhaal horen en hetzelfde voedsel delen? Hopelijk leven we allemaal volgens de woorden van Jezus.