PREKEN VAN DE DOMINICAANSE GEMEENSCHAP TE HUISSEN: Door het jaar 2009 -1 (B)



   17e zondag door het jaar: 2 Koningen 4,42-44; Johannes 6,1-15 26 juli 2009, Ernst Marijnissen OP    


en bijbelverhaal kan soms een paar woorden of een zin bevatten, waar je gemakkelijk overheen leest, of waarvan je de draagwijdte bij een eerste lezing ontgaat. Zo'n zinnetje hebben wij zojuist gehoord. Andreas, de broer van Petrus, zegt tegen Jezus: hier is een kleine jongen, die vijf gerstebroden heeft, en twee visjes. En dan komt het zinnetje: maar wat is dit voor zo veel mensen? Eerst denk je: echt een kind. In zijn kleine handjes houdt hij de broden en de visjes, voor hem een aardig vrachtje, stevig vast. Zijn handjes zijn geheel gevuld. Hij ziet niet naar de vele mensen, maar naar zijn volle handjes. Het is dat Andreas de jongen gezien heeft, anders zou hij tussen die vele mannen en vrouwen onzichtbaar zijn geweest. Over het hoofd gezien. Letterlijk natuurlijk. Maar dit over het hoofd zien heeft vooral een diepzinnige betekenis. Het is verkondiging, onderricht, of - zoals de hele bijbel - Tora, richtingwijzer, de vingerwijzing van Godswege.
De jongen is klein. Johannes vermeldt dat uitdrukkelijk. Zijn handjes zijn klein. De hoeveelheid eten is klein. De nadruk op klein brengt ons bij een van de grondpijlers van de heilige Schrift. Het volk van God, zijn vrienden en vriendinnen, zijn bondgenoten en gezellen, is maar een klein volk. De profeet Jeremia spreekt van het wormpje van Jakob. Jezus noemt zijn volgelingen een kleine kudde. Weest niet bang, zegt hij. Het kind in ons verhaal is ook niet bang. Het heeft met grote ogen naar Andreas opgezien en gezegd: ik heb hier voedsel voor allemaal.
Om de betekenis van het belangrijke verhaal over het broodwonder, we noemen het ook wel de broodvermenigvuldiging, te ontdekken en te verstaan is aandacht voor het kleine een absolute vereiste. Klein heeft dan vele facetten. Als Jezus zegt: 'laat de kleinen tot mij komen' verraadt dat zijn liefde voor kinderen, maar deze liefde is het symbool en de icoon van Gods voorkeur en genegenheid voor alle mensen, die kwetsbaar zijn, onderdrukt worden in woord en daad. In het beroemde verhaal van Matteüs over het einde van de wereld, de voltooiing van de geschiedenis en de wederkomst van de Heer Jezus zegt Hij: wat je gedaan hebt voor een van deze geringe, dat is kleine, mensen heb je voor mij gedaan. Dan gaat het over de aandacht, die we besteed hebben aan zieken en armen, hongerlijders en dorstigen, gevangenen en vreemdelingen. Daar ligt het criterium of we oprechte mensen zijn geworden of niet. Daaruit blijkt of we tot beeld en gelijkenis van God zijn uitgegroeid en gerijpt. Wat je aan de kleinen hebt gedaan heb je aan Mij, jullie God en Schepper, gedaan. Huidskleur, levensstaat, positie, bekendheid, godsdienst en alles, wat we kunnen bedenken om mensen van elkaar te onderscheiden of in rangen en standen in te delen, tellen niet mee. Jezus heeft medelijden met de scharen, want ze zijn als een kudde zonder herder. Er zijn wel herders, maar die hebben zo veel tijd nodig om hun eigen posities te bepalen, veilig te stellen en te doen gelden, dat er voor de scharen, dat zijn de kleinen, te weinig tijd overblijft. Maar in Jezus wordt zichtbaar dat God anders ziet dan wij, mensen. Jezus zegt: als je de kleine ergernis geeft kun je beter een molensteen om je nek binden en in het diepst van de zee verdrinken. Hij zegt ook: "wie zo'n kleine opneemt in mijn naam neemt mij op". God openbaart zich in de kleine mensen, en dat gebeurt op vele manieren. Als we willen ontdekken en ons de vraag stellen waar het met onze samenleving naartoe moet, zullen we goed en aandachtig naar de kleinen kijken. Als we belijden dat God anders ziet dan de mensen, betekent dat vooral dat God een andere richting uitkijkt dan wij mensen veelal


doen..Daarom zegt Jezus: "Ik loof Je, vader, Heer van al wat bestaat, van een nieuwe wereld, dat je deze dingen voor wijzen en verstandigen verborgen houd, maar ze aan eenvoudige mensen onthult". De eenvoudigen zijn de kleinen en zij, die daarop hun aandacht proberen te richten.
In de bijbelse verhalen wordt het volk Israël ook wel eens aangeduid als de kinderen Israëls. Dat gebeurt niet zomaar. Het Godsvolk, en dat geldt naar mijn mening dus ook voor de kerk van Jezus Messias, is klein. Zodra het uitgroeit tot een in aantal groot volk verliest zijn functie als representant van God en diens boodschap van bevrijding aan kracht. Zoals Jezus in en met de kinderen het zorgvuldig omgaan met de kleinen wil aanbevelen zo wil de Aanwezige door zijn bondgenoten, zijn kinderen, zijn kleinen, wijzen op de noodzakelijke aandacht voor de kwetsbaren om ons heen. In de juiste manier van omzien naar en omgaan met de kleinen ligt de bron van een rechtvaardige toekomst voor allen. Daar dienen we te zoeken naar wat ons te doen staat als we onze samenleving willen ontwikkelen. Daar vinden we de aanwijzingen hoe we zullen omgaan met geld en goederen, wetenschap en cultuur, godsdienst en levensbeschouwing. Daar vinden we ook in welke mate het verder moet met de ontwikkeling van ons technisch vernuft. Wie de kleinen in het oog houdt ontdekt dat er voor alle mensen genoeg is.
U kent waarschijnlijk wel het verhaal van Jozef en zijn broers, dat ons in het boek Genesis wordt verteld. Jozef is de jongste, de kleine, en Jakob, zijn vader heeft hem meer lief dan zijn andere zonen. Daarom verkopen zij Jozef als slaaf en bedriegen zij hun vader, door hem wijs te maken dat een wild dier hem verscheurd heeft. Jakob is ontroostbaar én woedend op zijn zoons. Ze hebben door hun verraad ook het bondgenootschap met God te grabbel gegooid. Heel dat prachtige verhaal over Jozef en zijn broers is geschreven om ons te leren hoe je zo'n verraad, dat dagelijks voorkomt, weer teniet kunt doen. En aan het eind is Jozef niet alleen met zijn broers verzoend, maar is hij ook de broodheer van Egypte geworden. De kleine wordt levend brood voor allen!
Het verhaal van het broodwonder wordt door alle evangelisten verteld, maar alleen Johannes vermeldt de aanwezigheid van de kleine jongen. Dat is kenmerkend voor de prachtige verhaaltrant van Johannes en voor zijn diepzinnig inzicht. Daarom staan we nog even stil bij het beeld van het kind met de vijf broden en de twee visjes.
Het kind houdt vijf broden vast in zijn handjes. Als bijbellezer word je dan nieuwsgierig en vraag je: waarom vijf? Vijf is het getal voor de hand van God. De hand, die ons wordt aangereikt, die ons wenkt, die ons op de been houdt, die ons zegent. Daarom is vijf ook de klassieke verwijzing naar de Tora, de richtingwijzer en de wijsheid van God. En waarom heeft de jongen dan twee visjes in zijn handen? Wel, twee is vaak een verwijzing naar de mens en zijn wereld. Het is niet goed dat de mens alleen is, staat geschreven. Twee helpt ons eraan te denken, dat een mens alleen het op den duur niet redt.. Zonder een ander of anderen om ons heen blijven we nergens. Deze symboliek wordt samengevat in het grote gebod van de liefde: heb God boven alles lief en bemin je naaste, die is zoals jijzelf. Daar hangt alles van af. Het jongetje draagt in zijn handjes de bron van ons aller geluk. Andreas mag dan vragen: wat is dat voor zoveel mensen, voor Jezus is het genoeg. Hij doet de mensen neerzitten. Er is gras. Bij deze bron is het goed toeven. Deze bron vloeit voor allen, die het kleine hoogachten. Er is meer dan genoeg. Twaalf korven blijven over. Voor vandaag, voor morgen, voor altijd.

   18e zondag door het jaar: Exodus 16, 2-4, 12-15; Johannes 6, 24-35 2 augustus 2009, André Lascaris OP   


""Eerst het eten, dan de moraal. Eerst zorgen voor een volle buik, dan kunnen we daarna nog altijd praten over hoe we met elkaar omgaan, elkaar besturen, ons leven inrichten. Eerst voedsel, onderdak, medicijnen, daarna komt de rest: wetenschap, kunst, religie, ethiek - of die komen ook niet.
De laatste twee eeuwen zijn we erg beïnvloed door al die denkers en doeners die de wereld op zijn kop wilden zetten en alle nadruk legden op het belang van het materiële. Zorg nu maar dat dat in orde is, dan komt de rest vanzelf, of er komt verder niets- al het andere, geloven, nadenken, elkaar respecteren zijn misschien wel overbodig.
In het verhaal van de uittocht vinden we veel daarvan terug. Ook daar een grote schreeuw om voedsel, om brood, om vlees, om water. Die schreeuw wordt gehoord, God voorziet het volk van Israël in de woestijn van brood en vlees en water. Maar ze krijgen niet zo maar een overvloed aan brood om dan ermee te doen wat zij willen. Nee, je mag niet méér verzamelen voor jezelf en je gezin dan nodig is voor die dag. En op de zesde dag moet je tweemaal die hoeveelheid verzamelen zodat je de rust van de sabbat kunt houden. Verzamel je te veel, dan begint het te stinken en komen er wormen in - zegt de tekst verderop (v.20). Het stinkt naar het land van de slavernij waaruit zij net bevrijd zijn. Ze willen eigenlijk terug naar hun slaventijd - je was een slaaf, maar je wist wat je moest doen om in leven te blijven: je moest nemen wat je maar te pakken kon krijgen. Meer nog dan de opzichters waren je medeslaven een gevaar, want ze waren je concurrenten. Nu ben je weg uit het slavenhuis. Maar de woestijn is geen Luilekkerland. Het is niet de bedoeling dat je jezelf vol propt. Doe je dat wel, dan gaat het eten stinken.
Met andere woorden: de moraal - weten hoe met anderen om te gaan - moet er wel degelijk zijn wanneer het voedsel verzamelen begint. Je moet je houden aan het verbond, aan de Thora, aan de verbondenheid met God en de mensen. Je moet je houden aan grenzen, je moet jezelf begrenzen, aanvaarden dat je eindig bent, anders gaan het voedsel en de wereld stinken.
Ook christenen hebben de laatste twee eeuwen met vele denkers en doeners veel nadruk gelegd op het belang van het materiële. Als dat maar in orde was, kwam de rest vanzelf. Het valt me op hoezeer we de laatste vijftig jaar bij missiewerk meteen gedacht hebben aan ontwikkelingswerk. We zijn onze missionarissen gaan zien als mensen die de wereld, het materiële, goed vooruit brachten. We hebben de betekenis van de kerkelijke aanwezigheid vooral afgemeten naar de


We krijgen in het uittochtverhaal en ook in het evangelie het lid op onze neus. Jezus zegt de mensen die hem zoeken, dat zij dat doen omdat ze volop te eten hebben gekregen. Maar ze hebben niet gezien dat de broodvermenigvuldiging een teken is. Het is eerder zo dat er pas brood voldoende is en het goed smaakt als allereerst de verhoudingen tussen mensen onderling, tussen mens en God en tussen mens en aarde op orde zijn. Het brood dat uit de hemel neerdaalt, is Jezus zelf. Hij is het brood. Wie zich door hem laat bezielen en inspireren, schept een wereld om zich heen waarin mensen bloeien en voor elkaar instaan. Een wereld waarin er misschien niet volop brood is, maar wel genoeg voor iedereen. Wie vertrouwt op Jezus, brood dat aan de wereld leven geeft, zal geen honger of dorst meer kennen. Hij, zij, zal proberen te leven in navolging van Jezus en een omgeving scheppen waarin mensen elkaar niet op de huid zitten, maar, zo nodig, elkaar hun schulden kwijtschelden en elkaar het brood gunnen dat elke dag nodig is.
We leven in een maatschappij, waarin dienstverlening een van de belangrijkste maatschappelijke en economische aspecten is. We hebben banken, spoorwegen, ziekenhuizen, thuiszorg, verpleeghuizen, garages, uitzendbureaus en vele meer. Allerlei bedrijven tot bedrijven toe als AH suggereren dat zij ons diensten verlenen. Dat doen ze ook, vaak tot onze tevredenheid. Het materiële hebben we goed verzorgd. Ons leven moet wel goed zijn. Maar dat is het vaak niet. Want als je de jaarverslagen leest, gaat het uiteindelijk deze bedrijven toch om zoveel mogelijk winst te maken. Er is te weinig aandacht voor de mens, die immers van meer leeft dan van brood alleen. Er zijn allerlei technische plannen om de klimaatcrisis tegemoet te treden, maar als mensen in onze maatschappij niet leren op een andere manier met elkaar om te gaan, betwijfel ik of ze voldoende zullen zijn.
In die val kunnen wij ook persoonlijk terecht komen: we doen al het materiële voor een ander, maar we zien tegelijk hem/haarzelf over het hoofd. We geven brood, maar schenken geen leven. Het is als met een Amerikaans experiment van jaren geleden; baby's werden mechanisch gevoed en verzorgd. Beter kon niet, maar ze gingen wel allemaal dood. Door gebrek aan contact.
Wij zijn leerlingen van Jezus, al is het met vallen en opstaan. We leven zonder winstoogmerk. Hij biedt ons een levensstijl aan die werkelijk honger en dorst wegnemen. Laten we onszelf niet minachten - we zijn, al is het maar soms even, het zout van de aarde, vaak met anderen die misschien niet gelovig zijn. We hebben brood en wijn te geven die honger en dorst stillen.

 

   Feest van Dominicus: Matteüs 5,13-19 8 augustus 2009, Henk Jongerius OP   


St DominicusDe leerlingen van Jezus ontvangen een dubbele opdracht: aan de ene kant hebben zij een bijna onzichtbare taak, namelijk om 'zout' te zijn voor de aarde. Bij het ontbreken hiervan is de grond niet goed en wordt onvruchtbaar, zoals ook wij het eten dat te weinig zout bevat flauw en niet lekker vinden. Tegelijk is het een heel belangrijke opgave die Jezus hen geeft: zijn leerlingen moeten smaak geven aan het leven, er de goede smaak en vreugde van laten proeven!
Wanneer zij dat doen, zullen zij aan de andere kant een 'licht' zijn en niet onzichtbaar blijven. Zij geven licht en ruimte aan mensen omdat je aan hen kunt zien wat de bedoeling van leven is!
Mensen die de blijde boodschap verkondigen in het voetspoor van Jezus zullen door die twee woorden 'zout' en 'licht' gekenmerkt en gezien worden: enerzijds door de binnenkant waar de kostbare schat van het evangelie bewaard en gekoesterd wordt en aan de andere kant door hun verkondiging die aan het licht brengt waar het in het leven om gaat.
Als volgelingen van Dominicus wordt ons leven vanouds gekenmerkt door verstilling en contemplatie: het overwegen en door ons heen laten gaan van de woorden van de Schriften waarin er richting wordt gegeven aan wat wij in de eerste psalm van vandaag gezongen hebben: het verlangen naar God. In onze dagen zoeken veel mensen naar zin en betekenis van hun leven. Ik denk dat er in al dat zoeken een diep verlangen schuilt naar de Bron van ons leven die smaak en betekenis geeft aan ons bestaan. Het is de Naam die wij willen



zoeken en prijzen, de naam die ons een hulp en tegenover is en zonder welke wij niet kunnen leven, want dan worden wij 'als een troosteloos dor land zonder water'. Het is 'de hand die ons vasthoudt' waarnaar het hart van mensen op zoek is en het is onze opdracht dat verlangen in mensen te wekken en vurig te maken opdat zij zich onder de schaduw van de Eeuwige gedragen en geborgen weten. Wij zullen dat verlangen in onszelf telkens opnieuw moeten zoeken in gebed en verstilling, in de beschouwing van het Woord van de Schriften dat een licht op onze levensweg is.
Waar dat gebeurt zal er licht opgaan voor mensen en wordt dat biddende en zoekende leven in een gemeenschap van broeders en zusters een verwarmend licht dat niet verborgen kan blijven. Het Dominicaanse leven wordt vanouds gedragen door beschouwing en verkondiging en het leven in een aan elkaar toegewijde gemeenschap zal als een heilige prediking mensen de ogen openen voor waar het in ons leven om begonnen is: het diep gewortelde verlangen naar God woord geven en in ons samenleven laten zien dat werkelijk leven bestaat in solidariteit, gelijkwaardigheid en waarachtig delen.
Zo mogen ook wij hier ter plaatse 'zout' en 'licht' zijn voor allen die wij in ons huis ontvangen voor bezinning, vorming en het vieren van de liturgie. Het moge onze vreugde zijn om tekens de weg naar binnen te gaan en van daaruit te spreken en te verkondigen. Zo kunnen wij voor mensen een punt van herademing zijn in onze wereld en met hen samen iets ondervinden van wat in Jezus' prediking het Koninkrijk van God wordt genoemd. Dat moge onze diepste vreugde en de vervulling van ons verlangen zijn!

   19e zondagdoor het jaar: 1 Koningen 19, 4-8, Johannes 6, 41-51 9 augustus 2009, Mies Singendonk OP   


BroodvermenigvuldigingVoor we wat nadenken over wat de Bijbellezingen van deze zondag ons zeggen, wil ik u eerst twee betekenissen van brood aanreiken. Want in beide lezingen van deze zondag heeft brood een betekenis-volle plaats. Bijna overal op de wereld is er brood. Niet alleen onze Hollandse sneetjes met pindakaas of zoiets, maar brood is er in heel veel gedaanten. En bijna overal eten mensen brood. Het is er ook al heel lang. Wonderlijk hoe universeel brood is. Het basisvoedsel van de mensheid. De leverancier van koolhydraten en eiwitten, nodig voor het biologische bestaan van de menselijke soort. Waar mensen brood met elkaar delen, daar wordt het meer dan alleen een trans-portmiddel van noodzakelijke voedingsstoffen. Behalve een biologi-sche functie heeft brood een sociale en samenbindende betekenis. Waar de mens het brood breekt en uitdeelt, daar wordt gepraat, gela-chen, gebeden, gezongen, feest gevierd, gezorgd en ook gerouwd. Brood verwelkomt de vreemdeling. Brood verwijst naar een beteke-nisvol bestaan.
Kijken we nu eens naar de profeet Elia. Van hem hoorden we vertel-len hoe hij de wanhoop nabij was en moederziel alleen de woestijn invluchtte. De woestijn is een plaats waar je eigenlijk niet kan leven. Het geen land maar "on-land" . En daar in het "on-land"werd Elia tot twee keer toe in zijn slaap aangestoten met de aansporing: sta op en eet! Zal Elia het brood en het water laten staan en afzien van het le-ven? En afzien van aanwezigheid in de wereld en ook afzien van aanwezigheid voor God?
Even ter herinnering: Elia klaagt: ik ben niet beter dan mijn voorvaders. Wat was er dan met die voorvaders? Zijn voorvaders waren de-genen die hun toevlucht namen tot het dienen en aanbidden van materie. Alle goud en kostbaarheden van de wereld, hoe mooi ook, zijn dode materie. Maar Elia's voorvaders en vele van zijn en onze tijdgenoten stellen God, de Ene, gelijk aan macht, goud en rijkdom. Waarmee zij zichzelf tot afgodendienaars maken. Elia kwam in op-stand tegen deze gelijkstelling van macht, pracht en praal aan de Ene. Na veel tegenslag en tegenstand gaf hij het op en hij probeerde zich in de woestijn te verbergen. In dit "on-land" laat Elia zich wekken, en hij staat op en eet. Tot twee keer toe werd Elia gewekt en werd hem vers gebakken brood en fris water aangereikt.


Het is dit, in het "on-land", aan Elia verschenen voedsel, dat hem naar lichaam en naar geest kracht geeft en hem uiteindelijk bij de berg van God brengt. In het aan Elia verschenen voedsel is Gods Geest aanwezig.
Gaan we nu naar de woorden van de Jezusfiguur in het Johannes evangelie van vandaag. Jezus spreekt hier over zichzelf als over het levende brood dat uit de hemel is neergedaald. En dat al wie van dit brood eet niet zal sterven, maar eeuwig zal leven. Jezus spreekt ook over het manna en zegt: uw voorvaderen aten het manna (dat immers ook uit de hemel neerdaalde) maar zij zijn niettemin gestorven. Spreekt Jezus hier over het manna als over een inferieure broodsoort? Nee, manna of brood dat werktuigelijk geraapt en gegeten wordt, niet gedeeld wordt, is allen maagvulling en dat wordt uiteindelijk de dood in de pot. Wat moeten we denken van wat Jezus hier zegt over zichzelf, en over zijn vlees en bloed? Ik moet u zeggen dat ik mij onder het morrende gehoor bevond: het morrende publiek dat zegt: we weten toch allemaal wie zijn vader en moeder zijn! Hoe kan hij dan uit de hemel zijn gekomen. Hij stelt zichzelf gelijk met God. Toch kunnen we dit vertrouwen als een zinvol woord. Want zegt het Johannes evangelie zegt ook: in het begin was het Woord en het woord was bij God, het is vlees geworden en het heeft onder ons gewoond. Dat woord, dat is Gods woord dat neergelegd is in de Thora. Jezus is dezelfde als het Woord. Het Woord van God dat belichaamd is in Gods knecht Jezus van Nazareth, die onze broeder is geworden. Jezus zegt: wie mij aanneemt als zijn voedsel, heeft eeuwig leven. Dat Eeuwige leven moeten we niet zien als een eindeloos voortgezette en uitgerekte tijdelijkheid. Eeuwig leven kan je denken als een heilzaam hier en nu. Het heil, of het heel zijn, zit in onze onverdeelde tegenwoordigheid in de wereld en onze onverdeelde tegenwoordigheid voor God. En deze tegenwoordigheid in de wereld en de tegenwoordigheid voor God, hoe kunnen we dat dan denken? Door in onze medemens God zelf te vermoeden, de naaste die verwijst naar het tweelinggebod dat zegt: bemin God zo goed als je kunt, evenals je naaste, omdat die is als jij. Neem dit gebod tot je als je dagelijks brood. Maak het van jezelf, deel er van uit omdat het God, zijn dienstknecht, je naaste en jezelf belichaamt. Dat het zo moge zijn.

   20e zondag door het jaar: Spreuken 9,1-6, Johannes 6,51-58 16 augustus 2009, Paul Minke OP   


BroodvermenigvuldigingWij lezen de laatste weken 's morgens in de Lauden uit het boek Exodus. Het verhaal hoe God het volk bevrijdde uit de handen van de Egyptenaren. Negen plagen lang weigerde de farao te horen. Hij bleef onverzettelijk. Met de tiende plaag brak zijn weerstand en liet hij de Israëlieten gaan. God laat zich niet weerhouden door geen kracht of macht ter wereld, zo wil dit verhaal de joden en ook ons ervan overtuigen; onze God is een God, die bevrijdt, die zorg draagt voor zijn volk, die het trouw blijft, een God, die zich met hen/ons verbon-den heeft in goede en kwade dagen, een God, die het vertrouwen waard is om hem te volgen en te dienen.
Nu trekt het volk door de woestijn. Het heeft honger. Het heeft dorst. Water is van levensbelang in de woestijn, in die horizonloze leegte waarin alles wat leeft, verdort, verdroogt. Brood is van levensbelang, waar de hitte de mens to-taal uitput, de zon zijn energie leegzuigt en hem krachteloos achterlaat. Het volk mort. Het is kort van geheugen. Is God-bevrijder vergeten. En God geeft het volk water te drinken en manna te eten, brood uit de hemel.
Daar waar geen hemel is, geen Rijk Gods, geen gerechtigheid en vrede, daar is woestijn, een leven dat niet te dragen is en niet te verdragen, tenzij er eten en drinken is, die mensen sterk en opgewassen maakt om niet meegezogen te worden in de neerwaartse spiraal van geweld en al wat het ware menselijk le-ven kwetst, neerhaalt, aantast, doodt. Dat hadden de joden in Israel ook erva-ren en zich bezinnend op het verhaal van de uittocht en van de Thora in zijn to-taliteit, beseften zij, dat de Thora was als het manna in de woestijn, van le-vensbelang om religieus en moreel staande te blijven in de chaos, die wette-loosheid en corruptie teweeg brachten.
De broodvermenigvuldiging riep weer terug in de herinnering van allen, die hiervan getuigen waren, het verhaal van het manna en de betekenis die het manna kreeg in de latere geschiedenis. In de leerrede in Kafarnaum, die op het gebeuren volgde, hield Jezus het volk voor, dat hij het levende brood was, dat uit de hemel is neergedaald. Dat hij meer was dan Mozes, dat hij de Thora was, woord van God, van groot levensbelang: "Wie van dit brood eet, zal leven in eeuwigheid", zegt hij. Met dit woord maakt Jezus ons duidelijk, dat hìj van le-vensbelang is. Niet alleen is hij Manna, brood voor onderweg, leeftocht in de woestijn. Niet alleen Woord, die je de weg door het leven wijst, horizon biedt, hoop, troost, moed, kracht en tot inzet roept voor het Koninkrijk van God. Maar ook is hij metgezel op onze tocht, bondgenoot, vriend voor het leven. Hoezeer Jezus van 


levensbelang is voor ons horen we vandaag, als Jezus zegt: Het brood dat Ik zal geven is mijn vlees ten bate van de wereld. D.w.z.: mijn brood is mijn vlees. Dat ben ik, Ik met al wat ik ben en heb, met al wat Ik deel en geef. Met al wat ik zeg en doe. Niet iets van Mij geef ik, nee: Geheel mijn leven schenk ik jullie, opdat jullie zullen leven. Ik leef enkel voor jou, ik breek mijn be-staan voor jou. Ik vergiet mijn bloed opdat jij zult leven, ja eeuwig leven vindt. Wie Mij eet, met hem vereenzelvig Ik mij totaal met al mijn liefde. Wie Mij eet, hij en Ik, wij behoren elkaar toe met huid en haar, en Ik blijf hem trouw tot over de dood toe: eeuwig leven is zijn deel. Wij behoren elkaar zo sterk toe, zoals de band is tussen de Vader en Mij: zoals Ik door de Vader leef, zo zal wie mij eet, leven door Mij. Door het woord van Jezus klinkt zelfs deze boodschap door: Wie mijn vlees niet eet en mijn bloed niet drinkt, komt onmogelijk tot leven, zo-zeer is Hij van levensbelang en behoud voor wie met Hem wil zijn. Uiteindelijk is hij de Bevrijder uit onze dood en uit alles, waar dat woord "dood" voor staat, het kwaad dat ten dode voert.
In deze regels van de broodrede ligt ongetwijfeld een band met de Eucharistie. Jezus nodigt ons uit om aan te zitten aan zijn tafel. "Kom en eet van mijn brood; drink van de wijn die ik heb gemengd, zegt Spreuken. Laat uw onnozelheid varen en u zult leven." D.w.z.: Uw naïviteit, dat u de weg door het leven vindt, zonder zijn Levensbrood. Uw roekeloze overmoed te menen op eigen kracht het kwaad aan te kunnen. Bewandel de weg van de wijsheid, zo sluit Spreuken vandaag. Het brood en de wijn, waarmee wij Jezus' leven en sterven vieren en gedenken, stillen onze diepste honger en dorst naar een nieuwe heilzame wereld, en versterken tevens het verlangen om er zich daadwerkelijk voor in te zetten. Etend het levensbrood en drinkend uit de beker brengen wij tot uitdrukking onze wederzijdse verbondenheid tussen Jezus en mij en tussen ons allen. In de Eucharistie mogen wij delen in zijn leven, ontvangen wij zijn liefde. In de Eucharistie sterkt hij ons met zijn levenskracht, zijn Geest en schenkt hij ons zijn vrede, de vrede die de wereld niet geven kan. Wie dit brood eet, zo besluit Jezus zijn broodrede, zal in eeuwigheid leven.
De Eucharistie nodigt ons uit te komen tot de diepst denkbare gemeenschap, niet alleen onder elkaar maar ook met hem, vooral ook met hem. Hier worden we geroepen om met open handen te geven en te nemen, om al biddend en zingend elkaar te herkennen als onze naasten, zelfs als broeders en zusters, samengekomen rond de Tafel van de Heer, om al biddend en zingend te getui-gen tegenover elkaar, dat Hij het is, zijn liefde totterdood, die ons samenbindt, tot hechte eenheid geroepen. Laat ons dan nu het Levensbrood eten en uit de beker drinken in grote dankbaarheid. Amen.

 

    21e zondag door het jaar: Jozua 24,1-2.15-18, Johannes 6,60-69   23 augustus 2009, Theo Koster OP   


BroodvermenigvuldigingDe lezingen die we hoorden vragen ons: waar kies je voor? Kies je voor de Levende, of dien je andere goden? Keer je Jezus de rug toe, of zoek je zijn nabijheid. Beide vragen kun je terugbrengen tot één kernvraag: kies je voor het leven of kies je voor de dood? Voor het leven natuurlijk, zullen de meeste van ons spontaan antwoorden. Maar juist als je leeft blijkt deze kernvraag toch moeilijker dan op het eerste gezicht lijkt. Stel dat u een uurtje geleden gehoord had: morgen op deze tijd zult u plotseling sterven. Als u dit gehoord had, zou u dan nu ook hier zitten? Zegt u 'nee' dan zit u wellicht nu kostbare tijd te verspillen.
Niemand dwingt ons hier nu te zitten; niemand dwingt ons de Levende te dienen, Jezus nabijheid te zoeken. We mogen kiezen, moeten kiezen, in vrijheid. Tegenover God staan we vrijer nog dan tegenover elkaar. Elkaar beïnvloeden we, zeker als je lijfelijk bij elkaar bent; je hebt de neiging eerst te kijken wat een ander doet. We weten wat God graag wil, maar de Levende zet ons niet onder druk. Paus, bisschoppen, priesters, dominees proberen dat soms. Wanneer zij in naam van God druk uitoefenen, machtswoorden spreken, zijn we terecht op onze hoede. Als het hen werkelijk gaat om God en dus om het heil van mensen, dan zijn machtswoorden immers niet nodig.
We zien dat aan Jozua, destijds een groot religieus leider met veel invloed. Hij legt zijn volk Gods vraag voor en beperkt zich verder tot aangeven, waar hijzelf staat: 'Ik en mijn familie, wij dienen de Levende." Natuurlijk had deze positiebepaling invloed. Toch merk je hiervan weinig terug in de reactie van het volk. Het volk baseert zich in zijn keuze voor God op eigen ervaring met deze God. Deze ervaring is niet iets van vandaag of gisteren. God dringt zich niet op, hoeft en zal zichzelf niet bewijzen. De Levende is er altijd voor je, zoals het lichaam waarin je geboren bent, met zijn mogelijkheden en grenzen. Als puber had ik moeite met mijn lijf, met name mijn lengte haatte ik. Jarenlang heeft het geduurd voordat mijn ogen open gingen en ik zag, dat mijn lengte een van de dingen is, een van de vele details, die mij bijzonder maken, tot een mens om van te houden. Zo ontdek je, in en door het leven, dat het niet goed voor je is alleen te zijn, dat leven samenleven is, en in samenleven ons eigen leven zijn geheimen onthult. God als de Levende behoort tot deze geheimen. Het volk ontdekte de Levende als Degene die hen uit slavernij bevrijd heeft, Die ruimte voor hen gemaakt heeft, ruimte om in te leven, samen te leven. Vandaar: "wij denken er niet aan de Levende te verlaten…" In Jezus komt deze God ons heel nabij, zo dicht op de huid, dat velen het er benauwd van krijgen en de benen nemen. Aan de woorden die vooraf gingen aan het evangelie van vandaag en die we afgelopen zondagen hoorden, de zogenaamde broodrede, heeft Jezus gezegd: Ik ben het brood dat uit de hemel is


 neergedaald. Wie mijn vlees en bloed eet en drinkt, blijft met mij en in mij met de Vader verbonden. Dit was vloeken in de kerk, respectievelijk de synagoge. Van Mozes had het Joodse volk geleerd, dat zij geen vlees met daarin nog bloed mogen eten. Bloed symboliseert het leven dat ons geschonken is; we horen dit nog terug in de hedendaagse aanduiding van bloed als levenssap. Leven is heilig; het behoort God toe. Wij dienen er met onze handen vanaf te blijven. Daarom eten Joden en ook moslims geen vlees dat niet ritueel geslacht is, en daarmee ontdaan van het bloed. Jezus zet een punt achter deze praktijk, en zegt, dat we hem moeten opeten, met huid en haar; enkel dan zullen we werkelijk leven, eeuwig leven. Je hoeft geen Jezus te zijn om te weten, dat dit ergernis geeft en meer dan dat.
De broodrede begon nadat Jezus 5000 mensen te eten had gegeven, terwijl slechts 5 gerstebroden beschikbaar waren; het bleek meer dan genoeg te zijn. Prachtig vinden we dit, we noemen het Gods werk: in Jezus is God aan het werk. Maar de Levende is geen god van spektakel en grootse tekenen; mensen, ook ieder van ons hier, zijn beelden van God.
Dat zou je niet zeggen als je ziet hoe mensen met elkaar omgaan. Mensen, ook Joden en moslims voor wie bloed toch heilig is, schromen niet elkaars bloed te laten vloeien. Wij mensen zijn op wereldschaal én in onze kleine verbanden dikwijls gewelddadig, in daden en in woorden. Het kost ons moeite deze kant van onszelf onder ogen te zien. We houden van grootse tekenen, van succes, noemen dat goddelijk, maar weten ons geen raad met ziekte, onmacht, geweld, de dood.
Daarmee confronteert Jezus, Gods woord zelf, ons vandaag. Hij laat ons horen wat het wil zeggen Gods beeld te zijn. Hij die voor mensen opkwam, op soms wonderbaarlijke wijze, voor íeder mens en daarom vermoord werd, maakt in woord en daad ons duidelijk, dat Gods woord geen hapklare brok is dat je zomaar even doorslikt. God is niet goedkoop verkrijgbaar; het vergt tijd, en moed, om Jezus te doorgronden, veel tijd, voordat Jezus opengaat, God toegankelijk wordt.
Op Jezus, Gods woord bij uitstek in onze geschiedenis, moet je kauwen, eindeloos,
wil je de kracht ervan en de betekenis voor ons kunnen ervaren. Het is ermee als wat mij overkwam afgelopen vakantie op de camping. Een jochie van een jaar of 7, dat ik vorig jaar voor het eerst zag, kwam ik ook dit jaar regelmatig tegen. En bij elke ontmoeting werden zijn ogen groot, ging zijn mond wat open en dan hoorde ik: u bent echt heel lang. Zo zal het vele ontmoetingen met Jezus van ons vragen voordat we van harte kunnen beamen: "wij geloven en weten dat Gij de Heilige Gods zijt."

   22e zondag door het jaar: Deut. 4,1-2; 6-8; Marcus 7,1-8;14-15;21-23 30 augustus 2009, Ernst Marijnissen OP   


Wetten, geboden, regels, vaste afspraken en richtlijnen: de geloofsgemeenschap van God is er rijkelijk mee bedeeld. En hoe langer een geloofsgemeenschap bestaat hoe meer wetten, geboden, regels, vaste afspraken en richtlijnen erbij komen. Er gaat nooit iets vanaf. En als het maar lang genoeg duurt vegen we alles op één hoop en wordt alles of wet, of gebod, of regel of richtlijn. Mensen met gevoel voor betrekkelijkheid en humor hebben dat eens zo samengevat: ik geloof alles wat de kerk mij te geloven voorhoudt, waar of niet waar. Dat is weliswaar kort door de bocht, maar dit gezegde verraadt toch een bepaald verstaan van begrippen als wet, gebod, enzovoort. En het wordt bepaald minder leuk als we een aantal uitspraken van de kerk gaan beschouwen als godswoorden of openbaringen van Godswege.
De eerste lezing geeft eigenlijk aan hoe we met de wet moeten omgaan. Er wordt wel gezegd dat wij goed naar de wet moeten luisteren, maar dat betekent niet dat de wet van God als een soort herhaalrecept beschouwd kan worden. Het hebreeuwse woord Tora betekent wegwijzer maar ook onderricht. Het betreft een levenlang leren. Hoe de Tora bedoeld is kunnen we het best afleiden uit de formulering van de Tien goede Woorden, die God gesproken heeft op de Sinaï, waar Hij het verbond met zijn volk heeft gesloten en bevestigd. Ik noem een voorbeeld. Er staat geschreven: jullie zullen niet doden. Als we werkelijk willen dat het koninkrijk van God onder ons mensen zichtbaar wordt moeten we eens ophouden met doden. God deelt ons van zijn wijsheid mee. God ziet over de horizon van ons bestaan. God weet dat het voor ons mogelijk is om te leren niet te doden. Het is als een landkaart. God geeft die ons in handen, maar we zullen zelf op die kaart de weg moeten zoeken. Ge zult niet doden is een proces, een op weg zijn, een ontwikkelen van onze mogelijkheden. Het hoeft niet vandaag te lukken. Al gaande aan de hand van de wegwijzer ontdekken we waartoe we in staat zijn, vinden we de weg, of een andere weg, die korter of veiliger is. Wat we morgen weten en kunnen was gisteren nog niet mogelijk. De wet van God, de Tora, is echter geen tomtom. Die zegt alleen wat je moet doen. Met een tomtom kun je geen gesprek voeren en gedachten ontwikkelen. Dat kun je wel met een kaart, die duidelijker wordt naarmate de weg, de route, die je gaat, steeds meer werkelijkheid wordt.
De Farizeeën en schriftgeleerden winden zich op over het feit dat de leerlingen de reinigingswetten niet in acht nemen. Zij verstaan die wetten als een tomtom, die aangeeft zo en niet anders, want in dat geval krijg je te horen: keer terug. De heren komen uit Jerusalem. Daar is de tempel. Daar bevinden zich de geestelijke leiders van de joodse kerk. Ze hebben vernomen hoe Jezus handelt en spreekt over en met de Tora. Ze hebben bovendien gehoord dat een schare, dus heel veel mannen en vrouwen, naar Jezus luistert en hem prijst om zijn onderricht. Jezus blijkt een  kaartlezer te zijn en geen gebruik te maken van de door Jerusalem goedgekeurde tomtom. De afgezanten 


van het hoge Jerusalem dalen af naar het lager gelegen Galilea, waar het bonte dagelijkse leven zich voltrekt en waar Jezus rondtrekt. Daar aangekomen stellen zij Jezus de vraag: "waarom wandelen uw leerlingen niet volgens de overlevering van de voorouders, maar eten ze hun brood zomaar met hun handen?". Ik vind dat woord wandelen hier prachtig op zijn plaats. Dat past bij op weg zijn, de weg zoeken, de route leren verstaan. In wandelen zit ook iets van verkennen, onderzoeken, goed rondzien. Je bent onderweg als het ware in gesprek met het land, het gebied, de omgeving, waar je door heen trekt. Die weg is vol verrassingen. Soms kun je ver vooruitzien, want je bevind je op een open vlakte. Maar als het heuvelachtig wordt kun je lang niet altijd zien of de weg verderop naar links of naar rechts afbuigt. Je moet eerst verder voordat je weet hoe en waar je gaan kunt. Soms kun je ook aan de hand van het verloop van het landschap vermoeden hoe het verder gaat. De omgeving functioneert dan als een teken van de tijd. Dan ga je om met de werkelijkheid. Om het anders te zeggen: je staat niet met je rug naar het verleden en zegt: zo is het altijd geweest. Neen, je staat open naar de toekomst. We moeten immers verder, voorwaarts. Daarom zullen we steeds met frisse oren naar de Tora van God luisteren: Hoor Israël! Jezus wijst de afgezanten van Jerusalem streng terecht en zegt: "…dat heeft Jesaja fraai over u geprofeteerd, huichelaars, zoals geschreven staat: 'deze gemeenschap eert mij met de lippen, maar hun hart houdt zich verre van mij; vergeefs vereren zij mij, zij leren leringen, die mensengeboden zijn!' - terwijl ge het gebod van God loslaat, houdt ge vast aan de overlevering van de mensen!". Als wij niet horen naar de vragen van de mensen van vandaag en ingaan op hun noden en onzekerheden en blijven ronddwalen in het verleden, zijn we met ons hart verre van God en zijn Tora verwijderd. Als wij niet van mensen houden kunnen we God niet liefhebben.
Niet de dingen om ons heen, die bij ons binnenkomen, verontreinigen ons, zegt Jezus. Het boze, het slechte en kwaadaardige komt van binnenuit de mens. Daarvoor moeten we elkaar behoeden en waarschuwen.
Jezus heeft de Tora van God, de wet, de wegwijzer, weer als een kaart voor ons opengevouwen en gezegd: lees zelf, kijk zelf, overleg in jezelf en met anderen en durf op weg te gaan. Er zal een tijd komen dat jullie de weg van God even moedig zullen bewandelen zoals ik dat heb gedaan. Dan zijn we goede kaartlezers geworden. Het geeft een grote voldoening als je al kaartlezend je weg kunt voortzetten. Zo bezien de Joden hun wet van Mozes, de Tora. Ze hebben er een apart kerkelijk feest voor bedacht. Ze noemen het Sim chat Tora. Dat betekent: vreugde der wet. Op die dag lopen ze dansend en springend met de Torarollen door de synagoge. Ik zie ons dat hier niet zo gauw doen. Maar het is prachtig. Ze dansen die dag ook buiten, in straten en op pleinen. Gods wet maakte ons vrij en blij.

   23e zondag door het jaar: Jesaja 35:4-7a; Markus 7: 31-37 6 september 2009, Antoon Boks OP   


U weet allemaal, dat de Bijbel meer is dan een prachtige verzameling van teksten. U weet ook, dat we het merendeel van de teksten in het Nederlands beter kunnen plaatsen onder poëzie. Wat we vandaag gehoord hebben uit de Bijbel kunnen we een mooi stuk van de wereldliteratuur noemen, maar dat wil niet zeggen, dat we meteen aanvoelen, wat vijf en twintig eeuwen geleden op schrift is gezet.
Daarom is het zo belangrijk, dat we keer op keer proberen de teksten van zo lang geleden te begrijpen, te plaatsen in onze eigen tijd en op ons eigen leven toe te passen.
Daarbij moeten we wel oppassen, want hoeveel van ons hebben herten zien springen en zijn in een woestijn geweest. Bent u wel eens bij de bron van een rivier geweest? En zelfs als het gebeurd is, zijn we daar dan alleen maar toeschouwer geweest?
Als de taal zo schilderachtig is kunnen we het bewonderen op de manier van een goed gedicht. Het gevaar is dat we waarnemer worden en wel van een afstand. Als we bijeenkomen voor de eredienst dan doen we dat niet als liefhebbers van literatuur. We zijn mensen van geloof die willen luisteren naar een woord van God voor ons leven en onze wereld - onze zeer concrete, gecompliceerde wereld en onpoëtische wereld.
Als we luisteren naar de woorden van Jesaja krijgen we misschien hetzelfde gevoel als de mensen hadden tegen wie Jesaja voor het eerst die woorden sprak. Jesaja, sprekend namens God, moedigde hen aan met woorden als: "Wees sterk, vrees niet!" Ze waren in ballingsschap geweest. Daarom praatte hij over "rivieren in de woestijn", want uitgedroogde mensen zagen weer toekomst. Hij gebruikte een poëtisch beeld als "springen als een hert", omdat de mensen weer de ene voet voor de andere konden zetten?
Jesaja spreekt tegen mensen die gevangen zaten en geen mogelijkheid hadden om op eigen kracht te ontsnappen.
Ze waren verslagen door de meest angstaanjagende kracht van hun tijd, het Babylonische leger had hen uit hun huizen weggesleept om te leven als slaven in een vreemd land. Hun huizen waren afgebroken, hun steden verwoest en hun kostbare tempel verbrand. Ze hadden een donker verleden; het heden was somber, maar de toekomst gloorde. Geen enkele menselijke macht had hen uit het verleden kunnen verlossen. Door de brandende woestijn waren ze terug gegaan naar hun vaderland. Nu moest er opgebouwd worden.
Hebt u het wel eens mee gemaakt hoe het aanvoelt een balling, een vluchteling te zijn? Bent u wel eens op een plaats geweest waar u een

 


vreemdeling was? Natuurlijk hebben we ons wel eens zo gevoeld. Er zijn veel goede, goedbedoelende mensen die proberen ons aan te moedigen als het leven even moeilijk voor ons is. Ze bieden ons advies, "Het zal wel weer eens een keer goed worden". Maar wanneer ons leven echt een andere wending neemt, de wereld waar we aan gewend zijn opeens op zijn kop staat, dan hebben we meer nodig dan een paar aanmoedigende woorden en een klopje op onze schouder. Zo hadden de Israëlieten ook meer hulp nodig gehad dan ze zichzelf konden geven in hun ballingschap. Daarom sprak Jesaja tot hen en daarom spreekt God vandaag tot ons en voedt ons in onze Eucharistische viering.
De beelden van Jesaja zijn schilderachtig, maar het zijn meer dan zoetklinkende woorden. Zij zijn de kracht gevende woorden die God door Jesaja tot ons spreekt in elke ballingschap waarin we ons kunnen bevinden. God wil doen wat de profeet vandaag zegt. Hij opent de ogen van de blinde en de oren van de dove en verfrist ons in het soms brandende zand van ons leven. Gods beloften zijn betrouwbaar. Wie van ons kan niet terug kijken naar een bepaalde periode van ons leven, die leek op de beschrijving van Jesaja - dagen van brandend zand en dorstige grond? Nadat we door die moeilijke tijden waren heen gegaan en we ze uiteindelijk achter ons hadden gelaten, zeiden we misschien: "Ik had nooit gedacht dat ik door die periode van mijn leven heen had kunnen komen". Misschien sloten we het wel af met: "Als God niet met mij was geweest, dan zou ik het nooit gered hebben."
We mogen ons steeds herinneren hoe God ons het water geeft dat we nodig hebben. Wij kwamen niet alleen door die moeilijke dagen heen, maar op de een of andere manier werd ons geloof daardoor nog sterker ook! De woorden van Jesaja zeggen ons dat God geen onpartijdige toeschouwer is die van een afstand toekijkt om te zien hoe we het zelf voor elkaar krijgen. Onze ervaring heeft ons geleerd dat God naar ons toekomt in onze plaats van ballingschap, ons opzoekt en met ons meereist. Op de meest onverwachte manier biedt God ons verlossing, sterkt onze slappe knieën, zodat ons leven kan opbloeien.
Wij zijn een gemeenschap die vandaag weer samen gekomen is voor de Eucharistie. De goede boodschap van vandaag is: God zal met ons zijn in welke ballingschap we ons ook bevinden.
Zo gaan we aan tafel om het Lichaam en Bloed van Christus te ontvangen als voedsel voor de reis naar geluk. We mogen ons iedere vorm van de ballingschap herinneren, waarin wij of iemand die we kennen zich bevindt. We geloven dat God ons niet verlaten heeft, maar met ons in ballingschap is gegaan. Het sacrament dat we delen brengt ons steeds weer verlossing, want God heeft ons lief. Amen.

 

   24e zondag door het jaar: Jesaja 50,45-9a; Markus 8,27-35 13 september 2009, Vincent van Rooij OP   


MessiasRond kerstmis 1956, bijna 55 jaar geleden. De nacht nadert. Duisternis valt over het bergland van Puerto Rico. Heldere sterren verlichten het hemelruim. Eenzaam, bevind ik me op een kleine hoogvlakte. Mijn eerste missionaire tocht de bergen in. Gebonden aan een boom, een wit/zwart gevlekt varken houdt me de wacht. Nog slechts een paar dagen en een lange, stevige, ijzeren spit wordt er gedreven, midden door zijn lijf, van achteren naar voren. Zijn vlees urenlang geroosterd wordt dan symbolisch gedeeld als kerstmaal voor heel de buurt. Zijn lot staat vast; het mijne, nog generlei. In de verte, het gekrijs van roofvogels; een blaffende wolfhond, en het late geloei van een paar verdwaalde runderen. Naast mij de kleine schuurkerk, oud, groen van vochtigheid en danig ingevreten door houtworm en termieten. Al vroeg in de ochtend, de Eucharistieviering in traditioneel Latijn, kazuifel en wat dies meer zij. Ruim een weeklang heb ik, uit oude Spaanse preekboeken, teksten bij elkaar gesprokkeld voor mijn eerste preek in het Spaans. In die bergkapellen, gaat het er gemoedelijk aan toe en, na mijn preek, verzucht een vrouw uit het volk heel vrijmoedig: Pater, het was heel mooi, maar wij verstaan geen Engels. Daar gaat mijn mooie Spaans! De koster, een ongeletterde bergbewoner, neemt mijn plaats in en zegt: Nu zal ik jullie eens vertellen wat de pater heeft willen zeggen en, met de kerkgangers muisstil, preekt hij, spontaan en met veel vuur, een half uur lang over Jezus. Deze eenvoudige man blijkt Jezus dieper te beleven dan ik. - Ik, de missionaris, beladen met wetenschap, boeken, liturgische gewaden, trots, meerwaardigheid en bravoure, drager immers van de voldongen waarheid. Daar sta ik dan!, - te kijk! In een vreemd land, ontdek je spoedig je onbelangrijke, nederige plek in de werking van het Rijk Gods. In plaats van brenger, wordt je waarnemer. Overal, immers, lichten sporen op naar het Gods Rijk; we betreden de heilige grond van Jezus' aanwezigheid ook in het bergland. Het gaat er niet langer om het instituut kerk in macht, luister en getal te doen toenemen. Central in het missionaire handelen staat de navolging van Jezus, de zaaier van het rijk Gods de wereld over.
Maar wie is die Jezus?, vraagt Marcus zich vandaag af. Jezus' leerlingen, eveneens Petrus, dromen van een machtige koning, de bevrijder van een nieuw Israel. Jezus zelf geeft dan het verrassende antwoord: "Ik ben een mens die door lijden terneergeslagen wordt; maar weer zal opstaan en verrijzen. En mijn leerlingen zullen diezelfde weg moeten gaan, door lijden heen naar opstanding. Jezus navolgen betekent dan zich radicaal toevertrouwen aan die evangelische, volle en sterke liefdeskracht: die weergaloze overmacht, die zich klein 


maakt en op mensenmaat, in al haar onmacht, waarachtig wil beminnen en, als gevolg, noodzakelijk lijden moet. Zo dient zich voor iedereen, vroeg of laat, het kruis aan, in de vorm van verdriet, tegenslag, ziekte, verachting, achtervolging armoede, ziekte, pijn of overlijden. Maar in het hart van ieder mens woont ook die onsterfelijke levenskracht die hem weer opricht in alle waardigheid. Jezus' rijk is, nu eenmaal, niet van deze wereld. Maar groeit diep in de harten van mensen. Een rijk dat niet met roffelende trom zijn weg baant of met wapperende banieren de wereld verovert. Maar zich, geruisloos, uitbreidt door daden van liefde en zorg in het eenvoudige, dagelijkse leven. De weg van Jezus is de weg van de lijdende dienstknecht van Jahweh in de profetieën van Jesaja. De lijdensweg op naar nieuwe kracht. Jezus is solidair met mensen; schaart zich aan de kant van het volk Gods, de kleinen, de slachtoffers omdat Hij enkel liefde is.
Nu zestig jaar geleden, legden wij, in deze kapel, onze kloostergeloften af. Gedurende die lange, wisselende jaren, groeide in ons het besef van eigen machteloosheid. Door Jezus' blijvende aanwezigheid, echter, werd die onmacht een heilige en vruchtbare kracht in ons leven. Ten overstaan van zulk groot mysterie, de lijdende dienstknecht van Jahweh, gaan we nu in deze viering opnieuw delen en beleven: Jezus' opstanding en de onze. Hij die ons niet laat vallen komt als de Levende in ons midden. Daarom was door alle wederwaardigheden heen het laatste woord, steeds, licht, verrijzenis, en onvergankelijke vreugde.
In onze onrust en broosheid, beklimmen we nog even de berg. Niet met het gevlekte varken, want dat is in tussentijd geroosterd en veredeld, evenals ook wij zelf, na zestig jaar kloostertrouw, geroosterd en veredeld zijn. Maar nu gaan we op biddend met Guido Gezelle:
O Jezus, Gij bad op ene berg alleen,
en... Jezu, ik en vind er geen
waar 'k hoog genoeg kan klimmen
om U alleen te vinden:
de wereld wil mij achterna,
alwaar ik ga of sta
of ooit mijn ogen sla;
en arm als ik en is er geen;
geen een,
die nood hebbe en niet klagen kan;
die honger, en niet vragen kan;
die pijne, en niet gewagen kan
hoe zeer het doet!
O leer mij, arme dwaas, hoe dat ik bidden moet!" Amen!

Jezus blijft, echter, een ondoorgrondelijk mysterie. Amen


   25e zondag door het jaar: Wijsheid 2,12-20; Marcus 9,30-37 20 september 2009, André Lascaris OP   


Jezus met kindRegelmatig, onregelmatig, krijg je als lid van de communiteit een groepje jonge mensen, pubers, adolescenten, op je kamer die je dan interviewen en je het hemd van het lijf vragen. Bij een dergelijk interview vroeg een meisje me: "zeg eens een korte spreuk, die we mee kunnen nemen naar huis." Ze voegde zich daarbij in de vroege christelijke kloostertraditie waarin jonge monniken en monialen de ouderen om 'een woord' vroegen. Ze vroeg om een soort 'koan' zoals ze dat in het Zen boeddhisme noemen. Ik voelde me even overvallen en zei toen vanuit het gesprek dat we voerden: "vertrouw er nu maar op, dat er van je gehouden wordt."
Dit is, denk ik, wat ik met vallen en opstaan, door mijn aanwezigheid, door mijn doen, door vredeswerk, publicaties en preken heb willen uitdrukken in de 50 jaar dat ik lid ben van de Orde van Predikers, zoals de Dominicanen officieel heten. Het doel van deze Orde van Predikers is altijd geweest het heil, het geluk, van anderen.
Met de woorden van het evangelie van vandaag gaat het erom in je leven het weerloze kind dat in de ander en in jezelf leeft, te omarmen en op te nemen. Aan je te laten zeggen door anderen, en vervolgens aan anderen te zeggen dat er van dat kind, van jouw weerloze 'ik', gehouden wordt en dat God liefde is. Dat kan heel concreet worden in het opnemen, opkomen voor en zorg dragen voor hen die afgeschreven zijn, of het nu een vondeling is zoals begin vorige week in Utrecht of een zieke of oudere. En het kan concreet worden in het accepteren van de hulp die je nodig hebt.
Het vertrouwen dat er van je gehouden wordt maakt de vraag wie de belangrijkste is in jouw wereld overbodig. Al het zoeken om ons te onderscheiden van anderen, alle energie die we erin steken om een bijzonder iemand te zijn en boven het maaiveld uit te steken, is knoeiwerk. Ieder van ons is door dit vertrouwen een uniek mens.
Door de liefde worden wij een persoon, een tegenover, een geheel dat meer is dan een verzameling van op zichzelf losse onderdelen. Het is een christelijke erfenis dat wij elkaar in de westerse cultuur als personen zien. Een persoon, maar dan niet als een gesloten bastion zoals velen denken, maar als een knooppunt van allerlei verbindingen, open naar alle kanten. Niet een 'ik' dat zoveel mogelijk in bezit neemt, maar een 'ik' dat deelt en zoekt naar een 'wij', naar het rijk van God in het besef alles te ontvangen van anderen.


Door dit vertrouwen dat er van ons gehouden wordt zijn we in staat elkaar beloften te doen en die te houden. En zo scheppen we toekomst voorelkaar, want de toekomst is een oceaan van onzekerheid, en beloften zijn vaste punten, eilandjes, zodat we van het ene naar het andere durven gaan.
Dit vertrouwen stelt ons in staat elkaar te aanvaarden en elkaar te vergeven zodat we niet vastgeplakt blijven aan het verleden, maar vrij zijn onze weg te vervolgen zonder bitterheid en rancune of haat.
Beloften en vergeving: ze zijn evenals het vertrouwen zwakke, onmachtige gebaren, maar hun zwakte is die van bruggen die
flexibel en in die zin zwak zijn en juist zo in staat zijn stormen te doorstaan.
We varen op die oceaan in een schip dat 'kerk' heet. De schrijver van de brief van Jacobus klaagt over vechtpartijen en ruzies in de kerk. Dat klinkt ons vertrouwd in de oren. Er is de laatste vijftig jaar strijd over de vorm en inhoud van de liturgie, de theologie, het pastoraat. Ik en velen van U staan zeer kritisch tegenover de kerkelijke overheid. Als we vertrouwen dat er van ons gehouden wordt, kunnen we ook de vraag aan ons toelaten in hoeverre we daarbij blind zijn voor motieven die onder de strijd verborgen kunnen zijn zoals jaloezie, het verlangen naar macht, rancune. Hoe echt zijn wij, ben ik? Wanneer we bidden en vieren, is dit dan misschien een wapen geworden in de strijd, en leidt dit dus tot niets?
We leven in een wereld waarin eerzucht en jaloezie deugden zijn die, naar men zegt, de economie bevorderen. Ze zijn echter bronnen van economisch en ander geweld. Ik ben dankbaar dat ik enige keren in mijn leven betrokken ben geweest bij pogingen vrede te scheppen. Maar zoals bij alles wat ik in deze vijftig jaren heb gedaan, kan ik noch van mijn strijd in de kerk, noch van mijn vredeswerk zichtbaar succes laten zien.
Wanneer je vertrouwt dat er van je gehouden wordt, is de vraag naar succes niet meer relevant. Het doet er dan niet toe of en wat je al of niet bereikt hebt. Jezus waarschuwt zijn leerlingen dat hij zal mislukken en dat hij zal worden overgeleverd aan hen die, misschien met de beste bedoelingen, met geweld opkomen voor wat zij als het hoogste belang zien. De leerlingen begrijpen hem niet omdat ze denken dat er voor hen slechts succes kan bestaan. Maar wie het verlangen naar succes opgeeft, en zich toevertrouwt aan het geloof dat er van hem gehouden wordt, zal met hem opstaan. Zelfs als je leven verloren gaat, je benen verlamd raken en de nacht valt, zal er toekomst zijn. Geloof nu maar dat er van je gehouden wordt.

   26e zondag door het jaar: Numeri 11,25-29; Marcus 9,38-48 27 september 2009, Henk Jongerius OP   


Een van de belangrijkste uitspraken van het tweede Vaticaans Concilie dat in de zestiger jaren van de vorige eeuw gehouden werd is wel dat er ook 'heil gevonden wordt buiten de kerk'. Vóór die tijd was het een rotsvaste overtuiging dat de waarheid alleen gevonden werd binnen de kerk en was dus zeker revolutionair te noemen! De werkzaamheid van Gods Geest is niet gebonden aan een instituut als de kerk maar geheel en al het vrije initiatief van de schepper en oorsprong van het leven!
Die overtuiging is niet nieuw als wij de lezingen van deze zondag tot ons laten doordringen en Mozes is de man die daar diep van doordrongen is als hij de wens uitspreekt dat heel het volk zou profeteren! Met dat woord is niet zoiets bedoeld als het voorspellen van wat er te gebeuren staat, maar eerder een manier van spreken waarin mensen geheel en al van God vervuld zijn. Wat moeten wij ons daarbij voorstellen? In het verhaal wordt niet verteld wat zij zeiden maar alleen dat zij 'geïnspireerd' spraken, aangeblazen werden door de geest van de Levende.
Als wij de namen horen van die twee mannen uit het volk, kan het ons wat duidelijker worden wat voor mensen het waren en wat zij zeiden. Eldad betekende 'door God beminde' en Medad luidt vertaald 'liefde'. Mensen die van God bezield zijn, zijn dus mensen die leven in het vertrouwen dat er van hen gehouden wordt, mensen wier doen en laten door liefde getekend wordt. Als God de liefde zelf is, dan zijn het dus mensen die anderen iets van dat allerdiepste geheim van leven laten ervaren.


Dat is bevrijdend nieuws en het zal geen verwondering wekken dat ook Jezus zich, evenals Mozes, verheugt over de aanwezigheid van die mensen. Het brengt hem tot de verrassende uitspraak dat 'wie niet tegen hem is, vóór hem is'. Want van mensen met een dergelijke kwaliteit mag je alleen maar iets goeds verwachten.
Je moet wel zorgvuldig omgaan met hen die door Jezus 'de kleinen' worden genoemd. Ze zijn wel kwetsbaar, mensen die vanuit oprechte liefde spreken en handelen en als je over hen heen walst, ben je het koninkrijk van God niet waardig.
Deze teksten vormen een gevoelige les voor allen in de geloofsgemeenschap die denken het voor het zeggen te hebben! Als een kerkgemeenschap alleen nog maar oog heeft voor wetten en regels en geen oog heeft voor het werken van Gods Geest in mensen, verzaakt zij haar roeping en zou het verwijt van Jezus op haar van toepassing kunnen zijn dat zij beter met een molensteen om de hals in zee geworpen zou moeten worden!
Als het hart van alle leven liefde is, wordt er een nieuwe wereld geboren in mensen, zoals Augustinus het ooit zei: 'heb lief en doe dan maar wat je wilt'. Die wereld zal er een zijn waar wij delen met elkaar, elkander lasten dragen, betrouwbaar zijn en van vergeving en verzoening weten. Zo dragen wij het zout van de liefde in ons.
Waar dat gebeurt, is God in ons midden en wordt het leven 'goed', van God, zoals het van meet af aan bedoeld is. Daar zijn de mensen als bomen die uitlopen en bloeien, mensen die in vrijheid ademen en spreken en diep in hun hart de naam kennen van de Ene die gezegd heeft 'Ik zal er zijn voor jou'. Moge de adem van de Levende ons zulke mensen maken, de hemel op aarde!

   27e zondag door het jaar: Genesis 2, 18-24 Marcus 10, 2-16 4 oktober 2009, Theo Koster OP   


Genesis 2, 18-24 Marcus 10, 2-16

huwelijksvoltrekkingHet is niet goed dat de mens alleen blijft.' Met enige regelmaat betrap ik mezelf erop, dat ik in gesprekken deze regel uit de bijbel aanhaal. In het begin van de bijbel wordt al verwoord, dat wij mensen door en door sociaal zijn in de zin van: op elkaar aangewezen; zonder elkaar zijn wij mensen niets.
Voor mij is dit citeren uit de bijbel geen uiting van vroomheid, laat staan een sprong naar vroeger toen alles beter zou zijn. Velen van u en ook ikzelf brachten hun jeugd door in een tijd, waarin alle nadruk lag op sociale verbanden, het behoren tot een groep. In mijn jeugd waren de sociale verbanden onder de gouden regel 'heb de naaste lief' als een wollen deken, warm en veilig, en waar je tegelijk in dreigde te stikken. In de jaren zestig en zeventig werd, of hebben we zelf, die deken van ons afgegooid, zijn we geëmancipeerd, zijn we een 'ik' geworden. De passages uit de bijbel die we vandaag hoorden klonken ook toen, en met recht. De grote nadruk die we momenteel leggen op de mensenrechten, op de vrijheid van meningsuiting, het recht op gelijke behandeling, godsdienstvrijheid, kortom: dat elk mens enig is en zich op zijn/haar uniciteit kan beroepen heeft diepe wortels in de christelijke en joodse geschiedenis; zijn er enkele vruchten van.
Geen schepsel is te vergelijken met de mens, hoorden we. De mens is het die de dieren hun namen geeft en daarmee ordening schept. De technische mogelijkheden die wij schiepen en waarover we momenteel beschikken, denk aan communicatie, denk aan vervoer, denk aan huishoudelijke apparatuur, onze kennis en wetenschap verheffen de mens tot de hoogte van God zelf. Maar de mens ís God niet.
De explosieve groei van onze communicatiemiddelen, de wijze dus waarop je contact met anderen kunt zoeken, gepaard aan een grotere mobiliteit, waardoor je tot op hoge leeftijd niet gebonden bent aan huis en elkaar kunt bezoeken, heeft mensen niet socialer en vele mensen eenzaam gemaakt. Al jaren valt mij onder studenten, een toch bevoorrechte groep jongeren, een zekere eenzaamheid op; recent onderzoek bevestigt mijn ervaringen. De mens is bijna aan God gelijk bezingen enkele psalmen. Dat klopt, maar studenten streven er echt niet naar God te zijn, en toch zitten velen van hen in een soort goddelijk isolement. 'Ik ben ik en met niemand te vergelijken; ik maak mijn eigen keuzes en beslissingen, ben zelf verantwoordelijk', stralen zij uit. Uitstekend, maar wat, als je opgesloten raakt in jouw uniciteit, alsof je er in deze wereld alleen voor staat? Het is alsof God dit voorzien heeft met zijn uitspraak: 'Het is niet goed dat de mens alleen blijft.' De mens krijgt een hulp die hem zo intiem is als zijn eigen hart, een hulp gevormd uit de rib die dit hart beschermt. Die hulp is een tegenover, niet iemand die onder of boven de mens staat, maar  iemand met wie je kunt praten. Pas als de mens meervoud is, man en 


vrouw, begint hij in de bijbel te praten. Nu kunnen mensen elkaar aanspreken, antwoorden, zich verantwoorden, en zo steeds weer opnieuw de mensen worden die ze zijn: een sociaal wezen dat groeit en bloeit temidden van medemensen.
Staat het een man vrij zijn vrouw te verstoten, zo begint vandaag het evangelie. Jezus zet deze vraag direct in een groter kader, de context van het scheppingsverhaal. Daarmee maakt Jezus deze vraag groter en omvattender dan scheidingsperikelen tussen man en vrouw, vriend en vriendin. In het kader van het scheppingsverhaal wordt deze vraag: staat het een mens vrij een ander mens te verstoten, óver hem te praten, haar te be- en veroordelen? Jezus reactie is helder en duidelijk: nee.
Ieder mens is uniek, en daar valt niet aan te tornen. Ieder mens is in zijn uniciteit ook een van de velen; door zich te verbinden met andere mensen komt een mens pas echt uit de verf. Het sociaal zijn zit net als de uniciteit een mens ingebakken. Je kunt er niet over beschikken, het naar jouw hand zetten, een beeld dat het woord 'hulp die bij hem past' in de eerste lezing kan oproepen. Het hebreeuwse woord dat gebruikt wordt voor hulp komt vaker voor in de bijbel; het wordt dan met name voor God gebruikt. Zoals God mensen te hulp komt, zo zijn mensen elkaar tot hulp.
Door elkaar aan te spreken, met elkaar te praten, te antwoorden, je te verantwoorden blijf je en word je steeds weer de unieke mens die je bent.
Ik hoef jullie niet te vertellen dat dit lastig eenvoudig is. Jezus heeft oog hiervoor. Hij zegt dit alles terwijl hij met zijn leerlingen onderweg is, met andere woorden: jullie zijn er nog niet, hebben nog veel te leren. Op de weg naar God en zijn koninkrijk zijn we nog kinderen. De leerlingen willen daar niet aan, hebben Jezus' boodschap niet begrepen en getuigen hiervan door kinderen die bij Jezus gebracht worden af te wijzen. Het maakt Jezus woedend. Heerlijk vind ik deze heftige emotie, want bemoedigend voor ons: hierdoor maakt Jezus nog eens helder wat hij bedoelt.
Houd deze kinderen niet tegen, is de reactie van Jezus, want het koninkrijk van God behoort aan mensen die zijn zoals zij. Zoals een klein kind dat nog niet kan lopen voortdurend anderen nodig heeft, zo hebben wij mensen voortdurend elkaar en God nodig; zij zijn de hulp die bij ons past.
Zoals ouders geen onderscheid maken tussen hun kinderen in de zin van: dit kind is mij meer waard dan het ander, zo dienen wij elkaar niet te onderscheiden. Complimenten en kritiek hebben wij mensen nodig, moeten we elkaar geven, kunnen wij elkaar geven; we kunnen immers praten, elkaar aanspreken. Doe dat. Maar geen mens heeft het recht een ander op een voetstuk te zetten of af te keuren. Daar kunnen mensen niet tegen. Het staat al op een van de eerste bladzijden van de bijbel: Het is niet goed dat de mens alleen blijft.

   28e zondag door het jaar: Wijsheid 7,7-11; Marcus 10,17-30 11 oktober 2009, Paul Minke OP   


Een iemand kwam aanlopen, wierp zich op de knieën voor Jezus en vroeg: "Wat moet ik doen om het eeuwige leven te verwerven?" Een iemand, geen jongeling, geen rijke, althans wordt hier niet gezegd, alleen iemand, die in dit geval ook u en ik kunnen zijn, waarom niet. De vraag zou ook door u en mij gesteld kunnen worden, mag ik hopen. Wie verlangt niet naar het eeuwig leven, een eindeloos gelukkig leven, niet kwetsbaar, niet schendbaar, niet onbestendig zoals hier en nu. Het antwoord van Jezus luidt: "Gij kent de geboden, gij zult niet doden, geen echtbreuk plegen, niet stelen, niet vals getuigen, niemand te kort doen." Het woord 'gebod' kan worden misverstaan als wij het woord verstaan op de manier, zoals het gangbaar is in ons spraakgebruik en beleving, nl. een bevel zo zul je doen op straffe van bv. het verlies van het eeuwig leven. Zó het gebod verstaan verwordt godsdienst tot harde gebodendienst en geloven lijkt dan niet anders te zijn dan het nalaten van het allerhande kwaad. Geboden zijn meer te noemen richtingwijzers die de enig goede, God in zijn goedheid en liefde ons gegeven heeft als een gids op onze le-vensweg als een lamp voor onze voeten, als een veilig en betrouwbare kompas. Wie zo leeft zal ervaren, dat hij vrede vindt in zichzelf, met zijn leven een geluk ook, dat als een blijvende onderstroom hem/haar draagt en steunt ook in de dagen, ja zelfs jaren, dat het je niet meezit in het leven. Prachtig vond ik dit verwoord door 'n zieke die lijdt aan een dodelijke spierziekte: "Ik zou verdwaald en eenzaam zijn als langs de weg door dag en nacht geen lichtlijn liep, zorgvuldig aangebracht door iemand die niet wil dat ik verdwaal, maar veilig reis en thuiskom aan een verre overzij." In deze geest mogen wij het antwoord van Jezus verstaan aan die iemand, aan u en aan mij.
Toch kan het gebeuren, dat je iets mist, dat je iets ervaart als bv. een geroepen zijn tot iets, iemand, tot een taak dat gedaan moet worden Een ervaring die je rusteloos maakt, zoeken doet naar wat, vragen doet wat toch. Zoiets moet die iemand ook ervaren hebben dat hij opmerkt: "Dit alles heb ik onderhouden van mijn jeugd af." Dat trof Jezus. Jezus zag in hem een oprechte mens, die meende wat hij zegt Hij herkende iets van zichzelf in hem. Ook hij onderhield Gods woord van zijn jeugd af aan. Hij keek hem liefdevol aan en sprak: Een ding ontbreekt u: ga verkopen wat je bezit en kom dan terug om mij te volgen. Jezus biedt die iemand hier en nu een nieuwe mogelijkheid tot leven aan en verzekert hem, dat de verkoop van bezit en het uitdelen aan de armen geen werkelijk verlies voor hem betekent. Maar dat in te zien kon hij niet.
Dit woord ontstelde hem en ontdaan ging hij heen. Hij was rijk, horen we nu. Hij was niet bij machte afstand te doen van zijn bezit, los te laten wat hij had, van al waar bezit voor  stond: zekerheid, veiligheid, macht, aanzien. Zo'n radicale keer brengen in zijn leven, dat kon hij 


niet opbrengen, blijkt nu. Maar gezegd moet zijn: die iemand mag dan rijk zijn, slecht is hij niet, Gods woord is zijn gids, hij houdt van God met hart en ziel, eert zijn ouders. Hij mag leven in het vertrouwen, dat God woord houdt tegenover hem.
Jezus verzucht tegenover zijn leerlingen: "Hoe moeilijk is het voor degenen die geld hebben het koninkrijk Gods binnen te gaan." Als de leerlingen zich daarover verbazen, herhaalt Jezus met nog meer nadruk: "Voor een kameel is het gemakkelijker door het oog van een naald te gaan dan voor een rijke in het koninkrijk Gods te komen." Verbijstering alom.
Vanwaar dat radicale standpunt van Jezus t.a.v. de rijkdom? In bezit ligt de wortel van het willen bezitten, van het willen heersen, van de angst om kwijt te raken, van het verlangen naar nog meer. Is dat niet wat we ook in onze tijd zien. Denk maar bv. aan de graaicultuur. Haast dagelijks is er discussie over de grote bonussen van bankiers. Vakbonden staan tegenover werkgevers. Bezuinigingen zijn noodzakelijk maar de meest kwetsbaren dreigen daarvan het meest de dupe te worden. Bezit verdeelt mensen in categorieën, bezitters tegenover bezitlozen onderdrukkers tegenover onderdrukten, machtigen tegen machtelozen. Bezit doet solidariteit teniet, zaait wantrouwen, jalousie, verdeeldheid. Jezus wil niet zeggen, dat we arm en berooid door het leven moeten gaan en van alle bezit verstoken moeten zijn. Jezus ageert wel tegen bezit voor zover dat bezit ons bezit en het hebben ervan ons zo in beslag neemt, dat we uit het oog verliezen hoezeer het onszelf als mens beschadigt en het ons weer-houdt te delen met wie kwetsbaar in de samenleving staat.
Verkopen, prijsgeven, terugkomen, Jezus volgen, doen Petrus uitroepen: "Zie, wij hebben alles prijsgegeven om U te volgen." Waarop Jezus reageert: Er is niemand die wat en wie ook prijsgeeft om mij en om het evangelie, of hij ontvangt het honderdvoudige ervan terug, nu en later het eeuwige leven." Volgens de Bijbelgeleerden is "om het evangelie" later aan de tekst toegevoegd omwille van diegenen, die Jezus niet persoonlijk gekend hebben maar wel elkaar treffen in Gods gemeente waar zij in zijn Naam samen komen. Die gemeente, waarin men als broeders en zusters elkaar begroet en bejegent, waarin lief en leed gedeeld wordt, have en goed gemeenschappelijk is, daar vind je honderdvoudig terug aan huizen, broers, moeders en kinderen. Hij die prijsgeeft omwille van het evangelie, komt niet met lege handen te staan. Hij die Jezus volgt vindt een nieuwe bedding waarin hij tot leven komen mag, een vrede, die een hebzuchtige en begerige wereld niet geven kan, een geluk, die rijkdom, macht, aanzien je niet bieden kunnen, een vreugde, die het hart verwarmt, niet alleen bij lief maar ook bij leed, een vrijheid, die je vrijer maakt dan alle rijkdommen van de aarde, een wijsheid, die te verkiezen is boven scepters en tronen. Amen.

 

   29e zondag door het jaar: Jesaja 53, 10-11; Marcus 10, 35-45 18 okotber 2009, Ernst Marijnissen OP   


zonen van ZebedeusIn de wereld van Jezus Messias gaat het anders toe dan in de wereld, waarin wij dagelijks verkeren. Wij zijn opgevoed met rangen en standen, leren en werken om iets te bereiken. In onze samenleving moet je omhoogklimmen op de maatschappelijke ladder, carrière maken, aanzien verwerven. Dat leidt altijd tot spanningen, niet alleen in onszelf, omdat we bang zijn te falen, maar ook naar anderen toe. Mensen worden elkaars concurrenten en tegenvoeters. Waar het zo toegaat in onze samenleving moet je ook niet verbaasd zijn als mensen elkaar niet meer als een tegenover maar als een directe bedreiging van hun persoonlijk bestaan ervaren. We gebruiken armen en benen om iemand terzijde te schuiven of weg te werken. Over de rug van de ander proberen we verder of hoger te komen. De sterksten winnen en halen de prijzen weg. En wat erger is, we doen er allemaal op een of andere manier aan mee, want wie heeft niet zijn helden of heldinnen, en hoe vaak staan we langs de weg om een be-paalde persoon toe te juichen!
Dat is echter niet de weg van Jezus Messias, niet de weg van wet en profeten, niet de weg naar Jerusalem. Jezus herinnert ons aan Jesaja, als deze spreekt over de lijdende dienaar van de Aanwezige. Jesaja profeteert, zoals we hoorden in de eerste lezing, aldus: "het heeft de Aanwezige behaagd hem ziek te maken en te breken. Waarlijk, hij heeft zichzelf tot een zoenoffer gemaakt….Vanwege het doorstane lijden zal hij het licht mogen zien en met inzicht worden verzadigd. Mijn dienstknecht zal zich een rechtvaardige tonen voor velen, hun zonden laadt hij op zich". In de geest van deze profetie behoren we de evangelielezing van deze dag te verstaan, want daar houdt Jezus zijn leerlingen en dus ook ons de onontkoom-baarheid aan lijden en dood voor ogen. In de Joodse traditie zit de hoofdpersoon, in dit geval Jezus, in het midden, en dan zitten eerst rechts en vervolgens links daarvan degenen, die na hem de hoogste in waardigheid zijn. Blijkbaar stellen wij ons de gang van zaken in de wereld


van God toch voor als een soort gesublimeerd aards bestaan. We kunnen ook nauwelijks anders. Ons voorstellingsvermogen van de wereld, welke Jezus voor ogen staat, schiet namelijk tekort. Daarom probeert Jezus ons zien en horen een nieuwe richting te geven. In het beeld van Jezus ontdekken we dat God zelf een dienende god is, die er zijn zal voor ons. God is ons van dienst zoals wij mensen van dienst moeten zijn. De lijdensliederen van Jesaja tonen ons het beeld van een mens, die anderen dient tot aan de uiterste grens van het mogelijke. Deze dienst leren we in de mate, waarin we bereid zijn te sterven aan alles wat ons aan dit leven bindt. Het moge een uitverkiezing zijn tot het volk van God te behoren, maar dat betekent niet dat we ons vervolgens boven andere mensen kunnen verheffen om hun onze wil op te leggen. Uitverkiezing tot dienaar of dienares van God betekent, dat we de samenle-ving dienend tegemoet treden. Zoals Jezus tijdens de voetwassing opzag naar zijn leerlingen, zo bestaat onze dienst hierin, dat wij anderen opheffen en tot aanzien brengen.
In het evangelie corrigeert Jezus de verontwaardiging van de leerlingen. Die zijn niet boos, omdat Johannes en Jakobus geen goede dienaren zouden zijn, maar omdat zij zich willen verheffen boven de overige leerlingen en hen zo voorbijstreven. Neen, zegt Jezus, wij zijn alle dienaren van de wereld. Dat is de kern van onze roeping en daartoe is ook de Mensenzoon in de wereld gekomen. We zijn er niet om mensen op tronen te zetten maar om hen op de been te helpen, zodat ze op een waardige en menselijke manier hun plaatsen in het leven kunnen innemen. De heerlijkheid, welke ons dan ten deel zal vallen, kunnen we beter aan God over laten. Zo heeft het ook in de psalm (33) geklonken, die tussen de lezingen van deze zondag is gezongen:
De Aanwezige ontwricht het beraad van de mensen,
doet al hun plannen te niet.
Maar zijn beraad staat vast: voor altijd;
zijn besluiten: van generatie op generatie.
Daarom wacht ons hart op de komst van de Aanwezige:
Hij is: onze hulp en ons schild!

   30e zondag door het jaar: Jeremia 31,7-9 Marcus 10,46-52 25 oktober 2009, Antoon Boks OP   


een bedelaar We hoorden vandaag over de blinde bedelaar, maar dat is slechts een deel van zijn totale persoonlijkheid. In feite ziet hij al heel wat. Hij ziet wat hij nodig heeft, hij weet dat hij blind is en hij weet waar hij hulp kan vinden. Hij wordt niet ontmoedigd door al die stemmen om hem heen, die maar willen, dat hij zwijgt. Die tegenstand maakt hem dapperder. Er is een spreekwoord: "Niemand is zo blind als degene die denkt dat hij alles ziet." Hij mag dan blind zijn, maar hij heeft wel inzicht, want hij noemt Jezus bij zijn messiaanse titel: "Zoon van David." De blinde vroeg om te mogen zien en hoeveel van ons zouden daar raar van opkijken. Sommige mensen willen nog niet zien, wat vlak bij hen is. Anderen zijn echte struisvogels, ze zoeken zand om daar hun kop in te kunnen steken. Sommige werken zo hard, dat hun gezin eraan gaat, hun kinderen aan drugs verslaafd worden, ze rare vrienden hebben, enz. er is moed voor nodig om te vragen dat we zien mogen, want dat vraagt om veranderingen – misschien wel hele grote die we niet willen maken, of waar we ons niet op voorbereid hebben. De blinde weet wat hij nodig heeft en als Jezus hem vraagt: "Wat wil je dat ik voor je doe," komt direct het antwoord: "Meester, ik zou willen zien." Zijn verzoek aan Jezus kon ons gebed zijn. Het is trouwens een gebed dat we alle momenten van ons leven wel kunnen gebruiken. Het kan zijn dat we door een gezinscrisis gaan; dat we moeten beslissen hoe het gaat met een ziek familie lid of een vriend; als er problemen zijn in ons huwelijk; als we een verschil van mening hebben; als we zoeken naar een manier om ons leven makkelijker te kunnen maken zodat we meer kunnen denken aan de noden van anderen, enz. De woorden van Bartimeus kunnen ons gebed worden op een keerpunt in ons leven – als we een belangrijke beslissing moeten nemen over een werkkring, wat we gaan studeren, zelfs een toekomstige huwelijkspartner. Op al die momenten kunnen we zijn gebed uitspreken: "Meester, ik wil zien!" De dagelijkse beslissingen die we steeds weer thuis, op school, bij ons werk, of in de parochie nemen kunnen heel gewoon lijken en misschien onbetekenend. Maar als we ze over een langere tijd bij elkaar optellen, dan vormen ze wel een patroon in ons leven – "Meester, ik wil zien!"
We hebben natuurlijk allemaal genoeg ervaring om toe te geven dat in ons verleden wel eens ondoordachte beslissingen zijn genomen. We 


kijken terug en zien de gevolgen; we wensten dat we wijzer geweest waren; dat we duidelijker hadden kunnen kijken. Stel je voor dat we terug konden gaan in de tijd en het nog eens een keer over konden doen, maar dan op een andere manier, met betere keuzes. Er is natuurlijk geen enkele garantie dat we niet opnieuw verkeerde beslissingen zullen nemen. Maar het zou wel goed zijn om God te betrekken bij de grote en ook de kleine beslissingen van ons eigen leven en dat van anderen. Zo erkennen wij constant, dat we allemaal Gods licht in ons leven nodig hebben! Stelt Jezus ons ook die vraag? Horen we die vraag? Het is een uitnodiging om te geloven en te vertrouwen op zijn belofte: als we vragen om inzicht om goed te leven, dan krijgen we het ook. Soms heel vlug, maar meestal in de loop van ons leven– langzaam, steeds beetje bij beetje. Jezus ontmoet Bartimeus op de weg naar Jeruzalem. Daar ontmoeten wij Jezus ook – als we in ons leven onszelf soms tegen komen in ons eigen persoonlijk Jeruzalem, met lijden en dood. Daar komen we plotselinge veranderingen tegen en soms zelfs het mislukken van onze plannen. We willen Jezus daar zien; we willen zeker zijn dat we niet alleen staan om al die problemen aan te pakken. Het einde van het verhaal van vandaag geeft ons hoop, want na zijn genezing volgde Bartimeus Jezus op de weg die naar Jeruzalem leidt. De weg was de oudste term om te praten over de leerlingen van Jezus. Het was ook een korte manier om te praten over Jezus levensstijl. Markus suggereert dat de blinde man een leerling van Jezus is geworden. Wij geloven dat wat er ook gebeurt in ons leven Jezus ons voor is gegaan. Wat er ook op ons pad komt, hij kent onze pijn en gaat met ons mee. Maar wees voorzichtig! Wij zouden ook kunnen zeggen: "Kijk uit waar je voor bidt." Als we bidden om inzicht, dan krijgen we het. Maar dan hebben we ook moed en vastberadenheid nodig om te doen wat het door God gegeven inzicht ons voorstelt, want er kunnen wel eens een aantal veranderingen nodig zijn. Laten we het maar doen: vragen om inzicht en ook moed en vastberadenheid om te doen, wat we moeten doen in ons leven. De door Jezus genezen blinde is ons voorbeeld, als wij aan de kant van de weg zitten; met gebogen hoofd; niet bang om te erkennen wat we nodig hebben in onze wereld. We geloven dat als we dit inzicht krijgen, we net als hij Jezus zullen volgen op de Weg. Daar verwelkomen we buitenstaanders; vergeten we beledigingen; zien we anderen als onze naasten; zijn we een gemeenschap waarin we elkaar zien als zusters en broeders, als leerlingen samen op weg. 

    Allerheiligen: 1 Johannes 3, 1-3; Matteus 5,1-12a 1 november, André Lascaris OP    

Een tijdje geleden kreeg ik een brief van iemand die mij vertelde dat hij na zijn scheiding voogdij had gekregen over zijn dochter die geestelijk en lichamelijk gehandicapt is. Hij wilde die voogdij zo graag, omdat naar zijn gevoel zijn dochter een heilige is: zij kan immers niet zondigen. Tja, dacht ik, dit is misschien wel wat kort door de bocht. Maar ik vond het beter dan wat er gebeurde in een stadje bij een uitvaart van een geestelijk gehandicapte man die heel populair was omdat hij altijd achter de fanfares aan liep en daarop vrolijk reageerde. De kerk zal helemaal vol. De voorganger stond op en zei: ook deze mens is schuldig. Een nicht van mij die dit mij vertelde, zei: zou je die man geen trap tegen zijn achterste geven? In beide gevallen wordt ‘heilig zijn’ in verband gebracht met zonde. Zelfs met niet kunnen zondigen. Is ‘heilig zijn’ alleen maar dit? De eerste brief van Johannes spreekt ons aan met:’ kinderen van God’. Misschien zegt ons dat niets. Want we denken bij kind teveel aan een klein kind. Maar wij zijn als wij volwassenen zijn, zelfs oud zijn, de kinderen van onze ouders. We zijn hun erfgenamen, wij vertegenwoordigen in zekere zin onze ouders op deze aarde. Wij geven ten dele door wat zij ooit wilden. In die zin zijn we ook kinderen van God. Wij zijn zijn handen en voeten Wij vertegenwoordiger hem op deze aarde. In het nieuwe testament worden de christenen nooit aangesproken met ‘zondaars’. Wel met’ heiligen’. In de ogen van Paulus en andere schrijvers van het nieuwe testament zijn wij heiligen. In sommige vertalingen wordt de uitdrukking ’heiligen’ weg vertaald met ‘christenen’. Christenen zijn dus heiligen. Wanneer wij vandaag Allerheiligen vieren, vieren we hierbij allereerst dat wij heiligen zijn. Dat betekent niet dat wij nooit in de fout gaan. Integendeel, niet voor niets worden de’ heiligen’ in het nieuwe testament opgeroepen om ook in heilig te zijn en zich af te keren van het kwaad is. Maar zij zijn heiligen omdat zij bevlogen zijn, bezield zijn, door de Geest van Jezus. Ondanks hun persoonlijk falen en hun gemeenschappelijke falen zijn zij toch degenen die laten zien dat God onze vriendschap zoekt, en de vriendschap van alle mensen. Dit geldt ook van ons. Wij zijn heiligen, omdat wij proberen te leveren in de geest van de zaligsprekingen. We proberen geen pretenties te hebben, we proberen teder met elkaar om te gaan, wij vertrouwen erop in ons verdriet getroost te worden. We hongeren en dorsten naar gerechtigheid. We proberen barmhartig te zijn. We proberen recht door zee te zijn, willen vrede brengen. We nemen op de koop toe dat we vervolgd worden vanwege de onze pogingen de vriendschap te vertegenwoordigen van God op deze aarde. We worden voorbij gelopen en mensen kennen ons niet, omdat zij de God niet kennen waarin wij geloven.

In de loop van de geschiedenis zijn de mensen in de kerk elkaar en zichzelf veel meer gezien als zondaars. Er is een uitgebreide praktijk ontstaan van boetedoening en het leven voor jezelf onaangenaam maken. Maar is dit wel een gezonde ontwikkeling? Is het niet beter elkaar als heiligen te zien? Dan kijk je positiever naar elkaar. Je leert dan dat ‘heiligen’  lastige en soms vervelende mensen kunnen zijn. Dan kijk je naar waartoe  iedereen van ons is geroepen is. Is het niet beter om ook jezelf allereerst te zien als iemand die geroepen is, uitgenodigd is, uitgekozen is om Gods barmhartigheid op deze aarde gestalte te geven?  Het is goed de donkere kanten van jezelf  te zien, maar  je moet je daarop niet doodstaren.
Is het niet onaantrekkelijk om aan niet-gelovigen te zeggen: kom bij ons ‘zondaars’, wordt zondaars met ons,  en voel je schuldig zoals wij ons schuldig voelen? Hebben wij alleen het zondaarsschap aan te bieden? Alleen maar gebeden om vergeving?  Nee toch. We nodigen allen  uit om eveneens de handen en voeten te worden van God, onze vader en moeder, Gods vriendschap te vieren en daarop te vertrouwen.. Heilig leven is feestelijk leven, zelfs als de leefomstandigheden zeer slecht zijn.
Wij zijn wat Paulus noemt ‘heiligen’, en wat Johannes noemt ‘kinderen van God’. We zijn dat nu al, zegt Johannes. Nu al zijn wij heiligen. Vandaag op Allerheiligen vieren wij dat we geroepen zijn tot heiligheid, tot kind zijn van God. En allen worden uitgenodigd om open te gaan voor die geestkracht van Jezus.
In onze wereld en onze tijd is heilig zijn een roeping hebben, in opdracht hebben. En daarmee een doel hebben in het leven. Het doel is iedereen heilig te maken en al doende ook zelf heilig te worden.
Leven als heiligen is niet:  uitzonderlijke dingen doen, maar te leven naar datgene waartoe ieder van ons, naar zijn of  haar eigen gaven,  geroepen is, te leven als mensen die  proberen te leven in de geest van de  zaligsprekingen. En soms kan het zijn dat wij daarvoor uitzonderlijke dingen moeten doen. Maar de kans is groot dat wij zelf niet eens uitzonderlijk zullen vinden wat in de ogen van anderen uitzonderlijk is, zoals pater Damiaan en Peerke Donders die hun leven deelden met melaatsen.
We vieren vandaag dat ons de heilige geestkracht van Jezus is aangeboden, en dat we die misschien aarzelend en twijfelend willen ontvangen.
En, zegt Johannes: wij zullen in de toekomst nog duidelijker en intenser kinderen van God zijn, want we zullen eenmaal aan hem gelijk zijn en wij zullen hem zien zoals hij is. Niet alleen wijzelf en de mensen die nu leven kunnen heiligen genoemd worden, maar nog meer zij die ons voor zijn gegaan en die nog intenser dan wijzelf  leven met God en bij God.

   32e zondag door het jaar:  1Koningen 17, 10-16; Marcus 12, 38-44 8 november 2009, Theo Koster OP   

   
Jezus LeraarVan de week sprak ik een stel dat komend jaar gaat trouwen. Enkel voor de wet is hun te oppervlakkig; ze zoeken diepgang. Zij verwachtten niet dit van mij te krijgen, maar hoopten, dat ik hen kan helpen de diepte in hun beider leven te vinden.
De vrouw vertelde hoe zij op de middelbare school al arts wilde worden. Eenvoudig is dat niet; je moet voor deze studie ingeloot worden; de kans ingeloot te worden is één op drie, dus ruim 30 %. Zij leefde naar deze loting toe; alles hing hiervan af, en zij werd ingeloot. Zij kon terecht in Groningen, en dat betekende: verhuizen. Na zes studiejaren kwam de opleiding tot specialist. Opnieuw iets waar ze naartoe leefde. Het bracht haar in Nijmegen.
Na zulke spannende episodes kwam na verloop van tijd steeds de vraag bij haar op: is dit het nu? Ze stond nooit stil bij deze vraag, zij is niet instaat stil te staan, zei ze; voortdurend gaat door haar hoofd: dit moet nog, en dat moet nog. Tijd voor genieten is er niet, neemt zij niet, en dat geldt ook voor haar partner: zomaar samen op de bank van een CD genieten kunnen wij niet, vertelden beiden.
Dit stel vertegenwoordigt de huidige tijdgeest, waarin mensen zich van het ene doel naar het andere doel werken, zich vastklampen aan dat wat houvast lijkt te bieden, en tegelijk al weer op zoek zijn naar andere toppen om te nemen. Soms komt de vraag op: waar doe ik dit voor, maar de tijd om bij deze vraag stil te staan ontbreekt.
De huidige tijd doet in haar jachten en jagen naar posities en houvast denken aan de schriftgeleerden voor wie Jezus waarschuwt. Deze schriftgeleerden zijn voortdurend bezig met de buitenkant, maken van leven een wedstrijd, waarbij zij niet schuwen, met zichzelf te pronken ten koste van de kwetsbaren, in dit geval de weduwen. Doet het stel dat ik noemde, doen wij dit ook? U en ik zijn geen Dirk Scheringa of Geert Wilders. Toch zou het mij niet verbazen dat voor moslims in Afghanistan of bewoners van Afrika, mensen die in hun leven gevolgen ervaren van onze leefstijl en op afstand naar ons kijken, dat zij ons westerlingen wantrouwen en hypocriet vinden. Ik vrees dat we, of laat ik voor mijzelf spreken, dat ik inderdaad soms huichelachtig handel.
Als je van op een afstandje naar je leven kijkt kun je ontdekken, wat ik met genoemd echtpaar ontdekte van de week: dat ons leven materieel en erg doelgericht is, voortdurend onderweg, zonder een moment stil te staan. Waar blijft de diepgang, waar is deze te vinden?
De Schriften wijzen ons een weg. We zien Jezus tegenover de offerkist zitten en hij kijkt naar de mensen. Kijken naar anderen, zien wat ze doen, hoe zij doen, helpt je, jouw eigen doen en laten onder ogen te zien. De locatie waar Jezus zit is van belang. De tempel is het huis van God, een plek om stil te staan bij het geheim dat jouw leven is. De 


arme weduwe, door het leven getekend, heeft weet van dit geheim. Het leven in al zijn hardheid heeft haar ermee geconfronteerd en zij staat er voor open; het leven zelf heeft haar geopend, wie weet wellicht opengebroken voor dit geheim. Alles waar zij van leven moest ging in de offerkist. God is voor haar niet ver weg, is voor haar niet iemand waar zij bang voor is of die zij te vriend moet houden. God is voor haar de grond onder haar leven. Alles waar zij van leven moest opofferen was voor haar geen daad van wanhoop, een vorm van zichzelf voor de trein gooien, maar een oprecht ja zeggen tegen haar leven en deze grond onder haar leven, een daad dus van groot vertrouwen.
Iets soortgelijks speelt in de eerste lezing. Ook hier is de rode draad vertrouwen. Vertrouwen is iets anders dan houvast en zekerheid, al lijkt het erop. Aan vertrouwen kun je je niet vastklampen, je kunt het niet najagen; het is er al. Niemand kan het je geven, je bent niet afhankelijk van de goedgeefsheid van anderen. Het zit al in je, maar je bent het je vaak niet bewust; het vertrouwen dat je als kind had is in slaap gesukkeld. Anderen heb je nodig om het vertrouwen dat in je zit te wekken, wakker te maken. Elia doet dit door een beroep te doen op de weduwe. Hij gaat daarin wel erg ver door naast water ook nog naar brood te vragen. Als profeet deed hij dit. De weduwe wist dat Elia een man van God was blijkens haar woorden: 'Zowaar de Heer, uw God, leeft…'. Zij is niet naïef, bijgelovig, maar een vrouw die met beide benen op de grond staat: gezien de hongersnood in het land wacht haar en haar zoon de dood. Ze laat zich overtuigen door de argumenten van Elia die niet uit eigen kracht praat, maar uit naam van de Heer, de God van Israël, het geheim van ons leven. Zij en haar gezin blijven leven; haar vertrouwen heeft haar gered.
Ook voor ons hier geldt wat Elia tegen de weduwe zegt: Vrees niet; wees niet bang. Leven is niet iets wat je veroveren moet; leven is je geschonken. Leven is soms niet makkelijk, laat staan leuk; velen van u kunnen hiervan uit eigen ervaring vertellen. Lijden hoef je niet op te zoeken; het komt vanzelf op je weg. Wanneer het je goed gaat en wanneer het je slecht gaat, doe in geen geval alsof je alleen op de wereld staat. Durf een beroep te doen op anderen en sta open voor het beroep van anderen op jouw.
Leven is samenleven, of je nu vrijgezel bent, getrouwd, kloosterling, in vriendschap het leven deelt, weduwe of weduwnaar bent geworden. Het diepste geheim van mijn leven deel ik met ieder van jullie. Niet ikzelf, maar u, jij, kunt de deur naar dat geheim in mij opendoen. We kunnen elkaar helpen de diepgang in ons leven te vinden. Wij moeten elkaar helpen, niet omdat iemand ons hiertoe dwingt, maar omdat God zelf in elk mens ons hiertoe uitnodigt. Nogmaals, makkelijk te doen is dit niet, maar wat zullen we ons gezegend voelen.

   33e zondag door het jaar:  1Koningen 17, 10-16; Marcus 12, 38-44 15 november 2009, Henk Jongerius OP   


ParousieOp het eerste gehoor wordt je niet vrolijk van de woorden die wij Jezus vandaag horen zeggen. Zijn toespraak begint met de bewondering die zijn leerlingen uiten over de tempelgebouwen in Jeruzalem, maar die wordt al snel de grond in geboord als Jezus zegt dat er geen steen op de andere zal blijven. En zo is het ook met de wereld waarin wij leven: er zullen mensen zijn die zeggen dat zij als 'messiassen' de wereld zullen redden, er zullen oorlogen komen en mensen zullen elkaars vijanden worden, kortom de wereld zoals wij die meemaken zal in elkaar storten.
Er zullen heel wat 'donderpredikanten' geweest zijn of ook nu nog bestaan die deze woorden van Jezus gebruiken om mensen bang te maken en tot bekering op te roepen, maar ik denk dat zij dan het evangelie voor hun eigen doeleinden gebruiken.
Natuurlijk is Jezus niet blind voor de wankele grondslagen van onze wereld of die van de kerk, maar wat hem voor ogen staat is niet een boodschap die angst inboezemt, maar juist eerder een van hoop!
Juist als wij op het dieptepunt zijn genaderd in onze wereld, in kerk en samenleving, ontvangen wij de belofte dat dit niet het laatste is.
Op twee manieren horen wij dat vandaag: in het boek Daniël verschijnt er een vorst met een bijzondere naam - Michaël, hetgeen betekent 'wie is er als God?' - die de mensen beschermen zal, en in het evangelie horen wij spreken van een Mensenzoon die op de wolken zal verschijnen in grote heerlijkheid.
Wat mag dat betekenen?
Het laatste woord over onze wereld wordt niet door ons gesproken, maar zoals Jezus zegt door de Vader. En dat woord wijst ons op de 


mensenzoon, op de mens zoals die vanouds door God bedoeld is. Het is de mens die niet regeert en heerst over anderen maar in tegendeel juist bedacht is op het dienen en bewaren van de aarde. Als wij zoeken naar een richtsnoer en een wegwijzer in een wereld die hoe langer hoe meer tot een chaos dreigt te verworden, dan zijn het niet de zogenaamde 'goden' die bloed eisen, het leven van mensen bedreigen, die ons te hulp komen, maar dan is het de Enige die zijn mensen voor geen prijs zal verkopen, zoals wij in de antwoordpsalm gezongen hebben.
De gestalte van de mensenzoon verschijnt op de wolken des hemels. Vanouds is in de bijbelse verhalen de wolk het teken van de verborgen aanwezigheid van God. Als wij vandaag horen over een mens die op de wolken komt dan is de verlossende boodschap dat God zichzelf en zijn bedoelingen met de aarde doet kennen in die mens zoals Hij die zich vanouds gedroomd heeft.
Wij mogen ons vasthouden aan zijn woorden, ook als hemel en aarde dreigen te vergaan! Juist als de tijden slecht lijken mogen wij hoop putten uit die mensenzoon. Door zijn woorden en geestkracht zullen mensen niet ten ondergaan maar nieuwe levenskracht in zichzelf bespeuren.
Wanneer de nood het hoogst is, is de redding nabij voor hen die weten in welke richting zij moeten kijken en dat kan geen andere zijn dan naar de man uit Nazareth die ons in zijn woorden tot het vertrouwen voert dan geen geweld of oorlog, geen vernietiging of wat dan ook ons vervreemden kan van Hem die heeft gezegd 'Ik zal er zijn'.
Die naam moge, naar een woord van Teresa van Avila, voor ons wanneer alles duister is als een lichtend vuur zijn dat nooit meer dooft.

   Christus Koning: Daniël 7,13-14; Johannes 18,33b-37 22 november 2009, Paul Minke OP   

Om te beginnen duik ik heel diep in het verleden, in de geschiedenis van het volk van Israel, naar de tijd van rechter Samuel, ruim 1000 jaar voor Christus. Toen Samuel oud geworden was wilde het volk een koning. Het zag zich omringd door volken, die wel een koning hadden. Samuel was weigerachtig. Hij zei tegen het volk: God is jullie Koning Samuel zei ook: “De koning die over u heerst zal rechten doen gelden: Uw zonen zal hij opeisen voor zijn wagens en voor zijn paarden, om zijn akkers te ploegen en zijn oogst binnen te halen. Hij zal uw dochters opeisen om te koken en te bakken. Uw beste akkers, wijngaarden en olijftuinen van u afnemen.” Het volk zei: “Toch moeten wij een koning hebben. Dan zijn wij gelijk aan alle andere volken.” Een koning verhoogde het aanzien van het volk, gaf het macht. Een koning hebben was een teken van kracht en onoverwinnelijkheid. Een koning hebben betekende 'n waarborg voor 't voortbestaan. Associëren wij ook niet koningschap met macht en aanzien. Heeft deze gedachte wellicht niet meegespeeld in 1925, toen paus Pius XI het feest van Christus' Koning instelde? Het feest had triomfalistische trekken, te herkennen in liederen als: Christus vincit, Christus regnat, Christus imperat: Christus overwint, Christus regeert, Christus voert het bevel. of als het lied: Aan U, o Koning der eeuwen. Bij een triomferende kerk paste een Koninklijke Christus; de kerk van de Koninklijke Christus eist ook voor zichzelf triomfantelijke Konink- lijke eerbiediging en erkenning op. Sinds 1970 heet dit feest: Christus' Koning van het heelal, ook een benaming, die niet zonder pretenties is. We worden in verlegenheid gebracht door koning Christus zelf. Hier is geen koning met een gouden kroon maar met 'n doornenkroon, geen Koning met een scepter in de hand, maar één met geboeide handen, geen koning met een hermelijnen mantel maar met 'n soldatenkleed. Nogmaals, we worden in verlegenheid gebracht door deze koning. Wij as-sociëren koningschap met macht en niet met onmacht, Met grootheid en niet met ontluistering en verachting, Met eerbetoon en niet met bespotting en vernedering. In het evangelie staan twee koningschappen tegenover elkaar. Pilatus staat voor het aardse koningschap, waarin macht centraal staat, die heerszucht, onderdrukking, geweld en onrecht, leugen voortbrengt, en dat beschikt over dienaren, die voor de koning strijden en beschermen. Jezus staat voor een niet-aards koningschap, het is niet van hier. Jezus’ koningschap is er een van ‘n ontwapenende onmacht en dienstbaarheid, een koningschap die recht doet, de waarheid dient en zo de leugen ontmaskert. Jezus is koning om voor de wereld getuigenis af te leggen van de waarheid, zo verklaart Jezus zelf onomwonden tegenover Pilatus. Wat kun je nog verwachten van zo'n koning? Dat is ook de impliciete vraag van Pilatus aan Jezus. En Jezus' antwoord komt hierop neer : Dat hangt er van af.

Wie van Mij verwacht, dat Ik me laat gelden in deze wereld, zoals koningen van deze wereld dat doen, d.i. de wereld dwingend naar hun hand zetten, wacht tevergeefs. Wie echter op zoek is naar de waarheid, naar waarachtig leven open, oprecht, trouw aan God, aan de medemens en zichzelf, die mag van Mij alles verwachten. Hij luistert naar mijn stem. Hij herkent in mijn woord dat, wat zijn leven heiligt, heel maakt. En zoekt het leven van anderen te heiligen, vrede stichtend.
Het verbazingwekkende in het lijdensverhaal van Jezus is, dat Hij bij alle ontluistering respect en achting afdwingt bij Pilatus. En ook bij de Romeinse soldaat, toen Jezus stierf op het kruis en hij met evenzo vele woorden zei: "Ja, deze is waarlijk de Zoon van God." Bij ontluistering hoef je je waardigheid niet te verliezen. Waardigheid verlies je door eigen toedoen, zo lijkt de boodschap. Dit beeld zie ik ook bevestigd in tal van mensen, zoals in politieke gevangenen, die on-danks martelingen hun idealen vasthouden; zoals in vaak doodgewone eenvoudige mensen zonder macht en aanzien, die opkomen voor de rechten van wie ook, soms bespot en uitgelachen, maar trouw blijven aan datgene waartoe zij zich geroepen weten Zijn zij het niet, die naar het woord van Jezus uit de waarheid zijn? Christus, zo hebben wij geleerd, is het Hoofd van de kerk d.w.z. van de geloofsgemeenschap,van ons dus die samen komen in zijn Naam, zijn glorie bezingend. Waar het hoofd geen grootheid en macht voor zichzelf zoekt ligt het dan niet op onze weg ook geen macht te zoeken? Het past ons niet te schipperen met de waarheid, het doen van kunstgrepen om enige macht te verwerven, de kerk enig aanzien te geven. Dat leidt tot niets, ja toch wel tot iets, zoals de geschiedenis ons leert tot het verlies van eigen waardigheid en moreel gezag. Dat doet de kerk méér schade dan welke ontluistering ook. Liever een machteloze, onaanzienlijke kerk, een minderheidskerk dan een kerk, die zich met de wereld wilt meten en geen middel schuwt om ‘groot’ te zijn. Wij vieren het feest van Christus' Koning, niet triomfalistisch, niet met het gevoel als zou-den wij als kerk met zo'n Koning superieur zijn boven de anderen, maar als mensen, die van Jezus een weg ten leven verwachten; als mensen, die hopen op een wereld, op een Rijk Gods, waarin wij met elkaar verkeren in liefde, goedheid, vrede en recht, nu al, in het klein, hier en daar, dichtbij het liefst in eigen kring.
Wij vieren het feest, niet vrezend onze geringheid en gemis, maar bewust van onze waardigheid en betekenis voor de wereld, wij, die de dragers mogen zijn van de boodschap v.'t evangelie. We vieren dit feest in de overtuiging een grootse koning te hebben, die trouw bleef aan zijn liefde voor God, en aan zijn zending, grond voor onze hoop op een nieuwe toekomst zonder weerga. Alle volken, stammen en talen zo zag Daniël in zijn nachtelijk visioen zullen hem hun hulde brengen. Zijn heerschappij van liefde en recht zal een eeuwige heerschappij zijn die nooit vergaat, zijn koninkrijk zal nooit ten gronde gaan. Amen.