PREKEN VAN DE
DOMINICAANSE GEMEENSCHAP TE HUISSEN: Door het jaar 2009 -1 (B)
17e zondag door het jaar: 2 Koningen
4,42-44; Johannes 6,1-15 |
26 juli 2009, Ernst
Marijnissen OP |
en
bijbelverhaal kan soms een paar woorden of een zin bevatten, waar je
gemakkelijk overheen leest, of waarvan je de draagwijdte bij een eerste
lezing ontgaat. Zo'n zinnetje hebben wij zojuist gehoord. Andreas, de
broer van Petrus, zegt tegen Jezus: hier is een kleine jongen, die vijf
gerstebroden heeft, en twee visjes. En dan komt het zinnetje: maar wat
is dit voor zo veel mensen? Eerst denk je: echt een kind. In zijn
kleine handjes houdt hij de broden en de visjes, voor hem een aardig
vrachtje, stevig vast. Zijn handjes zijn geheel gevuld. Hij ziet niet
naar de vele mensen, maar naar zijn volle handjes. Het is dat Andreas
de jongen gezien heeft, anders zou hij tussen die vele mannen en
vrouwen onzichtbaar zijn geweest. Over het hoofd gezien. Letterlijk
natuurlijk. Maar dit over het hoofd zien heeft vooral een diepzinnige
betekenis. Het is verkondiging, onderricht, of - zoals de hele bijbel -
Tora, richtingwijzer, de vingerwijzing van Godswege.
De jongen is klein. Johannes vermeldt dat uitdrukkelijk. Zijn handjes
zijn klein. De hoeveelheid eten is klein. De nadruk op klein brengt ons
bij een van de grondpijlers van de heilige Schrift. Het volk van God,
zijn vrienden en vriendinnen, zijn bondgenoten en gezellen, is maar een
klein volk. De profeet Jeremia spreekt van het wormpje van Jakob. Jezus
noemt zijn volgelingen een kleine kudde. Weest niet bang, zegt hij. Het
kind in ons verhaal is ook niet bang. Het heeft met grote ogen naar
Andreas opgezien en gezegd: ik heb hier voedsel voor allemaal.
Om de betekenis van het belangrijke verhaal over het broodwonder, we
noemen het ook wel de broodvermenigvuldiging, te ontdekken en te
verstaan is aandacht voor het kleine een absolute vereiste. Klein heeft
dan vele facetten. Als Jezus zegt: 'laat de kleinen tot mij komen'
verraadt dat zijn liefde voor kinderen, maar deze liefde is het symbool
en de icoon van Gods voorkeur en genegenheid voor alle mensen, die
kwetsbaar zijn, onderdrukt worden in woord en daad. In het beroemde
verhaal van Matteüs over het einde van de wereld, de
voltooiing van de geschiedenis en de wederkomst van de Heer Jezus zegt
Hij: wat je gedaan hebt voor een van deze geringe, dat is kleine,
mensen heb je voor mij gedaan. Dan gaat het over de aandacht, die we
besteed hebben aan zieken en armen, hongerlijders en dorstigen,
gevangenen en vreemdelingen. Daar ligt het criterium of we oprechte
mensen zijn geworden of niet. Daaruit blijkt of we tot beeld en
gelijkenis van God zijn uitgegroeid en gerijpt. Wat je aan de kleinen
hebt gedaan heb je aan Mij, jullie God en Schepper, gedaan. Huidskleur,
levensstaat, positie, bekendheid, godsdienst en alles, wat we kunnen
bedenken om mensen van elkaar te onderscheiden of in rangen en standen
in te delen, tellen niet mee. Jezus heeft medelijden met de scharen,
want ze zijn als een kudde zonder herder. Er zijn wel herders, maar die
hebben zo veel tijd nodig om hun eigen posities te bepalen, veilig te
stellen en te doen gelden, dat er voor de scharen, dat zijn de kleinen,
te weinig tijd overblijft. Maar in Jezus wordt zichtbaar dat God anders
ziet dan wij, mensen. Jezus zegt: als je de kleine ergernis geeft kun
je beter een molensteen om je nek binden en in het diepst van de zee
verdrinken. Hij zegt ook: "wie zo'n kleine opneemt in mijn naam neemt
mij op". God openbaart zich in de kleine mensen, en dat gebeurt op vele
manieren. Als we willen ontdekken en ons de vraag stellen waar het met
onze samenleving naartoe moet, zullen we goed en aandachtig naar de
kleinen kijken. Als we belijden dat God anders ziet dan de mensen,
betekent dat vooral dat God een andere richting uitkijkt dan wij mensen
veelal
|
doen..Daarom zegt Jezus: "Ik loof Je, vader, Heer van al wat bestaat,
van een nieuwe wereld, dat je deze dingen voor wijzen en verstandigen
verborgen houd, maar ze aan eenvoudige mensen onthult". De eenvoudigen
zijn de kleinen en zij, die daarop hun aandacht proberen te richten.
In de bijbelse verhalen wordt het volk Israël ook wel eens
aangeduid als de kinderen Israëls. Dat gebeurt niet zomaar.
Het Godsvolk, en dat geldt naar mijn mening dus ook voor de kerk van
Jezus Messias, is klein. Zodra het uitgroeit tot een in aantal groot
volk verliest zijn functie als representant van God en diens boodschap
van bevrijding aan kracht. Zoals Jezus in en met de kinderen het
zorgvuldig omgaan met de kleinen wil aanbevelen zo wil de Aanwezige
door zijn bondgenoten, zijn kinderen, zijn kleinen, wijzen op de
noodzakelijke aandacht voor de kwetsbaren om ons heen. In de juiste
manier van omzien naar en omgaan met de kleinen ligt de bron van een
rechtvaardige toekomst voor allen. Daar dienen we te zoeken naar wat
ons te doen staat als we onze samenleving willen ontwikkelen. Daar
vinden we de aanwijzingen hoe we zullen omgaan met geld en goederen,
wetenschap en cultuur, godsdienst en levensbeschouwing. Daar vinden we
ook in welke mate het verder moet met de ontwikkeling van ons technisch
vernuft. Wie de kleinen in het oog houdt ontdekt dat er voor alle
mensen genoeg is.
U kent waarschijnlijk wel het verhaal van Jozef en zijn broers, dat ons
in het boek Genesis wordt verteld. Jozef is de jongste, de kleine, en
Jakob, zijn vader heeft hem meer lief dan zijn andere zonen. Daarom
verkopen zij Jozef als slaaf en bedriegen zij hun vader, door hem wijs
te maken dat een wild dier hem verscheurd heeft. Jakob is ontroostbaar
én woedend op zijn zoons. Ze hebben door hun verraad ook het
bondgenootschap met God te grabbel gegooid. Heel dat prachtige verhaal
over Jozef en zijn broers is geschreven om ons te leren hoe je zo'n
verraad, dat dagelijks voorkomt, weer teniet kunt doen. En aan het eind
is Jozef niet alleen met zijn broers verzoend, maar is hij ook de
broodheer van Egypte geworden. De kleine wordt levend brood voor allen!
Het verhaal van het broodwonder wordt door alle evangelisten verteld,
maar alleen Johannes vermeldt de aanwezigheid van de kleine jongen. Dat
is kenmerkend voor de prachtige verhaaltrant van Johannes en voor zijn
diepzinnig inzicht. Daarom staan we nog even stil bij het beeld van het
kind met de vijf broden en de twee visjes.
Het kind houdt vijf broden vast in zijn handjes. Als bijbellezer word
je dan nieuwsgierig en vraag je: waarom vijf? Vijf is het getal voor de
hand van God. De hand, die ons wordt aangereikt, die ons wenkt, die ons
op de been houdt, die ons zegent. Daarom is vijf ook de klassieke
verwijzing naar de Tora, de richtingwijzer en de wijsheid van God. En
waarom heeft de jongen dan twee visjes in zijn handen? Wel, twee is
vaak een verwijzing naar de mens en zijn wereld. Het is niet goed dat
de mens alleen is, staat geschreven. Twee helpt ons eraan te denken,
dat een mens alleen het op den duur niet redt.. Zonder een ander of
anderen om ons heen blijven we nergens. Deze symboliek wordt samengevat
in het grote gebod van de liefde: heb God boven alles lief en bemin je
naaste, die is zoals jijzelf. Daar hangt alles van af. Het jongetje
draagt in zijn handjes de bron van ons aller geluk. Andreas mag dan
vragen: wat is dat voor zoveel mensen, voor Jezus is het genoeg. Hij
doet de mensen neerzitten. Er is gras. Bij deze bron is het goed
toeven. Deze bron vloeit voor allen, die het kleine hoogachten. Er is
meer dan genoeg. Twaalf korven blijven over. Voor vandaag, voor morgen,
voor altijd.
|
18e zondag door het jaar: Exodus 16,
2-4, 12-15; Johannes 6, 24-35 |
2 augustus 2009,
André Lascaris OP |
Eerst het eten, dan de moraal. Eerst zorgen voor
een volle buik, dan kunnen we daarna nog altijd praten over hoe we met
elkaar omgaan, elkaar besturen, ons leven inrichten. Eerst voedsel,
onderdak, medicijnen, daarna komt de rest: wetenschap, kunst, religie,
ethiek - of die komen ook niet.
De laatste twee eeuwen zijn we erg beïnvloed door al die
denkers en doeners die de wereld op zijn kop wilden zetten en alle
nadruk legden op het belang van het materiële. Zorg nu maar
dat dat in orde is, dan komt de rest vanzelf, of er komt verder niets-
al het andere, geloven, nadenken, elkaar respecteren zijn misschien wel
overbodig.
In het verhaal van de uittocht vinden we veel daarvan terug. Ook daar
een grote schreeuw om voedsel, om brood, om vlees, om water. Die
schreeuw wordt gehoord, God voorziet het volk van Israël in de
woestijn van brood en vlees en water. Maar ze krijgen niet zo maar een
overvloed aan brood om dan ermee te doen wat zij willen. Nee, je mag
niet méér verzamelen voor jezelf en je gezin dan
nodig is voor die dag. En op de zesde dag moet je tweemaal die
hoeveelheid verzamelen zodat je de rust van de sabbat kunt houden.
Verzamel je te veel, dan begint het te stinken en komen er wormen in -
zegt de tekst verderop (v.20). Het stinkt naar het land van de
slavernij waaruit zij net bevrijd zijn. Ze willen eigenlijk terug naar
hun slaventijd - je was een slaaf, maar je wist wat je moest doen om in
leven te blijven: je moest nemen wat je maar te pakken kon krijgen.
Meer nog dan de opzichters waren je medeslaven een gevaar, want ze
waren je concurrenten. Nu ben je weg uit het slavenhuis. Maar de
woestijn is geen Luilekkerland. Het is niet de bedoeling dat je jezelf
vol propt. Doe je dat wel, dan gaat het eten stinken.
Met andere woorden: de moraal - weten hoe met anderen om te gaan - moet
er wel degelijk zijn wanneer het voedsel verzamelen begint. Je moet je
houden aan het verbond, aan de Thora, aan de verbondenheid met God en
de mensen. Je moet je houden aan grenzen, je moet jezelf begrenzen,
aanvaarden dat je eindig bent, anders gaan het voedsel en de wereld
stinken.
Ook christenen hebben de laatste twee eeuwen met vele denkers en
doeners veel nadruk gelegd op het belang van het materiële.
Als dat maar in orde was, kwam de rest vanzelf. Het valt me op hoezeer
we de laatste vijftig jaar bij missiewerk meteen gedacht hebben aan
ontwikkelingswerk. We zijn onze missionarissen gaan zien als mensen die
de wereld, het materiële, goed vooruit brachten. We hebben de
betekenis van de kerkelijke aanwezigheid vooral afgemeten naar de
|
We krijgen in het uittochtverhaal en ook in het evangelie het lid op
onze neus. Jezus zegt de mensen die hem zoeken, dat zij dat doen omdat
ze volop te eten hebben gekregen. Maar ze hebben niet gezien dat de
broodvermenigvuldiging een teken is. Het is eerder zo dat er pas brood
voldoende is en het goed smaakt als allereerst de verhoudingen tussen
mensen onderling, tussen mens en God en tussen mens en aarde op orde
zijn. Het brood dat uit de hemel neerdaalt, is Jezus zelf. Hij is het
brood. Wie zich door hem laat bezielen en inspireren, schept een wereld
om zich heen waarin mensen bloeien en voor elkaar instaan. Een wereld
waarin er misschien niet volop brood is, maar wel genoeg voor iedereen.
Wie vertrouwt op Jezus, brood dat aan de wereld leven geeft, zal geen
honger of dorst meer kennen. Hij, zij, zal proberen te leven in
navolging van Jezus en een omgeving scheppen waarin mensen elkaar niet
op de huid zitten, maar, zo nodig, elkaar hun schulden kwijtschelden en
elkaar het brood gunnen dat elke dag nodig is.
We leven in een maatschappij, waarin dienstverlening een van de
belangrijkste maatschappelijke en economische aspecten is. We hebben
banken, spoorwegen, ziekenhuizen, thuiszorg, verpleeghuizen, garages,
uitzendbureaus en vele meer. Allerlei bedrijven tot bedrijven toe als
AH suggereren dat zij ons diensten verlenen. Dat doen ze ook, vaak tot
onze tevredenheid. Het materiële hebben we goed verzorgd. Ons
leven moet wel goed zijn. Maar dat is het vaak niet. Want als je de
jaarverslagen leest, gaat het uiteindelijk deze bedrijven toch om
zoveel mogelijk winst te maken. Er is te weinig aandacht voor de mens,
die immers van meer leeft dan van brood alleen. Er zijn allerlei
technische plannen om de klimaatcrisis tegemoet te treden, maar als
mensen in onze maatschappij niet leren op een andere manier met elkaar
om te gaan, betwijfel ik of ze voldoende zullen zijn.
In die val kunnen wij ook persoonlijk terecht komen: we doen al het
materiële voor een ander, maar we zien tegelijk hem/haarzelf
over het hoofd. We geven brood, maar schenken geen leven. Het is als
met een Amerikaans experiment van jaren geleden; baby's werden
mechanisch gevoed en verzorgd. Beter kon niet, maar ze gingen wel
allemaal dood. Door gebrek aan contact.
Wij zijn leerlingen van Jezus, al is het met vallen en opstaan. We
leven zonder winstoogmerk. Hij biedt ons een levensstijl aan die
werkelijk honger en dorst wegnemen. Laten we onszelf niet minachten -
we zijn, al is het maar soms even, het zout van de aarde, vaak met
anderen die misschien niet gelovig zijn. We hebben brood en wijn te
geven die honger en dorst stillen.
|
Feest van Dominicus: Matteüs
5,13-19 |
8 augustus 2009, Henk
Jongerius OP |
De leerlingen van Jezus
ontvangen een dubbele opdracht: aan de ene kant hebben zij een bijna
onzichtbare taak, namelijk om 'zout' te zijn voor de aarde. Bij het
ontbreken hiervan is de grond niet goed en wordt onvruchtbaar, zoals
ook wij het eten dat te weinig zout bevat flauw en niet lekker vinden.
Tegelijk is het een heel belangrijke opgave die Jezus hen geeft: zijn
leerlingen moeten smaak geven aan het leven, er de goede smaak en
vreugde van laten proeven!
Wanneer zij dat doen, zullen zij aan de andere kant een 'licht' zijn en
niet onzichtbaar blijven. Zij geven licht en ruimte aan mensen omdat je
aan hen kunt zien wat de bedoeling van leven is!
Mensen die de blijde boodschap verkondigen in het voetspoor van Jezus
zullen door die twee woorden 'zout' en 'licht' gekenmerkt en gezien
worden: enerzijds door de binnenkant waar de kostbare schat van het
evangelie bewaard en gekoesterd wordt en aan de andere kant door hun
verkondiging die aan het licht brengt waar het in het leven om gaat.
Als volgelingen van Dominicus wordt ons leven vanouds gekenmerkt door
verstilling en contemplatie: het overwegen en door ons heen laten gaan
van de woorden van de Schriften waarin er richting wordt gegeven aan
wat wij in de eerste psalm van vandaag gezongen hebben: het verlangen
naar God. In onze dagen zoeken veel mensen naar zin en betekenis van
hun leven. Ik denk dat er in al dat zoeken een diep verlangen schuilt
naar de Bron van ons leven die smaak en betekenis geeft aan ons
bestaan. Het is de Naam die wij willen
|
zoeken en prijzen, de naam die
ons een hulp en
tegenover is en zonder welke wij niet kunnen leven, want dan worden wij
'als een troosteloos dor land zonder water'. Het is 'de hand die ons
vasthoudt' waarnaar het hart van mensen op zoek is en het is onze
opdracht dat verlangen in mensen te wekken en vurig te maken opdat zij
zich onder de schaduw van de Eeuwige gedragen en geborgen weten. Wij
zullen dat verlangen in onszelf telkens opnieuw moeten zoeken in gebed
en verstilling, in de beschouwing van het Woord van de Schriften dat
een licht op onze levensweg is.
Waar dat gebeurt zal er licht opgaan voor mensen en wordt dat biddende
en zoekende leven in een gemeenschap van broeders en zusters een
verwarmend licht dat niet verborgen kan blijven. Het Dominicaanse leven
wordt vanouds gedragen door beschouwing en verkondiging en het leven in
een aan elkaar toegewijde gemeenschap zal als een heilige prediking
mensen de ogen openen voor waar het in ons leven om begonnen is: het
diep gewortelde verlangen naar God woord geven en in ons samenleven
laten zien dat werkelijk leven bestaat in solidariteit,
gelijkwaardigheid en waarachtig delen.
Zo mogen ook wij hier ter plaatse 'zout' en 'licht' zijn voor allen die
wij in ons huis ontvangen voor bezinning, vorming en het vieren van de
liturgie. Het moge onze vreugde zijn om tekens de weg naar binnen te
gaan en van daaruit te spreken en te verkondigen. Zo kunnen wij voor
mensen een punt van herademing zijn in onze wereld en met hen samen
iets ondervinden van wat in Jezus' prediking het Koninkrijk van God
wordt genoemd. Dat moge onze diepste vreugde en de vervulling van ons
verlangen zijn!
|
19e zondagdoor het jaar: 1 Koningen
19, 4-8, Johannes 6, 41-51 |
9 augustus 2009, Mies
Singendonk OP |
Voor we wat nadenken over wat
de Bijbellezingen van deze zondag ons zeggen, wil ik u eerst twee
betekenissen van brood aanreiken. Want in beide lezingen van deze
zondag heeft brood een betekenis-volle plaats. Bijna overal op de
wereld is er brood. Niet alleen onze Hollandse sneetjes met pindakaas
of zoiets, maar brood is er in heel veel gedaanten. En bijna overal
eten mensen brood. Het is er ook al heel lang. Wonderlijk hoe
universeel brood is. Het basisvoedsel van de mensheid. De leverancier
van koolhydraten en eiwitten, nodig voor het biologische bestaan van de
menselijke soort. Waar mensen brood met elkaar delen, daar wordt het
meer dan alleen een trans-portmiddel van noodzakelijke voedingsstoffen.
Behalve een biologi-sche functie heeft brood een sociale en
samenbindende betekenis. Waar de mens het brood breekt en uitdeelt,
daar wordt gepraat, gela-chen, gebeden, gezongen, feest gevierd,
gezorgd en ook gerouwd. Brood verwelkomt de vreemdeling. Brood verwijst
naar een beteke-nisvol bestaan.
Kijken we nu eens naar de profeet Elia. Van hem hoorden we vertel-len
hoe hij de wanhoop nabij was en moederziel alleen de woestijn
invluchtte. De woestijn is een plaats waar je eigenlijk niet kan leven.
Het geen land maar "on-land" . En daar in het "on-land"werd Elia tot
twee keer toe in zijn slaap aangestoten met de aansporing: sta op en
eet! Zal Elia het brood en het water laten staan en afzien van het
le-ven? En afzien van aanwezigheid in de wereld en ook afzien van
aanwezigheid voor God?
Even ter herinnering: Elia klaagt: ik ben niet beter dan mijn
voorvaders. Wat was er dan met die voorvaders? Zijn voorvaders waren
de-genen die hun toevlucht namen tot het dienen en aanbidden van
materie. Alle goud en kostbaarheden van de wereld, hoe mooi ook, zijn
dode materie. Maar Elia's voorvaders en vele van zijn en onze
tijdgenoten stellen God, de Ene, gelijk aan macht, goud en rijkdom.
Waarmee zij zichzelf tot afgodendienaars maken. Elia kwam in op-stand
tegen deze gelijkstelling van macht, pracht en praal aan de Ene. Na
veel tegenslag en tegenstand gaf hij het op en hij probeerde zich in de
woestijn te verbergen. In dit "on-land" laat Elia zich wekken, en hij
staat op en eet. Tot twee keer toe werd Elia gewekt en werd hem vers
gebakken brood en fris water aangereikt.
|
Het is dit, in het "on-land", aan Elia verschenen voedsel, dat hem naar
lichaam en naar geest kracht geeft en hem uiteindelijk bij de berg van
God brengt. In het aan Elia verschenen voedsel is Gods Geest aanwezig.
Gaan we nu naar de woorden van de Jezusfiguur in het Johannes evangelie
van vandaag. Jezus spreekt hier over zichzelf als over het levende
brood dat uit de hemel is neergedaald. En dat al wie van dit brood eet
niet zal sterven, maar eeuwig zal leven. Jezus spreekt ook over het
manna en zegt: uw voorvaderen aten het manna (dat immers ook uit de
hemel neerdaalde) maar zij zijn niettemin gestorven. Spreekt Jezus hier
over het manna als over een inferieure broodsoort? Nee, manna of brood
dat werktuigelijk geraapt en gegeten wordt, niet gedeeld wordt, is
allen maagvulling en dat wordt uiteindelijk de dood in de pot. Wat
moeten we denken van wat Jezus hier zegt over zichzelf, en over zijn
vlees en bloed? Ik moet u zeggen dat ik mij onder het morrende gehoor
bevond: het morrende publiek dat zegt: we weten toch allemaal wie zijn
vader en moeder zijn! Hoe kan hij dan uit de hemel zijn gekomen. Hij
stelt zichzelf gelijk met God. Toch kunnen we dit vertrouwen als een
zinvol woord. Want zegt het Johannes evangelie zegt ook: in het begin
was het Woord en het woord was bij God, het is vlees geworden en het
heeft onder ons gewoond. Dat woord, dat is Gods woord dat neergelegd is
in de Thora. Jezus is dezelfde als het Woord. Het Woord van God dat
belichaamd is in Gods knecht Jezus van Nazareth, die onze broeder is
geworden. Jezus zegt: wie mij aanneemt als zijn voedsel, heeft eeuwig
leven. Dat Eeuwige leven moeten we niet zien als een eindeloos
voortgezette en uitgerekte tijdelijkheid. Eeuwig leven kan je denken
als een heilzaam hier en nu. Het heil, of het heel zijn, zit in onze
onverdeelde tegenwoordigheid in de wereld en onze onverdeelde
tegenwoordigheid voor God. En deze tegenwoordigheid in de wereld en de
tegenwoordigheid voor God, hoe kunnen we dat dan denken? Door in onze
medemens God zelf te vermoeden, de naaste die verwijst naar het
tweelinggebod dat zegt: bemin God zo goed als je kunt, evenals je
naaste, omdat die is als jij. Neem dit gebod tot je als je dagelijks
brood. Maak het van jezelf, deel er van uit omdat het God, zijn
dienstknecht, je naaste en jezelf belichaamt. Dat het zo moge zijn.
|
20e zondag door het jaar: Spreuken
9,1-6, Johannes 6,51-58 |
16 augustus 2009, Paul
Minke OP |
Wij lezen de laatste weken 's
morgens in de Lauden uit het boek Exodus. Het verhaal hoe God het volk
bevrijdde uit de handen van de Egyptenaren. Negen plagen lang weigerde
de farao te horen. Hij bleef onverzettelijk. Met de tiende plaag brak
zijn weerstand en liet hij de Israëlieten gaan. God laat zich
niet weerhouden door geen kracht of macht ter wereld, zo wil dit
verhaal de joden en ook ons ervan overtuigen; onze God is een God, die
bevrijdt, die zorg draagt voor zijn volk, die het trouw blijft, een
God, die zich met hen/ons verbon-den heeft in goede en kwade dagen, een
God, die het vertrouwen waard is om hem te volgen en te dienen.
Nu trekt het volk door de woestijn. Het heeft honger. Het heeft dorst.
Water is van levensbelang in de woestijn, in die horizonloze leegte
waarin alles wat leeft, verdort, verdroogt. Brood is van levensbelang,
waar de hitte de mens to-taal uitput, de zon zijn energie leegzuigt en
hem krachteloos achterlaat. Het volk mort. Het is kort van geheugen. Is
God-bevrijder vergeten. En God geeft het volk water te drinken en manna
te eten, brood uit de hemel.
Daar waar geen hemel is, geen Rijk Gods, geen gerechtigheid en vrede,
daar is woestijn, een leven dat niet te dragen is en niet te verdragen,
tenzij er eten en drinken is, die mensen sterk en opgewassen maakt om
niet meegezogen te worden in de neerwaartse spiraal van geweld en al
wat het ware menselijk le-ven kwetst, neerhaalt, aantast, doodt. Dat
hadden de joden in Israel ook erva-ren en zich bezinnend op het verhaal
van de uittocht en van de Thora in zijn to-taliteit, beseften zij, dat
de Thora was als het manna in de woestijn, van le-vensbelang om
religieus en moreel staande te blijven in de chaos, die wette-loosheid
en corruptie teweeg brachten.
De broodvermenigvuldiging riep weer terug in de herinnering van allen,
die hiervan getuigen waren, het verhaal van het manna en de betekenis
die het manna kreeg in de latere geschiedenis. In de leerrede in
Kafarnaum, die op het gebeuren volgde, hield Jezus het volk voor, dat
hij het levende brood was, dat uit de hemel is neergedaald. Dat hij
meer was dan Mozes, dat hij de Thora was, woord van God, van groot
levensbelang: "Wie van dit brood eet, zal leven in eeuwigheid", zegt
hij. Met dit woord maakt Jezus ons duidelijk, dat hìj van
le-vensbelang is. Niet alleen is hij Manna, brood voor onderweg,
leeftocht in de woestijn. Niet alleen Woord, die je de weg door het
leven wijst, horizon biedt, hoop, troost, moed, kracht en tot inzet
roept voor het Koninkrijk van God. Maar ook is hij metgezel op onze
tocht, bondgenoot, vriend voor het leven. Hoezeer Jezus van
|
levensbelang is
voor ons horen we vandaag, als Jezus zegt: Het brood dat Ik zal geven
is mijn vlees ten bate van de wereld. D.w.z.: mijn brood is mijn vlees.
Dat ben ik, Ik met al wat ik ben en heb, met al wat Ik deel en geef.
Met al wat ik zeg en doe. Niet iets van Mij geef ik, nee: Geheel mijn
leven schenk ik jullie, opdat jullie zullen leven. Ik leef enkel voor
jou, ik breek mijn be-staan voor jou. Ik vergiet mijn bloed opdat jij
zult leven, ja eeuwig leven vindt. Wie Mij eet, met hem vereenzelvig Ik
mij totaal met al mijn liefde. Wie Mij eet, hij en Ik, wij behoren
elkaar toe met huid en haar, en Ik blijf hem trouw tot over de dood
toe: eeuwig leven is zijn deel. Wij behoren elkaar zo sterk toe, zoals
de band is tussen de Vader en Mij: zoals Ik door de Vader leef, zo zal
wie mij eet, leven door Mij. Door het woord van Jezus klinkt zelfs deze
boodschap door: Wie mijn vlees niet eet en mijn bloed niet drinkt, komt
onmogelijk tot leven, zo-zeer is Hij van levensbelang en behoud voor
wie met Hem wil zijn. Uiteindelijk is hij de Bevrijder uit onze dood en
uit alles, waar dat woord "dood" voor staat, het kwaad dat ten dode
voert.
In deze regels van de broodrede ligt ongetwijfeld een band met de
Eucharistie. Jezus nodigt ons uit om aan te zitten aan zijn tafel. "Kom
en eet van mijn brood; drink van de wijn die ik heb gemengd, zegt
Spreuken. Laat uw onnozelheid varen en u zult leven." D.w.z.: Uw
naïviteit, dat u de weg door het leven vindt, zonder zijn
Levensbrood. Uw roekeloze overmoed te menen op eigen kracht het kwaad
aan te kunnen. Bewandel de weg van de wijsheid, zo sluit Spreuken
vandaag. Het brood en de wijn, waarmee wij Jezus' leven en sterven
vieren en gedenken, stillen onze diepste honger en dorst naar een
nieuwe heilzame wereld, en versterken tevens het verlangen om er zich
daadwerkelijk voor in te zetten. Etend het levensbrood en drinkend uit
de beker brengen wij tot uitdrukking onze wederzijdse verbondenheid
tussen Jezus en mij en tussen ons allen. In de Eucharistie mogen wij
delen in zijn leven, ontvangen wij zijn liefde. In de Eucharistie
sterkt hij ons met zijn levenskracht, zijn Geest en schenkt hij ons
zijn vrede, de vrede die de wereld niet geven kan. Wie dit brood eet,
zo besluit Jezus zijn broodrede, zal in eeuwigheid leven.
De Eucharistie nodigt ons uit te komen tot de diepst denkbare
gemeenschap, niet alleen onder elkaar maar ook met hem, vooral ook met
hem. Hier worden we geroepen om met open handen te geven en te nemen,
om al biddend en zingend elkaar te herkennen als onze naasten, zelfs
als broeders en zusters, samengekomen rond de Tafel van de Heer, om al
biddend en zingend te getui-gen tegenover elkaar, dat Hij het is, zijn
liefde totterdood, die ons samenbindt, tot hechte eenheid geroepen.
Laat ons dan nu het Levensbrood eten en uit de beker drinken in grote
dankbaarheid. Amen.
|
21e zondag door het jaar: Jozua
24,1-2.15-18, Johannes 6,60-69 |
23 augustus 2009, Theo
Koster OP |
De lezingen die we hoorden
vragen ons: waar kies je voor? Kies je voor de Levende, of dien je
andere goden? Keer je Jezus de rug toe, of zoek je zijn nabijheid.
Beide vragen kun je terugbrengen tot één
kernvraag: kies je voor het leven of kies je voor de dood? Voor het
leven natuurlijk, zullen de meeste van ons spontaan antwoorden. Maar
juist als je leeft blijkt deze kernvraag toch moeilijker dan op het
eerste gezicht lijkt. Stel dat u een uurtje geleden gehoord had: morgen
op deze tijd zult u plotseling sterven. Als u dit gehoord had, zou u
dan nu ook hier zitten? Zegt u 'nee' dan zit u wellicht nu kostbare
tijd te verspillen.
Niemand dwingt ons hier nu te zitten; niemand dwingt ons de Levende te
dienen, Jezus nabijheid te zoeken. We mogen kiezen, moeten kiezen, in
vrijheid. Tegenover God staan we vrijer nog dan tegenover elkaar.
Elkaar beïnvloeden we, zeker als je lijfelijk bij elkaar bent;
je hebt de neiging eerst te kijken wat een ander doet. We weten wat God
graag wil, maar de Levende zet ons niet onder druk. Paus, bisschoppen,
priesters, dominees proberen dat soms. Wanneer zij in naam van God druk
uitoefenen, machtswoorden spreken, zijn we terecht op onze hoede. Als
het hen werkelijk gaat om God en dus om het heil van mensen, dan zijn
machtswoorden immers niet nodig.
We zien dat aan Jozua, destijds een groot religieus leider met veel
invloed. Hij legt zijn volk Gods vraag voor en beperkt zich verder tot
aangeven, waar hijzelf staat: 'Ik en mijn familie, wij dienen de
Levende." Natuurlijk had deze positiebepaling invloed. Toch merk je
hiervan weinig terug in de reactie van het volk. Het volk baseert zich
in zijn keuze voor God op eigen ervaring met deze God. Deze ervaring is
niet iets van vandaag of gisteren. God dringt zich niet op, hoeft en
zal zichzelf niet bewijzen. De Levende is er altijd voor je, zoals het
lichaam waarin je geboren bent, met zijn mogelijkheden en grenzen. Als
puber had ik moeite met mijn lijf, met name mijn lengte haatte ik.
Jarenlang heeft het geduurd voordat mijn ogen open gingen en ik zag,
dat mijn lengte een van de dingen is, een van de vele details, die mij
bijzonder maken, tot een mens om van te houden. Zo ontdek je, in en
door het leven, dat het niet goed voor je is alleen te zijn, dat leven
samenleven is, en in samenleven ons eigen leven zijn geheimen onthult.
God als de Levende behoort tot deze geheimen. Het volk ontdekte de
Levende als Degene die hen uit slavernij bevrijd heeft, Die ruimte voor
hen gemaakt heeft, ruimte om in te leven, samen te leven. Vandaar: "wij
denken er niet aan de Levende te verlaten…" In Jezus komt
deze God ons heel nabij, zo dicht op de huid, dat velen het er benauwd
van krijgen en de benen nemen. Aan de woorden die vooraf gingen aan het
evangelie van vandaag en die we afgelopen zondagen hoorden, de
zogenaamde broodrede,
heeft Jezus gezegd: Ik ben het brood dat uit de hemel is
|
neergedaald.
Wie mijn vlees en bloed eet en drinkt, blijft met mij en in mij met de
Vader verbonden. Dit was vloeken in de kerk, respectievelijk de
synagoge. Van Mozes had het Joodse volk geleerd, dat zij geen vlees met
daarin nog bloed mogen eten. Bloed symboliseert het leven dat ons
geschonken is; we horen dit nog terug in de hedendaagse aanduiding van
bloed als levenssap. Leven is heilig; het behoort God toe. Wij dienen
er met onze handen vanaf te blijven. Daarom eten Joden en ook moslims
geen vlees dat niet ritueel geslacht is, en daarmee ontdaan van het
bloed. Jezus zet een punt achter deze praktijk, en zegt, dat we hem
moeten opeten, met huid en haar; enkel dan zullen we werkelijk leven,
eeuwig leven. Je hoeft geen Jezus te zijn om te weten, dat dit ergernis
geeft en meer dan dat.
De broodrede begon nadat Jezus 5000 mensen te eten had gegeven, terwijl
slechts 5 gerstebroden beschikbaar waren; het bleek meer dan genoeg te
zijn. Prachtig vinden we dit, we noemen het Gods werk: in Jezus is God
aan het werk. Maar de Levende is geen god van spektakel en grootse
tekenen; mensen, ook ieder van ons hier, zijn beelden van God.
Dat zou je niet zeggen als je ziet hoe mensen met elkaar omgaan.
Mensen, ook Joden en moslims voor wie bloed toch heilig is, schromen
niet elkaars bloed te laten vloeien. Wij mensen zijn op wereldschaal
én in onze kleine verbanden dikwijls gewelddadig, in daden
en in woorden. Het kost ons moeite deze kant van onszelf onder ogen te
zien. We houden van grootse tekenen, van succes, noemen dat goddelijk,
maar weten ons geen raad met ziekte, onmacht, geweld, de dood.
Daarmee confronteert Jezus, Gods woord zelf, ons vandaag. Hij laat ons
horen wat het wil zeggen Gods beeld te zijn. Hij die voor mensen
opkwam, op soms wonderbaarlijke wijze, voor íeder mens en
daarom vermoord werd, maakt in woord en daad ons duidelijk, dat Gods
woord geen hapklare brok is dat je zomaar even doorslikt. God is niet
goedkoop verkrijgbaar; het vergt tijd, en moed, om Jezus te
doorgronden, veel tijd, voordat Jezus opengaat, God toegankelijk wordt.
Op Jezus, Gods woord bij uitstek in onze geschiedenis, moet je kauwen,
eindeloos,
wil je de kracht ervan en de betekenis voor ons kunnen ervaren. Het is
ermee als wat mij overkwam afgelopen vakantie op de camping. Een jochie
van een jaar of 7, dat ik vorig jaar voor het eerst zag, kwam ik ook
dit jaar regelmatig tegen. En bij elke ontmoeting werden zijn ogen
groot, ging zijn mond wat open en dan hoorde ik: u bent echt heel lang.
Zo zal het vele ontmoetingen met Jezus van ons vragen voordat we van
harte kunnen beamen: "wij geloven en weten dat Gij de Heilige Gods
zijt."
|
22e zondag door het jaar: Deut. 4,1-2;
6-8; Marcus 7,1-8;14-15;21-23 |
30 augustus 2009, Ernst
Marijnissen OP |
Wetten, geboden, regels, vaste afspraken en richtlijnen: de
geloofsgemeenschap van God is er rijkelijk mee bedeeld. En hoe langer
een geloofsgemeenschap bestaat hoe meer wetten, geboden, regels, vaste
afspraken en richtlijnen erbij komen. Er gaat nooit iets vanaf. En als
het maar lang genoeg duurt vegen we alles op één
hoop en wordt alles of wet, of gebod, of regel of richtlijn. Mensen met
gevoel voor betrekkelijkheid en humor hebben dat eens zo samengevat: ik
geloof alles wat de kerk mij te geloven voorhoudt, waar of niet waar.
Dat is weliswaar kort door de bocht, maar dit gezegde verraadt toch een
bepaald verstaan van begrippen als wet, gebod, enzovoort. En het wordt
bepaald minder leuk als we een aantal uitspraken van de kerk gaan
beschouwen als godswoorden of openbaringen van Godswege.
De eerste lezing geeft eigenlijk aan hoe we met de wet moeten omgaan.
Er wordt wel gezegd dat wij goed naar de wet moeten luisteren, maar dat
betekent niet dat de wet van God als een soort herhaalrecept beschouwd
kan worden. Het hebreeuwse woord Tora betekent wegwijzer maar ook
onderricht. Het betreft een levenlang leren. Hoe de Tora bedoeld is
kunnen we het best afleiden uit de formulering van de Tien goede
Woorden, die God gesproken heeft op de Sinaï, waar Hij het
verbond met zijn volk heeft gesloten en bevestigd. Ik noem een
voorbeeld. Er staat geschreven: jullie zullen niet doden. Als we
werkelijk willen dat het koninkrijk van God onder ons mensen zichtbaar
wordt moeten we eens ophouden met doden. God deelt ons van zijn
wijsheid mee. God ziet over de horizon van ons bestaan. God weet dat
het voor ons mogelijk is om te leren niet te doden. Het is als een
landkaart. God geeft die ons in handen, maar we zullen zelf op die
kaart de weg moeten zoeken. Ge zult niet doden is een proces, een op
weg zijn, een ontwikkelen van onze mogelijkheden. Het hoeft niet
vandaag te lukken. Al gaande aan de hand van de wegwijzer ontdekken we
waartoe we in staat zijn, vinden we de weg, of een andere weg, die
korter of veiliger is. Wat we morgen weten en kunnen was gisteren nog
niet mogelijk. De wet van God, de Tora, is echter geen tomtom. Die zegt
alleen wat je moet doen. Met een tomtom kun je geen gesprek voeren en
gedachten ontwikkelen. Dat kun je wel met een kaart, die duidelijker
wordt naarmate de weg, de route, die je gaat, steeds meer werkelijkheid
wordt.
De Farizeeën en schriftgeleerden winden zich op over het feit
dat de leerlingen de reinigingswetten niet in
acht nemen. Zij verstaan die wetten als een tomtom, die aangeeft zo en
niet anders, want in dat geval krijg je te horen: keer terug. De heren
komen uit Jerusalem. Daar is de tempel. Daar bevinden zich de
geestelijke leiders van de joodse kerk. Ze hebben vernomen hoe Jezus
handelt en spreekt over en met de Tora. Ze hebben bovendien gehoord dat
een schare, dus heel veel mannen en vrouwen, naar Jezus luistert en hem
prijst om zijn onderricht. Jezus blijkt een
kaartlezer te zijn en geen gebruik te maken van de door Jerusalem
goedgekeurde tomtom. De afgezanten
|
van het hoge Jerusalem dalen af naar
het lager gelegen Galilea, waar het bonte dagelijkse leven zich
voltrekt en waar Jezus rondtrekt. Daar aangekomen stellen zij Jezus de
vraag: "waarom wandelen uw leerlingen niet volgens de overlevering van
de voorouders, maar eten ze hun brood zomaar met hun handen?". Ik vind
dat woord wandelen hier prachtig op zijn plaats. Dat past bij op weg
zijn, de weg zoeken, de route leren verstaan. In wandelen zit ook iets
van verkennen, onderzoeken, goed rondzien. Je bent onderweg als het
ware in gesprek met het land, het gebied, de omgeving, waar je door
heen trekt. Die weg is vol verrassingen. Soms kun je ver vooruitzien,
want je bevind je op een open vlakte. Maar als het heuvelachtig wordt
kun je lang niet altijd zien of de weg verderop naar links of naar
rechts afbuigt. Je moet eerst verder voordat je weet hoe en waar je
gaan kunt. Soms kun je ook aan de hand van het verloop van het
landschap vermoeden hoe het verder gaat. De omgeving functioneert dan
als een teken van de tijd. Dan ga je om met de werkelijkheid. Om het
anders te zeggen: je staat niet met je rug naar het verleden en zegt:
zo is het altijd geweest. Neen, je staat open naar de toekomst. We
moeten immers verder, voorwaarts. Daarom zullen we steeds met frisse
oren naar de Tora van God luisteren: Hoor Israël! Jezus wijst
de afgezanten van Jerusalem streng terecht en zegt: "…dat
heeft Jesaja fraai over u geprofeteerd, huichelaars, zoals geschreven
staat: 'deze gemeenschap eert mij met de lippen, maar hun hart houdt
zich verre van mij; vergeefs vereren zij mij, zij leren leringen, die
mensengeboden zijn!' - terwijl ge het gebod van God loslaat, houdt ge
vast aan de overlevering van de mensen!". Als wij niet horen naar de
vragen van de mensen van vandaag en ingaan op hun noden en onzekerheden
en blijven ronddwalen in het verleden, zijn we met ons hart verre van
God en zijn Tora verwijderd. Als wij niet van mensen houden kunnen we
God niet liefhebben.
Niet de dingen om ons heen, die bij ons binnenkomen, verontreinigen
ons, zegt Jezus. Het boze, het slechte en kwaadaardige komt van
binnenuit de mens. Daarvoor moeten we elkaar behoeden en waarschuwen.
Jezus heeft de Tora van God, de wet, de wegwijzer, weer als een kaart
voor ons opengevouwen en gezegd: lees zelf, kijk zelf, overleg in
jezelf en met anderen en durf op weg te gaan. Er zal een tijd komen dat
jullie de weg van God even moedig zullen bewandelen zoals ik dat heb
gedaan. Dan zijn we goede kaartlezers geworden. Het geeft een grote
voldoening als je al kaartlezend je weg kunt voortzetten. Zo bezien de
Joden hun wet van Mozes, de Tora. Ze hebben er een apart kerkelijk
feest voor bedacht. Ze noemen het Sim chat Tora. Dat betekent: vreugde
der wet. Op die dag lopen ze dansend en springend met de Torarollen
door de synagoge. Ik zie ons dat hier niet zo gauw doen. Maar het is
prachtig. Ze dansen die dag ook buiten, in straten en op pleinen. Gods
wet maakte ons vrij en blij.
|
23e zondag door het jaar: Jesaja
35:4-7a; Markus 7: 31-37 |
6 september 2009, Antoon
Boks OP |
U weet
allemaal, dat de Bijbel meer is dan een prachtige verzameling van
teksten. U weet ook, dat we het merendeel van de teksten in het
Nederlands beter kunnen plaatsen onder poëzie. Wat we vandaag
gehoord hebben uit de Bijbel kunnen we een mooi stuk van de
wereldliteratuur noemen, maar dat wil niet zeggen, dat we meteen
aanvoelen, wat vijf en twintig eeuwen geleden op schrift is gezet.
Daarom is het zo belangrijk, dat we keer op keer proberen de teksten
van zo lang geleden te begrijpen, te plaatsen in onze eigen tijd en op
ons eigen leven toe te passen.
Daarbij moeten we wel oppassen, want hoeveel van ons hebben herten zien
springen en zijn in een woestijn geweest. Bent u wel eens bij de bron
van een rivier geweest? En zelfs als het gebeurd is, zijn we daar dan
alleen maar toeschouwer geweest?
Als de taal zo schilderachtig is kunnen we het bewonderen op de manier
van een goed gedicht. Het gevaar is dat we waarnemer worden en wel van
een afstand. Als we bijeenkomen voor de eredienst dan doen we dat niet
als liefhebbers van literatuur. We zijn mensen van geloof die willen
luisteren naar een woord van God voor ons leven en onze wereld - onze
zeer concrete, gecompliceerde wereld en onpoëtische wereld.
Als we luisteren naar de woorden van Jesaja krijgen we misschien
hetzelfde gevoel als de mensen hadden tegen wie Jesaja voor het eerst
die woorden sprak. Jesaja, sprekend namens God, moedigde hen aan met
woorden als: "Wees sterk, vrees niet!" Ze waren in ballingsschap
geweest. Daarom praatte hij over "rivieren in de woestijn", want
uitgedroogde mensen zagen weer toekomst. Hij gebruikte een
poëtisch beeld als "springen als een hert", omdat de mensen
weer de ene voet voor de andere konden zetten?
Jesaja spreekt tegen mensen die gevangen zaten en geen mogelijkheid
hadden om op eigen kracht te ontsnappen.
Ze waren verslagen door de meest angstaanjagende kracht van hun tijd,
het Babylonische leger had hen uit hun huizen weggesleept om te leven
als slaven in een vreemd land. Hun huizen waren afgebroken, hun steden
verwoest en hun kostbare tempel verbrand. Ze hadden een donker
verleden; het heden was somber, maar de toekomst gloorde. Geen enkele
menselijke macht had hen uit het verleden kunnen verlossen. Door de
brandende woestijn waren ze terug gegaan naar hun vaderland. Nu moest
er opgebouwd worden.
Hebt u het wel eens mee gemaakt hoe het aanvoelt een balling, een
vluchteling te zijn? Bent u wel eens op een plaats geweest waar u een
|
vreemdeling was? Natuurlijk hebben we ons wel eens zo gevoeld. Er zijn
veel goede, goedbedoelende mensen die proberen ons aan te moedigen als
het leven even moeilijk voor ons is. Ze bieden ons advies, "Het zal wel
weer eens een keer goed worden". Maar wanneer ons leven echt een andere
wending neemt, de wereld waar we aan gewend zijn opeens op zijn kop
staat, dan hebben we meer nodig dan een paar aanmoedigende woorden en
een klopje op onze schouder. Zo hadden de Israëlieten ook meer
hulp nodig gehad dan ze zichzelf konden geven in hun ballingschap.
Daarom sprak Jesaja tot hen en daarom spreekt God vandaag tot ons en
voedt ons in onze Eucharistische viering.
De beelden van Jesaja zijn schilderachtig, maar het zijn meer dan
zoetklinkende woorden. Zij zijn de kracht gevende woorden die God door
Jesaja tot ons spreekt in elke ballingschap waarin we ons kunnen
bevinden. God wil doen wat de profeet vandaag zegt. Hij opent de ogen
van de blinde en de oren van de dove en verfrist ons in het soms
brandende zand van ons leven. Gods beloften zijn betrouwbaar. Wie van
ons kan niet terug kijken naar een bepaalde periode van ons leven, die
leek op de beschrijving van Jesaja - dagen van brandend zand en
dorstige grond? Nadat we door die moeilijke tijden waren heen gegaan en
we ze uiteindelijk achter ons hadden gelaten, zeiden we misschien: "Ik
had nooit gedacht dat ik door die periode van mijn leven heen had
kunnen komen". Misschien sloten we het wel af met: "Als God niet met
mij was geweest, dan zou ik het nooit gered hebben."
We mogen ons steeds herinneren hoe God ons het water geeft dat we nodig
hebben. Wij kwamen niet alleen door die moeilijke dagen heen, maar op
de een of andere manier werd ons geloof daardoor nog sterker ook! De
woorden van Jesaja zeggen ons dat God geen onpartijdige toeschouwer is
die van een afstand toekijkt om te zien hoe we het zelf voor elkaar
krijgen. Onze ervaring heeft ons geleerd dat God naar ons toekomt in
onze plaats van ballingschap, ons opzoekt en met ons meereist. Op de
meest onverwachte manier biedt God ons verlossing, sterkt onze slappe
knieën, zodat ons leven kan opbloeien.
Wij zijn een gemeenschap die vandaag weer samen gekomen is voor de
Eucharistie. De goede boodschap van vandaag is: God zal met ons zijn in
welke ballingschap we ons ook bevinden.
Zo gaan we aan tafel om het Lichaam en Bloed van Christus te ontvangen
als voedsel voor de reis naar geluk. We mogen ons iedere vorm van de
ballingschap herinneren, waarin wij of iemand die we kennen zich
bevindt. We geloven dat God ons niet verlaten heeft, maar met ons in
ballingschap is gegaan. Het sacrament dat we delen brengt ons steeds
weer verlossing, want God heeft ons lief. Amen.
|
24e zondag door het jaar: Jesaja
50,45-9a; Markus 8,27-35 |
13 september 2009,
Vincent van Rooij OP |
Rond
kerstmis 1956, bijna 55 jaar geleden. De nacht nadert. Duisternis valt
over het bergland van Puerto Rico. Heldere sterren verlichten het
hemelruim. Eenzaam, bevind ik me op een kleine hoogvlakte. Mijn eerste
missionaire tocht de bergen in. Gebonden aan een boom, een wit/zwart
gevlekt varken houdt me de wacht. Nog slechts een paar dagen en een
lange, stevige, ijzeren spit wordt er gedreven, midden door zijn lijf,
van achteren naar voren. Zijn vlees urenlang geroosterd wordt dan
symbolisch gedeeld als kerstmaal voor heel de buurt. Zijn lot staat
vast; het mijne, nog generlei. In de verte, het gekrijs van roofvogels;
een blaffende wolfhond, en het late geloei van een paar verdwaalde
runderen. Naast mij de kleine schuurkerk, oud, groen van vochtigheid en
danig ingevreten door houtworm en termieten. Al vroeg in de ochtend, de
Eucharistieviering in traditioneel Latijn, kazuifel en wat dies meer
zij. Ruim een weeklang heb ik, uit oude Spaanse preekboeken, teksten
bij elkaar gesprokkeld voor mijn eerste preek in het Spaans. In die
bergkapellen, gaat het er gemoedelijk aan toe en, na mijn preek,
verzucht een vrouw uit het volk heel vrijmoedig: Pater, het was heel
mooi, maar wij verstaan geen Engels. Daar gaat mijn mooie Spaans! De
koster, een ongeletterde bergbewoner, neemt mijn plaats in en zegt: Nu
zal ik jullie eens vertellen wat de pater heeft willen zeggen en, met
de kerkgangers muisstil, preekt hij, spontaan en met veel vuur, een
half uur lang over Jezus. Deze eenvoudige man blijkt Jezus dieper te
beleven dan ik. - Ik, de missionaris, beladen met wetenschap, boeken,
liturgische gewaden, trots, meerwaardigheid en bravoure, drager immers
van de voldongen waarheid. Daar sta ik dan!, - te kijk! In een vreemd
land, ontdek je spoedig je onbelangrijke, nederige plek in de werking
van het Rijk Gods. In plaats van brenger, wordt je waarnemer. Overal,
immers, lichten sporen op naar het Gods Rijk; we betreden de heilige
grond van Jezus' aanwezigheid ook in het bergland. Het gaat er niet
langer om het instituut kerk in macht, luister en getal te doen
toenemen. Central in het missionaire handelen staat de navolging van
Jezus, de zaaier van het rijk Gods de wereld over.
Maar wie is die Jezus?, vraagt Marcus zich vandaag af. Jezus'
leerlingen, eveneens Petrus, dromen van een machtige koning, de
bevrijder van een nieuw Israel. Jezus zelf geeft dan het verrassende
antwoord: "Ik ben een mens die door lijden terneergeslagen wordt; maar
weer zal opstaan en verrijzen. En mijn leerlingen zullen diezelfde weg
moeten gaan, door lijden heen naar opstanding. Jezus navolgen betekent
dan zich radicaal toevertrouwen aan die evangelische, volle en sterke
liefdeskracht: die weergaloze overmacht, die zich klein
|
maakt en op
mensenmaat, in al haar onmacht, waarachtig wil beminnen en, als gevolg,
noodzakelijk lijden moet. Zo dient zich voor iedereen, vroeg of laat,
het kruis aan, in de vorm van verdriet, tegenslag, ziekte, verachting,
achtervolging armoede, ziekte, pijn
of overlijden. Maar in het hart van ieder mens woont ook die
onsterfelijke levenskracht die hem weer opricht in alle waardigheid.
Jezus' rijk is, nu eenmaal, niet van deze wereld. Maar groeit diep in
de harten van mensen. Een rijk dat niet met roffelende trom zijn weg
baant of met wapperende banieren de wereld verovert. Maar zich,
geruisloos, uitbreidt door daden van liefde en zorg in het eenvoudige,
dagelijkse leven. De weg van Jezus is de weg van de lijdende
dienstknecht van Jahweh in de profetieën van Jesaja. De
lijdensweg op naar nieuwe kracht. Jezus is solidair met mensen; schaart
zich aan de kant van het volk Gods, de kleinen, de slachtoffers omdat
Hij enkel liefde is.
Nu zestig jaar geleden, legden wij, in deze kapel, onze
kloostergeloften af. Gedurende die lange, wisselende jaren, groeide in
ons het besef van eigen machteloosheid. Door Jezus' blijvende
aanwezigheid, echter, werd die onmacht een heilige en vruchtbare kracht
in ons leven. Ten overstaan van zulk groot mysterie, de lijdende
dienstknecht van Jahweh, gaan we nu in deze viering opnieuw delen en
beleven: Jezus' opstanding en de onze. Hij die ons niet laat vallen
komt als de Levende in ons midden. Daarom was door alle
wederwaardigheden heen het laatste woord, steeds, licht, verrijzenis,
en onvergankelijke vreugde.
In onze onrust en broosheid, beklimmen we nog even de berg. Niet met
het gevlekte varken, want dat is in tussentijd geroosterd en veredeld,
evenals ook wij zelf, na zestig jaar kloostertrouw, geroosterd en
veredeld zijn. Maar nu gaan we op biddend met Guido Gezelle:
O Jezus,
Gij bad
op ene berg alleen,
en... Jezu, ik en vind er geen
waar 'k hoog genoeg kan klimmen
om U alleen te vinden:
de wereld wil mij achterna,
alwaar ik ga of sta
of ooit mijn ogen sla;
en arm als ik en is er geen;
geen een,
die nood hebbe en niet klagen kan;
die honger, en niet vragen kan;
die pijne, en niet gewagen kan
hoe zeer het doet!
O leer mij, arme dwaas, hoe dat ik bidden moet!" Amen!
Jezus blijft, echter, een ondoorgrondelijk mysterie. Amen
|
25e zondag door het jaar: Wijsheid
2,12-20; Marcus 9,30-37 |
20 september 2009,
André Lascaris OP |
Regelmatig, onregelmatig, krijg
je als lid van de communiteit een groepje jonge mensen, pubers,
adolescenten, op je kamer die je dan interviewen en je het hemd van het
lijf vragen. Bij een dergelijk interview vroeg een meisje me: "zeg eens
een korte spreuk, die we mee kunnen nemen naar huis." Ze voegde zich
daarbij in de vroege christelijke kloostertraditie waarin jonge
monniken en monialen de ouderen om 'een woord' vroegen. Ze vroeg om een
soort 'koan' zoals ze dat in het Zen boeddhisme noemen. Ik voelde me
even overvallen en zei toen vanuit het gesprek dat we voerden:
"vertrouw er nu maar op, dat er van je gehouden wordt."
Dit is, denk ik, wat ik met vallen en opstaan, door mijn aanwezigheid,
door mijn doen, door vredeswerk, publicaties en preken heb willen
uitdrukken in de 50 jaar dat ik lid ben van de Orde van Predikers,
zoals de Dominicanen officieel heten. Het doel van deze Orde van
Predikers is altijd geweest het heil, het geluk, van anderen.
Met de woorden van het evangelie van vandaag gaat het erom in je leven
het weerloze kind dat in de ander en in jezelf leeft, te omarmen en op
te nemen. Aan je te laten zeggen door anderen, en vervolgens aan
anderen te zeggen dat er van dat kind, van jouw weerloze 'ik', gehouden
wordt en dat God liefde is. Dat kan heel concreet worden in het
opnemen, opkomen voor en zorg dragen voor hen die afgeschreven zijn, of
het nu een vondeling is zoals begin vorige week in Utrecht of een zieke
of oudere. En het kan concreet worden in het accepteren van de hulp die
je nodig hebt.
Het vertrouwen dat er van je gehouden wordt maakt de vraag wie de
belangrijkste is in jouw wereld overbodig. Al het zoeken om ons te
onderscheiden van anderen, alle energie die we erin steken om een
bijzonder iemand te zijn en boven het maaiveld uit te steken, is
knoeiwerk. Ieder van ons is door dit vertrouwen een uniek mens.
Door de liefde worden wij een persoon, een tegenover, een geheel dat
meer is dan een verzameling van op zichzelf losse onderdelen. Het is
een christelijke erfenis dat wij elkaar in de westerse cultuur als
personen zien. Een persoon, maar dan niet als een gesloten bastion
zoals velen denken, maar als een knooppunt van allerlei verbindingen,
open naar alle kanten. Niet een 'ik' dat zoveel mogelijk in bezit
neemt, maar een 'ik' dat deelt en zoekt naar een 'wij', naar het rijk
van God in het besef alles te ontvangen van anderen.
|
Door dit vertrouwen dat er van ons gehouden wordt zijn we in staat
elkaar beloften te doen en die te houden. En zo scheppen we toekomst
voorelkaar, want de toekomst is een oceaan van onzekerheid, en beloften
zijn vaste punten, eilandjes, zodat we van het ene naar het andere
durven gaan.
Dit vertrouwen stelt ons in staat elkaar te aanvaarden en elkaar te
vergeven zodat we niet vastgeplakt blijven aan het verleden, maar vrij
zijn onze weg te vervolgen zonder bitterheid en rancune of haat.
Beloften en vergeving: ze zijn evenals het vertrouwen zwakke,
onmachtige gebaren, maar hun zwakte is die van bruggen die
flexibel en in die zin zwak zijn en juist zo in staat zijn stormen te
doorstaan.
We varen op die oceaan in een schip dat 'kerk' heet. De schrijver van
de brief van Jacobus klaagt over vechtpartijen en ruzies in de kerk.
Dat klinkt ons vertrouwd in de oren. Er is de laatste vijftig jaar
strijd over de vorm en inhoud van de liturgie, de theologie, het
pastoraat. Ik en velen van U staan zeer kritisch tegenover de
kerkelijke overheid. Als we vertrouwen dat er van ons gehouden wordt,
kunnen we ook de vraag aan ons toelaten in hoeverre we daarbij blind
zijn voor motieven die onder de strijd verborgen kunnen zijn zoals
jaloezie, het verlangen naar macht, rancune. Hoe echt zijn wij, ben ik?
Wanneer we bidden en vieren, is dit dan misschien een wapen geworden in
de strijd, en leidt dit dus tot niets?
We leven in een wereld waarin eerzucht en jaloezie deugden zijn die,
naar men zegt, de economie bevorderen. Ze zijn echter bronnen van
economisch en ander geweld. Ik ben dankbaar dat ik enige keren in mijn
leven betrokken ben geweest bij pogingen vrede te scheppen. Maar zoals
bij alles wat ik in deze vijftig jaren heb gedaan, kan ik noch van mijn
strijd in de kerk, noch van mijn vredeswerk zichtbaar succes laten zien.
Wanneer je vertrouwt dat er van je gehouden wordt, is de vraag naar
succes niet meer relevant. Het doet er dan niet toe of en wat je al of
niet bereikt hebt. Jezus waarschuwt zijn leerlingen dat hij zal
mislukken en dat hij zal worden overgeleverd aan hen die, misschien met
de beste bedoelingen, met geweld opkomen voor wat zij als het hoogste
belang zien. De leerlingen begrijpen hem niet omdat ze denken dat er
voor hen slechts succes kan bestaan. Maar wie het verlangen naar succes
opgeeft, en zich toevertrouwt aan het geloof dat er van hem gehouden
wordt, zal met hem opstaan. Zelfs als je leven verloren gaat, je benen
verlamd raken en de nacht valt, zal er toekomst zijn. Geloof nu maar
dat er van je gehouden wordt.
|
26e zondag door het jaar: Numeri
11,25-29; Marcus 9,38-48 |
27 september 2009, Henk
Jongerius OP |
Een
van de belangrijkste uitspraken van het tweede Vaticaans Concilie dat
in de zestiger jaren van de vorige eeuw gehouden werd is wel dat er ook
'heil gevonden wordt buiten de kerk'. Vóór die
tijd was het een rotsvaste overtuiging dat de waarheid alleen gevonden
werd binnen de kerk en was dus zeker revolutionair te noemen! De
werkzaamheid van Gods Geest is niet gebonden aan een instituut als de
kerk maar geheel en al het vrije initiatief van de schepper en
oorsprong van het leven!
Die overtuiging is niet nieuw als wij de lezingen van deze zondag tot
ons laten doordringen en Mozes is de man die daar diep van doordrongen
is als hij de wens uitspreekt dat heel het volk zou profeteren! Met dat
woord is niet zoiets bedoeld als het voorspellen van wat er te gebeuren
staat, maar eerder een manier van spreken waarin mensen geheel en al
van God vervuld zijn. Wat moeten wij ons daarbij voorstellen? In het
verhaal wordt niet verteld wat zij zeiden maar alleen dat zij
'geïnspireerd' spraken, aangeblazen werden door de geest van
de Levende.
Als wij de namen horen van die twee mannen uit het volk, kan het ons
wat duidelijker worden wat voor mensen het waren en wat zij zeiden.
Eldad betekende 'door God beminde' en Medad luidt vertaald 'liefde'.
Mensen die van God bezield zijn, zijn dus mensen die leven in het
vertrouwen dat er van hen gehouden wordt, mensen wier doen en laten
door liefde getekend wordt. Als God de liefde zelf is, dan zijn het dus
mensen die anderen iets van dat allerdiepste geheim van leven laten
ervaren.
|
Dat is bevrijdend nieuws en het zal geen verwondering wekken dat ook
Jezus zich, evenals Mozes, verheugt over de aanwezigheid van die
mensen. Het brengt hem tot de verrassende uitspraak dat 'wie niet tegen
hem is, vóór hem is'. Want van mensen met een
dergelijke kwaliteit mag je alleen maar iets goeds verwachten.
Je moet wel zorgvuldig omgaan met hen die door Jezus 'de kleinen'
worden genoemd. Ze zijn wel kwetsbaar, mensen die vanuit oprechte
liefde spreken en handelen en als je over hen heen walst, ben je het
koninkrijk van God niet waardig.
Deze teksten vormen een gevoelige les voor allen in de
geloofsgemeenschap die denken het voor het zeggen te hebben! Als een
kerkgemeenschap alleen nog maar oog heeft voor wetten en regels en geen
oog heeft voor het werken van Gods Geest in mensen, verzaakt zij haar
roeping en zou het verwijt van Jezus op haar van toepassing kunnen zijn
dat zij beter met een molensteen om de hals in zee geworpen zou moeten
worden!
Als het hart van alle leven liefde is, wordt er een nieuwe wereld
geboren in mensen, zoals Augustinus het ooit zei: 'heb lief en doe dan
maar wat je wilt'. Die wereld zal er een zijn waar wij delen met
elkaar, elkander lasten dragen, betrouwbaar zijn en van vergeving en
verzoening weten. Zo dragen wij het zout van de liefde in ons.
Waar dat gebeurt, is God in ons midden en wordt het leven 'goed', van
God, zoals het van meet af aan bedoeld is. Daar zijn de mensen als
bomen die uitlopen en bloeien, mensen die in vrijheid ademen en spreken
en diep in hun hart de naam kennen van de Ene die gezegd heeft 'Ik zal
er zijn voor jou'. Moge de adem van de Levende ons zulke mensen maken,
de hemel op aarde!
|
27e zondag door het jaar: Genesis 2,
18-24 Marcus 10, 2-16 |
4 oktober 2009, Theo
Koster OP |
Genesis 2, 18-24
Marcus
10, 2-16
Het is niet goed dat de mens
alleen blijft.' Met enige regelmaat betrap ik mezelf erop, dat ik in
gesprekken deze regel uit de bijbel aanhaal. In het begin van de bijbel
wordt al verwoord, dat wij mensen door en door sociaal zijn in de zin
van: op elkaar aangewezen; zonder elkaar zijn wij mensen niets.
Voor mij is dit citeren uit de bijbel geen uiting van vroomheid, laat
staan een sprong naar vroeger toen alles beter zou zijn. Velen van u en
ook ikzelf brachten hun jeugd door in een tijd, waarin alle nadruk lag
op sociale verbanden, het behoren tot een groep. In mijn jeugd waren de
sociale verbanden onder de gouden regel 'heb de naaste lief' als een
wollen deken, warm en veilig, en waar je tegelijk in dreigde te
stikken. In de jaren zestig en zeventig werd, of hebben we zelf, die
deken van ons afgegooid, zijn we geëmancipeerd, zijn we een
'ik' geworden. De passages uit de bijbel die we vandaag hoorden klonken
ook toen, en met recht. De grote nadruk die we momenteel leggen op de
mensenrechten, op de vrijheid van meningsuiting, het recht op gelijke
behandeling, godsdienstvrijheid, kortom: dat elk mens enig is en zich
op zijn/haar uniciteit kan beroepen heeft diepe wortels in de
christelijke en joodse geschiedenis; zijn er enkele vruchten van.
Geen schepsel is te vergelijken met de mens, hoorden we. De mens is het
die de dieren hun namen geeft en daarmee ordening schept. De technische
mogelijkheden die wij schiepen en waarover we momenteel beschikken,
denk aan communicatie, denk aan vervoer, denk aan huishoudelijke
apparatuur, onze kennis en wetenschap verheffen de mens tot de hoogte
van God zelf. Maar de mens ís God niet.
De explosieve groei van onze communicatiemiddelen, de wijze dus waarop
je contact met anderen kunt zoeken, gepaard aan een grotere mobiliteit,
waardoor je tot op hoge leeftijd niet gebonden bent aan huis en elkaar
kunt bezoeken, heeft mensen niet socialer en vele mensen eenzaam
gemaakt. Al jaren valt mij onder studenten, een toch bevoorrechte groep
jongeren, een zekere eenzaamheid op; recent onderzoek bevestigt mijn
ervaringen. De mens is bijna aan God gelijk bezingen enkele psalmen.
Dat klopt, maar studenten streven er echt niet naar God te zijn, en
toch zitten velen van hen in een soort goddelijk isolement. 'Ik ben ik
en met niemand te vergelijken; ik maak mijn eigen keuzes en
beslissingen, ben zelf verantwoordelijk', stralen zij uit. Uitstekend,
maar wat, als je opgesloten raakt in jouw uniciteit, alsof je er in
deze wereld alleen voor staat? Het is alsof God dit voorzien heeft met
zijn uitspraak: 'Het is niet goed dat de mens alleen blijft.' De mens
krijgt een hulp die hem zo intiem is als zijn eigen hart, een hulp
gevormd uit de rib die dit hart beschermt. Die hulp is een tegenover,
niet iemand die onder of boven de mens staat, maar
iemand met wie je kunt praten. Pas als de mens meervoud is, man
en
|
vrouw, begint hij in de bijbel te praten. Nu kunnen mensen
elkaar aanspreken, antwoorden, zich verantwoorden, en zo
steeds
weer opnieuw
de mensen worden die ze zijn: een sociaal wezen dat groeit en bloeit
temidden van medemensen.
Staat het een man vrij zijn vrouw te verstoten, zo begint vandaag het
evangelie. Jezus zet deze vraag direct in een groter kader, de context
van het scheppingsverhaal. Daarmee maakt Jezus deze vraag groter en
omvattender dan scheidingsperikelen tussen man en vrouw, vriend en
vriendin. In het kader van het scheppingsverhaal wordt deze vraag:
staat het een mens vrij een ander mens te verstoten, óver
hem te praten, haar te be- en veroordelen? Jezus reactie is helder en
duidelijk: nee.
Ieder mens is uniek, en daar valt niet aan te tornen. Ieder mens is in
zijn uniciteit ook een van de velen; door zich te verbinden met andere
mensen komt een mens pas echt uit de verf. Het sociaal zijn zit net als
de uniciteit een mens ingebakken. Je kunt er niet over beschikken, het
naar jouw hand zetten, een beeld dat het woord 'hulp die bij hem past'
in de eerste lezing kan oproepen. Het hebreeuwse woord dat gebruikt
wordt voor hulp komt vaker voor in de bijbel; het wordt dan met name
voor God gebruikt. Zoals God mensen te hulp komt, zo zijn mensen elkaar
tot hulp.
Door elkaar aan te spreken, met elkaar te praten, te antwoorden, je te
verantwoorden blijf je en word je steeds weer de unieke mens die je
bent.
Ik hoef jullie niet te vertellen dat dit lastig eenvoudig is. Jezus
heeft oog hiervoor. Hij zegt dit alles terwijl hij met zijn leerlingen
onderweg is, met andere woorden: jullie zijn er nog niet, hebben nog
veel te leren. Op de weg naar God en zijn koninkrijk zijn we nog
kinderen. De leerlingen willen daar niet aan, hebben Jezus' boodschap
niet begrepen en getuigen hiervan door kinderen die bij Jezus gebracht
worden af te wijzen. Het maakt Jezus woedend. Heerlijk vind ik deze
heftige emotie, want bemoedigend voor ons: hierdoor maakt Jezus nog
eens helder wat hij bedoelt.
Houd deze kinderen niet tegen, is de reactie van Jezus, want het
koninkrijk van God behoort aan mensen die zijn zoals zij. Zoals een
klein kind dat nog niet kan lopen voortdurend anderen nodig heeft, zo
hebben wij mensen voortdurend elkaar en God nodig; zij zijn de hulp die
bij ons past.
Zoals ouders geen onderscheid maken tussen hun kinderen in de zin van:
dit kind is mij meer waard dan het ander, zo dienen wij elkaar niet te
onderscheiden. Complimenten en kritiek hebben wij mensen nodig, moeten
we elkaar geven, kunnen wij elkaar geven; we kunnen immers praten,
elkaar aanspreken. Doe dat. Maar geen mens heeft het recht een ander op
een voetstuk te zetten of af te keuren. Daar kunnen mensen niet tegen.
Het staat al op een van de eerste bladzijden van de bijbel: Het is niet
goed dat de mens alleen blijft.
|
28e zondag door het jaar: Wijsheid
7,7-11; Marcus 10,17-30 |
11 oktober 2009, Paul
Minke OP |
Een iemand
kwam aanlopen, wierp zich op de knieën voor Jezus en vroeg:
"Wat moet ik doen om het eeuwige leven te verwerven?" Een iemand, geen
jongeling, geen rijke, althans wordt hier niet gezegd, alleen iemand,
die in dit geval ook u en ik kunnen zijn, waarom niet. De vraag zou ook
door u en mij gesteld kunnen worden, mag ik hopen. Wie verlangt niet
naar het eeuwig leven, een eindeloos gelukkig leven, niet kwetsbaar,
niet schendbaar, niet onbestendig zoals hier en nu. Het antwoord van
Jezus luidt: "Gij kent de geboden, gij zult niet doden, geen echtbreuk
plegen, niet stelen, niet vals getuigen, niemand te kort doen." Het
woord 'gebod' kan worden misverstaan als wij het woord verstaan op de
manier, zoals het gangbaar is in ons spraakgebruik en beleving, nl. een
bevel zo zul je doen op straffe van bv. het verlies van het eeuwig
leven. Zó het gebod verstaan verwordt godsdienst tot harde
gebodendienst en geloven lijkt dan niet anders te zijn dan het nalaten
van het allerhande kwaad. Geboden zijn meer te noemen richtingwijzers
die de enig goede, God in zijn goedheid en liefde ons gegeven heeft als
een gids op onze le-vensweg als een lamp voor onze voeten, als een
veilig en betrouwbare kompas. Wie zo leeft zal ervaren, dat hij vrede
vindt in zichzelf, met zijn leven een geluk ook, dat als een blijvende
onderstroom hem/haar draagt en steunt ook in de dagen, ja zelfs jaren,
dat het je niet meezit in het leven. Prachtig vond ik dit verwoord door
'n zieke die lijdt aan een dodelijke spierziekte: "Ik zou verdwaald en
eenzaam zijn als langs de weg door dag en nacht geen lichtlijn liep,
zorgvuldig aangebracht door iemand die niet wil dat ik verdwaal, maar
veilig reis en thuiskom aan een verre overzij." In deze geest mogen wij
het antwoord van Jezus verstaan aan die iemand, aan u en aan mij.
Toch kan het gebeuren, dat je iets mist, dat je iets ervaart als bv.
een geroepen zijn tot iets, iemand, tot een taak dat gedaan moet worden
Een ervaring die je rusteloos maakt, zoeken doet naar wat, vragen doet
wat toch. Zoiets moet die iemand ook ervaren hebben dat hij opmerkt:
"Dit alles heb ik onderhouden van mijn jeugd af." Dat trof Jezus. Jezus
zag in hem een oprechte mens, die meende wat hij zegt Hij herkende iets
van zichzelf in hem. Ook hij onderhield Gods woord van zijn jeugd af
aan. Hij keek hem liefdevol aan en sprak: Een ding ontbreekt u: ga
verkopen wat je bezit en kom dan terug om mij te volgen. Jezus biedt
die iemand hier en nu een nieuwe mogelijkheid tot leven aan en
verzekert hem, dat de verkoop van bezit en het uitdelen aan de armen
geen werkelijk verlies voor hem betekent. Maar dat in te zien kon hij
niet.
Dit woord ontstelde hem en ontdaan ging hij heen. Hij was rijk, horen
we nu. Hij was niet bij machte afstand te doen van zijn bezit, los te
laten wat hij had, van al waar bezit voor
stond: zekerheid, veiligheid, macht, aanzien. Zo'n radicale keer
brengen in zijn leven, dat kon hij
|
niet opbrengen, blijkt nu. Maar gezegd moet zijn: die iemand
mag dan rijk zijn, slecht is hij niet,
Gods woord is zijn gids, hij houdt van God met hart en ziel, eert zijn
ouders. Hij mag leven in het vertrouwen, dat God woord houdt tegenover
hem.
Jezus verzucht tegenover zijn leerlingen: "Hoe moeilijk is het voor
degenen die geld hebben het koninkrijk Gods binnen te gaan." Als de
leerlingen zich daarover verbazen, herhaalt Jezus met nog meer nadruk:
"Voor een kameel is het gemakkelijker door het oog van een naald te
gaan dan voor een rijke in het koninkrijk Gods te komen." Verbijstering
alom.
Vanwaar dat radicale standpunt van Jezus t.a.v. de rijkdom? In bezit
ligt de wortel van het willen bezitten, van het willen heersen, van de
angst om kwijt te raken, van het verlangen naar nog meer. Is dat niet
wat we ook in onze tijd zien. Denk maar bv. aan de graaicultuur. Haast
dagelijks is er discussie over de grote bonussen van bankiers.
Vakbonden staan tegenover werkgevers. Bezuinigingen zijn noodzakelijk
maar de meest kwetsbaren dreigen daarvan het meest de dupe te worden.
Bezit verdeelt mensen in categorieën, bezitters tegenover
bezitlozen onderdrukkers tegenover onderdrukten, machtigen tegen
machtelozen. Bezit doet solidariteit teniet, zaait wantrouwen,
jalousie, verdeeldheid. Jezus wil niet zeggen, dat we arm en berooid
door het leven moeten gaan en van alle bezit verstoken moeten zijn.
Jezus ageert wel tegen bezit voor zover dat bezit ons bezit en het
hebben ervan ons zo in beslag neemt, dat we uit het oog verliezen
hoezeer het onszelf als mens beschadigt en het ons weer-houdt te delen
met wie kwetsbaar in de samenleving staat.
Verkopen, prijsgeven, terugkomen, Jezus volgen, doen Petrus uitroepen:
"Zie, wij hebben alles prijsgegeven om U te volgen." Waarop Jezus
reageert: Er is niemand die wat en wie ook prijsgeeft om mij en om het
evangelie, of hij ontvangt het honderdvoudige ervan terug, nu en later
het eeuwige leven." Volgens de Bijbelgeleerden is "om het evangelie"
later aan de tekst toegevoegd omwille van diegenen, die Jezus niet
persoonlijk gekend hebben maar wel elkaar treffen in Gods gemeente waar
zij in zijn Naam samen komen. Die gemeente, waarin men als broeders en
zusters elkaar begroet en bejegent, waarin lief en leed gedeeld wordt,
have en goed gemeenschappelijk is, daar vind je honderdvoudig terug aan
huizen, broers, moeders en kinderen. Hij die prijsgeeft omwille van het
evangelie, komt niet met lege handen te staan. Hij die Jezus volgt
vindt een nieuwe bedding waarin hij tot leven komen mag, een vrede, die
een hebzuchtige en begerige wereld niet geven kan, een geluk, die
rijkdom, macht, aanzien je niet bieden kunnen, een vreugde, die het
hart verwarmt, niet alleen bij lief maar ook bij leed, een vrijheid,
die je vrijer maakt dan alle rijkdommen van de aarde, een wijsheid, die
te verkiezen is boven scepters en tronen. Amen.
|
29e zondag door het jaar: Jesaja 53,
10-11; Marcus 10, 35-45 |
18 okotber 2009, Ernst
Marijnissen OP |
In de wereld van Jezus Messias
gaat het anders toe dan in de wereld, waarin wij dagelijks verkeren.
Wij zijn opgevoed met rangen en standen, leren en werken om iets te
bereiken. In onze samenleving moet je omhoogklimmen op de
maatschappelijke ladder, carrière maken, aanzien verwerven.
Dat leidt altijd tot spanningen, niet alleen in onszelf, omdat we bang
zijn te falen, maar ook naar anderen toe. Mensen worden elkaars
concurrenten en tegenvoeters. Waar het zo toegaat in onze samenleving
moet je ook niet verbaasd zijn als mensen elkaar niet meer als een
tegenover maar als een directe bedreiging van hun persoonlijk bestaan
ervaren. We gebruiken armen en benen om iemand terzijde te schuiven of
weg te werken. Over de rug van de ander proberen we verder of hoger te
komen. De sterksten winnen en halen de prijzen weg. En wat erger is, we
doen er allemaal op een of andere manier aan mee, want wie heeft niet
zijn helden of heldinnen, en hoe vaak staan we langs de weg om een
be-paalde persoon toe te juichen!
Dat is echter niet de weg van Jezus Messias, niet de weg van wet en
profeten, niet de weg naar Jerusalem. Jezus herinnert ons aan Jesaja,
als deze spreekt over de lijdende dienaar van de Aanwezige. Jesaja
profeteert, zoals we hoorden in de eerste lezing, aldus: "het heeft de
Aanwezige behaagd hem ziek te maken en te breken. Waarlijk, hij heeft
zichzelf tot een zoenoffer gemaakt….Vanwege het doorstane
lijden zal hij het licht mogen zien en met inzicht worden verzadigd.
Mijn dienstknecht zal zich een rechtvaardige tonen voor velen, hun
zonden laadt hij op zich". In de geest van deze profetie behoren we de
evangelielezing van deze dag te verstaan, want daar houdt Jezus zijn
leerlingen en dus ook ons de onontkoom-baarheid aan lijden en dood voor
ogen. In de Joodse traditie zit de hoofdpersoon, in dit geval Jezus, in
het midden, en dan zitten eerst rechts en vervolgens links daarvan
degenen, die na hem de hoogste in waardigheid zijn. Blijkbaar stellen
wij ons de gang van zaken in de wereld
|
van God toch voor als een soort gesublimeerd aards bestaan. We kunnen
ook nauwelijks anders. Ons voorstellingsvermogen van de wereld, welke
Jezus voor ogen staat, schiet namelijk tekort. Daarom probeert Jezus
ons zien en horen een nieuwe richting te geven. In het beeld van Jezus
ontdekken we dat God zelf een dienende god is, die er zijn zal voor
ons. God is ons van dienst zoals wij mensen van dienst moeten zijn. De
lijdensliederen van Jesaja tonen ons het beeld van een mens, die
anderen dient tot aan de uiterste grens van het mogelijke. Deze dienst
leren we in de mate, waarin we bereid zijn te sterven aan alles wat ons
aan dit leven bindt. Het moge een uitverkiezing zijn tot het volk van
God te behoren, maar dat betekent niet dat we ons vervolgens boven
andere mensen kunnen verheffen om hun onze wil op te leggen.
Uitverkiezing tot dienaar of dienares van God betekent, dat we de
samenle-ving dienend tegemoet treden. Zoals Jezus tijdens de
voetwassing opzag naar zijn leerlingen, zo bestaat onze dienst hierin,
dat wij anderen opheffen en tot aanzien brengen.
In het evangelie corrigeert Jezus de verontwaardiging van de
leerlingen. Die zijn niet boos, omdat Johannes en Jakobus geen goede
dienaren zouden zijn, maar omdat zij zich willen verheffen boven de
overige leerlingen en hen zo voorbijstreven. Neen, zegt Jezus, wij zijn
alle dienaren van de wereld. Dat is de kern van onze roeping en daartoe
is ook de Mensenzoon in de wereld gekomen. We zijn er niet om mensen op
tronen te zetten maar om hen op de been te helpen, zodat ze op een
waardige en menselijke manier hun plaatsen in het leven kunnen innemen.
De heerlijkheid, welke ons dan ten deel zal vallen, kunnen we beter aan
God over laten. Zo heeft het ook in de psalm (33) geklonken, die tussen
de lezingen van deze zondag is gezongen:
De Aanwezige ontwricht het beraad van de
mensen,
doet al hun plannen te niet.
Maar zijn beraad staat vast: voor altijd;
zijn besluiten: van generatie op generatie.
Daarom wacht ons hart op de komst van de Aanwezige:
Hij is: onze hulp en ons schild!
|
30e zondag door het jaar: Jeremia
31,7-9 Marcus 10,46-52 |
25 oktober 2009, Antoon
Boks OP |
We hoorden vandaag over de blinde bedelaar, maar
dat is slechts een deel van zijn totale persoonlijkheid. In feite ziet
hij al heel wat. Hij ziet wat hij nodig heeft, hij weet dat hij blind
is en hij weet waar hij hulp kan vinden. Hij wordt niet ontmoedigd door
al die stemmen om hem heen, die maar willen, dat hij zwijgt. Die
tegenstand maakt hem dapperder. Er is een spreekwoord: "Niemand is zo
blind als degene die denkt dat hij alles ziet." Hij mag dan blind zijn,
maar hij heeft wel inzicht, want hij noemt Jezus bij zijn messiaanse
titel: "Zoon van David." De blinde vroeg om te mogen zien en hoeveel
van ons zouden daar raar van opkijken. Sommige mensen willen nog niet
zien, wat vlak bij hen is. Anderen zijn echte struisvogels, ze zoeken
zand om daar hun kop in te kunnen steken. Sommige werken zo hard, dat
hun gezin eraan gaat, hun kinderen aan drugs verslaafd worden, ze rare
vrienden hebben, enz. er is moed voor nodig om te vragen dat we zien
mogen, want dat vraagt om veranderingen – misschien wel hele
grote die we niet willen maken, of waar we ons niet op voorbereid
hebben. De blinde weet wat hij nodig heeft en als Jezus hem vraagt:
"Wat wil je dat ik voor je doe," komt direct het antwoord: "Meester, ik
zou willen zien." Zijn verzoek aan Jezus kon ons gebed zijn. Het is
trouwens een gebed dat we alle momenten van ons leven wel kunnen
gebruiken. Het kan zijn dat we door een gezinscrisis gaan; dat we
moeten beslissen hoe het gaat met een ziek familie lid of een vriend;
als er problemen zijn in ons huwelijk; als we een verschil van mening
hebben; als we zoeken naar een manier om ons leven makkelijker te
kunnen maken zodat we meer kunnen denken aan de noden van anderen, enz.
De woorden van Bartimeus kunnen ons gebed worden op een keerpunt in ons
leven – als we een belangrijke beslissing moeten nemen over
een werkkring, wat we gaan studeren, zelfs een toekomstige
huwelijkspartner. Op al die momenten kunnen we zijn gebed uitspreken:
"Meester, ik wil zien!" De dagelijkse beslissingen die we steeds weer
thuis, op school, bij ons werk, of in de parochie nemen kunnen heel
gewoon lijken en misschien onbetekenend. Maar als we ze over een
langere tijd bij elkaar optellen, dan vormen ze wel een patroon in ons
leven – "Meester, ik wil zien!"
We hebben natuurlijk allemaal genoeg ervaring om toe te geven dat in
ons verleden wel eens ondoordachte beslissingen zijn genomen.
We
|
kijken
terug en zien de gevolgen; we wensten dat we wijzer geweest waren; dat
we duidelijker hadden kunnen kijken. Stel je voor dat we terug konden
gaan in de tijd en het nog eens een keer over konden doen, maar dan op
een andere manier, met betere keuzes. Er is natuurlijk geen enkele
garantie dat we niet opnieuw verkeerde beslissingen zullen nemen. Maar
het zou wel goed zijn om God te betrekken bij de grote en ook de kleine
beslissingen van ons eigen leven en dat van anderen. Zo erkennen wij
constant, dat we allemaal Gods licht in ons leven nodig hebben! Stelt
Jezus ons ook die vraag? Horen we die vraag? Het is een uitnodiging om
te geloven en te vertrouwen op zijn belofte: als we vragen om inzicht
om goed te leven, dan krijgen we het ook. Soms heel vlug, maar meestal
in de loop van ons leven– langzaam, steeds beetje bij beetje.
Jezus ontmoet Bartimeus op de weg naar Jeruzalem. Daar ontmoeten wij
Jezus ook – als we in ons leven onszelf soms tegen komen in
ons eigen persoonlijk Jeruzalem, met lijden en dood. Daar komen we
plotselinge veranderingen tegen en soms zelfs het mislukken van onze
plannen. We willen Jezus daar zien; we willen zeker zijn dat we niet
alleen staan om al die problemen aan te pakken. Het einde van het
verhaal van vandaag geeft ons hoop, want na zijn genezing volgde
Bartimeus Jezus op de weg die naar Jeruzalem leidt. De weg was de
oudste term om te praten over de leerlingen van Jezus. Het was ook een
korte manier om te praten over Jezus levensstijl. Markus suggereert dat
de blinde man een leerling van Jezus is geworden. Wij geloven dat wat
er ook gebeurt in ons leven Jezus ons voor is gegaan. Wat er ook op ons
pad komt, hij kent onze pijn en gaat met ons mee. Maar wees
voorzichtig! Wij zouden ook kunnen zeggen: "Kijk uit waar je voor
bidt." Als we bidden om inzicht, dan krijgen we het. Maar dan hebben we
ook moed en vastberadenheid nodig om te doen wat het door God gegeven
inzicht ons voorstelt, want er kunnen wel eens een aantal veranderingen
nodig zijn. Laten we het maar doen: vragen om inzicht en ook moed en
vastberadenheid om te doen, wat we moeten doen in ons leven. De door
Jezus genezen blinde is ons voorbeeld, als wij aan de kant van de weg
zitten; met gebogen hoofd; niet bang om te erkennen wat we nodig hebben
in onze wereld. We geloven dat als we dit inzicht krijgen, we net als
hij Jezus zullen volgen op de Weg. Daar verwelkomen we buitenstaanders;
vergeten we beledigingen; zien we anderen als onze naasten; zijn we een
gemeenschap waarin we elkaar zien als zusters en broeders, als
leerlingen samen op weg.
|
Allerheiligen: 1 Johannes 3, 1-3;
Matteus 5,1-12a |
1 november,
André Lascaris OP |
Een tijdje
geleden kreeg ik een brief van iemand die mij vertelde dat hij na zijn
scheiding voogdij had gekregen over zijn dochter die geestelijk en
lichamelijk gehandicapt is. Hij wilde die voogdij zo graag, omdat naar
zijn gevoel zijn dochter een heilige is: zij kan immers niet zondigen.
Tja, dacht ik, dit is misschien wel wat kort door de bocht. Maar ik
vond het beter dan wat er gebeurde in een stadje bij een uitvaart van
een geestelijk gehandicapte man die heel populair was omdat hij altijd
achter de fanfares aan liep en daarop vrolijk reageerde. De kerk zal
helemaal vol. De voorganger stond op en zei: ook deze mens is schuldig.
Een nicht van mij die dit mij vertelde, zei: zou je die man geen trap
tegen zijn achterste geven? In beide gevallen wordt ‘heilig
zijn’ in verband gebracht met zonde. Zelfs met niet kunnen
zondigen. Is ‘heilig zijn’ alleen maar dit? De
eerste brief van Johannes spreekt ons aan met:’ kinderen van
God’. Misschien zegt ons dat niets. Want we denken bij kind
teveel aan een klein kind. Maar wij zijn als wij volwassenen zijn,
zelfs oud zijn, de kinderen van onze ouders. We zijn hun erfgenamen,
wij vertegenwoordigen in zekere zin onze ouders op deze aarde. Wij
geven ten dele door wat zij ooit wilden. In die zin zijn we ook
kinderen van God. Wij zijn zijn handen en voeten Wij vertegenwoordiger
hem op deze aarde. In het nieuwe testament worden de christenen nooit
aangesproken met ‘zondaars’. Wel met’
heiligen’. In de ogen van Paulus en andere schrijvers van het
nieuwe testament zijn wij heiligen. In sommige vertalingen wordt de
uitdrukking ’heiligen’ weg vertaald met
‘christenen’. Christenen zijn dus heiligen. Wanneer
wij vandaag Allerheiligen vieren, vieren we hierbij allereerst dat wij
heiligen zijn. Dat betekent niet dat wij nooit in de fout gaan.
Integendeel, niet voor niets worden de’ heiligen’
in het nieuwe testament opgeroepen om ook in heilig te zijn en zich af
te keren van het kwaad is. Maar zij zijn heiligen omdat zij bevlogen
zijn, bezield zijn, door de Geest van Jezus. Ondanks hun persoonlijk
falen en hun gemeenschappelijke falen zijn zij toch degenen die laten
zien dat God onze vriendschap zoekt, en de vriendschap van alle mensen.
Dit geldt ook van ons. Wij zijn heiligen, omdat wij proberen te leveren
in de geest van de zaligsprekingen. We proberen geen pretenties te
hebben, we proberen teder met elkaar om te gaan, wij vertrouwen erop in
ons verdriet getroost te worden. We hongeren en dorsten naar
gerechtigheid. We proberen barmhartig te zijn. We proberen recht door
zee te zijn, willen vrede brengen. We nemen op de koop toe dat we
vervolgd worden vanwege de onze pogingen de vriendschap te
vertegenwoordigen van God op deze aarde. We worden voorbij gelopen en
mensen kennen ons niet, omdat zij de God niet kennen waarin wij
geloven.
|
In
de loop van de geschiedenis zijn de mensen in de kerk elkaar en
zichzelf veel meer gezien als zondaars. Er is een uitgebreide praktijk
ontstaan van boetedoening en het leven voor jezelf onaangenaam maken.
Maar is dit wel een gezonde ontwikkeling? Is het niet beter elkaar als
heiligen te zien? Dan kijk je positiever naar elkaar. Je leert dan dat
‘heiligen’ lastige en soms vervelende
mensen kunnen zijn. Dan kijk je naar waartoe iedereen van ons
is geroepen is. Is het niet beter om ook jezelf allereerst te zien als
iemand die geroepen is, uitgenodigd is, uitgekozen is om Gods
barmhartigheid op deze aarde gestalte te geven? Het is goed
de donkere kanten van jezelf te zien, maar je moet
je daarop niet doodstaren.
Is het niet onaantrekkelijk om aan niet-gelovigen te zeggen: kom bij
ons ‘zondaars’, wordt zondaars met ons,
en voel je schuldig zoals wij ons schuldig voelen? Hebben wij alleen
het zondaarsschap aan te bieden? Alleen maar gebeden om
vergeving? Nee toch. We nodigen allen uit om
eveneens de handen en voeten te worden van God, onze vader en moeder,
Gods vriendschap te vieren en daarop te vertrouwen.. Heilig leven is
feestelijk leven, zelfs als de leefomstandigheden zeer slecht zijn.
Wij zijn wat Paulus noemt ‘heiligen’, en wat
Johannes noemt ‘kinderen van God’. We zijn dat nu
al, zegt Johannes. Nu al zijn wij heiligen. Vandaag op Allerheiligen
vieren wij dat we geroepen zijn tot heiligheid, tot kind zijn van God.
En allen worden uitgenodigd om open te gaan voor die geestkracht van
Jezus.
In onze wereld en onze tijd is heilig zijn een roeping hebben, in
opdracht hebben. En daarmee een doel hebben in het leven. Het doel is
iedereen heilig te maken en al doende ook zelf heilig te worden.
Leven als heiligen is niet: uitzonderlijke dingen doen, maar
te leven naar datgene waartoe ieder van ons, naar zijn of
haar eigen gaven, geroepen is, te leven als mensen
die proberen te leven in de geest van de
zaligsprekingen. En soms kan het zijn dat wij daarvoor uitzonderlijke
dingen moeten doen. Maar de kans is groot dat wij zelf niet eens
uitzonderlijk zullen vinden wat in de ogen van anderen uitzonderlijk
is, zoals pater Damiaan en Peerke Donders die hun leven deelden met
melaatsen.
We vieren vandaag dat ons de heilige geestkracht van Jezus is
aangeboden, en dat we die misschien aarzelend en twijfelend willen
ontvangen.
En, zegt Johannes: wij zullen in de toekomst nog duidelijker en
intenser kinderen van God zijn, want we zullen eenmaal aan hem gelijk
zijn en wij zullen hem zien zoals hij is. Niet alleen wijzelf en de
mensen die nu leven kunnen heiligen genoemd worden, maar nog meer zij
die ons voor zijn gegaan en die nog intenser dan wijzelf
leven met God en bij God.
|
32e zondag door het jaar:
1Koningen 17, 10-16; Marcus 12, 38-44 |
8 november 2009, Theo
Koster OP |
Van de week sprak ik een stel dat komend jaar
gaat trouwen. Enkel voor de wet is hun te oppervlakkig; ze zoeken
diepgang. Zij verwachtten niet dit van mij te krijgen, maar hoopten,
dat ik hen kan helpen de diepte in hun beider leven te vinden.
De vrouw vertelde hoe zij op de middelbare school al arts wilde worden.
Eenvoudig is dat niet; je moet voor deze studie ingeloot worden; de
kans ingeloot te worden is één op drie, dus ruim
30 %. Zij leefde naar deze loting toe; alles hing hiervan af, en zij
werd ingeloot. Zij kon terecht in Groningen, en dat betekende:
verhuizen. Na zes studiejaren kwam de opleiding tot specialist. Opnieuw
iets waar ze naartoe leefde. Het bracht haar in Nijmegen.
Na zulke spannende episodes kwam na verloop van tijd steeds de vraag
bij haar op: is dit het nu? Ze stond nooit stil bij deze vraag, zij is
niet instaat stil te staan, zei ze; voortdurend gaat door haar hoofd:
dit moet nog, en dat moet nog. Tijd voor genieten is er niet, neemt zij
niet, en dat geldt ook voor haar partner: zomaar samen op de bank van
een CD genieten kunnen wij niet, vertelden beiden.
Dit stel vertegenwoordigt de huidige tijdgeest, waarin mensen zich van
het ene doel naar het andere doel werken, zich vastklampen aan dat wat
houvast lijkt te bieden, en tegelijk al weer op zoek zijn naar andere
toppen om te nemen. Soms komt de vraag op: waar doe ik dit voor, maar
de tijd om bij deze vraag stil te staan ontbreekt.
De huidige tijd doet in haar jachten en jagen naar posities en houvast
denken aan de schriftgeleerden voor wie Jezus waarschuwt. Deze
schriftgeleerden zijn voortdurend bezig met de buitenkant, maken van
leven een wedstrijd, waarbij zij niet schuwen, met zichzelf te pronken
ten koste van de kwetsbaren, in dit geval de weduwen. Doet het stel dat
ik noemde, doen wij dit ook? U en ik zijn geen Dirk Scheringa of Geert
Wilders. Toch zou het mij niet verbazen dat voor moslims in Afghanistan
of bewoners van Afrika, mensen die in hun leven gevolgen ervaren van
onze leefstijl en op afstand naar ons kijken, dat zij ons westerlingen
wantrouwen en hypocriet vinden. Ik vrees dat we, of laat ik voor
mijzelf spreken, dat ik inderdaad soms huichelachtig handel.
Als je van op een afstandje naar je leven kijkt kun je ontdekken, wat
ik met genoemd echtpaar ontdekte van de week: dat ons leven materieel
en erg doelgericht is, voortdurend onderweg, zonder een moment stil te
staan. Waar blijft de diepgang, waar is deze te vinden?
De Schriften wijzen ons een weg. We zien Jezus tegenover de offerkist
zitten en hij kijkt naar de mensen. Kijken naar anderen, zien wat ze
doen, hoe zij doen, helpt je, jouw eigen doen en laten onder ogen te
zien. De locatie waar Jezus zit is van belang. De tempel is het huis
van God, een plek om stil te staan bij het geheim
dat jouw leven is. De
|
arme weduwe, door het leven getekend, heeft weet
van dit geheim. Het leven in al zijn hardheid heeft haar ermee
geconfronteerd en zij staat er voor open; het leven zelf heeft haar
geopend, wie weet wellicht opengebroken voor dit geheim. Alles waar zij
van leven moest ging in de offerkist. God is voor haar niet ver weg, is
voor haar niet iemand waar zij bang voor is of die zij te vriend moet
houden. God is voor haar de grond onder haar leven. Alles waar zij van
leven moest opofferen was voor haar geen daad van wanhoop, een vorm van
zichzelf voor de trein gooien, maar een oprecht ja zeggen tegen haar
leven en deze grond onder haar leven, een daad dus van groot vertrouwen.
Iets soortgelijks speelt in de eerste lezing. Ook hier is de rode draad
vertrouwen. Vertrouwen is iets anders dan houvast en zekerheid, al
lijkt het erop. Aan vertrouwen kun je je niet vastklampen, je kunt het
niet najagen; het is er al. Niemand kan het je geven, je bent niet
afhankelijk van de goedgeefsheid van anderen. Het zit al in je, maar je
bent het je vaak niet bewust; het vertrouwen dat je als kind had is in
slaap gesukkeld. Anderen heb je nodig om het vertrouwen dat in je zit
te wekken, wakker te maken. Elia doet dit door een beroep te doen op de
weduwe. Hij gaat daarin wel erg ver door naast water ook nog naar brood
te vragen. Als profeet deed hij dit. De weduwe wist dat Elia een man
van God was blijkens haar woorden: 'Zowaar de Heer, uw God,
leeft…'. Zij is niet naïef, bijgelovig, maar een
vrouw die met beide benen op de grond staat: gezien de hongersnood in
het land wacht haar en haar zoon de dood. Ze laat zich overtuigen door
de argumenten van Elia die niet uit eigen kracht praat, maar uit naam
van de Heer, de God van Israël, het geheim van ons leven. Zij
en haar gezin blijven leven; haar vertrouwen heeft haar gered.
Ook voor ons hier geldt wat Elia tegen de weduwe zegt: Vrees niet; wees
niet bang. Leven is niet iets wat je veroveren moet; leven is je
geschonken. Leven is soms niet makkelijk, laat staan leuk; velen van u
kunnen hiervan uit eigen ervaring vertellen. Lijden hoef je niet op te
zoeken; het komt vanzelf op je weg. Wanneer het je goed gaat en wanneer
het je slecht gaat, doe in geen geval alsof je alleen op de wereld
staat. Durf een beroep te doen op anderen en sta open voor het beroep
van anderen op jouw.
Leven is samenleven, of je nu vrijgezel bent, getrouwd, kloosterling,
in vriendschap het leven deelt, weduwe of weduwnaar bent geworden. Het
diepste geheim van mijn leven deel ik met ieder van jullie. Niet
ikzelf, maar u, jij, kunt de deur naar dat geheim in mij opendoen. We
kunnen elkaar helpen de diepgang in ons leven te vinden. Wij moeten
elkaar helpen, niet omdat iemand ons hiertoe dwingt, maar omdat God
zelf in elk mens ons hiertoe uitnodigt. Nogmaals, makkelijk te doen is
dit niet, maar wat zullen we ons gezegend voelen.
|
33e zondag door het jaar:
1Koningen 17, 10-16; Marcus 12, 38-44 |
15 november 2009, Henk
Jongerius OP |
Op
het eerste gehoor wordt je niet vrolijk van de woorden die wij Jezus
vandaag horen zeggen. Zijn toespraak begint met de bewondering die zijn
leerlingen uiten over de tempelgebouwen in Jeruzalem, maar die wordt al
snel de grond in geboord als Jezus zegt dat er geen steen op de andere
zal blijven. En zo is het ook met de wereld waarin wij leven: er zullen
mensen zijn die zeggen dat zij als 'messiassen' de wereld zullen
redden, er zullen oorlogen komen en mensen zullen elkaars vijanden
worden, kortom de wereld zoals wij die meemaken zal in elkaar storten.
Er zullen heel wat 'donderpredikanten' geweest zijn of ook nu nog
bestaan die deze woorden van Jezus gebruiken om mensen bang te maken en
tot bekering op te roepen, maar ik denk dat zij dan het evangelie voor
hun eigen doeleinden gebruiken.
Natuurlijk is Jezus niet blind voor de wankele grondslagen van onze
wereld of die van de kerk, maar wat hem voor ogen staat is niet een
boodschap die angst inboezemt, maar juist eerder een van hoop!
Juist als wij op het dieptepunt zijn genaderd in onze wereld, in kerk
en samenleving, ontvangen wij de belofte dat dit niet het laatste is.
Op twee manieren horen wij dat vandaag: in het boek Daniël
verschijnt er een vorst met een bijzondere naam - Michaël,
hetgeen betekent 'wie is er als God?' - die de mensen beschermen zal,
en in het evangelie horen wij spreken van een Mensenzoon die op de
wolken zal verschijnen in grote heerlijkheid.
Wat mag dat betekenen?
Het laatste woord over onze wereld wordt niet door ons gesproken, maar
zoals Jezus zegt door de Vader. En dat woord wijst ons op de
|
mensenzoon, op de mens zoals die vanouds door God bedoeld is. Het is de
mens die niet regeert en heerst over anderen maar in tegendeel juist
bedacht is op het dienen en bewaren van de aarde. Als wij zoeken naar
een richtsnoer en een wegwijzer in een wereld die hoe langer hoe meer
tot een chaos dreigt te verworden, dan zijn het niet de zogenaamde
'goden' die bloed eisen, het leven van mensen bedreigen, die ons te
hulp komen, maar dan is het de Enige die zijn mensen voor geen prijs
zal verkopen, zoals wij in de antwoordpsalm gezongen hebben.
De gestalte van de mensenzoon verschijnt op de wolken des hemels.
Vanouds is in de bijbelse verhalen de wolk het teken van de verborgen
aanwezigheid van God. Als wij vandaag horen over een mens die op de
wolken komt dan is de verlossende boodschap dat God zichzelf en zijn
bedoelingen met de aarde doet kennen in die mens zoals Hij die zich
vanouds gedroomd heeft.
Wij mogen ons vasthouden aan zijn woorden, ook als hemel en aarde
dreigen te vergaan! Juist als de tijden slecht lijken mogen wij hoop
putten uit die mensenzoon. Door zijn woorden en geestkracht zullen
mensen niet ten ondergaan maar nieuwe levenskracht in zichzelf
bespeuren.
Wanneer de nood het hoogst is, is de redding nabij voor hen die weten
in welke richting zij moeten kijken en dat kan geen andere zijn dan
naar de man uit Nazareth die ons in zijn woorden tot het vertrouwen
voert dan geen geweld of oorlog, geen vernietiging of wat dan ook ons
vervreemden kan van Hem die heeft gezegd 'Ik zal er zijn'.
Die naam moge, naar een woord van Teresa van Avila, voor ons wanneer
alles duister is als een lichtend vuur zijn dat nooit meer dooft.
|
Christus Koning: Daniël
7,13-14;
Johannes 18,33b-37 |
22 november 2009, Paul
Minke OP |
Om te
beginnen duik ik heel diep in het verleden, in de geschiedenis van het
volk van Israel, naar de tijd van rechter Samuel, ruim 1000 jaar voor
Christus. Toen Samuel oud geworden was wilde het volk een koning. Het
zag zich omringd door volken, die wel een koning hadden. Samuel was
weigerachtig. Hij zei tegen het volk: God is jullie Koning Samuel zei
ook: “De koning die over u heerst zal rechten doen gelden: Uw
zonen zal hij opeisen voor zijn wagens en voor zijn paarden, om zijn
akkers te ploegen en zijn oogst binnen te halen. Hij zal uw dochters
opeisen om te koken en te bakken. Uw beste akkers, wijngaarden en
olijftuinen van u afnemen.” Het volk zei: “Toch
moeten wij een koning hebben. Dan zijn wij gelijk aan alle andere
volken.” Een koning verhoogde het aanzien van het volk, gaf
het macht. Een koning hebben was een teken van kracht en
onoverwinnelijkheid. Een koning hebben betekende 'n waarborg voor 't
voortbestaan. Associëren wij ook niet koningschap met macht en
aanzien. Heeft deze gedachte wellicht niet meegespeeld in 1925, toen
paus Pius XI het feest van Christus' Koning instelde? Het feest had
triomfalistische trekken, te herkennen in liederen als: Christus
vincit, Christus regnat, Christus imperat: Christus overwint, Christus
regeert, Christus voert het bevel. of als het lied: Aan U, o Koning der
eeuwen. Bij een triomferende kerk paste een Koninklijke Christus; de
kerk van de Koninklijke Christus eist ook voor zichzelf triomfantelijke
Konink- lijke eerbiediging en erkenning op. Sinds 1970 heet dit feest:
Christus' Koning van het heelal, ook een benaming, die niet zonder
pretenties is. We worden in verlegenheid gebracht door koning Christus
zelf. Hier is geen koning met een gouden kroon maar met 'n
doornenkroon, geen Koning met een scepter in de hand, maar
één met geboeide handen, geen koning met een
hermelijnen mantel maar met 'n soldatenkleed. Nogmaals, we worden in
verlegenheid gebracht door deze koning. Wij as-sociëren
koningschap met macht en niet met onmacht, Met grootheid en niet met
ontluistering en verachting, Met eerbetoon en niet met bespotting en
vernedering. In het evangelie staan twee koningschappen tegenover
elkaar. Pilatus staat voor het aardse koningschap, waarin macht
centraal staat, die heerszucht, onderdrukking, geweld en onrecht,
leugen voortbrengt, en dat beschikt over dienaren, die voor de koning
strijden en beschermen. Jezus staat voor een niet-aards koningschap,
het is niet van hier. Jezus’ koningschap is er een van
‘n ontwapenende onmacht en dienstbaarheid, een koningschap
die recht doet, de waarheid dient en zo de leugen ontmaskert. Jezus is
koning om voor de wereld getuigenis af te leggen van de waarheid, zo
verklaart Jezus zelf onomwonden tegenover Pilatus. Wat kun je nog
verwachten van zo'n koning? Dat is ook de impliciete vraag van Pilatus
aan Jezus. En Jezus' antwoord komt hierop neer : Dat hangt er
van af.
|
Wie
van
Mij verwacht, dat Ik me laat gelden in deze wereld, zoals koningen van
deze wereld dat doen, d.i. de wereld dwingend naar hun hand zetten,
wacht tevergeefs. Wie echter op zoek is naar de waarheid, naar
waarachtig leven open, oprecht, trouw aan God, aan de medemens en
zichzelf, die mag van Mij alles verwachten. Hij luistert naar mijn
stem. Hij herkent in mijn woord dat, wat zijn leven heiligt, heel
maakt. En zoekt het leven van anderen te heiligen, vrede stichtend.
Het verbazingwekkende in het lijdensverhaal van Jezus is, dat Hij bij
alle ontluistering respect en achting afdwingt bij Pilatus. En ook bij
de Romeinse soldaat, toen Jezus stierf op het kruis en hij met evenzo
vele woorden zei: "Ja, deze is waarlijk de Zoon van God." Bij
ontluistering hoef je je waardigheid niet te verliezen. Waardigheid
verlies je door eigen toedoen, zo lijkt de boodschap. Dit beeld zie ik
ook bevestigd in tal van mensen, zoals in politieke gevangenen, die
on-danks martelingen hun idealen vasthouden; zoals in vaak doodgewone
eenvoudige mensen zonder macht en aanzien, die opkomen voor de rechten
van wie ook, soms bespot en uitgelachen, maar trouw blijven aan datgene
waartoe zij zich geroepen weten Zijn zij het niet, die naar het woord
van Jezus uit de waarheid zijn? Christus, zo hebben wij geleerd, is het
Hoofd van de kerk d.w.z. van de geloofsgemeenschap,van ons dus die
samen komen in zijn Naam, zijn glorie bezingend. Waar het hoofd geen
grootheid en macht voor zichzelf zoekt ligt het dan niet op onze weg
ook geen macht te zoeken? Het past ons niet te schipperen met de
waarheid, het doen van kunstgrepen om enige macht te verwerven, de kerk
enig aanzien te geven. Dat leidt tot niets, ja toch wel tot iets, zoals
de geschiedenis ons leert tot het verlies van eigen waardigheid en
moreel gezag. Dat doet de kerk méér schade dan
welke ontluistering ook. Liever een machteloze, onaanzienlijke kerk,
een minderheidskerk dan een kerk, die zich met de wereld wilt meten en
geen middel schuwt om ‘groot’ te zijn. Wij vieren
het feest van Christus' Koning, niet triomfalistisch, niet met het
gevoel als zou-den wij als kerk met zo'n Koning superieur zijn boven de
anderen, maar als mensen, die van Jezus een weg ten leven verwachten;
als mensen, die hopen op een wereld, op een Rijk Gods, waarin wij met
elkaar verkeren in liefde, goedheid, vrede en recht, nu al, in het
klein, hier en daar, dichtbij het liefst in eigen kring.
Wij vieren het feest, niet vrezend onze geringheid en gemis, maar
bewust van onze waardigheid en betekenis voor de wereld, wij, die de
dragers mogen zijn van de boodschap v.'t evangelie. We vieren dit feest
in de overtuiging een grootse koning te hebben, die trouw bleef aan
zijn liefde voor God, en aan zijn zending, grond voor onze hoop op een
nieuwe toekomst zonder weerga. Alle volken, stammen en talen zo zag
Daniël in zijn nachtelijk visioen zullen hem hun hulde
brengen. Zijn heerschappij van liefde en recht zal een eeuwige
heerschappij zijn die nooit vergaat, zijn koninkrijk zal nooit ten
gronde gaan. Amen.
|
|
|