PREKEN VAN DE DOMINICAANSE GEMEENSCHAP TE HUISSEN: door het jaar 1 (B)


4e zondag door het jaar: Deuteronomium 18,15-20; Marcus1,21-28
29 januari 2012, Henk Jongerius OP

Soms lees je woorden en verhalen uit de Bijbel die je op een bijna beklemmende manier de realiteit van de dag voor ogen stellen. Ik heb dat gevoel vandaag weer, zeker wanneer ik denk aan de manier waarop bisschoppen met regels en voorschriften menen te moeten omgaan. Ik denk dan een het verbod om nog langer te functioneren van een pastoraal werker omdat hij het evangelie had gelezen en gepreekt had tijdens een eucharistieviering, terwijl dat alleen aan priesters is voorbehouden!
Maar gelukkig zijn wij vandaag in Kafarnaum, wat betekent ‘huis van de vertroosting’ en horen wij daar hoe wij met die actualiteit moeten omgaan.
Mozes horen wij de belofte ontvangen dat het ’t volk nooit zal ontbreken aan profeten. Dat zijn mensen die ons de oude woorden van de Schrift vóór spellen, dus nog eens helder voor ogen stellen op deze dag en in deze omstandigheden. Vandaar dat in Israël gezegd wordt dat het word ‘alle dagen nieuw’ is, dat het zijn zeggingskracht in telkens nieuwe situaties zal laten ondervinden.
Dat is nu precies wat er gebeurt in de synagoge waar Jezus het woord neemt. Kennelijk weet Hij de woorden zo dicht bij de mensen te brengen dat zij ze als nieuw en verrassend ervaren en geladen met een gezag dat zij niet aantreffen bij de Schriftgeleerden van hun dagen.
Door zijn woorden gaat het visioen van de wereld zoals die van meet af aan bedoeld is weer leven, wordt weer aantrekkelijk en een uitdaging voor mensen om te leven naar de woorden die overgeleverd zijn. Van al die oude woorden horen wij Jezus zeggen dat zij kort samengevat worden in de woorden uit het boek Leviticus ‘Je zult je Heer, je God, beminnen met geheel je hart en al je krachten en je naaste die is als jij’. De Joodse denker Heschel zegt dat  uiteindelijk alle

voorschriften en geboden tot doel hebben om ons mensen van liefde te maken die fijngevoelig zijn voor gerechtigheid. Dit is een prachtig en bevrijdend perspectief! Geen wonder dat de toehoorders van Jezus er enthousiast over waren, maar niet allen!
Er is ook een ander soort mens aanwezig, horen wij. Hij doorziet wat de consequenties zijn van Jezus’ woorden en zegt ‘wat heb je met ons te maken!’ Een boze geest heeft hem bevangen, staat er, maar het zijn vaak die kwade machten die ons duidelijk maken waar het werkelijk om gaat: om geboden en letterknechtschap of om de ware vrijheid van Gods kinderen. En met dat laatste is geen willekeurige vrijzinnigheid bedoeld, maar een leven in vertrouwen op de profe-tische woorden van de Schrift die ons de goede weg wijzen. Het gaat niet om de sabbat, - om Jezus zelf te citeren, - maar om de mens die heer is van de sabbat. De nadruk leggen op recht – ook kerkelijk recht – verwordt tot onrecht als het concrete mensen met hun vragen niet meer ziet staan. Wat bedoeld is als gezag op grond van de woorden van het evangelie verwordt dan tot het uitoefenen van macht en de onderwerping van mensen daaraan. Daarom moet die kwade geest tot op vandaag weggejaagd worden: ga heen!
Er zal altijd die spanning zijn tussen het handelen volgens de regels en het geluk van mensen dat op het spel staat. Laten wij ons houden aan de woorden van de profeet, het mensenkind uit Nazareth en in zijn navolging leven, elke dag opnieuw. Wij zullen dan ervaren dat wij tot waarachtige vrijheid geroepen worden, niet tot slaafse gehoor-zaamheid, maar tot mensen voor wie liefhebben het laatste en belangrijkste woord is. Laten wij elkaars gezicht opdelven en tot nieuwe mensen worden, in Gods naam!

5e zondag door het jaar: Job 7,1-4+6-7; Marcus 1,29-39
5 februari 2012, Ernst Marijissen OP

Het eerste wat Jezus onderneemt nadat hij de eerste leerlingen heeft geroepen is een bezoek aan de synagoge van Kafarnaüm. Het is sabbat. Zijn gehoor is enthousiast over zijn preek en laat dat duidelijk blijken. Maar temidden van de gemeente is ook een mens, die door een onreine geest is bezeten. Hij weet alles van Jezus af. Klaarblijkelijk is hij een goed theoloog of schriftkenner. Maar desondanks roept hij uit: ” wat wil je van ons, Jezus van Nazaret? Kom je ons te gronde richten? Ik weet wie je bent: de heilige van God!”. Je houdt het eigenlijk niet voor mogelijk! Hoe kan nu iemand in één adem Jezus de heilige van God noemen én zeggen dat hij ons te gronde komt richten? Dit moet wel een bijzonder boze geest zijn. Deze geest staat zich zó voor op zijn rechtgelovigheid en recht van spreken, dat ze doof is geworden voor het levende woord van God. Dat woord is geen verleden tijd. Het is een levend woord en wordt zo een bedreiging voor de zelfverzekerdheid van de gemeente en een rem op haar zelfgenoegzaamheid. Zo’n onreine geest kan niet door de kerk en ook niet door haar leiders zelf worden uitgebannen. Kerk en kerkleiders kunnen zichzelf niet uitbannen, zich niet van deze onreine geest bevrijden. Deze geest is namelijk onrein omdat zij het symbool is van hun eigenbelang. Daarom moet juist déze kwade geest worden uitgebannen door iemand, die boven kerk en kerkleiders staat. Jezus is de eerstgeborene van een nieuwe schepping en gaat als het ware aan kerk en kerkleiders vooraf. Dat is een opvallende daad van Jezus. Zonder de geest van het oprechte horen kan Jezus zijn leerlingen niets leren. Hij neemt hen mee naar een nieuwe wijze van kerk-zijn en laat hen zien, dat een leerling eerst moet worden bevrijd van de arrogantie van het zeker weten. Ook moet de zelfvoldaanheid worden ontmanteld, waarmee wij ons van Jezus meester maken door leeruitspraken en rituele voorschriften. De hoorders in de synagoge, de kerk, zijn verbaasd en enthousiast: “een nieuwe leer”, zeggen ze, “heel anders dan die van het boekje”. Reeds daar, lang geleden in die synagoge, blijkt de schare, zoals de evangelisten de gewone mensen vaak noemen, meer bij de tijd dan haar kerkelijke leiders.
Pas als dit woord geklonken heeft en de geest zijn werk gedaan, verlaten ze de synagoge en gaat Jezus met Johannes en Jakobus naar het huis, waar Simon en Andreas wonen. De broers hebben Jezus uitgenodigd, want de schoonmoeder van Simon Petrus is ernstig ziek. Nu moet ik eerlijk toegeven, dat ik de tekst een beetje verdraaid heb. Het lijkt zo logisch, dat ze Jezus hebben uitgenodigd, maar zo staat het er niet. Marcus zegt letterlijk: “ze komen de synagoge uit en terstond ging hij (Jezus) naar het huis met de zieke schoonmoeder. Waarom terstond, waarom zonder uitnodiging en waarom die zieke schoonmoeder?
In de Schrift is een naam belangrijk. De naam vertelt wie je bent en waarvoor je staat. Jezus betekent: redding is de Heer. Vanaf het eerste begin van Jezus' optreden laat Marcus zien hoe die naam redding is de Heer te werk gaat. Hij veegt eerst de synagoge, de kerk, schoon. Als je mensen gaat redden moet je dwingelanden en hen, die te hard en te veel praten, verwijderen. Zij belemmeren namelijk de goede communicatie en verstandhouding tussen mensen. Jezus begint daarmee - let wel! - op de sabbat, want die dag moet je heiligen. De sabbat heilig je, zuiver je, als je mensen eerst de ruimte geeft om met elkaar te leven en voor elkaar zorg te dragen. Niet door te roepen wat wel en niet geoorloofd is.
Vervolgens gaat Jezus naar een gewoon mensenhuis. Hij doet dat ‘terstond’ na de dienst in de synagoge. In dat huis van mensen ligt namelijk een zieke vrouw. Wat Jezus heeft gedaan in de synagoge, namelijk de geloofsgemeenschap reinigen van een onreine en boosaardige geest, is veel meer dan een louter liturgische handeling. Het is de aanduiding van wat in de wereld van mensen moet gedaan worden. Daar moet het kwaad in al zijn verschrikkelijke verschijningsvormen worden uitgebannen. Wat tijdens de eredienst gebeurt vraagt om directe aanpak. Eredienst is niet vrijblijvend en al helemaal niet bedoeld om een uurtje prettig samen te zijn. Eredienst roept op tot actie en daarom gaat Jezus na het verlaten van de synagoge terstond naar het ziekenhuis.
De zieke wordt nader aangeduid als de schoonmoeder van Petrus. Zij is dus van een oudere generatie dan die waartoe Petrus en de andere leerlingen behoren. Die oudere generatie wordt beschreven als een zieke vrouw. Zij is het beeld van de oude synagoge, waarin een onreine geest de geloofsgemeenschap heeft verziekt. Het moet in onze dagen helaas niet zo moeilijk zijn om die verzieking met 

ervaringen en concrete voorbeelden een helder gezicht te geven. Daarom is het van groot belang te zien wat Jezus doet. Evenals in de synagoge, die Jezus en zijn leerlingen zo juist verlaten hebben, neemt hij ongevraagd het initiatief en geneest haar. Ongevraagd en terstond. Hij heeft geen verlof nodig en er is geen reden om te talmen of het wel gedaan moet worden. Want zijn naam luidt: redding is de Heer. Tegenwoordige tijd! Hij richt haar op en geeft aan zijn leerlingen, de jongere generatie, een teken van bemoediging, dat de oude kerk weer gezond kan worden als zij de manier van horen, zien en doen van Jezus volgt. Marcus zegt het zo: “Jezus nam haar bij de hand, richtte haar op en zij bediende hen”. Korter en kernachtiger kun je de dienst van de kerk aan de samenleving niet beschrijven.
Maar er is nog meer. De genezen vrouw is ‘schoonmoeder’. Waarom is zij dat in ons verhaal? Ze is geen bloedverwante. De kerk mag niet ten onder gaan aan inteelt en bloedgroepen. Ze mag geen gesloten gemeenschap zijn en daarom is er steeds nieuw bloed nodig, nieuw leven, nieuwe inspiratie. Zo blijft de toekomst open voor iets nieuws. Een toekomst, die niet door een generatie wordt gemaakt of vastgesteld, die niet door haar wordt bepaald maar die zij van Godswege ontvangen. De kerk hééft de toekomst niet, ze ontvangt deze, steeds weer.
Enige weken geleden werd op de Duitse televisie een eucharistieviering uitgezonden. Deze vond plaats in een zorgcentrum in Wenen. De zaal, waar waarschijnlijk op andere tijden koffie werd gedronken, naar mensen gekeken en vooral over mensen gepraat, bingo gespeeld en feest gevierd, was op een frisse manier aangekleed tot een stemmingsvolle gebedsruimte. Allemaal oude mannen en vrouwen, waarvan velen invalide waren. Ze zongen dat het een lieve lust had onder de bezielende leiding van een klein gemengd bejaardenkoor. De wijbisschop van Wenen, ook geen jonge man meer, ging voor, geassisteerd door een hoogbejaarde rector. Hij leek een beetje op mij. Jongeren waren in geen velden of wegen te bespeuren.
Ik heb het zo aangezien en ik vond het ontroerend. Ik moest denken aan Abraham en Sara, die door God de woestijn werden ingestuurd. Zij waren op dat moment kinderloos. Ze konden niet vermoeden dat het land, waarnaar ze op weg waren, eens door een volk, hun nageslacht, bewoond zou worden. Toen God hen beiden de woestijn in stuurde waren er geen jongeren. Zij moesten op weg, twee oude mensen, en zij geloofden dat God hun een toekomst zou geven.
Ik moest denken aan al die oudere mannen en vrouwen, die tijdens zeventig jaar communistische dictatuur in Rusland het geloof hebben bewaard en bleven bidden in hun kerken. En toen iemand tegen kardinaal Alfrink de opmerking maakte, dat er geen jonge mensen in die kerken kwamen, heeft hij geantwoord: “maar juist zij hebben het geloof bewaard en vertrouwd op Gods toekomst”. Toen de dictatuur was verdwenen liepen de keken vol. Vol met jonge mensen!
Ik zie die schoonmoeder wel zitten. Zij vertegenwoordigt een kerk, die Jezus wil dienen. Een kerk met een nieuw gezicht en een fris elan. “De koorts was geweken”, zegt Marcus in zijn verhaal. Aan de leerlingen geeft Jezus dus een duidelijk signaal, alsof hij zeggen wil: jullie zijn nu met weinigen. Een kleine kudde. Jullie tijd zal komen. Nu zijn het woord en de daad aan de ouderen, die de kerk willen vernieuwen en in hun samenkomsten, vieringen, gesprekken en studie elkaar vasthouden als eens Abraham en Sara hand in hand zijn gegaan. Gods naam luidt: Ik zál er zijn. In de geschiedenis en in de toekomst zal deze naam vorm krijgen in een andere: redding is de Heer. Hier en nu, zelfs als die plaats tijdelijk op een woestijn lijkt. Een eenzame plaats, waar wij, evenals Jezus en zijn leerlingen, verblijven om er te bidden. Ongevraagd zal Jezus op het juiste moment ook ons zeggen: “Laten we ergens anders heen gaan zodat ik ook daar kan verkondigen”. De wereld rondom wacht op ons opdat haar boze geesten worden uitgebannen.
Daarom blijven we vol goede moed. Wij volgen geen leer, geen boek, geen reglement, geen systeem, geen katechis¬mus of welk document dan ook, maar de persoon, die met de naam Jezus wordt aangewezen: redding is de Heer! Je staat paf en misschien ben je verbijsterd als je dat in een mens beleeft. En samen met de toehoorders in de synagoge van Kafarnaüm, op die sabbat lang geleden, zullen we ons verheugen en verwonderd zijn.

6e zondag door het jaar: Leviticus 13,1-2+45-46; Marcus 1,40-45
12 februari 2012, Antoon Boks OP

Vanuit onze kapel gaan twee mensen van onze communiteit na afloop van de Eucharistieviering het Lichaam van Christus naar zieken brengen. Een kapelganger doet dit soms voor drie mensen. In andere kerken is het een hele ceremonie. Vrijwilligers komen naar voren en krijgen ieder een schaaltje om die naar familie of vrienden te brengen, terwijl anderen naar verzorgingstehuizen of zelfs een lokale gevangenis gaan.
Wij geven wel altijd heel bewust aan dat we tijdens onze viering ook denken aan de mensen die via de radio meevieren. Dat geldt ook voor de zegen, want zij horen ook bij ons.
Die thuisblijvers horen er echt bij. Als mensen ziek zijn of niet fysiek bij ons kunnen zijn, dan mogen ze zich door ons niet buitengesloten voelen. In hun eenzaamheid zouden zij zich vergeten kunnen voelen, niet alleen door de gemeenschap, maar zelfs door God, daarom zeggen we steeds weer, dat we ons hen herinneren en missen. Jezus is steeds weer aanwezig voor ons allen. Daarom vertellen we onze broeders en zusters (en dat kunnen ze ook zelf horen), dat wij steeds weer voor hen bidden, want zij delen met ons het Woord van God bij onze viering.
In tegenstelling tot wat ik zo juist beschreef, kan de lezing van Leviticus ruw klinken, een wrede praktijk uit een primitieve tijd. Het moest op melaatsheid van toepassing zijn, maar wegens hun gebrek aan medische kennis, werd om het even welke huidkwaal of uitslag ook melaatsheid genoemd. De mensen uit die lang vervlogen tijden vreesden melaats te worden want zij hadden geen medicijnen om het te behandelen. Daarom moest volgens Leviticus iemand met melaatsheid buiten het kamp zijn woonplaats zoeken.
De Israëlieten geloofden dat ze kinderen waren van God die heilig is. Daarom willen zij ook zelf heilig zijn. Voor hen betekende heiligheid dat ze geestelijk en lichamelijk zonder smet waren. Daarom sloten zij van hun gemeenschap iedereen uit die zij besmet achtten. Die uitsluiting had ontzettende gevolgen in de oude tijden. Zonder familie of gemeenschap kon je niet leven. Uitgestoten worden uit een gemeenschap was een doodsvonnis. Deze verbanning van de melaatsen uit de samenleving betekende ook dat ze niet samen met de gemeenschap God konden aanbidden. Op die manier waren ze niet alleen lichamelijk maar ook geestelijk bezoedeld. Zij waren levende doden. Zij voelden zich buitengesloten door de mensen en daarom waarschijnlijk ook door God.
Dat is ook de manier waarop sommige van onze ernstig zieke of gehandi- capte medemensen zich kunnen voelen. Daarom vind ik het zo fijn, dat wij deze 

mensen steeds weer in onze liturgie betrekken. De sacramentele aanwezigheid van Jezus maakt ons één gemeenschap. Maar die aanwezigheid kunnen we ook tastbaarder maken door deze mensen te bezoeken. Wij kennen die tastbare aanwezigheid ook in evangelieverhalen als die van vandaag.
In plaats van achteruit te lopen, weg van de melaatse die hem benaderde, voelde Jezus medelijden met hem en raakte hem aan. Hij overbrugde de afstand tussen schoon en besmet, tussen respectabele insiders en de buitenstaanders, die we niet hoeven te respecteren. Toen Hij dat deed, handelde Hij met het gezag van God. Wie is deze God die Jezus openbaart? Deze God is niet alleen de God van de “gave mensen”, maar zeer zeker ook van de arme en de buitenstaander; de God die zieken en buitengesloten mensen bereikt om ook hen er bij te laten horen en te laten zien, dat ze deel uitmaken van hun familie en van de gemeenschap.
Na het evangelieverhaal van vandaag gehoord te hebben kunnen wij ons afvragen: hoe reageren wij op zieke mensen? Hoe bakenen wij de maatschappij af? Wie noemen wij normaal of abnormaal? En hoe behandelen wij hen? Ik hoor in het huidige politieke -niet zo subtiele - debat soms belachelijke uitspraken over bepaalde groepen mensen. Men spreekt op de gekste manieren over hen. Wij kunnen dan het medische probleem van melaatsheid opgelost hebben, maar er is nog steeds sociale en geestelijke melaatsheid om ons heen. En onze moderne melaatsen worden net zo goed buitengesloten als degenen over wie wij vandaag in de Bijbel hoorden.
Markus vertelt ons dat Jezus door medelijden voor de melaatse werd bewogen. Jezus toonde hartstochtelijk dat Hij tegen menselijk lijden en de oorzaken daarvan was. Het verhaal nodigt ons uit om niet op een afstand te blijven staan, maar spoort ons aan om net als Jezus de handen uit te steken en hulp te bieden aan mensen die lijden.
Vanaf de schepping zijn alle mensen al kinderen van God maar door ons doopsel werden we dat op een speciale manier. Wij zijn en blijven gereinigd van onze geestelijke melaatsheid: de zonde. Zonde breekt de gemeenschap af. Daarom mogen we Jezus benaderen en Hem vragen onze zonde te vergeven zodat we vernieuwd terug kunnen naar onze gemeenschap.
Net zoals de genezen melaatse worden wij steeds weer opnieuw geroepen om te vertellen van onze ontmoeting met Christus. Wij kunnen aan zieke en andere zorg nodig hebbende mensen vertellen dat zij en wij kinderen zijn van dezelfde Vader en over een paar weken kunnen we in ons vastenproject proberen om al zijn het maar een paar mensen in Ecuador te helpen.

7e zondag door het jaar: Jesaja, 43,18-25; Marcus 2,2-12
19 februari 2012, André Lascaris OP

Velen van ons hebben die ervaring gehad. Je weet: ik moet naar een specialist, enje meldt je bij de assistente."Tja, mijnheer, mevrouw, over vier weken is er een plekje vrij, of over twee maanden, dan ... neen, eerder niet, er is een menigte vóór u die al heeft ingeschreven". Of je staat op een vliegveld. Dan moet je je ticket omruilen of iets dergelijks. En voor de balie staat een lange rij. Die mensen zijn niet van plan jou voor te laten gaan. Ze staan misschien wel onder dezelfde druk als jij.
Je kunt het gevoel hebben dat je in een hopeloze situatie verkeert. Daar gaatje vliegtuig. Of erger, je moet heel lang in onzekerheid verkeren, terwijl je gezondheid op het spel staat.
In zo'n hopeloze situatie bevinden zich de vier mannen en de lamme. De weg naar redding is afgesneden door de menigte. Er is geen doorkomen aan, de toegang tot Jezus is geblokkeerd en we kunnen wel raden dat noch beleefde verzoeken, noch ellebogenwerk iets uithalen. Ze volgen een eigen weg; geen horizontale, maar een verticale. Zoals Jezus zelf 'uit de hemel is neergedaald uit de hoogte, zo daalt de verlamde neer uit de hoogte. Hun geloof, hun vertrouwen is groot. Geloven hier is geen opzeggen van een formule, maar een doen. Ze overwinnen een geweldig obstakel: de vijandige menigte.
Dan zegt Jezus: "kind, je zonden worden je vergeven". De verlamde heeft een groot obstakel overwonnen. Maar kennelijk is dit niet het enige obstakel. Hij heeft kennelijk gezondigd en dus andere mensen schade toegebracht. Hij heeft hen geblokkeerd, is voor hen een obstakel geworden, en zo is hij ook voor zichzelf een obstakel geworden. Hij heeft door schade te brengen aan anderen, ook zichzelf geblokkeerd, de vrije toegang tot anderen en tot zichzelf. Zijn verlamdheid is het beeld van een mens die zichzelf zo heeft vast gezet dat hij nergens meer naar toe kan: zijn relaties met anderen zijn verbroken, en die anderen zijn misschien zelf ook verlamd geraakt. De vier mannen hebben hem geholpen om de blokkade van de menige te overwinnen. Jezus neemt de andere blokkades weg: hij opent de mogelijkheid via hem met anderen in contact te komen. Dat betekent een nieuwe begin, een nieuwe wereld, zoals de profeet Jesaja zegt. Hij legt de man geen boete op die hij eerst moet vervullen, hij veroordeelt hem niet, hij hoeft geen offer te brengen in de tempel. Ook dat sluit aan bij de tekst van Jesaja. Deze stelt vast 

dat de offers God niet verheerlijken. Ze zijn ook niet beslissend. God wist de zonden van mensen uit zonder offers te eisen, meeloffers en wierook.
De schriftgeleerden zijn geschokt. Ze hebben een heel systeem vanuit de bijbel ontwikkeld waardoor zonden vergeven kunnen worden en blokkades kunnen worden weggenomen, zoals dat later ook in de Kerk zal plaatsvinden. De schade moet financieel hersteld worden. Er moet compensatie voor het ondergane leed betaald worden en er moet een offer gebracht worden. Jezus stelt al die voorwaarden niet. Hij vraagt zelfs niet naar berouw, Hij heeft oog voor deze mens in nood, die zwak is als een kind en maakt hem vrij.
"Neem je bed op en ga naar huis." Het verleden wordt niet veranderd, dat sjouw je altijd met je mee. Maar dat verleden is nu draagbaar geworden. Het is niet meer een geweldig gewicht dat de verlamde neerdrukt en verhindert dat hij in beweging komt, maar hij is vrij om zijn slachtoffers te benaderen, om zich te bezinnen op dat verleden en de consequenties op zich te nemen.
We staan vlak voor de veertigdagen tijd, de tijd van voorbereiding op Pasen. We kunnen ons herkennen in de verlamde man, of in zijn dragers of in Jezus of ook in de schriftgeleerden. We kunnen mensen zijn die best bereid zijn om hen die in onze ogen gefaald hebben of die ziek zijn te accepteren, maar ze moeten dan wel voldoen aan onze voorwaarden. Wij kunnen als de dragers zijn die anderen die totaal vastgelopen zijn in hun leven en alleen staan, nabijheid bieden, ze bevrijden uit hun isolement, en een weg voor hen banen. Wij kunnen zelf verlamde mensen zijn die zich geblokkeerd voelen en die blokkades niet alleen kunnen doorbreken. We kunnen zelfs als Jezus zijn: de zwakheid van de ander zien en de blokkade doorbreken zonder eisen te stellen. We kunnen ook de slachtoffers zijn die hier niet genoemd worden, maar die nu mogen verwachten dat de dader alles zal doen op zijn beurt blokkades weg te nemen genezing, heelheid aan te bieden. En we kunnen ons aansluiten bij die menigte die aanvankelijk elke toegang blokkeert tot Jezus, tot genezing en tot nieuw leven, maar die nu ze de verlamde man in beweging zien komen God verheerlijkt, van een vijandige groep mensen een kerk, een gemeente wordt, omdat ze zien waartoe geloven kan inspireren en dat geloven mensen vrij kan maken. We kunnen ons op deze zondagochtend in elk geval bij hen aansluiten en eucharistie vieren, dankbaarheid vieren.

Drie-eenheid: Deuteronomium 4,32-40; Matteus 28,16-20
3 juni 2012, Antoon Boks OP

De lezing uit Deuteronomium heeft vandaag een paar vragen, maar het zijn retorische vragen, want de vragensteller weet het antwoord en weet ook dat de toehoorder het antwoord weet: “Is er ooit zoiets groots gebeurd of is er ooit iets dergelijks gehoord?” Je kunt volgens mij van de vraagtekens beter uitroeptekens maken, want ze drukken bewondering en verbazing uit. Is er vroeger zoiets groots wel gebeurd? Heeft ooit een God geprobeerd vanuit een ander volk een volk uit te kiezen door middel van beproevingen, bijzondere tekenen en wonderen? Het zijn geen vragen, maar extatische verklaringen van geloof en vertrouwen.
We hebben wel een heel aparte God, die er voor zorgt dat we hier uitroeptekens kunnen plaatsen in ons geheugen en onze gevoelens.
Het moet voor ons allemaal duidelijk zijn dat die God zowel in de hemel hierboven als hier op aarde aanwezig is. Er is geen ander. Als we dat eenmaal weten, dan krijgen we te horen hoe we op deze God moeten reageren, wat we moeten doen om die God te eren. Daarom kunnen we de tien geboden, die vlak achter deze tekst komen, ook niet zien als een lijst van wat we niet mogen doen, maar meer als een aanwijzing hoe we kunnen beantwoorden aan de liefde van God, onze beschermer, die ons leidt en kracht geeft. God zwijgt niet, maar spreekt vanuit het vuur en wij hebben het gehoord en staan klaar om er op te antwoorden. Wat een genot, dat onze God genadig en trouw is.
Vandaag vieren wij geen dogma, maar het hart van ons geloof: in Christus hebben wij een speciale verhouding met God, zijn wij kinderen van God en zo samen de erfgenamen met Christus. Wij hebben geen onpersoonlijke en verre God, want God is onze Vader die ons een verlosser heeft gezonden en die ons tot zijn kinderen heeft aangenomen. We kunnen steeds weer opnieuw zeggen: Wat een feest! En dan kunnen we dat feest ook vieren.
In onze wereld zijn er heel wat mensen die zeggen, dat het heel belangrijk is in welk land of in welke familie we zijn geboren om te komen tot succes. Als we die bepaalde karakteristieken bezitten, dan zijn we binnen, anders horen we bij de grote massa. Maar dat is niet waar: wij zijn allemaal kinderen van God, waar we ook vandaan komen en wat we allemaal ook bereikt hebben. Wij zijn kinderen van God, door God in Christus geschapen in de kracht van de Heilige Geest. Als kinderen van God worden wij bewogen door de Geest om te leven en daarom ook de anderen door de ogen van God als onze broers en zusters te zien.

Toen er op allerlei plaatsen steeds meer mensen ook buiten de Joodse gemeenschap volgeling van Jezus werden omdat ze geloofden in Jezus Christus kwamen er onder de leerlingen meningsverschillen. Ook wij blijven voor de uitdaging staan om op onze eigen manier te geloven in Jezus Christus en dat geloof te beleven in een multiculturele wereld. Daarom zullen onze uitdrukkingen van geloof en liturgie niet overal hetzelfde zijn.
We weten dat het ook op ons slaat als op het einde van het evangelie volgens Matteus Jezus zijn volgelingen uitstuurt om alle mensen Zijn volgelingen te maken. Daarom moeten we proberen te leven in openheid zonder grenzen. Er zijn geen eerste of tweede klas volgelingen van Jezus. Er mag geen onderscheid in ras, geslacht, leeftijd of geld zijn. Wij zijn allemaal gedoopt tot volgelingen en zijn uitgenodigd om samen een Christelijke gemeenschap te vormen.
Hoe weten we dat we geluisterd hebben naar de verkondiging van Jezus? Dat weten we als we leven als zijn volgelingen, als mensen die van God houden en die liefde tonen door van onze naaste te houden. Ons geloofsbelijdenis is een ja zeggen tegen God.
In de lezing van het evangelie van vandaag neemt Matteus ons weer mee naar Galilea waar de meeste leerlingen geroepen zijn. We zijn weer op een berg en daar gebeuren de belangrijke Bijbelse dingen. Om even een paar te noemen: de Bergrede, de gedaanteverandering en nu zijn laatste verschijning.
Die lezing begint als een gewone verrijzenisverschijning. Jezus verschijnt aan de discipelen; zij realiseren zich dat Hij het is en aanbidden Hem, maar zij twijfelden toch. Maar dan geeft Christus zijn leerlingen de opdracht om alle naties tot zijn leerlingen te maken en hen te dopen in de naam van de Vader, van de Zoon en van de Heilige Geest en hen te onderwijzen al wat ze van hem hebben gehoord.
Door ons doopsel ervaren wij --- die Jezus niet persoonlijk gekend hebben--- hoe we een gelovende gemeenschap kunnen worden. We hebben de opdracht gekregen om te preken. Bekering en doopsel zijn belangrijk, maar dat is niet alles. We moeten verder gaan en leven als volgelingen van Jezus die weten, wat God in ons leven betekent. Het evangelie volgens Matteus eindigt met de belofte van Jezus aan zijn leerlingen om met ons te blijven tot het einde van de tijden. Mogen wij in ons leven van elke dag uitstralen dat we daarvan overtuigd zijn.

Sacramentsdag: Exodus 24, 3-8; Marcus 14, 12-16. 22-26
10 juni 2012, Theo Koster OP

In het boek Exodus wordt verteld, dat een van de vele goden die er destijds waren, net zoals nu er vele goden zijn, dat er één God is die zich het lot van een volkje in diepe ellende heeft aangetrokken. Dit volkje van niets ontkwam uit de greep van de machtige farao in Egypte. Niet op eigen kracht. Zij ervoeren hun vrijheid als een bevrijding, als iets wat hen overkomen was. De God die hun ellende gezien en gehoord had, IK ZAL ER ZIJN was er inderdaad. Niet als een almacht die ingrijpt, maar als een moeder die een lichtje voor je brand, zeker als je het moeilijk hebt.
Deze God sluit een verbond met zijn volk. Verbond is een belofte, waarin God zichzelf verplicht zijn uitverkorenen te begunstigen. Het verbond is geen leer, geen contract, maar een verplichting die een sterkere op zich neemt ten aanzien van een zwakkere. De zwakke verplicht zich recht te doen aan deze Ene en aan diens mensen. Recht doen aan dit verbond is geen kwestie van offers brengen.
Er worden stieren geslacht. Hun bloed wordt voor de helft uitgegoten over een altaar, dat God vertegenwoordigt, en over het volk. Hiermee wordt de verbondsgemeenschap een feit.
Jezus bekrachtigt deze gemeenschap in een maaltijd. Soms hoor je zeggen, dat Jezus is geofferd om ons opnieuw met God te verzoenen. Alsof God een tiran is die zit te wachten op dit offer. Er wordt inderdaad ook in het evangelie geslacht, geen stieren, maar een lam. Dit lam is geen offer. Het brengt ons terug in het boek Exodus. Daar moest in de nacht van de bevrijding een lam geslacht en gegeten worden, om kracht op te doen voor de vlucht uit Egypte. Iets van het bloed van het lam moest op de deurposten gestreken worden, opdat zij gespaard bleven voor de plaag die de Egyptenaren zou treffen. Het lam is hier dus een uiting dat deze God van Israël doet, wat Deze in de eerste lezing op zich heeft genomen: opkomen voor zijn volk.
Het is geen toeval dat op de dag waarop dit herdacht werd met het slachten van een lam, Pasen, de laatste maaltijd van Jezus met zijn leerlingen plaatsvindt. Jezus wordt in de traditie soms vergeleken met dit lam. In hem hebben mensen redding ervaren. In zijn leven werd zichtbaar dat God zijn mensen niet in de steek laat.
Jezus zendt twee van zijn leerlingen vooruit en vertelt hen, wat zij aan zullen treffen en wat zij moeten zeggen en doen. Daarmee maakt de verteller, Marcus, duidelijk, dat Jezus uitstekend weet wat hem te wachten staat, en dat hij vrijwillig zijn lijden en dood tegemoet gaat. Omdat dit van God moet? Nee, nogmaals: God is geen almacht die je met offers bedwingen kunt. Omdat God dit wil? Ja, maar dit willen moet je dan wel goed verstaan. God wordt, met name bij  Johannes, vaak 

aangeduid met liefde. Wie die liefde ervaart kan niet anders dan zelf liefdevol handelen, Gods wil doen. Dat zien we Jezus in zijn leven doen.
Dat de consequentie van die liefde de dood zou zijn werd al snel duidelijk; dit noem ik de tragiek van ons leven. Om zichzelf en de God in wie hij vertrouwde niet te verloochenen, ging Jezus dit lijden en sterven niet uit de weg. In de laatste maaltijd van zijn leven maakt Jezus nog eens duidelijk wat hem bezielt. Het is Pasen, en dan denk je direct aan de bevrijding uit Egypte, aan die ene God die doet wat geen enkele god eerder deed en doet: omzien naar en opkomen voor een volkje van niets. Dan neemt Jezus het brood, zoals hij zo vaak gedaan had, zegent het, haalt er zo uitdrukkelijk de God van het verbond bij, en deelde het uit met de woorden: neemt, dit is mijn lichaam. Daarna nam hij de beker, spreekt het dankgebed uit, en zegt dan: dit is mijn bloed van het verbond, dat vergoten wordt voor velen.
Als het al niet duidelijk was dan kan nu niemand meer twijfelen: hij weet dat hij vermoord wordt, en dat zijn bloed mensen zal verbinden. Logisch is dit niet. Logisch zou zijn dat hij zijn naderende dood uit de weg zou gaan. Zijn handelen komt uit liefde voort, En de God die hij liefhad liet hem niet in handen van de dood. Dat heeft vele mensen verbonden en doet dit nog steeds, als wij in de Eucharistie, het Avondmaal dit gedenken. Door een verbond met ons aan te gaan heeft God zich verplicht ons te begunstigen. De Enige schiep een liefdesruimte, waarin mensen niet de maat wordt genomen, zich niet hoeven te bewijzen, maar de moeite waard zijn puur en alleen omdat God van hen houdt. Wie zegt dat hij in deze God gelooft, en Jezus was daarin heel helder, kan niet anders dan mensen liefdevol, dus met respect tegemoet te treden, ongeacht of deze mensen dit in jouw ogen verdienen of waard zijn.
Dit is van een andere orde dan begrijpen en logisch denken. Nog anders zal ik proberen dit te verduidelijken. Als ons iets goeds overkomt hebben we de neiging te zeggen: waaraan heb ik dit te danken? Als ons ziekte, dood of andere ellende overvalt neigen we naar de waaromvraag: waarom moet mij dit overkomen? Waarom grijpt God niet in, laat God dit toe? Antwoorden op deze vragen krijg je niet, en als je ze krijgt moet je ze wantrouwen, want logische antwoorden zijn er op deze levensvragen niet. In plaats van het waarom of waaraan doen we er goed aan als ons goed of kwaad overkomt ons te verwonderen, goh, of te verbijsteren, hoe is dit mogelijk, steeds weer opnieuw. Dan is de kans groot, dat je een glimp te zien krijgt van Degene op wie Jezus vertrouwde. En vervolgens weet je vanzelf, hoe te handelen: liefdevol, Jezus achterna, wat er ook gebeurt.

11e zondag door het jaar: Ezechiël 17,22-24 ; Marcus 4,26-34
17 juni 2012, Henk Jongerius OP

Wij hebben hier in huis regelmatig gesprekken met scholieren en daarbij stellen ze steevast de vraag wat voor een beeld of je van God hebt. Ik antwoord dan dat ik eigenlijk geen vast omlijnd beeld van God heb en lijk dan op een joodse rabbi die op een vraag wie of wat God is nooit zal antwoorden met een theoretisch antwoord maar zal zeggen: ‘er was eens…’ Hij vertelt een verhaal en daarin wordt dan invoelbaar dat je over God alleen maar kunt spreken in beelden en gelijkenissen. Dat is precies wat wij vandaag ook Jezus horen doen als hij spreekt over het rijk van God: Hij sprak ‘tot hen in gelijkenissen en zonder gelijkenissen sprak hij niet tot hen’.
Veel mensen voelen zich pas veilig en goed als er helder omschreven geloofswaarheden worden verkondigd zodat je weet waar je aan toe bent. Geloven bestaat er voor hen in dat de catechismus met zijn vragen en duidelijke antwoorden een betrouwbaar richtsnoer voor hun leven is. Het geloof speelt zich voor hen vooral af als een overtuiging, waarover je met elkaar van mening kunt verschillen.
Maar een mens is meer dan zijn verstand, leven is groter dan definities en waarheden. Als ik probeer iets over echt leven te vertellen, heb ik niet veel aan theorieën, maar zoek ik mijn toevlucht bij beelden en verhalen die iets oproepen van wat wij beleven. De kracht van beelden en gelijkenissen is dat zij ons betrekken bij wat er gezegd wordt want zij willen ons binnenvoeren in de manier waarop God met mensen omgaat en in dat doen gaan wij iets vermoeden van wie Hij voor mensen is. Door gelijkenissen wordt ons duidelijk gemaakt dat het niet om een theorie gaat maar over een gebeuren waarin wij betrokken worden. In de lezingen van vandaag gaat het over een akker die zonder dat wij het zien vruchten gaat voortbrengen. De kracht die dat bewerkt heeft met God te doen en zijn bekommernis om ons.

Willen wij ons daaraan toevertrouwen? Laten wij ons opnemen in dat wonderlijke gebeuren van God die zich onder ons kenbaar wil maken?
Geloven heeft niet op de eerste plaats te maken met wát wij geloven, maar dát wij ons toevertrouwen aan het werk dat God onder ons wil doen.
Het woord dat gesproken wordt en daar ons beaamd betekent het werken van God ter wille van ons. De profeet Ezechiël tekent dat heel erg mooi als hij zegt dat God zelf een stekje plant dat zal uitgroeien tot een boom waarin de vogels hu nesten bouwen.
Geloven betekent dat je je opent voor wat er stilzwijgend onder ons gebeurt. Daarvoor is het nodig dat wij luisterende en ontvangende mensen worden die verder durven kijken dan onszelf zoals wij gezongen hebben: ‘Overal zijt Gij onzichtbaar gegeven, sprekend nabij, de stilte verwacht U’. Geloven is vragen om open geademd te worden en dat wij zelf Gods aarde worden waar gerechtigheid en vrede opbloeit in onze harten, in onze daden en woorden. Dat is het Rijk Gods waarvoor geen andere woorden zijn dan gelijkenissen en beelden, het Rijk van God waarin wij een plaats en verantwoordelijkheid krijgen om de aarde te maken tot een huis van vrede.
Wij geloven niet in waarheden of dogma’s, wij geloven in een God die ons de aarde geeft en kracht in ons wekt om al doende mensen van liefde te worden voor wie niets onmogelijk is. Het betekent vertrouwen op de werkzame aanwezigheid van een God die het werk van zijn handen niet verlaten zal, vertrouwen op de Naam ‘Ik zal er zijn’ zoals een kind vertrouwt op de aanwezigheid van zijn vader of moeder als het leert lopen en zijn weg in het leven vinden. Wie op Hem vertrouwt zal niet beschaamd worden, maar vruchten dragen tot in zijn ouderdom. Zo kan ons eigen leven een gelijkenis worden, een beeld van God. Dat moge ons diepste vreugde zijn, al onze dagen.

Geboorte Johannes de Doper: Jesaja 49,1-6 Lucas 1,5-17
24 juni 2012, Antoon Boks OP

Het is gemakkelijk om te zien waarom de lezing van Jesaja en als aanvulling ook het evangelie voor het feest van vandaag werden gekozen. Bij het beschrijven van zijn eigen roeping zou Jesaja voor Johannes de Doper en om het even welke profeet die door God werd geroepen kunnen spreken. Dat geldt ook voor elk van ons wanneer het ogenblik in ons leven komt dat wij geroepen worden om een standpunt in te nemen over wat juist is of een woord van troost mogen spreken voor iemand die door problemen getroffen is.
Door ons doopsel zijn wij geroepen om zoals de oude liturgie dat zegt: priester, profeet en koning te zijn. Het feest van vandaag herinnert ons aan die roeping van ons tot profeet. De woorden van de roeping van Jesaja tellen niet alleen voor hem. Ook wij zijn geroepen om profeet te zijn; misschien niet zo duidelijk als Jesaja of Johannes de Doper, maar toch… Wij kunnen de beschrijving van wat een profeet moet doen halen uit de autobiografische en poëtische beschrijving van Jesaja.
De profeet realiseert zich dat hij werd geroepen. De betekenis van deze roeping was belangrijk omdat hij net als andere profeten niet altijd zou spreken om anderen te troosten. Hij zou ook een scherp zwaard moeten zijn en door zijn woorden anderen tegen zich in het harnas jagen. Profeten worden geroepen - zij zijn geen buitenstaanders. Kritiek op de status quo in de eigen gemeenschap zou er voor zorgen dat hij niet alleen weerstand zou ondervinden van zijn eigen mensen, maar zelfs aan zichzelf zou gaan twijfelen. Hoe zou het mogelijk zijn dat twijfel geen deel uitmaakte van het leven van een profeet wanneer zelfs degenen die het dichtst bij hem of haar stonden zich tegen hem verzetten en zich van hem af keerden?
Alle mensen die in Jezus geloofden zagen Hem als een profeet als Jesaja. Hij sprak woorden van troost en genezing voor allen die kritiek ondervonden van de politieke en vooral ook van de godsdienstige gezagsdragers. Zijn profetische opdracht ontmoette net als dat het geval was bij de profeten die hem voor kwamen weerstand en Hij leed door toedoen van de godsdienstige leiders. De volgelingen van Jezus die op zijn uitnodiging in gingen en bereid waren om het kruis op te nemen en Hem te volgen konden geen andere behandeling verwachten van hen die de teugels van macht in handen hadden.
Johannes de Doper was de voorloper van Christus. Zijn rol als profeet was in de lijn van Jesaja, maar in die van Elia. Hij zou als profeet gedood worden, maar niet voordat Hij de aandacht van velen op Jezus had gericht. Na dit gedaan te hebben zal Jezus die aandacht overnemen. Maar het zou niet lang duren voordat Jezus zelf als profeet aan zijn einde zou komen.
Met de geboorte van Johannes wordt een heel belangrijke gebeurtenis van de geschiedenis aangekondigd. Johannes zal de komst van de Messias aankondigen. Als profeet van God deed hij dat op zijn manier.
Die ommezwaai begint als een bejaard paar in een ver dorp een kind krijgt. Het verhaal van onze verlossing begint met een oudere vrouw die zwanger is in een kleine stad. Deze onbelangrijke mensen hebben geen macht, maar zij zien de hand van de God aan het werk.
Aan een kind zijn naam geven is vooral in een klein dorp een belangrijke 

gebeurtenis. De mensen staan klaar om op hun traditionele en bekende rituele manier aan het werk te gaan. Zij verwachtten dat het kind de naam van zijn vader krijgt.
Maar Elizabeth dringt er op aan dat hij Johannes (God genadig is) wordt genoemd, want die naam was door de engel aan zijn vader Zacharias in de Tempel aangekondigd. Wanneer de buren bezwaar maken en verklaren dat ze verwachten dat hij naar zijn vader zal worden genoemd schrijft Zacharias: Hij zal Johannes worden genoemd. Wie is hier de baas? De ouders werden verondersteld de naam van hun kind te kiezen, maar God leidt van het begin tot het eind de Blijde Boodschap en Hij heeft een heel goed plan!
Toen de engel de zwangerschap van Elizabeth en de naam van Johannes aan Zacharias in de tempel aankondigde, had die zijn twijfels. Laten we eerlijk zijn: hij en zijn vrouw waren bejaard. Om een einde aan die twijfel te maken bracht de engel Zacharias tot zwijgen. Nu bij de besnijdenis schrijft Zacharias: Johannes is zijn naam. Onmiddellijk daarna werd zijn mond geopend en zijn tong bevrijd. Er kwam een einde aan zijn stilte die al die vele maanden van Elizabets zwangerschap duurde en het goede nieuws van Gods daden kan weer worden aangekondigd. Die lofpsalm van Zacharias staat niet meer in de lezing, maar wij proberen ze iedere morgen te bidden om ons aan te sluiten bij de lof aan God voor alles wat Die in het leven van alle mensen, dus ook in die van ons heeft gedaan. Dat geldt zeker ook voor al die keren dat we dachten dat we wel wisten hoe het zou aflopen en we weer eens een keer ontdekten welke genade God voor ons in petto heeft.
De lezing van vandaag eindigt met het opgroeien van het kind tot de dag van zijn prediking in Israël. De woestijn was de traditionele plaats voor profeten om zich in gebed en ascetische praktijken maar vooral in stilte voor te bereiden op het verkondigen van het woord van God dat richting aan het leven van mensen geeft. Johannes zal ook de stilte doorbreken en zal zijn prediking beginnen door het aankondigen van een doopsel van vergeving als voorbereiding op de door God gezalfde.
Na de stilte komen vruchtdragende woorden. De stilte van een gelovige is een met hoop gevulde stilte, een wachten op het spreken van de Heer, een wachten op de sprekende daden van God. Er zijn tijden in ons leven dat we iets meteen moeten doen. Maar er zijn ook tijden dat wij beter kunnen wachten en stil kunnen zijn om onze oren en harten open te houden voor een profetisch woord.
Stilte is zeldzaam in onze wereld. Is het mogelijk onze oordopjes uit te doen, de autoradio of de televisie uit te zetten, niet online te gaan, maar te proberen om op de een of andere manier elke dag minstens een paar ogenblikken stil te zijn. Misschien kunnen we zelfs proberen iets te lezen uit de Bijbel.
Vandaag vieren wij de geboorte van een profeet Johannes de Doper, zijn ouders verbraken hun stilte om aan te kondigen dat God genade is. Later als hij volwassen is zal Johannes te voorschijn komen om aan te kondigen dat er Een, die belangrijker is dan hij, zou komen. In stilte leerde hij wat zijn profetische rol zou zijn. In stilte kunnen wij ook onze profetische roeping leren en die daarna uitdragen. Amen.

13e zondag door het jaar: Wijsh. 1,13-15; 2,23-24; Mk. 5, 21-43
1 juli 2012, André Lascaris OP

Regelmatig kunnen we op de radio een reclamespot horen, waarin een bekende Nederlander, bijvoorbeeld dhr.A. Pechtold, met grote nadruk zegt: ‘ik geloof in het leven vóór de dood’.Vervolgens worden we opgeroepen het Humanistisch Verbond te steunen. Pechtold zegt niet in wat voor een leven hij gelooft: rijk, arm, in isolement, in onderdrukking? Wel wordt gesuggereerd dat godsdiensten, met name ook het christendom, vooral gericht zijn op - en geïnteresseerd zijn in het leven na de dood.
Inderdaad zijn er stromingen, ook in het christendom, die alle aandacht richten op wat zij noemen ‘het leven na de dood’ of ‘het eeuwige leven’.Maar de Bijbel, zowel Oude als Nieuwe Testament, zijn volgens mij allereerst gericht op dit leven, hier en nu, en wel op het goede leven voor allen. In het boek van de Wijsheid wordt gezegd:‘God heeft de dood niet gemaakt en vindt geen vreugde in de ondergang van hen die leven.’ God staat aan de kant van het leven. De dood is een vijand.
De schrijver van het boek Wijsheid leefde een eeuw eerder dan Jezus of misschien kort voor hem. Het was een moeilijke tijd. Israël werd bezet door de Grieks sprekende koning van Antiochië, die niets liever wilde dan dat het Joodse volk zou gaan assimileren en de gebruiken en religieuze overtuigingen zou overnemen van de Grieks sprekenden. Er werden vervolgingen opgezet. Volgens de schrijver van het boek Wijsheid waren zij die de dood hadden uitgenodigd, mensen:“die immers geen zin zien in het goede leven voor allen. We bestaan bij toeval, zeggen ze, ons leven loopt op niets uit. Laten we ons te goed doen en plezier maken. Onze kracht is de norm van het recht. Wat zwak is, dient nergens toe. Laten we het zwakke maar vernietigen” (2,1-20)
De dood van het goede leven komt van buiten, zegt het boek Wijsheid. We kunnen onszelf ziek maken door ons eigen gedrag: - niet alleen denk ik dan aan zaken als te veel drinken, drugs, te veel eten, maar je kunt ook je leven vergallen door haat, jaloersheid en de drift altijd de eerste te willen zijn. Toch ervaren we de dood als iets vreemds, als komende van buiten. Ook als we zeggen dat de dood iets natuurlijks is; dat de dood nu eenmaal bij het leven hoort en dat in de natuur alles groeit, bloeit en afsterft; dat het menselijk lichaam zo ingewikkeld is dat het niet vreemd is dat er dingen in ons lijf misgaan. En dat we dus ziek kunnen worden en kunnen sterven. Toch blijft de dood een vijand. Want God hoopt op onze blijvende vriendschap, de mens is zijn glorie op deze aarde. God staat aan de kant van het leven.

In het evangelie viert Jezus het leven en prijst hij hen die het leven zoeken, niet alleen het biologisch leven, maar het leven met en voor anderen.
Twee vrouwen, de een twaalf jaar ziek, de ander twaalf jaar oud herinneren ons aan de twaalf stammen van Israël. Zij vertegenwoordigen het joodse volk, dat op zijn beurt ons vertegenwoordigt. De vrouw verliest voortdurend bloed, het leven loopt uit haar weg. En in die tijd legde men een verband tussen bloed en bloedvergieten, geweld. Men moet een dergelijk vrouw schuwen. Wat een vreselijk leven, geen leven! Zij is onrein, mag niet in de tempel bidden, niet met andere mensen in contact komen, ze mag niet meelopen met de menigte, laat staan Jezus aanraken. Maar zij doet dit wel, ze overtreedt de regels en Jezus prijst haar hiervoor. Wie hem aanraakt, komt in contact met de bron van het leven. Zij was levend dood, afgesneden aan het contact met andere mensen.
Het twaalfjarig meisje staat op de rand van de volwassenheid. Misschien is ze ziek en gaat ze dood omdat zij de stap naar volwassenheid niet kan maken: er gaat zoveel van haar verwacht worden als dochter van een bestuurder van een synagoge, van een rijk man die gewend is ook zijn dochter onder de duim te houden. Jezus richt haar op. Ze mag opgewekt leven. Jezus interpreteert haar dood als een slapen, niet als iets wat het einde is van het leven, maar als een deur waar je doorheen gaat aan de hand van God die wil dat wij leven. Jezus gaat opvallend zakelijk met dit gebeuren om. Hij heeft het niet over een leven na de dood, maar hij vraagt dat haar omgeving haar te eten geeft.
Jezus nodigt ons uit hier en nu te leven. Niet in de zin van: we maken er zoveel mogelijk van, het leven is snel voorbij, laten we er een pretje van maken. Dat God niet de schepper is van de dood betekent dat het leven hier en nu waard is geleefd te worden. Een leven, niet in isolement, maar met en voor anderen. Dat er een eeuwig leven is, - dat God een God van levenden is, bevestigt de waarde van het leven hier en nu en van de verantwoordelijkheden die het met zich meebrengt. Het wonderlijke is dat je zelfs in een situatie kunt belanden, zoals ook de schrijver van Wijsheid en het leven van Jezus duidelijk maken, dat je omwille van het goede leven dit leven moet opgeven.
We mogen geloven in het leven. Maar een leven met diepgang. Ik nodig u uit om volop te leven, niet op een oppervlakkig niveau, maar op het niveau dat je het leven eventueel moet opgeven vanwege het goede, rechtvaardig leven voor allen. Wie daarbij in contact met Jezus komt, bijvoorbeeld door zijn brood en wijn te delen, zal leven in eeuwigheid,

14e zondag door het jaar: Ezechiël 2,2-5; Marcus 6,1-6
8 juli 2012, Paul Minke OP

Jezus had Nazareth verlaten om zich te laten dopen door Johannes de Doper. Nu keerde hij na lange tijd weer terug in zijn vaderstad, de stad van zijn jeugd. Intussen was er veel gebeurd. Na de doop verbleef hij in de woestijn. Daarna nam hij zijn intrek in Kafarnaum, sprak hij in synagogen in de omtrek, verwierf hij zich leerlingen, genas zieken. En nu was hij terug in Nazareth. En ook daar nam hij het woord in de synagoge en gaf er onder-richt. Jezus spreekt ze toe op een wijze, die zijn toehoorders buitengewoon verbaasden. Ze hoorden zijn woorden aan vol ongeloof en stelden zich vragen zoals: Waar heeft hij dit vandaan, wat voor wijsheid is hem gegeven en dan die machtige daden die door zijn handen tot stand komen? Terechte vragen, zinvolle vragen maar zij openden de ogen van de aanwezigen niet: Dat is toch de timmerman, de zoon van Maria. Wij kennen zijn broers en zussen. De vraag wie hij nu is wordt ingevuld met wie hij voor hen was en bleef: de timmerman. Hij moest zichzelf niets verbeelden alsof hij meer zou zijn dan zij, een gewone mens.
De vraag wie Jezus is, is in het evangelie van Marcus dé allesbeheersende vraag. Wanneer Jezus de storm op het meer heeft bedaard met: "Zwijg, wees stil" zeiden de leerlingen tegen elkaar: Wie is hij toch dat wind en water naar hem luisteren. Het antwoord horen we aan het eind van het evangelie, n.b. van de honderdman, nadat hij getuige was van Jezus' dood: Deze is waarlijk de Zoon van God.
Tot dat inzicht waren de Nazareners niet gekomen. Integendeel. Zij namen aanstoot aan hem, aan zijn woorden, aan zijn daden, aan zijn optreden. Zij waren niet bij machte achter die mens Jezus een profeet te herkennen, Het ontging hen hoe kort bij huis, hoe nabij in Jezus Gods heil was. Hoe kort dichtbij het goede nieuws was dat God zich om hen allen bekommert. Jezus'gewoon-mens-zijn vormde een hindernis om in hem te geloven. Het zo menselijke van Jezus verblindden hen. Zij accepteerden hem niet. Hier is van toepassing wat Ezechiël God hoorde zeggen: En of ze nu luisteren of niet, zij zullen weten dat een profeet in hun midden is.
Het is, dunkt me, niet gepast u te vragen of u aanstoot aan Jezus neemt. U accepteert hem wel. U komt hier samen om hem te gedenken. U gelooft hem. U vertrouwt hem. U hoort van hem, over hem. U volgt hem. Toch! Voor ons kan hij wellicht/soms ook niet meer zijn dan de timmerman. Wij kunnen wellicht blijven hangen bij het o zo gewone van Jezus, zijn kwetsbaarheid, zijn eenvoud, zijn onmacht, zijn sterfelijkheid. Met het gevolg, dat wij hem  mogelijkerwijs zien als 

een mens die ooit geleefd heeft en vergeten dat hij met ons is tot aan het einde van de wereld. Wij hebben dan niet in de gaten hoe kort bij huis, ja binnen handbereik zijn heil is, zijn liefde, zijn troost, zijn hartverwarmende aandacht en zorg. Wij kunnen wellicht zo blijven hangen bij het o zo gewone van Jezus dat wij niet de tekenen zien, waaruit nu zijn zorg en liefde voor ons blijkt, waarin nu zijn wijsheid en betrokkenheid, zijn aanwezigheid onder ons aan dag treden. Wij kunnen wellicht zo blijven hangen bij het o zo gewone van Jezus, dat het ons ontgaat, dat hij ons ook uitdaagt om recht te doen, vrede te stichten, open te staan voor het goede onder ons en om het kwaad te bestrijden dat mensen treft; dat hij ons uitdaagt zijn tekenen van goedheid, liefde en zorg te zijn. Niet denkbeeldig is dat dan anderen aanstoot nemen aan ons om onze woorden, om onze daden, om ons optreden omdat wij ook maar doodgewone mensen zijn.
Zeker, het is niet zo gemakkelijk om in het gewone het bijzondere te zien, in een timmerman een profeet, in een bouwvakker een wijs mens, in een klusjesman of -vrouw een weldoener, in een kind Gods liefde. We zitten vaak gevangen in clichés, vooroordelen en gevestigde meningen, die ons verhinderen ons te verwonderen en echt te zien en te horen en te verstaan hoe dicht bij huis, hoe kortbij Gods zorg en bekommernis is. Alleen wie onbevangen in het leven staat, open staat voor wat op hem afkomt, die is bij machte zich te verwonderen en te roepen, waar heeft hij/zij het vandaan, wat voor wijsheid is hem/haar gegeven, hoe de wonderen van zijn/haar hand? En daarin Gods hand te zien, het zo bijzondere in het gewone.
Jezus vond geen geloof. En waar hij geen geloof vindt, is hij machteloos. Jezus, zo staat er dan ook, kon geen wonderen doen. Zijn woorden bleven onvruchtbaar, zijn boodschap werd niet gehoord. Hij verwonderde zich erover, dat synagogenbezoekers zich niet konden verheugen over wat hij zei en deed, over wat God door zijn hand tot stand bracht. Maar het ontmoedigde hem niet. Het evangelie sluit met het bericht: Jezus ging rond door de dorpen in de omtrek waar hij onderricht gaf. Zoals Ezechiël wist hij zich gezonden tot de kinderen van Israel, dat hij verzet kon verwachten maar niettemin voor hen toch Gods profeet was. En nog steeds is hij de profeet onder ons en laat hij van zich horen in de velen, die in zijn spoor verder gingen door de eeuwen heen en nog steeds gaan. Jezus krijgt stem, een gezicht, handen en voeten in gewone mensen, in wie de geest van het evangelie tot volle wasdom is gekomen. Zo zal hij, hoe dan ook, het aanzien van de wereld ten goede keren. Amen.

15e zondag door het jaar: Amos 7,12-15; Marcus 6,7-13
15 juli 2012, Theo Koster OP

U en ik geloven in God; anders waren we hier nu niet. U en ik geloven ook, dat in Jezus het koninkrijk van God is begonnen, de kern van het goede nieuws dat Jezus ons bracht en in hem tastbaar werd. We gebruiken hetzelfde woord geloven in twee betekenissen.
Geloven in iemand wil zeggen, dat je hem of haar vertrouwt. Geloven dat iets zo is wil zeggen, dat je denkt, vermoedt of beweert, dat iets zo is. Vertrouwen is iets anders dan denken, vermoeden of beweren. Toch gooien we die twee dingen in het woord geloven makkelijk door elkaar, met soms rampzalige gevolgen.
Wij zijn niet de enigen noch de eersten die dit doen. Dat hoorden we in de eerste lezing, waarin Amasja tegenover Amos staat. Amos is door God gezonden naar het Noordrijk, waar de koning voor God een tempel heeft gebouwd. Amasja is als priester in dienst van deze tempel, en meent Amos de mond te moeten snoeren, zich verschuilend achter de koning. Het Noordrijk was in die tijd zeer welvarend, maar de welvaart was ongelijk verdeeld: een kliekje bezat vrijwel alles, het volk was arm en moest zich met weinig behelpen. De tempel was er door de koning neergezet om God te vriend te houden, om het goddeloos gedrag van de koning te camoufleren.
Amos opent het volk de ogen voor deze wantoestand. Daarom moet hij weg, en dat zal wel lukken, want Amos heeft enkel God op wie hij zich beroept. Amos heeft niets om zich achter te verbergen. Zijn geloof in God maakt hem vrij en tegelijk uiterst kwetsbaar.
Amasja weet, dat je van God niet leven kunt, en er moet brood op de plank. Tussen Amasja en God staat de tempel met daarachter machtige beschermheren. Amasja gelooft niet zozeer in God, maar in de tempel die hem betaalt. Als priester zal hij dit wel ontkennen, maar u weet net zo goed als ik, dat het priesterschap geen garantie biedt op een relatie met God. Vele mensen geloven, dat priesters, bisschoppen, kloosterlingen een bijzondere band met God hebben. Of dit werkelijk zo is moet blijken.
Wanneer kloosterlingen zich verschuilen achter hun overste, priesters zich verschuilen achter hun bisschop om gelovigen in het gareel te houden, en bisschoppen achter de paus krijgen zij mijn vertrouwen niet. Natuurlijk, het moet in de kerk geen zooitje worden, en de kerk is geen democratie. Dat is maar goed ook. Als het om Gods wil gaat tellen niet de meeste stemmen, maar de stem van hem of haar, die de ogen niet sluit voor allerlei vormen van onrecht, maar zijn of haar stem verheft en naar vermogen iets doet aan dit onrecht.

Dit brengt ons bij het evangelie. Jezus heeft vertrouwen in zijn leerlingen en zend hen uit om te doen wat hijzelf deed: het goede nieuws verkondigen, mensen bevrijden uit de ban van allerlei machten, en zieken genezen. De twaalf deden dit en konden dit, omdat zij niets te verbergen hadden.
Wat ik hiermee bedoel? Oordeel zelf; uw relatie met mij verandert vermoed ik direct, wanneer ik u ga toespreken met de handen in mijn zakken of de armen over elkaar. Zo was het ook met de twaalf. Ze mogen niets meenemen dan het allernoodzakelijkste. Dit stimuleert, dat hun handen open blijven, open om te geven en te ontvangen. Hun taak is mensen te bewaren voor het Rijk van God, dat komt. Wie hen niet ontvangt krijgt geen donderpreek over zich heen. Natuurlijk niet. Hun taak is mensen de ogen te openen voor Gods Rijk, in beweging te brengen naar dat Rijk. Is men daarvan niet gediend, dan moeten de leerlingen vertrekken en zij mogen zelfs het stof van die plek niet meenemen. Ze zijn gezonden om te bevrijden en niet om hun gelijk te halen.
Ze worden twee aan twee uitgezonden. Elk moment merken en voelen, dat je er niet alleen voor staat geeft kracht en behoed je voor eigenwijsheid en gelijkhebberij. Ze hebben geen enkele macht, niets om zich achter te verschuilen; vrij en ongebonden kunnen ze getuigen van God, zoals Jezus zelf dat deed. We kennen dit uit ervaring; een mens die niets te verliezen heeft straalt kracht en vertrouwen uit. Wanneer er niets staat tussen jou en God, straal je Gods liefde en onvoorwaardelijk nee tegen elke vorm van onrecht uit.
Dit roept de vraag op: hoe zit het tussen mij, tussen ons en God? Zijn wij toegankelijk voor God, of staat er iets tussen? We geloven allemaal, dat God bestaat. Dat klinkt mooi, maar aan dit geloof hebben mensen in onze omgeving niets; en van dit geloven hebben mensen die iets te verbergen hebben niets te vrezen. Riskant voor jezelf en voor jouw omgeving wordt het pas, als ‘geloven dat’ zich verdiept tot geloven in God.
Geloven in maakt een mens fier: hier ben ik voor Jou, God, zoals jij er bent voor ons. Geloven in maakt je vrij en ongebonden; niemand en niets kan je dwingen je ogen te sluiten voor wat niet kan, voor wat onmenselijk is. Geloven in maakt kwetsbaar; je kunt je nergens achter verschuilen en hebt geen enkel wapen in handen. Je moet het doen met God, en God grijpt nooit direct in.
God gaf ons zijn vertrouwen. Aanvaarden we dit geschenk of laten we het liggen? Een alternatief zie ik niet…. Vertrouw ik en zet ik in wie ik ben… of ga ik voor zekerheid, pin ik mij vast op wat ik ben?

16e zondag door het jaar: Jeremia 23,1-6; Marcus 6,30-34
22 juli 2012, Ernst Marijnissen OP

Als ik de lezing van het evangelie, die we zojuist hoorden, een titel zou moeten geven dan kies ik voor rustig maar, begin opnieuw! Er wordt namelijk verteld dat Jezus de leerlingen mee wil nemen naar een stille plaats om uit te rusten. Uit te rusten waarvan, denk je. Het antwoord is niet moeilijk: ze zullen bijkomen van hun eerste zending, hun eerste werkopdracht. Jezus heeft zijn leerlingen namelijk naar de steden en de dorpen van Israël gestuurd. Wij noemen dat de eerste zending. Daarmee moet het werk van Jezus' leerlingen beginnen. Niet direct de wijde wereld in, maar eerst binnen een begrensd en vertrouwd gebied, dat wordt aangeduid als Israël. Israël is en was het volk van God, het volk van het verbond met een uitdrukkelijke opdracht tot redding van onze samenleving. Maar in Jezus' tijd was daarvan niet veel meer over. Daarom horen we in het evangelie meer dan eens, dat Jezus zegt: ik ben gekomen om het bijna ingestorte huis van Israël weer op te bouwen. Daarom stuurt hij de leerlingen eerst naar de mensen van zijn volk. Het gaat om een nieuw Israël. Dat heeft Jezus al gesymboliseerd in de roeping van zijn twaalf leerlingen. Zij komen in de plaats van de twaalf stammen en stamvaders: de twaalf zonen van Jakob. Tot dan bestond Israël uit één volk, de Joden, uit hetzelfde ras, en ze woonden in hetzelfde land. Zij die buiten dat land leefden bevonden zich in de diaspora, de verstrooiing. Maar de wereld veranderde en werd alsmaar groter. Het door Jezus opgerichte Israël gaat nu worden samengeroepen uit een veelheid van volken, rassen en landen. Met die boodschap zijn de leerlingen de eerste keer op weg gestuurd. Als ze ergens kwamen moesten ze vragen: doen jullie mee of niet? Gaan we verder of laten we alles bij het oude? Zo ja, dan was er vrede en dus samenwerking mogelijk, kon men gezamenlijk de nieuwe weg inslaan. Als men weigerde, moesten de leerlingen naar elders vertrekken, en het stof van hun voeten schudden.
Als de leerlingen van deze eerste zending terugkeren zijn ze bekaf. Weet u waarom? Wat denkt u dat ze hebben meegemaakt? Hebben alle Israëlieten van toen de leerlingen met open armen ontvangen? Dat gelooft u toch zelf niet! Wij willen niet echt veranderen, zeker niet zonder goede redenen. We houden vast aan gewoonten, tradities, gebruiken, zijn gesteld op onze privé rust en vinden het wel goed als een kleine groep de zaken voor ons regelt. Dat was vroeger ook al zo. Verbaas je daarom niet te zeer over onze eigen kerkelijke leiders en hun manier van denken en doen.
Waarschijnlijk hebben de leerlingen tot Jezus gezegd: dat wordt niets met jouw nieuwe Israël, een nieuw en overal vandaan samengeroepen volk van het verbond. Ze zien er aanvankelijk ook niet echt de noodzaak van in. Neen, daar is geen beginnen aan. Bovendien willen de mensen van de tempel – dat zijn de priesters, de leraren en de vromen - er niets van weten.
De leerlingen beseffen nog niet, dat deze Jezus dé Messias van God is. Dat het menens is!! Zij zullen dat pas veel later gaan belijden. Ze hebben er geen benul van dat het grote keerpunt in de geschiedenis van Israël pas met het optreden van Jezus echt begonnen is. Dat kun je hen nauwelijks kwalijk nemen, want ik vraag me wel eens of wij het wel zo goed begrijpen of begrijpen willen.

Als we de reactie van de leerlingen naar waarde willen schatten, is het goed naar de eerste lezing van vandaag te luisteren. Daar klaagt Jeremia de geestelijke leiders van zijn volk aan. Ze zijn geen echte herders, die met hun kudde rondgaan om steeds weer nieuwe weidegronden te vinden. Het zijn eerder waakhonden, die een bepaald stuk grond verdedigen: zó is het ..... en niet anders. En dat nog wel met een beroep op God. Maar de Eeuwige moet niet veel van hen hebben en stelt andere en betere herders in het vooruitzicht. Die zullen zich bekommeren om het wel en wee van hun volk en zijn dagelijkse verlangens en zorgen.
Daarom neemt Jezus de leerlingen mee naar een stille plaats. Dat is geen plaats waar niets te horen is, maar de situatie, waarin je goed leert horen en inzien. Want wat gebeurt daar? Ze treffen er een grote groep mensen aan. Het zijn de mensen, die hongeren naar de beloften en de bedoelingen van Jezus. Hij ziet hun hulpeloosheid en hun verlangen naar een goede toe-komst. Daarom heeft hij medelijden met hen, want ze zijn als een kudde zonder herder. We weten wat Jezus daarmee aangeeft: de herders van Israël laten hun volk maar wat rondzwemmen. Ze hebben geen tijd voor wat de mensen werkelijk beroert, maar zijn druk in de weer met hun posities, hun gelijk en hun ver¬meende rechten, met hun tijdrovend gevecht om de orde en de leer te bewaken. Het evangelie staat er vol van als er wordt gesproken over de disputen en meningsverschillen tussen Jezus en hen. Ze hebben het druk met de constructie van het huis, niet met de mensen die erin wonen of moeten wonen. Dat moet anders zegt Jezus. Daarom begint hij de samengestroomde mensen vele dingen te leren. Jezus wil een nieuw en gezond volk van God. Een volk, waar de mensen rechtvaardig en menslievend met elkaar omgaan, de zwakke behoeden en vertrouwen hebben in hun naaste. Jezus wil hen meenemen naar nieuwe weidegronden. Een volk dat zo leeft en beweegt, kan een teken van Gods goedheid zijn in de wereld, met zijn vele volken en naties, culturen en beschavingen. Jezus laat de leerlingen, dus ook ons, opnieuw zien wat het betekent tot het godsvolk op aarde te behoren.
Ik denk, dat wij in onze dagen opnieuw zo'n tijd beleven. Het Israël, dat Jezus Messias voor ogen staat, wordt immers wéér bedreigd door versteende herders, die hun kudde niets anders te bieden hebben dan een eng en benauwd stuk grond, waar de grenzen getrokken worden door orthodoxie, wetmatigheden en overgeleverde rituelen. We mogen niet omzien naar nieuwe weidegronden. Ik denk dat Jezus ons vandaag wéér oproept: niet om grote schriftgeleerden, theologen en wetverklaarders te worden (zeker niet in de eerste plaats), maar om mensen te zijn met een warm hart, anderen nabij en zorgzaam bewogen om hun noden. Dat is zijn kerk, zijn Israël. Daar wordt afgerekend met haat, bedreiging met dood en geweld. Daar wordt het leven naar waarde geschat en beleefd. Daar wordt de kerk van Jezus Messias een waardige verwijzing naar de Eeuwige, die de mens liefheeft en zich tot levensgezel wenst. Alleen zo wordt een Israël zonder grenzen betrouwbaar. Dat moeten we horen en zien op die stille plek, waarheen Jezus ons meeneemt. Een tijd van vakantie. Rustig maar. Begin opnieuw!

17e zondag door het jaar: 2Koningen 4,42-44; Johannes 6,1-5
29 juli 2012, Antoon Boks OP

Zowel de eerste lezing als het Evangelie van vandaag spreken van het geloof in goddelijke voorzienigheid. In de eerste lezing gehaald uit het tweede boek van koningen riep de profeet Elisa de goddelijke voorzienigheid aan en in het evangelie zorgt Jezus, de mens geworden goddelijke voorzienigheid, voor de menigte. In beide lezingen zijn er mensen die twijfelen en mensen die geloven.
Voor ons is er vandaag ook de uitnodiging om te geloven in de goddelijke voorzienigheid en die werkelijkheid te maken in ons eigen leven.
We weten allemaal wat een voedselbank is. Wat er ook gebeurt, we moeten eten.
Hoe kunnen we er voor zorgen, dat alle mensen van een rijk land als Nederland iedere dag het een en ander te eten hebben? Om nog iets verder te gaan... Hoe kunnen we er voor zorgen, dat alle mensen van de hele wereld iedere dag te eten hebben?
Als we hierbij stilstaan, zouden we heel zwaarmoedig kunnen worden. Waarom lukt het ons niet om hierin verandering te brengen? Misschien denken sommigen van ons dat we een veel te klein geloof hebben of misschien zijn er onder ons, die zich schuldig voelen omdat zij met geloof om iets hebben gebeden en er is niets gebeurd of de situatie is precies hetzelfde gebleven en toen dachten ze dat ze misschien met te weinig geloof hebben gebeden. Maar in feite moet ons geloof wachten met geduld en het geloof van ons allen moet werkelijkheid worden. Ons geloof en dat van alle anderen moeten samen komen. Met andere woorden: het is erg belangrijk, dat we onze ogen en ons hart openen voor de behoeften van onszelf en anderen. We mogen niet vergeten, dat we als Christenen een andere Christus voor onze naasten moeten zijn. Elisa kijkt met net iets andere ogen naar de impasse van teveel mensen en te weinig brood. Hij lacht: “Eten zullen ze en overhouden.” Jezus test zijn vrienden op hun manier van kijken en reageren. Ze maken een kostenplaatje van hoeveel mensen er zijn, wat ze hebben en wat het zou kosten om iedereen ook maar een klein stukje te eten te geven en ze komen er niet uit. We moeten de doorbreking van een impasse niet van onze portemonnee verwachten. De vrienden van Jezus schuiven een kind met vijf broden en twee visjes naar voren als een bewijs voor het tekort. Voordat dit kind van zijn verbazing bekomen is, is het delen begonnen en vertegenwoordigt dit kind met zijn schaars aanbod een geloof dat wil werken; er is niet alleen genoeg, er is zelfs overvloed.

De manier van kijken van Elisa en Jezus is een wonder, want door hun kijken naar de werkelijkheid bleek die anders te zijn dan wat vele andere mensen zagen. Een zuster catecheet in Aruba vertelde dat toen dat jongetje eenmaal had gezegd dat hij vijf broden en twee visjes had, de andere mensen ook ineens bedachten, dat ze nog wel het een en ander bij zich hadden en vanaf dat eerste moment van delen bleek er zoveel te zijn, dat er overvloed was.
Egoïsten hebben te kort, delende mensen hebben genoeg en zelfs overvloed.
Elisa en Jezus hebben de mensen bij hen geleerd anders te kijken. Alles wat je erover zou kunnen zeggen schiet te kort. Alleen beelden zoals in deze verhalen van schaarste overlopend naar overvloed riepen er iets van op.
Mensen die echte aandacht geven, die houden van mensen, die hebben anders leren kijken. Zij leren ons om in schaarste overvloed te zien, als we er samen onze schouders onder zetten. Profeten zijn mensen die hebben leren kijken met andere ogen. Elisa liet mensen eten en ze hielden over en Jezus zei: “Haal de overgebleven brokken op”. De verhalen van vandaag nodigen ons uit om te kijken en te handelen. Als je het goed doet dan verandert er veel. De schaarste kan een overvloed bevatten. Dat gebaar van breken en delen herhalen we steeds weer.
Geloof hebben dat God zal geven wat we nodig hebben of zelfs voor dingen, die andere mensen nodig hebben, zorgen voor twee uitnodigingen waar we vandaag mee te maken krijgen. Nu we deelnemen aan deze Eucharistieviering
krijgen we het grootste geschenk van de goddelijke voorzienigheid en mogen we God danken voor al die keren dat Hij gereageerd heeft op onze behoeften..., maar ook mogen we God danken voor al die keren, dat wij zover zijn gegaan, dat we de handen, de voeten en het hart van de goddelijke voorzienigheid waren en het een en ander voor andere mensen hebben kunnen doen.
Als we brood delen, dan verandert de werkelijkheid niet, maar dat opent voor ons wel de deur naar een nieuw begin. Het zet ons op de weg om niet bang te zijn voor geven en nemen, om grenzen over te gaan, om misschien wel onmogelijke dingen te zeggen, te denken en te doen, om in schaarste overvloed te ontdekken.
Mogen wij allemaal kijken en geloven zoals zoveel goede mensen voor ons dat deden en zoals zoveel goede mensen het samen met ons doen, want laten we eerlijk zijn: wij zijn allemaal goede mensen, maar we kunnen nog beter worden. Amen.

18e zondag door het jaar: Exodus 16, 2-4,12-15; Johannes 6, 24-35
5 augustus 2012, André Lascaris OP

Wanneer wij een ontmoeting hebben met ons onbekende mensen, dan gebruiken we vaak de woorden ‘ik ben’: ik ben die en die, ik ben leraar, ik ben een verpleeghulp, ik ben de oudste hier, of de jongste. Dat ’ik ben’ zegt iets over je identiteit en over de betekenis die je kunt hebben voor een ander. Als je zegt ‘ik ben leraar Engels’, dan geef je al aan: indien nodig, kan ik jou Engelse les geven. Zeg je, ‘ik ben Pietersen’ dan geef je aan: ik ben bereikbaar.
Maar we zullen niet gauw iemand tegenkomen die zegt: ‘ik ben het brood van het leven’, d.w.z. ‘ik ben voor jou brood om te eten, ik ben brood dat niet vergaat, ik ben brood om jouw honger te stillen. We zouden erg verbaasd zijn als iemand dat tegen ons zou zeggen.
Jezus zegt dit wel, Hij staat daarbij in een bepaalde traditie. Hij heeft 5000 mensen te eten gegeven met vijf gerstebroden en twee gedroogde vissen. Dat wordt gelegd naast het verhaal van het manna dat aan Israël in de woestijn werd gegeven, Dat verhaal leefde onder zijn tijdgenoten. Velen zagen in dat ‘manna’ een beeld, een teken van de wet die zij moesten volgen, de wet van Mozes. Tegelijk leefde de verwachting dat wanneer de Messias zou komen, de koning die Israël zou bevrijden uit alle nood, er opnieuw manna zou neerdalen op de aarde. Je zou verwachten dat Jezus hier geschilderd zou worden als een nieuwe Mozes of als de schenker van het brood. Maar dat gebeurt niet. Allereerst wordt Mozes minder belangrijk gemaakt: niet Mozes, maar mijn vader, God, heeft het manna geschonken. Vervolgens is Jezus zelf het brood. Brood om gegeten te worden. Dat is een bijna intieme uitdrukking.
Hoe eten we het brood dat Jezus is? Het ‘eten van Christus’ doe je wanneer je gelooft dat Jezus van God komt, en wanneer je je toevertrouwt aan hem, erop vertrouwt dat hij de weg ten leven is, de zin van het menselijk bestaan. Dat vertrouwen moet uitgedrukt worden in lichaamstaal – we zijn immers lichamelijk. Allereerst denken we dan aan de eucharistie, wanneer wij brood en beker delen. In dat delen, in dat gehele ritueel van samen bidden en zingen, van brood en wijn ontvangen, eten we Christus, en worden we één met hem. Bovendien horen wij de verhalen die over hem staan opgeschreven, de woorden die van hem zijn doorgegeven. We ademen zijn woorden in, we drinken ze in, we eten ze op. Zij worden een deel van ons, wij worden een onderdeel van hen.
Betekent dit dat we onze identiteit verliezen? Neen, zoals wij het zelfde voedsel delen en eten, maar toch ieder van ons zichzelf blijft, zo ook is het met het eten

van Christus. Wij maken zijn woorden tot de onze, we delen brood en wijn, en zij versterken ons in al het goede waartoe wij in staat zijn We worden geen duplicaten van Jezus, maar ons doen en laten wordt geïnspireerd door Christus. We worden gelijkvormig aan Christus. We worden gelijk hem. We worden zo, evenals Jezus, brood voor de wereld, brood voor anderen. Ons voorbeeld, ons leven, kan anderen ertoe brengen eveneens zich toe te vertrouwen aan Jezus en zijn woord en zijn brood te eten.
Waarmee worden we gevoed als we zijn brood en zijn woord eten? We worden gevoed met antwoorden op onze levensvragen. Waartoe leven we? Is het alleen om het brood te eten dat vergaat of de wijn die alleen voor een korte tijd vrolijk maakt? Allereerst dat God ons het bestaan gunt. De zin en het doel van het leven is de liefde, de ervaring dat anderen je het leven gunnen en dat je anderen het leven mag gunnen. Anderen het leven gunnen betekent het dagelijks brood delen, maar niet alleen het brood, ook de zorgen, het verdriet, de pijn, ook de vreugde, de genezing, het heel worden.
Deze liefde is sterker dan de dood, is onvergankelijk. Ook wanneer je lichaam bezwijkt, blijft de liefde bestaan. Ze geeft het richting aan je leven, ze geeft inzicht in waar het hier en nu om gaat.
Vele mensen stellen de vraag – vaak niet hardop aan ons, maar alleen aan zichzelf - Hoe bewijs je dat Jezus, of de liefde de zin is van het leven? Hoe bewijs je dat de liefde sterker is dan de dood? Geef ons een teken.
Ze verwachten misschien iets overweldigends, iets wat groot en duidelijk is. Maar het teken is het leven in liefde zelf. Degene die zo leeft, ervaart van binnenuit dat het leven heel is, zin en richting heeft. Jezus geeft zijn leven voor anderen waarmee hij uitdrukt dat je leven geven voor een ander de hoogste vorm van liefde is. Het leven vanuit het eten van Christus is zelden overweldigend. Meestal gaat het om de kleine gebaren en simpele woorden van troost, bemoediging en bevestiging.
We zijn hier deze zondag om ons te voeden. Ons te voeden met het woord dat hopelijk vandaag levendig genoeg is om ons leven te schenken. En we delen brood en wijn en drukken daarmee uit dat delen het middelpunt is van het leven, de zin van ons bestaan.
Wie ben ik? Wie bent U? We mogen tot elkaar zeggen: ik wil in de naam van Jezus voor jou brood en woord zijn, ik gun je het bestaan en zeg je dat dit leven eeuwig leven is.

St Dominicus, Lucas 9,57-62
8 augustus 2012, Henk Jongerius OP

Als er één ding helder is in de woorden van Jezus vandaag, dan is het wel dat het leven in zijn navolging radicaal en onvoorwaardelijk is: niet omzien naar de doden die begraven moeten worden of afscheid nemen van je vaderhuis! Neen, het enige wat telt is wat er in het hier en nu gedaan moet worden: het verkondigen van het Koninkrijk van God.
Die radicaliteit zien wij op een aantal momenten in het leven van Dominicus zelf: wanneer hij getroffen is door de honger en armoe van de mensen verkoopt hij al zijn boeken, een voor hem zeer kostbaar bezit. Later, als hij met zijn bisschop Diego getroffen is door de geloofsarmoede van de Katharen, zal hij gaandeweg zijn oude bestaan als kanunnik achter zich laten om zich geheel te wijden aan de prediking, en tenslotte zien wij in hem het verlangen om zijn leven te gaan wijden aan de Osmanen, iets wat er niet van gekomen is.
Niet omzien naar wat geweest is, maar met een open oog en oor de aanwezige werkelijkheid van mensen naar je toe laten komen en dan gaan doen wat er gedaan moet worden. Dat was voor Dominicus ten diepste een dienst aan de Kerk die hem lief was en waar hij zijn leven aan wijdde.
Als wij ons vandaag afvragen wat dat alles voor ons als Dominicaanse mensen te betekenen heeft, dan zou je ervan mogen zeggen dat het ons op geen enkele manier past om met nostalgie naar het verleden te kijken waarin wij als provincie vitaal en talrijk in aantal waren, of terug te verlangen naar een kerkgemeenschap als in de dagen van het rijke roomse leven.
Die buitenkant kan niet de maatstaf zijn van ons denken over Dominicaans leven nu, maar het moet gaan om die oorspronkelijke bezieling om in de navolging van Jezus te staan ter wille van het Rijk Gods.
Wij zullen ons moeten bezinnen op de werkelijke noden van onze tijd waarin het individualisme en materialisme mensen de ogen hebben gesloten voor waar het werkelijk op aan komt: dat mensen in hun eigen waardigheid en op een rechtvaardige manier de wereld zouden bewonen!
Het is de Schrift die ons hart en onze denkkracht elke dag opnieuw wil bezielen om woorden en daden te vinden die dat perspectief van een goede aarde dichterbij brengen en laten zien.

Op die manier kunnen wij mensen nabij zijn en een richting wijzen aan hen die zoeken naar de wezenlijke waarden in hun leven en samenleven.
Dat zijn er veel, binnen en buiten de kerkgemeenschap: zij verlangen naar levende woorden, een verkondiging die van binnenuit komt en door het hart is heengegaan. Zij verlangen naar een gemeenschap waarin zij zich bij elkaar geborgen weten en hun namen met respect en eerbied genoemd worden.
Vanuit de verstilling van het gebed en de meditatie zullen ons de woorden gegeven worden die aansluiten bij de vragen van mensen in onze tijd en daar ook daadwerkelijk van getuigen in een samenleven als broeders dat aanstekelijk en aantrekkelijk is voor anderen.
Ons gemeenschappelijke leven moet ons dierbaar zijn als een plaats waar de waarachtige liefde voor elkaar, binnen en buiten de gemeenschap, elke dag opnieuw geleerd kan worden als de grootste rijkdom van ons leven, zoals in het boek van de Handelingen staat: ‘zij hadden alles gemeenschappelijk en zo getuigden zij van de opstanding, van een nieuw leven’.
Laten wij met elkaar volharden op de weg die Dominicus ons voorging en zo een bijdrage leveren aan de Kerk in onze dagen opdat de Naam van God genoemd en geëerd wordt in onze wereld en mensen verzameld worden tot een gemeenschap van solidariteit, zorg en liefde voor anderen.
Om het met de vertaling van psalm 133 te zeggen:
Alleen kan ook
met twee is beter,
twee of drie
met twaalf
of zeven maal zeven
eendrachtig.

Je wast de piekharenhoofd
je haar wordt zacht
je wrijft de zalf erin
het druipt over je konen

19e zondag door het jaar: 1 Koningen 19,4-8; Johannes 6,41-51
12 augustus 2012, Ernst Marijnissen OP

We zijn er inmiddels aan gewoon geraakt dat we de zondagse kerkdienst niet meer aanduiden als de heilige mis maar als eucharistie. Eucharistie betekent dankzegging. De vraag is dan wel: waarom en waarvoor zeggen we eigenlijk dank? Vervolgens noemen we de eucharistie vaak het geheim van ons geloof. Over welk geheim gaat het dan wel? Brood en wijn, die veranderen in het lichaam en bloed van Christus? We omgeven de eucharistie met eerbied en het heeft er minstens de schijn van dat dit kerkelijk bijeenkomen en vieren het hoogtepunt is van ons geloof en het belangrijkste wat de Heer Jezus ons gegeven heeft. Hij heeft immers gezegd: ik ben het brood dat uit de hemel is neergedaald!
Het zesde hoofdstuk van Johannes, waaruit ik u voorlas, begint met het verhaal over de zogeheten broodvermenigvuldiging. Dat verhaal is het plaatje dat dient om het onderricht van Jezus, dat na dit verhaal volgt, enigszins zichtbaar te maken. Dat plaatje zet alles op zijn plaats. Er zijn een heleboel mensen. Ze hebben naar Jezus gezocht. Ze willen hem horen want hij zegt behartigenswaardige dingen over onze wereld. Het is laat geworden. Ook Jezus’ leerlingen zijn erbij. Ze zeggen tegen hem: het is laat. Je hebt nu wel genoeg gepreekt, stuur ze naar huis, dan kunnen ze daar hun avondmaal eten. Jezus zegt: waarom geven júllie hun niet te eten? Ze zeggen: er is te weinig. Er loopt ook een kind rond. Dat heeft vijf kadetjes en twee visjes in zijn handen. Asjeblieft, hier is eten. Zo zijn kinderen, geen probleem. Maar de leerlingen hebben hun telmachines al aan het werk gezet en stellen kort en krachtig vast: dat is te weinig, het is eigenlijk niets voor zoveel mensen.
Laten we erbij gaan zitten, stelt Jezus voor, en dan delen we wat er is. Dat gebeurt. De mensen delen wat ze hebben en er is meer dan genoeg.
Als we het plaatje bekeken hebben volgt de uitleg, een hoofdstuk lang. Om die uitleg te begrijpen is het verstandig het volgende te weten. Johannes begint zijn evangelie als volgt: In het begin was het Woord. En het Woord was bij God. En het Woord was God. En dat Woord is vlees geworden. Het spreken van God is geen hemelhoog gemurmel, maar is spreken en daad tegelijk. Gods spreken kent geen manipulatie. En als God spreekt wordt dat woord vlees, dat wil zeggen dat Gods spreken belichaamd wordt. Het wordt mens, dus zicht- en hoorbaar. Maar in wát voor mens dan wel? Johannes vertelt dat Jezus zo ’n belichaming van Gods spreken en doen is geworden. Als je aandachtig toeziet hoe Jezus spreekt en handelt, hoe hij omgaat met zijn medemensen en de zelfbewuste leiders van zijn kerk, ga je begrijpen wat in ons leven hout snijdt, wat er toe doet. Er komt van deze hele menselijke samenleving namelijk niets terecht als je niet bereid bent je voor je medemensen in te zetten zoals Jezus heeft gedaan. Je kunt God tot de dooddoener van alle dooddoeners verklaren, je mag van mening zijn dat de mens alles tenslotte zelf kan oplossen, de geschiedenis toont aan dat het niet waar is. Wie eerlijk naar onze wereld durft te kijken moet vaststellen dat er nog nooit zoveel armen, hongerlijders, vluchtelingen en ontheemden, zieken en verslaafden, martelingen, bedrog en graaizucht zijn geweest als in onze dagen. Wij vinden van alles en nog wat uit, en zeggen dan: dat is vooruitgang. Maar alles heeft ook zijn keerzijde. Hoe mooier en geraffineerder onze technische spulletjes en spelletjes hoe groter de criminaliteit, hoe gemener het virus. Hoe meer we ons beveiligen hoe bedreigender de omgeving wordt. Hoe meer we praten over ons milieu hoe meer de mens zijn eigen nest blijft bevuilen.

Dáárom (!) spreekt God. Daarom wordt dat spreken belichaamd in mensen. Daarom zet Jezus de mensen eerst bij elkaar in het gras. Samen picknicken. Wat hebben we bij ons? Wat is onze bagage? Laten we het delen. Doen we dat niet dan lijdt een hele groep mensen honger. Als een deel van de mensheid zich van de goede spullen van de aarde meester maakt verandert het in kwaad en boosheid. Pas als we delen is er voldoende. Dan helpen we elkaar, worden elkanders hand en hart. De ander is geen object, geen voorwerp of middel meer om je eigen winst te verzekeren. Andermans rug is geen opstap meer naar je eigen podium. We kopen niet langer land, huis en bedrijf van anderen op om ons er zelf mee te verrijken, ongeacht of de ander nog voldoende heeft om redelijk van te kunnen leven. In het plaatje is het gras het beeld van een wereld, die niet ván maar vóór ons is. Maak het je gemakkelijk zegt Jezus. Dat betekent voor mij dat je jezelf niet moet volproppen met een vijfgangen diner en daarna zeggen dat de hongerlijders maar harder moeten werken. Want dan maken we het ons juist niet gemakkelijk. De samenleving wordt alleen maar complexer, minder overzichtelijk en transparant, en de tegenstellingen nemen als maar toe.
Het kind in ons plaatje steelt natuurlijk de show. Het zegt gewoon: dit hebben we. Het zegt niet dat is natuurlijk op de lange termijn onvoldoende en we moeten plannen hoe we het redden. Het kind vertrouwt op wat het ziet. Mensen en nog eens mensen. Mensen bij elkaar. Ze verkeren allen in dezelfde situatie, al denken ze van niet. Het is al laat geworden, zegt het verhaal. Dat geldt voor iedereen! Dat betekent: het is al ver met de wereld heen. Stuur ze naar huis, zeggen de leerlingen. Ieder voor zich en God voor ons allen. Neen, zegt Jezus: jullie moeten ze te eten geven en niet het bos in sturen. Dan steek je je kop in het zand. Breng de mensen bijeen. Ontspannen in het gras, zonder graaizucht, zonder vermeend eigenbelang. Dan komt het goed met deze wereld. En de vraag, als alles is voltooid, luidt niet: ben je zondags naar de kerk geweest? Heb je eucharistie gevierd? Heb je het juiste Tafelgebed gebeden? Je hebt toch geen vrouwen tot priester gewijd? Heb je je aan de pauselijke onfeilbaarheid onderworpen?
In het laatste onderricht van Jezus in het evangelie van Matteüs staat duidelijk waar het om draait.. Heb je de zieken bezocht en de gevangenen? Heb je de hongerlijders te eten gegeven? Heb je de slachtoffers van droogte laten drinken? Heb je erop toegezien dat ieder mens voldoende kleding en een veilig verblijf en zinvol werk heeft gehad? Wat je aan de kleinste der mensen aan goeds hebt gedaan, met hen gedeeld, dat heb je allemaal voor mij gedaan. En dan zegt God in dat onderricht: jullie, die zo hebben gehandeld, ga binnen in mijn koninkrijk. Dat betekent: als jullie dat echt hebben gedaan is de wereld gered. Jullie zijn mijn beeld en gelijkenis geworden. Ik zal er zijn voor jullie is mijn naam. Ik was er voor de ander is jullie naam geworden. Zo schenk je elkaar het leven. Zo wordt je brood van de hemel. Brood dat uit de hemel is neergedaald, de belichaming van het Woord van God.. Dat dit mogelijk is dát is het geheim van het gelóóf, dat wil zeggen van onze hoop, ons vertrouwen, want de wereld kan het niet waar maken. Het lukt haar niet. Dat we zó kunnen en mogen geloven stemt tot dankbaarheid. Dat geven we vorm in de Eucharistie.
We zeggen tegen God: dank je wel!