PREKEN VAN DE
DOMINICAANSE GEMEENSCHAP TE HUISSEN: door het jaar 1 (B)
4e
zondag door het jaar: Deuteronomium 18,15-20; Marcus1,21-28
|
29
januari 2012, Henk Jongerius OP |
Soms
lees je woorden en verhalen uit de Bijbel die je op
een bijna beklemmende manier de realiteit van de dag voor ogen stellen.
Ik heb dat gevoel vandaag weer, zeker wanneer ik denk aan de manier
waarop bisschoppen met regels en voorschriften menen te moeten omgaan.
Ik denk dan een het verbod om nog langer te functioneren van een
pastoraal werker omdat hij het evangelie had gelezen en gepreekt had
tijdens een eucharistieviering, terwijl dat alleen aan priesters is
voorbehouden!
Maar gelukkig zijn wij vandaag in Kafarnaum, wat betekent
‘huis van de vertroosting’ en horen wij daar hoe
wij met die actualiteit moeten omgaan.
Mozes horen wij de belofte ontvangen dat het ’t volk nooit
zal ontbreken aan profeten. Dat zijn mensen die ons de oude woorden van
de Schrift vóór spellen, dus nog eens helder voor
ogen stellen op deze dag en in deze omstandigheden. Vandaar dat in
Israël gezegd wordt dat het word ‘alle dagen
nieuw’ is, dat het zijn zeggingskracht in telkens nieuwe
situaties zal laten ondervinden.
Dat is nu precies wat er gebeurt in de synagoge waar Jezus het woord
neemt. Kennelijk weet Hij de woorden zo dicht bij de mensen te brengen
dat zij ze als nieuw en verrassend ervaren en geladen met een gezag dat
zij niet aantreffen bij de Schriftgeleerden van hun dagen.
Door zijn woorden gaat het visioen van de wereld zoals die van meet af
aan bedoeld is weer leven, wordt weer aantrekkelijk en een uitdaging
voor mensen om te leven naar de woorden die overgeleverd zijn. Van al
die oude woorden horen wij Jezus zeggen dat zij kort samengevat worden
in de woorden uit het boek Leviticus ‘Je zult je Heer, je
God, beminnen met geheel je hart en al je krachten en je naaste die is
als jij’. De Joodse denker Heschel zegt dat
uiteindelijk alle
|
voorschriften
en
geboden tot doel hebben om ons mensen van liefde te maken die
fijngevoelig zijn voor gerechtigheid. Dit is een prachtig en bevrijdend
perspectief! Geen wonder dat de toehoorders van Jezus er enthousiast
over waren, maar niet allen!
Er is ook een ander soort mens aanwezig, horen wij. Hij doorziet wat de
consequenties zijn van Jezus’ woorden en zegt ‘wat
heb je met ons te maken!’ Een boze geest heeft hem bevangen,
staat er, maar het zijn vaak die kwade machten die ons duidelijk maken
waar het werkelijk om gaat: om geboden en letterknechtschap of om de
ware vrijheid van Gods kinderen. En met dat laatste is geen
willekeurige vrijzinnigheid bedoeld, maar een leven in vertrouwen op de
profe-tische woorden van de Schrift die ons de goede weg wijzen. Het
gaat niet om de sabbat, - om Jezus zelf te citeren, - maar om de mens
die heer is van de sabbat. De nadruk leggen op recht – ook
kerkelijk recht – verwordt tot onrecht als het concrete
mensen met hun vragen niet meer ziet staan. Wat bedoeld is als gezag op
grond van de woorden van het evangelie verwordt dan tot het uitoefenen
van macht en de onderwerping van mensen daaraan. Daarom moet die kwade
geest tot op vandaag weggejaagd worden: ga heen!
Er zal altijd die spanning zijn tussen het handelen volgens de regels
en het geluk van mensen dat op het spel staat. Laten wij ons houden aan
de woorden van de profeet, het mensenkind uit Nazareth en in zijn
navolging leven, elke dag opnieuw. Wij zullen dan ervaren dat wij tot
waarachtige vrijheid geroepen worden, niet tot slaafse gehoor-zaamheid,
maar tot mensen voor wie liefhebben het laatste en belangrijkste woord
is. Laten wij elkaars gezicht opdelven en tot nieuwe mensen worden, in
Gods naam!
|
5e
zondag door het jaar: Job 7,1-4+6-7; Marcus 1,29-39
|
5
februari 2012, Ernst Marijissen OP |
Het
eerste wat Jezus onderneemt nadat hij de eerste
leerlingen heeft geroepen is een bezoek aan de synagoge van
Kafarnaüm. Het is sabbat. Zijn gehoor is enthousiast over zijn
preek en laat dat duidelijk blijken. Maar temidden van de gemeente is
ook een mens, die door een onreine geest is bezeten. Hij weet alles van
Jezus af. Klaarblijkelijk is hij een goed theoloog of schriftkenner.
Maar desondanks roept hij uit: ” wat wil je van ons, Jezus
van Nazaret? Kom je ons te gronde richten? Ik weet wie je bent: de
heilige van God!”. Je houdt het eigenlijk niet voor mogelijk!
Hoe kan nu iemand in één adem Jezus de heilige
van God noemen én zeggen dat hij ons te gronde komt richten?
Dit moet wel een bijzonder boze geest zijn. Deze geest staat zich
zó voor op zijn rechtgelovigheid en recht van spreken, dat
ze doof is geworden voor het levende woord van God. Dat woord is geen
verleden tijd. Het is een levend woord en wordt zo een bedreiging voor
de zelfverzekerdheid van de gemeente en een rem op haar
zelfgenoegzaamheid. Zo’n onreine geest kan niet door de kerk
en ook niet door haar leiders zelf worden uitgebannen. Kerk en
kerkleiders kunnen zichzelf niet uitbannen, zich niet van deze onreine
geest bevrijden. Deze geest is namelijk onrein omdat zij het symbool is
van hun eigenbelang. Daarom moet juist déze kwade geest
worden uitgebannen door iemand, die boven kerk en kerkleiders staat.
Jezus is de eerstgeborene van een nieuwe schepping en gaat als het ware
aan kerk en kerkleiders vooraf. Dat is een opvallende daad van Jezus.
Zonder de geest van het oprechte horen kan Jezus zijn leerlingen niets
leren. Hij neemt hen mee naar een nieuwe wijze van kerk-zijn en laat
hen zien, dat een leerling eerst moet worden bevrijd van de arrogantie
van het zeker weten. Ook moet de zelfvoldaanheid worden ontmanteld,
waarmee wij ons van Jezus meester maken door leeruitspraken en rituele
voorschriften. De hoorders in de synagoge, de kerk, zijn verbaasd en
enthousiast: “een nieuwe leer”, zeggen ze,
“heel anders dan die van het boekje”. Reeds daar,
lang geleden in die synagoge, blijkt de schare, zoals de evangelisten
de gewone mensen vaak noemen, meer bij de tijd dan haar kerkelijke
leiders.
Pas als dit woord geklonken heeft en de geest zijn werk gedaan,
verlaten ze de synagoge en gaat Jezus met Johannes en Jakobus naar het
huis, waar Simon en Andreas wonen. De broers hebben Jezus uitgenodigd,
want de schoonmoeder van Simon Petrus is ernstig ziek. Nu moet ik
eerlijk toegeven, dat ik de tekst een beetje verdraaid heb. Het lijkt
zo logisch, dat ze Jezus hebben uitgenodigd, maar zo staat het er niet.
Marcus zegt letterlijk: “ze komen de synagoge uit en terstond
ging hij (Jezus) naar het huis met de zieke schoonmoeder. Waarom
terstond, waarom zonder uitnodiging en waarom die zieke schoonmoeder?
In de Schrift is een naam belangrijk. De naam vertelt wie je bent en
waarvoor je staat. Jezus betekent: redding is de Heer. Vanaf het eerste
begin van Jezus' optreden laat Marcus zien hoe die naam redding is de
Heer te werk gaat. Hij veegt eerst de synagoge, de kerk, schoon. Als je
mensen gaat redden moet je dwingelanden en hen, die te hard en te veel
praten, verwijderen. Zij belemmeren namelijk de goede communicatie en
verstandhouding tussen mensen. Jezus begint daarmee - let wel! - op de
sabbat, want die dag moet je heiligen. De sabbat heilig je, zuiver je,
als je mensen eerst de ruimte geeft om met elkaar te leven en voor
elkaar zorg te dragen. Niet door te roepen wat wel en niet geoorloofd
is.
Vervolgens gaat Jezus naar een gewoon mensenhuis. Hij doet dat
‘terstond’ na de dienst in de synagoge. In dat huis
van mensen ligt namelijk een zieke vrouw. Wat Jezus heeft gedaan in de
synagoge, namelijk de geloofsgemeenschap reinigen van een onreine en
boosaardige geest, is veel meer dan een louter liturgische handeling.
Het is de aanduiding van wat in de wereld van mensen moet gedaan
worden. Daar moet het kwaad in al zijn verschrikkelijke
verschijningsvormen worden uitgebannen. Wat tijdens de eredienst
gebeurt vraagt om directe aanpak. Eredienst is niet vrijblijvend en al
helemaal niet bedoeld om een uurtje prettig samen te zijn. Eredienst
roept op tot actie en daarom gaat Jezus na het verlaten van de synagoge
terstond naar het ziekenhuis.
De zieke wordt nader aangeduid als de schoonmoeder van Petrus. Zij is
dus van een oudere generatie dan die waartoe Petrus en de andere
leerlingen behoren. Die oudere generatie wordt beschreven als een zieke
vrouw. Zij is het beeld van de oude synagoge, waarin een onreine geest
de geloofsgemeenschap
heeft verziekt. Het moet in onze dagen helaas niet
zo moeilijk zijn om die verzieking met
|
ervaringen
en concrete
voorbeelden een helder gezicht te geven. Daarom is het van groot belang
te zien wat Jezus doet. Evenals in de synagoge, die Jezus en
zijn
leerlingen zo juist verlaten hebben, neemt hij ongevraagd het
initiatief en geneest haar. Ongevraagd en terstond. Hij heeft geen
verlof nodig en er is geen reden om te talmen of het wel gedaan moet
worden. Want zijn naam luidt: redding is de Heer. Tegenwoordige tijd!
Hij richt haar op en geeft aan zijn leerlingen, de jongere generatie,
een teken van bemoediging, dat de oude kerk weer gezond kan worden als
zij de manier van horen, zien en doen van Jezus volgt. Marcus zegt het
zo: “Jezus nam haar bij de hand, richtte haar op en zij
bediende hen”. Korter en kernachtiger kun je de dienst van de
kerk aan de samenleving niet beschrijven.
Maar er is nog meer. De genezen vrouw is
‘schoonmoeder’. Waarom is zij dat in ons verhaal?
Ze is geen bloedverwante. De kerk mag niet ten onder gaan aan inteelt
en bloedgroepen. Ze mag geen gesloten gemeenschap zijn en daarom is er
steeds nieuw bloed nodig, nieuw leven, nieuwe inspiratie. Zo blijft de
toekomst open voor iets nieuws. Een toekomst, die niet door een
generatie wordt gemaakt of vastgesteld, die niet door haar wordt
bepaald maar die zij van Godswege ontvangen. De kerk
hééft de toekomst niet, ze ontvangt deze, steeds
weer.
Enige weken geleden werd op de Duitse televisie een eucharistieviering
uitgezonden. Deze vond plaats in een zorgcentrum in Wenen. De zaal,
waar waarschijnlijk op andere tijden koffie werd gedronken, naar mensen
gekeken en vooral over mensen gepraat, bingo gespeeld en feest gevierd,
was op een frisse manier aangekleed tot een stemmingsvolle
gebedsruimte. Allemaal oude mannen en vrouwen, waarvan velen invalide
waren. Ze zongen dat het een lieve lust had onder de bezielende leiding
van een klein gemengd bejaardenkoor. De wijbisschop van Wenen, ook geen
jonge man meer, ging voor, geassisteerd door een hoogbejaarde rector.
Hij leek een beetje op mij. Jongeren waren in geen velden of wegen te
bespeuren.
Ik heb het zo aangezien en ik vond het ontroerend. Ik moest denken aan
Abraham en Sara, die door God de woestijn werden ingestuurd. Zij waren
op dat moment kinderloos. Ze konden niet vermoeden dat het land,
waarnaar ze op weg waren, eens door een volk, hun nageslacht, bewoond
zou worden. Toen God hen beiden de woestijn in stuurde waren er geen
jongeren. Zij moesten op weg, twee oude mensen, en zij geloofden dat
God hun een toekomst zou geven.
Ik moest denken aan al die oudere mannen en vrouwen, die tijdens
zeventig jaar communistische dictatuur in Rusland het geloof hebben
bewaard en bleven bidden in hun kerken. En toen iemand tegen kardinaal
Alfrink de opmerking maakte, dat er geen jonge mensen in die kerken
kwamen, heeft hij geantwoord: “maar juist zij hebben het
geloof bewaard en vertrouwd op Gods toekomst”. Toen de
dictatuur was verdwenen liepen de keken vol. Vol met jonge mensen!
Ik zie die schoonmoeder wel zitten. Zij vertegenwoordigt een kerk, die
Jezus wil dienen. Een kerk met een nieuw gezicht en een fris elan.
“De koorts was geweken”, zegt Marcus in zijn
verhaal. Aan de leerlingen geeft Jezus dus een duidelijk signaal, alsof
hij zeggen wil: jullie zijn nu met weinigen. Een kleine kudde. Jullie
tijd zal komen. Nu zijn het woord en de daad aan de ouderen, die de
kerk willen vernieuwen en in hun samenkomsten, vieringen, gesprekken en
studie elkaar vasthouden als eens Abraham en Sara hand in hand zijn
gegaan. Gods naam luidt: Ik zál er zijn. In de geschiedenis
en in de toekomst zal deze naam vorm krijgen in een andere: redding is
de Heer. Hier en nu, zelfs als die plaats tijdelijk op een woestijn
lijkt. Een eenzame plaats, waar wij, evenals Jezus en zijn leerlingen,
verblijven om er te bidden. Ongevraagd zal Jezus op het juiste moment
ook ons zeggen: “Laten we ergens anders heen gaan zodat ik
ook daar kan verkondigen”. De wereld rondom wacht op ons
opdat haar boze geesten worden uitgebannen.
Daarom blijven we vol goede moed. Wij volgen geen leer, geen boek, geen
reglement, geen systeem, geen katechis¬mus of welk document dan
ook, maar de persoon, die met de naam Jezus wordt aangewezen: redding
is de Heer! Je staat paf en misschien ben je verbijsterd als je dat in
een mens beleeft. En samen met de toehoorders in de synagoge van
Kafarnaüm, op die sabbat lang geleden, zullen we ons verheugen
en verwonderd zijn.
|
6e zondag door het jaar: Leviticus
13,1-2+45-46; Marcus 1,40-45
|
12
februari 2012, Antoon Boks OP |
Vanuit
onze kapel gaan twee mensen van onze communiteit
na afloop van de Eucharistieviering het Lichaam van Christus naar
zieken brengen. Een kapelganger doet dit soms voor drie mensen. In
andere kerken is het een hele ceremonie. Vrijwilligers komen naar voren
en krijgen ieder een schaaltje om die naar familie of vrienden te
brengen, terwijl anderen naar verzorgingstehuizen of zelfs een lokale
gevangenis gaan.
Wij geven wel altijd heel bewust aan dat we tijdens onze viering ook
denken aan de mensen die via de radio meevieren. Dat geldt ook voor de
zegen, want zij horen ook bij ons.
Die thuisblijvers horen er echt bij. Als mensen ziek zijn of niet
fysiek bij ons kunnen zijn, dan mogen ze zich door ons niet
buitengesloten voelen. In hun eenzaamheid zouden zij zich vergeten
kunnen voelen, niet alleen door de gemeenschap, maar zelfs door God,
daarom zeggen we steeds weer, dat we ons hen herinneren en missen.
Jezus is steeds weer aanwezig voor ons allen. Daarom vertellen we onze
broeders en zusters (en dat kunnen ze ook zelf horen), dat wij steeds
weer voor hen bidden, want zij delen met ons het Woord van God bij onze
viering.
In tegenstelling tot wat ik zo juist beschreef, kan de lezing van
Leviticus ruw klinken, een wrede praktijk uit een primitieve tijd. Het
moest op melaatsheid van toepassing zijn, maar wegens hun gebrek aan
medische kennis, werd om het even welke huidkwaal of uitslag ook
melaatsheid genoemd. De mensen uit die lang vervlogen tijden vreesden
melaats te worden want zij hadden geen medicijnen om het te behandelen.
Daarom moest volgens Leviticus iemand met melaatsheid buiten het kamp
zijn woonplaats zoeken.
De Israëlieten geloofden dat ze kinderen waren van God die
heilig is. Daarom willen zij ook zelf heilig zijn. Voor hen betekende
heiligheid dat ze geestelijk en lichamelijk zonder smet waren. Daarom
sloten zij van hun gemeenschap iedereen uit die zij besmet achtten. Die
uitsluiting had ontzettende gevolgen in de oude tijden. Zonder familie
of gemeenschap kon je niet leven. Uitgestoten worden uit een
gemeenschap was een doodsvonnis.
Deze verbanning van de melaatsen uit de samenleving betekende ook dat
ze niet samen met de gemeenschap God konden aanbidden. Op die manier
waren ze niet alleen lichamelijk maar ook geestelijk bezoedeld. Zij
waren levende doden. Zij voelden zich buitengesloten door de mensen en
daarom waarschijnlijk ook door God.
Dat is ook de manier waarop sommige van onze ernstig zieke of
gehandi- capte medemensen zich kunnen
voelen. Daarom vind ik het zo fijn,
dat wij deze
|
mensen steeds
weer in onze liturgie betrekken. De
sacramentele aanwezigheid van Jezus maakt ons één
gemeenschap. Maar die
aanwezigheid kunnen we ook tastbaarder maken door deze mensen te
bezoeken. Wij kennen die tastbare aanwezigheid ook in evangelieverhalen
als die van vandaag.
In plaats van achteruit te lopen, weg van de melaatse die hem
benaderde, voelde Jezus medelijden met hem en raakte hem aan. Hij
overbrugde de afstand tussen schoon en besmet, tussen respectabele
insiders en de buitenstaanders, die we niet hoeven te respecteren. Toen
Hij dat deed, handelde Hij met het gezag van God. Wie is deze God die
Jezus openbaart? Deze God is niet alleen de God van de “gave
mensen”, maar zeer zeker ook van de arme en de
buitenstaander; de God die zieken en buitengesloten mensen bereikt om
ook hen er bij te laten horen en te laten zien, dat ze deel uitmaken
van hun familie en van de gemeenschap.
Na het evangelieverhaal van vandaag gehoord te hebben kunnen wij ons
afvragen: hoe reageren wij op zieke mensen? Hoe bakenen wij de
maatschappij af? Wie noemen wij normaal of abnormaal? En hoe behandelen
wij hen? Ik hoor in het huidige politieke -niet zo subtiele - debat
soms belachelijke uitspraken over bepaalde groepen mensen. Men spreekt
op de gekste manieren over hen. Wij kunnen dan het medische probleem
van melaatsheid opgelost hebben, maar er is nog steeds sociale en
geestelijke melaatsheid om ons heen. En onze moderne melaatsen worden
net zo goed buitengesloten als degenen over wie wij vandaag in de
Bijbel hoorden.
Markus vertelt ons dat Jezus door medelijden voor de melaatse werd
bewogen. Jezus toonde hartstochtelijk dat Hij tegen menselijk lijden en
de oorzaken daarvan was. Het verhaal nodigt ons uit om niet op een
afstand te blijven staan, maar spoort ons aan om net als Jezus de
handen uit te steken en hulp te bieden aan mensen die lijden.
Vanaf de schepping zijn alle mensen al kinderen van God maar door ons
doopsel werden we dat op een speciale manier. Wij zijn en blijven
gereinigd van onze geestelijke melaatsheid: de zonde. Zonde breekt de
gemeenschap af. Daarom mogen we Jezus benaderen en Hem vragen onze
zonde te vergeven zodat we vernieuwd terug kunnen naar onze gemeenschap.
Net zoals de genezen melaatse worden wij steeds weer opnieuw geroepen
om te vertellen van onze ontmoeting met Christus. Wij kunnen aan zieke
en andere zorg nodig hebbende mensen vertellen dat zij en wij kinderen
zijn van dezelfde Vader en over een paar weken kunnen we in ons
vastenproject proberen om al zijn het maar een paar mensen in Ecuador
te helpen.
|
7e zondag door het jaar: Jesaja,
43,18-25; Marcus 2,2-12
|
19
februari 2012, André Lascaris OP |
Velen
van ons hebben die ervaring gehad. Je weet: ik
moet naar een specialist, enje meldt je bij de assistente."Tja,
mijnheer, mevrouw, over vier weken is er een plekje vrij, of over twee
maanden, dan ... neen, eerder niet, er is een menigte
vóór u die al heeft ingeschreven". Of je staat op
een vliegveld. Dan moet je je ticket omruilen of iets dergelijks. En
voor de balie staat een lange rij. Die mensen zijn niet van plan jou
voor te laten gaan. Ze staan misschien wel onder dezelfde druk als jij.
Je kunt het gevoel hebben dat je in een hopeloze situatie verkeert.
Daar gaatje vliegtuig. Of erger, je moet heel lang in onzekerheid
verkeren, terwijl je gezondheid op het spel staat.
In zo'n hopeloze situatie bevinden zich de vier mannen en de lamme. De
weg naar redding is afgesneden door de menigte. Er is geen doorkomen
aan, de toegang tot Jezus is geblokkeerd en we kunnen wel raden dat
noch beleefde verzoeken, noch ellebogenwerk iets uithalen. Ze volgen
een eigen weg; geen horizontale, maar een verticale. Zoals Jezus zelf
'uit de hemel is neergedaald uit de hoogte, zo daalt de verlamde neer
uit de hoogte. Hun geloof, hun vertrouwen is groot. Geloven hier is
geen opzeggen van een formule, maar een doen. Ze overwinnen een
geweldig obstakel: de vijandige menigte.
Dan zegt Jezus: "kind, je zonden worden je vergeven". De verlamde heeft
een groot obstakel overwonnen. Maar kennelijk is dit niet het enige
obstakel. Hij heeft kennelijk gezondigd en dus andere mensen schade
toegebracht. Hij heeft hen geblokkeerd, is voor hen een obstakel
geworden, en zo is hij ook voor zichzelf een obstakel geworden. Hij
heeft door schade te brengen aan anderen, ook zichzelf geblokkeerd, de
vrije toegang tot anderen en tot zichzelf. Zijn verlamdheid is het
beeld van een mens die zichzelf zo heeft vast gezet dat hij nergens
meer naar toe kan: zijn relaties met anderen zijn verbroken, en die
anderen zijn misschien zelf ook verlamd geraakt. De vier mannen hebben
hem geholpen om de blokkade van de menige te overwinnen. Jezus neemt de
andere blokkades weg: hij opent de mogelijkheid via hem met anderen in
contact te komen. Dat betekent een nieuwe begin, een nieuwe wereld,
zoals de profeet Jesaja zegt. Hij legt de man geen boete op die hij
eerst moet vervullen, hij veroordeelt hem niet, hij hoeft geen offer te
brengen in de tempel. Ook dat sluit aan bij de tekst van Jesaja. Deze
stelt vast
|
dat
de offers God niet verheerlijken. Ze zijn ook niet
beslissend. God wist de zonden van mensen uit zonder offers te eisen,
meeloffers en wierook.
De schriftgeleerden
zijn geschokt. Ze hebben een heel systeem vanuit de bijbel ontwikkeld
waardoor zonden vergeven kunnen worden en blokkades kunnen worden
weggenomen, zoals dat later ook in de Kerk zal plaatsvinden. De schade
moet financieel hersteld worden. Er moet compensatie voor het ondergane
leed betaald worden en er moet een offer gebracht worden. Jezus stelt
al die voorwaarden niet. Hij vraagt zelfs niet naar berouw, Hij heeft
oog voor deze mens in nood, die zwak is als een kind en maakt hem vrij.
"Neem je bed op en ga naar huis." Het verleden wordt niet veranderd,
dat sjouw je altijd met je mee. Maar dat verleden is nu draagbaar
geworden. Het is niet meer een geweldig gewicht dat de verlamde
neerdrukt en verhindert dat hij in beweging komt, maar hij is vrij om
zijn slachtoffers te benaderen, om zich te bezinnen op dat verleden en
de consequenties op zich te nemen.
We staan vlak voor de veertigdagen tijd, de tijd van voorbereiding op
Pasen. We kunnen ons herkennen in de verlamde man, of in zijn dragers
of in Jezus of ook in de schriftgeleerden. We kunnen mensen zijn die
best bereid zijn om hen die in onze ogen gefaald hebben of die ziek
zijn te accepteren, maar ze moeten dan wel voldoen aan onze
voorwaarden. Wij kunnen als de dragers zijn die anderen die totaal
vastgelopen zijn in hun leven en alleen staan, nabijheid bieden, ze
bevrijden uit hun isolement, en een weg voor hen banen. Wij kunnen zelf
verlamde mensen zijn die zich geblokkeerd voelen en die blokkades niet
alleen kunnen doorbreken. We kunnen zelfs als Jezus zijn: de zwakheid
van de ander zien en de blokkade doorbreken zonder eisen te stellen. We
kunnen ook de slachtoffers zijn die hier niet genoemd worden, maar die
nu mogen verwachten dat de dader alles zal doen op zijn beurt blokkades
weg te nemen genezing, heelheid aan te bieden. En we kunnen ons
aansluiten bij die menigte die aanvankelijk elke toegang blokkeert tot
Jezus, tot genezing en tot nieuw leven, maar die nu ze de verlamde man
in beweging zien komen God verheerlijkt, van een vijandige groep mensen
een kerk, een gemeente wordt, omdat ze zien waartoe geloven kan
inspireren en dat geloven mensen vrij kan maken. We kunnen ons op deze
zondagochtend in elk geval bij hen aansluiten en eucharistie vieren,
dankbaarheid vieren.
|
Drie-eenheid:
Deuteronomium 4,32-40; Matteus 28,16-20
|
3
juni 2012, Antoon Boks OP |
De
lezing uit Deuteronomium heeft vandaag een paar
vragen, maar het zijn retorische vragen, want de vragensteller weet het
antwoord en weet ook dat de toehoorder het antwoord weet: “Is
er ooit zoiets groots gebeurd of is er ooit iets dergelijks
gehoord?” Je kunt volgens mij van de vraagtekens beter
uitroeptekens maken, want ze drukken bewondering en verbazing uit. Is
er vroeger zoiets groots wel gebeurd? Heeft ooit een God geprobeerd
vanuit een ander volk een volk uit te kiezen door middel van
beproevingen, bijzondere tekenen en wonderen? Het zijn geen vragen,
maar extatische verklaringen van geloof en vertrouwen.
We hebben wel een heel aparte God, die er voor zorgt dat we hier
uitroeptekens kunnen plaatsen in ons geheugen en onze gevoelens.
Het moet voor ons allemaal duidelijk zijn dat die God zowel in de hemel
hierboven als hier op aarde aanwezig is. Er is geen ander. Als we dat
eenmaal weten, dan krijgen we te horen hoe we op deze God moeten
reageren, wat we moeten doen om die God te eren. Daarom kunnen we de
tien geboden, die vlak achter deze tekst komen, ook niet zien als een
lijst van wat we niet mogen doen, maar meer als een aanwijzing hoe we
kunnen beantwoorden aan de liefde van God, onze beschermer, die ons
leidt en kracht geeft. God zwijgt niet, maar spreekt vanuit het vuur en
wij hebben het gehoord en staan klaar om er op te antwoorden. Wat een
genot, dat onze God genadig en trouw is.
Vandaag vieren wij geen dogma, maar het hart van ons geloof: in
Christus hebben wij een speciale verhouding met God, zijn wij kinderen
van God en zo samen de erfgenamen met Christus. Wij hebben geen
onpersoonlijke en verre God, want God is onze Vader die ons een
verlosser heeft gezonden en die ons tot zijn kinderen heeft aangenomen.
We kunnen steeds weer opnieuw zeggen: Wat een feest! En dan kunnen we
dat feest ook vieren.
In onze wereld zijn er heel wat mensen die zeggen, dat het heel
belangrijk is in welk land of in welke familie we zijn geboren om te
komen tot succes. Als we die bepaalde karakteristieken bezitten, dan
zijn we binnen, anders horen we bij de grote massa. Maar dat is niet
waar: wij zijn allemaal kinderen van God, waar we ook vandaan komen en
wat we allemaal ook bereikt hebben. Wij zijn kinderen van God, door God
in Christus geschapen in de kracht van de Heilige Geest. Als kinderen
van God worden wij bewogen door de Geest om te leven en daarom ook de
anderen door de ogen van God als onze broers en zusters te zien.
|
Toen
er op allerlei
plaatsen steeds meer mensen ook buiten de Joodse gemeenschap volgeling
van Jezus werden omdat ze geloofden in Jezus Christus kwamen er onder
de leerlingen meningsverschillen. Ook wij blijven voor de uitdaging
staan om op onze eigen manier te geloven in Jezus Christus en dat
geloof te beleven in een multiculturele wereld. Daarom zullen onze
uitdrukkingen van geloof en liturgie niet overal hetzelfde zijn.
We weten dat het ook op ons slaat als op het einde van het evangelie
volgens Matteus Jezus zijn volgelingen uitstuurt om alle mensen Zijn
volgelingen te maken. Daarom moeten we proberen te leven in openheid
zonder grenzen. Er zijn geen eerste of tweede klas volgelingen van
Jezus. Er mag geen onderscheid in ras, geslacht, leeftijd of geld zijn.
Wij zijn allemaal gedoopt tot volgelingen en zijn uitgenodigd om samen
een Christelijke gemeenschap te vormen.
Hoe weten we dat we geluisterd hebben naar de verkondiging van Jezus?
Dat weten we als we leven als zijn volgelingen, als mensen die van God
houden en die liefde tonen door van onze naaste te houden. Ons
geloofsbelijdenis is een ja zeggen tegen God.
In de lezing van het evangelie van vandaag neemt Matteus ons weer mee
naar Galilea waar de meeste leerlingen geroepen zijn. We zijn weer op
een berg en daar gebeuren de belangrijke Bijbelse dingen. Om even een
paar te noemen: de Bergrede, de gedaanteverandering en nu zijn laatste
verschijning.
Die lezing begint als een gewone verrijzenisverschijning. Jezus
verschijnt aan de discipelen; zij realiseren zich dat Hij het is en
aanbidden Hem, maar zij twijfelden toch. Maar dan geeft Christus zijn
leerlingen de opdracht om alle naties tot zijn leerlingen te maken en
hen te dopen in de naam van de Vader, van de Zoon en van de Heilige
Geest en hen te onderwijzen al wat ze van hem hebben gehoord.
Door ons doopsel ervaren wij --- die Jezus niet persoonlijk gekend
hebben--- hoe we een gelovende gemeenschap kunnen worden. We hebben de
opdracht gekregen om te preken. Bekering en doopsel zijn belangrijk,
maar dat is niet alles. We moeten verder gaan en leven als volgelingen
van Jezus die weten, wat God in ons leven betekent. Het evangelie
volgens Matteus eindigt met de belofte van Jezus aan zijn leerlingen om
met ons te blijven tot het einde van de tijden. Mogen wij in ons leven
van elke dag uitstralen dat we daarvan overtuigd zijn.
|
Sacramentsdag:
Exodus 24, 3-8; Marcus
14, 12-16. 22-26
|
10
juni 2012, Theo Koster OP |
In
het boek
Exodus wordt verteld, dat een van de vele goden die er destijds waren,
net zoals nu er vele goden zijn, dat er één God
is die
zich het lot van een volkje in diepe ellende heeft aangetrokken. Dit
volkje van niets ontkwam uit de greep van de machtige farao in Egypte.
Niet op eigen kracht. Zij ervoeren hun vrijheid als een bevrijding, als
iets wat hen overkomen was. De God die hun ellende gezien en gehoord
had, IK ZAL ER ZIJN was er inderdaad. Niet als een almacht die
ingrijpt, maar als een moeder die een lichtje voor je brand, zeker als
je het moeilijk hebt.
Deze God sluit een verbond met zijn volk. Verbond is een belofte,
waarin God zichzelf verplicht zijn uitverkorenen te begunstigen. Het
verbond is geen leer, geen contract, maar een verplichting die een
sterkere op zich neemt ten aanzien van een zwakkere. De zwakke
verplicht zich recht te doen aan deze Ene en aan diens mensen. Recht
doen aan dit verbond is geen kwestie van offers brengen.
Er worden stieren geslacht. Hun bloed wordt voor de helft uitgegoten
over een altaar, dat God vertegenwoordigt, en over het volk. Hiermee
wordt de verbondsgemeenschap een feit.
Jezus bekrachtigt deze gemeenschap in een maaltijd. Soms hoor je
zeggen, dat Jezus is geofferd om ons opnieuw met God te verzoenen.
Alsof God een tiran is die zit te wachten op dit offer. Er wordt
inderdaad ook in het evangelie geslacht, geen stieren, maar een lam.
Dit lam is geen offer. Het brengt ons terug in het boek Exodus. Daar
moest in de nacht van de bevrijding een lam geslacht en gegeten worden,
om kracht op te doen voor de vlucht uit Egypte. Iets van het bloed van
het lam moest op de deurposten gestreken worden, opdat zij gespaard
bleven voor de plaag die de Egyptenaren zou treffen. Het lam is hier
dus een uiting dat deze God van Israël doet, wat Deze in de
eerste
lezing op zich heeft genomen: opkomen voor zijn volk.
Het is geen toeval dat op de dag waarop dit herdacht werd met het
slachten van een lam, Pasen, de laatste maaltijd van Jezus met zijn
leerlingen plaatsvindt. Jezus wordt in de traditie soms vergeleken met
dit lam. In hem hebben mensen redding ervaren. In zijn leven werd
zichtbaar dat God zijn mensen niet in de steek laat.
Jezus zendt twee van zijn leerlingen vooruit en vertelt hen, wat zij
aan zullen treffen en wat zij moeten zeggen en doen. Daarmee maakt de
verteller, Marcus, duidelijk, dat Jezus uitstekend weet wat hem te
wachten staat, en dat hij vrijwillig zijn lijden en dood tegemoet gaat.
Omdat dit van God moet? Nee, nogmaals: God is geen almacht die je met
offers bedwingen kunt. Omdat God dit wil? Ja, maar dit willen moet je
dan wel goed verstaan. God wordt, met name bij Johannes,
vaak
|
aangeduid
met
liefde. Wie die liefde ervaart kan niet anders dan zelf liefdevol
handelen, Gods wil doen. Dat zien we Jezus in zijn leven doen.
Dat de consequentie van die liefde de dood zou zijn werd al snel
duidelijk; dit noem ik de tragiek van ons leven. Om zichzelf en de God
in wie hij vertrouwde niet te verloochenen, ging Jezus dit lijden en
sterven niet uit de weg. In de laatste maaltijd van zijn leven maakt
Jezus nog eens duidelijk wat hem bezielt. Het is Pasen, en dan denk je
direct aan de bevrijding uit Egypte, aan die ene God die doet wat geen
enkele god eerder deed en doet: omzien naar en opkomen voor een volkje
van niets. Dan neemt Jezus het brood, zoals hij zo vaak gedaan had,
zegent het, haalt er zo uitdrukkelijk de God van het verbond bij,
en deelde het uit met de woorden: neemt, dit is mijn lichaam. Daarna
nam hij de beker, spreekt het dankgebed uit, en zegt dan: dit is mijn
bloed van het verbond, dat vergoten wordt voor velen.
Als het al niet duidelijk was dan kan nu niemand meer twijfelen: hij
weet dat hij vermoord wordt, en dat zijn bloed mensen zal verbinden.
Logisch is dit niet. Logisch zou zijn dat hij zijn naderende dood uit
de weg zou gaan. Zijn handelen komt uit liefde voort, En de God die hij
liefhad liet hem niet in handen van de dood. Dat heeft vele mensen
verbonden en doet dit nog steeds, als wij in de Eucharistie, het
Avondmaal dit gedenken. Door een verbond met ons aan te gaan heeft God
zich verplicht ons te begunstigen. De Enige schiep een liefdesruimte,
waarin mensen niet de maat wordt genomen, zich niet hoeven te bewijzen,
maar de moeite waard zijn puur en alleen omdat God van hen houdt. Wie
zegt dat hij in deze God gelooft, en Jezus was daarin heel helder, kan
niet anders dan mensen liefdevol, dus met respect tegemoet te treden,
ongeacht of deze mensen dit in jouw ogen verdienen of waard zijn.
Dit is van een andere orde dan begrijpen en logisch denken. Nog anders
zal ik proberen dit te verduidelijken. Als ons iets goeds overkomt
hebben we de neiging te zeggen: waaraan heb ik dit te danken? Als ons
ziekte, dood of andere ellende overvalt neigen we naar de waaromvraag:
waarom moet mij dit overkomen? Waarom grijpt God niet in, laat God dit
toe? Antwoorden op deze vragen krijg je niet, en als je ze krijgt moet
je ze wantrouwen, want logische antwoorden zijn er op deze levensvragen
niet. In plaats van het waarom of waaraan doen we er goed aan als ons
goed of kwaad overkomt ons te verwonderen, goh, of te verbijsteren, hoe
is dit mogelijk, steeds weer opnieuw. Dan is de kans groot, dat je een
glimp te zien krijgt van Degene op wie Jezus vertrouwde. En vervolgens
weet je vanzelf, hoe te handelen: liefdevol, Jezus achterna, wat er ook
gebeurt.
|
11e
zondag door het jaar: Ezechiël 17,22-24 ; Marcus 4,26-34
|
17
juni 2012, Henk Jongerius OP |
Wij
hebben hier in huis regelmatig gesprekken met scholieren en daarbij
stellen ze steevast de vraag wat voor een beeld of je van God hebt. Ik
antwoord dan dat ik eigenlijk geen vast omlijnd beeld van God heb en
lijk dan op een joodse rabbi die op een vraag wie of wat God is nooit
zal antwoorden met een theoretisch antwoord maar zal zeggen:
‘er was eens…’ Hij vertelt een verhaal
en daarin wordt dan invoelbaar dat je over God alleen maar kunt spreken
in beelden en gelijkenissen. Dat is precies wat wij vandaag ook Jezus
horen doen als hij spreekt over het rijk van God: Hij sprak
‘tot hen in gelijkenissen en zonder gelijkenissen sprak hij
niet tot hen’.
Veel mensen voelen zich pas veilig en goed als er helder omschreven
geloofswaarheden worden verkondigd zodat je weet waar je aan toe bent.
Geloven bestaat er voor hen in dat de catechismus met zijn vragen en
duidelijke antwoorden een betrouwbaar richtsnoer voor hun leven is. Het
geloof speelt zich voor hen vooral af als een overtuiging, waarover je
met elkaar van mening kunt verschillen.
Maar een mens is meer dan zijn verstand, leven is groter dan definities
en waarheden. Als ik probeer iets over echt leven te vertellen, heb ik
niet veel aan theorieën, maar zoek ik mijn toevlucht bij
beelden en verhalen die iets oproepen van wat wij beleven. De kracht
van beelden en gelijkenissen is dat zij ons betrekken bij wat er gezegd
wordt want zij willen ons binnenvoeren in de manier waarop God met
mensen omgaat en in dat doen gaan wij iets vermoeden van wie Hij voor
mensen is. Door gelijkenissen wordt ons duidelijk gemaakt dat het niet
om een theorie gaat maar over een gebeuren waarin wij betrokken worden.
In de lezingen van vandaag gaat het over een akker die zonder dat wij
het zien vruchten gaat voortbrengen. De kracht die dat bewerkt heeft
met God te doen en zijn bekommernis om ons.
|
Willen
wij ons daaraan toevertrouwen? Laten wij ons opnemen in dat wonderlijke
gebeuren van God die zich onder ons kenbaar wil maken?
Geloven heeft niet op de eerste plaats te maken met wát wij
geloven, maar dát wij ons toevertrouwen aan het werk dat God
onder ons wil doen.
Het woord dat gesproken wordt en daar ons beaamd betekent het werken
van God ter wille van ons. De profeet Ezechiël tekent dat heel
erg mooi als hij zegt dat God zelf een stekje plant dat zal uitgroeien
tot een boom waarin de vogels hu nesten bouwen.
Geloven betekent dat je je opent voor wat er stilzwijgend onder ons
gebeurt. Daarvoor is het nodig dat wij luisterende en ontvangende
mensen worden die verder durven kijken dan onszelf zoals wij gezongen
hebben: ‘Overal zijt Gij onzichtbaar gegeven, sprekend nabij,
de stilte verwacht U’. Geloven is vragen om open geademd te
worden en dat wij zelf Gods aarde worden waar gerechtigheid en vrede
opbloeit in onze harten, in onze daden en woorden. Dat is het Rijk Gods
waarvoor geen andere woorden zijn dan gelijkenissen en beelden, het
Rijk van God waarin wij een plaats en verantwoordelijkheid krijgen om
de aarde te maken tot een huis van vrede.
Wij geloven niet in waarheden of dogma’s, wij geloven in een
God die ons de aarde geeft en kracht in ons wekt om al doende mensen
van liefde te worden voor wie niets onmogelijk is. Het betekent
vertrouwen op de werkzame aanwezigheid van een God die het werk van
zijn handen niet verlaten zal, vertrouwen op de Naam ‘Ik zal
er zijn’ zoals een kind vertrouwt op de aanwezigheid van zijn
vader of moeder als het leert lopen en zijn weg in het leven vinden.
Wie op Hem vertrouwt zal niet beschaamd worden, maar vruchten dragen
tot in zijn ouderdom. Zo kan ons eigen leven een gelijkenis worden, een
beeld van God. Dat moge ons diepste vreugde zijn, al onze dagen.
|
Geboorte
Johannes de Doper: Jesaja 49,1-6 Lucas 1,5-17
|
24
juni 2012, Antoon Boks OP |
Het
is gemakkelijk om te zien waarom de lezing van
Jesaja en als aanvulling ook het evangelie voor het feest van vandaag
werden gekozen. Bij het beschrijven van zijn eigen roeping zou Jesaja
voor Johannes de Doper en om het even welke profeet die door God werd
geroepen kunnen spreken. Dat geldt ook voor elk van ons wanneer het
ogenblik in ons leven komt dat wij geroepen worden om een standpunt in
te nemen over wat juist is of een woord van troost mogen spreken voor
iemand die door problemen getroffen is.
Door ons doopsel zijn wij geroepen om zoals de oude liturgie dat zegt:
priester, profeet en koning te zijn. Het feest van vandaag herinnert
ons aan die roeping van ons tot profeet. De woorden van de roeping van
Jesaja tellen niet alleen voor hem. Ook wij zijn geroepen om profeet te
zijn; misschien niet zo duidelijk als Jesaja of Johannes de Doper, maar
toch… Wij kunnen de beschrijving van wat een profeet moet
doen halen uit de autobiografische en poëtische beschrijving
van Jesaja.
De profeet realiseert zich dat hij werd geroepen. De betekenis van deze
roeping was belangrijk omdat hij net als andere profeten niet altijd
zou spreken om anderen te troosten. Hij zou ook een scherp zwaard
moeten zijn en door zijn woorden anderen tegen zich in het harnas
jagen. Profeten worden geroepen - zij zijn geen buitenstaanders.
Kritiek op de status quo in de eigen gemeenschap zou er voor zorgen dat
hij niet alleen weerstand zou ondervinden van zijn eigen mensen, maar
zelfs aan zichzelf zou gaan twijfelen. Hoe zou het mogelijk zijn dat
twijfel geen deel uitmaakte van het leven van een profeet wanneer zelfs
degenen die het dichtst bij hem of haar stonden zich tegen hem
verzetten en zich van hem af keerden?
Alle mensen die in Jezus geloofden zagen Hem als een profeet als
Jesaja. Hij sprak woorden van troost en genezing voor allen die kritiek
ondervonden van de politieke en vooral ook van de godsdienstige
gezagsdragers. Zijn profetische opdracht ontmoette net als dat het
geval was bij de profeten die hem voor kwamen weerstand en Hij leed
door toedoen van de godsdienstige leiders. De volgelingen van Jezus die
op zijn uitnodiging in gingen en bereid waren om het kruis op te nemen
en Hem te volgen konden geen andere behandeling verwachten van hen die
de teugels van macht in handen hadden.
Johannes de Doper was de voorloper van Christus. Zijn rol als profeet
was in de lijn van Jesaja, maar in die van Elia. Hij zou als profeet
gedood worden, maar niet voordat Hij de aandacht van velen op Jezus had
gericht. Na dit gedaan te hebben zal Jezus die aandacht overnemen. Maar
het zou niet lang duren voordat Jezus zelf als profeet aan zijn einde
zou komen.
Met de geboorte van Johannes wordt een heel belangrijke gebeurtenis van
de geschiedenis aangekondigd. Johannes zal de komst van de Messias
aankondigen. Als profeet van God deed hij dat op zijn manier.
Die ommezwaai begint als een bejaard paar in een ver dorp een kind
krijgt. Het verhaal van onze verlossing begint met een oudere vrouw die
zwanger is in een kleine stad. Deze onbelangrijke mensen hebben geen
macht, maar zij zien de hand van de God aan het werk.
Aan een kind zijn naam geven is vooral in een klein dorp een
belangrijke
|
gebeurtenis.
De mensen staan klaar om op hun traditionele
en bekende rituele manier
aan het werk te
gaan. Zij verwachtten dat het kind de naam van zijn vader krijgt.
Maar Elizabeth dringt er op aan dat hij Johannes (God genadig is) wordt
genoemd, want die naam was door de engel aan zijn vader Zacharias in de
Tempel aangekondigd. Wanneer de buren bezwaar maken en verklaren dat ze
verwachten dat hij naar zijn vader zal worden genoemd schrijft
Zacharias: Hij zal Johannes worden genoemd. Wie is hier de baas? De
ouders werden verondersteld de naam van hun kind te kiezen, maar God
leidt van het begin tot het eind de Blijde Boodschap en Hij heeft een
heel goed plan!
Toen de engel de zwangerschap van Elizabeth en de naam van Johannes aan
Zacharias in de tempel aankondigde, had die zijn twijfels. Laten we
eerlijk zijn: hij en zijn vrouw waren bejaard. Om een einde aan die
twijfel te maken bracht de engel Zacharias tot zwijgen. Nu bij de
besnijdenis schrijft Zacharias: Johannes is zijn naam. Onmiddellijk
daarna werd zijn mond geopend en zijn tong bevrijd. Er kwam een einde
aan zijn stilte die al die vele maanden van Elizabets zwangerschap
duurde en het goede nieuws van Gods daden kan weer worden aangekondigd.
Die lofpsalm van Zacharias staat niet meer in de lezing, maar wij
proberen ze iedere morgen te bidden om ons aan te sluiten bij de lof
aan God voor alles wat Die in het leven van alle mensen, dus ook in die
van ons heeft gedaan. Dat geldt zeker ook voor al die keren dat we
dachten dat we wel wisten hoe het zou aflopen en we weer eens een keer
ontdekten welke genade God voor ons in petto heeft.
De lezing van vandaag eindigt met het opgroeien van het kind tot de dag
van zijn prediking in Israël. De woestijn was de traditionele
plaats voor profeten om zich in gebed en ascetische praktijken maar
vooral in stilte voor te bereiden op het verkondigen van het woord van
God dat richting aan het leven van mensen geeft. Johannes zal ook de
stilte doorbreken en zal zijn prediking beginnen door het aankondigen
van een doopsel van vergeving als voorbereiding op de door God gezalfde.
Na de stilte komen vruchtdragende woorden. De stilte van een gelovige
is een met hoop gevulde stilte, een wachten op het spreken van de Heer,
een wachten op de sprekende daden van God. Er zijn tijden in ons leven
dat we iets meteen moeten doen. Maar er zijn ook tijden dat wij beter
kunnen wachten en stil kunnen zijn om onze oren en harten open te
houden voor een profetisch woord.
Stilte is zeldzaam in onze wereld. Is het mogelijk onze oordopjes uit
te doen, de autoradio of de televisie uit te zetten, niet online te
gaan, maar te proberen om op de een of andere manier elke dag minstens
een paar ogenblikken stil te zijn. Misschien kunnen we zelfs proberen
iets te lezen uit de Bijbel.
Vandaag vieren wij de geboorte van een profeet Johannes de Doper, zijn
ouders verbraken hun stilte om aan te kondigen dat God genade is. Later
als hij volwassen is zal Johannes te voorschijn komen om aan te
kondigen dat er Een, die belangrijker is dan hij, zou komen. In stilte
leerde hij wat zijn profetische rol zou zijn. In stilte kunnen wij ook
onze profetische roeping leren en die daarna uitdragen. Amen.
|
13e
zondag door het jaar: Wijsh. 1,13-15; 2,23-24; Mk. 5, 21-43
|
1
juli 2012, André Lascaris OP |
Regelmatig
kunnen we op de radio een reclamespot horen,
waarin een bekende Nederlander, bijvoorbeeld dhr.A. Pechtold, met grote
nadruk zegt: ‘ik geloof in het leven
vóór de dood’.Vervolgens worden we
opgeroepen het Humanistisch Verbond te steunen. Pechtold zegt niet in
wat voor een leven hij gelooft: rijk, arm, in isolement, in
onderdrukking? Wel wordt gesuggereerd dat godsdiensten, met name ook
het christendom, vooral gericht zijn op - en geïnteresseerd
zijn in het leven na de dood.
Inderdaad zijn er stromingen, ook in het christendom, die alle aandacht
richten op wat zij noemen ‘het leven na de dood’ of
‘het eeuwige leven’.Maar de Bijbel, zowel Oude als
Nieuwe Testament, zijn volgens mij allereerst gericht op dit leven,
hier en nu, en wel op het goede leven voor allen. In het boek van de
Wijsheid wordt gezegd:‘God heeft de dood niet gemaakt en
vindt geen vreugde in de ondergang van hen die leven.’ God
staat aan de kant van het leven. De dood is een vijand.
De schrijver van het boek Wijsheid leefde een eeuw eerder dan Jezus of
misschien kort voor hem. Het was een moeilijke tijd. Israël
werd bezet door de Grieks sprekende koning van Antiochië, die
niets liever wilde dan dat het Joodse volk zou gaan assimileren en de
gebruiken en religieuze overtuigingen zou overnemen van de Grieks
sprekenden. Er werden vervolgingen opgezet. Volgens de schrijver van
het boek Wijsheid waren zij die de dood hadden uitgenodigd,
mensen:“die immers geen zin zien in het goede leven voor
allen. We bestaan bij toeval, zeggen ze, ons leven loopt op niets uit.
Laten we ons te goed doen en plezier maken. Onze kracht is de norm van
het recht. Wat zwak is, dient nergens toe. Laten we het zwakke maar
vernietigen” (2,1-20)
De dood van het goede leven komt van buiten, zegt het boek Wijsheid. We
kunnen onszelf ziek maken door ons eigen gedrag: - niet alleen denk ik
dan aan zaken als te veel drinken, drugs, te veel eten, maar je kunt
ook je leven vergallen door haat, jaloersheid en de drift altijd de
eerste te willen zijn. Toch ervaren we de dood als iets vreemds, als
komende van buiten. Ook als we zeggen dat de dood iets natuurlijks is;
dat de dood nu eenmaal bij het leven hoort en dat in de natuur alles
groeit, bloeit en afsterft; dat het menselijk lichaam zo ingewikkeld is
dat het niet vreemd is dat er dingen in ons lijf misgaan. En dat we dus
ziek kunnen worden en kunnen sterven. Toch blijft de dood een vijand.
Want God hoopt op onze blijvende vriendschap, de mens is zijn glorie op
deze aarde. God staat aan de kant van het leven.
|
In
het evangelie viert Jezus het leven en prijst hij hen die het leven
zoeken, niet alleen het biologisch leven, maar het leven met en voor
anderen.
Twee vrouwen, de een
twaalf jaar ziek, de ander twaalf jaar oud herinneren ons aan de twaalf
stammen van Israël. Zij vertegenwoordigen het joodse volk, dat
op zijn beurt ons vertegenwoordigt. De vrouw verliest voortdurend
bloed, het leven loopt uit haar weg. En in die tijd legde men een
verband tussen bloed en bloedvergieten, geweld. Men moet een dergelijk
vrouw schuwen. Wat een vreselijk leven, geen leven! Zij is onrein, mag
niet in de tempel bidden, niet met andere mensen in contact komen, ze
mag niet meelopen met de menigte, laat staan Jezus aanraken. Maar zij
doet dit wel, ze overtreedt de regels en Jezus prijst haar hiervoor.
Wie hem aanraakt, komt in contact met de bron van het leven. Zij was
levend dood, afgesneden aan het contact met andere mensen.
Het twaalfjarig meisje staat op de rand van de volwassenheid. Misschien
is ze ziek en gaat ze dood omdat zij de stap naar volwassenheid niet
kan maken: er gaat zoveel van haar verwacht worden als dochter van een
bestuurder van een synagoge, van een rijk man die gewend is ook zijn
dochter onder de duim te houden. Jezus richt haar op. Ze mag opgewekt
leven. Jezus interpreteert haar dood als een slapen, niet als iets wat
het einde is van het leven, maar als een deur waar je doorheen gaat aan
de hand van God die wil dat wij leven. Jezus gaat opvallend zakelijk
met dit gebeuren om. Hij heeft het niet over een leven na de dood, maar
hij vraagt dat haar omgeving haar te eten geeft.
Jezus nodigt ons uit hier en nu te leven. Niet in de zin van: we maken
er zoveel mogelijk van, het leven is snel voorbij, laten we er een
pretje van maken. Dat God niet de schepper is van de dood betekent dat
het leven hier en nu waard is geleefd te worden. Een leven, niet in
isolement, maar met en voor anderen. Dat er een eeuwig leven is, - dat
God een God van levenden is, bevestigt de waarde van het leven hier en
nu en van de verantwoordelijkheden die het met zich meebrengt. Het
wonderlijke is dat je zelfs in een situatie kunt belanden, zoals ook de
schrijver van Wijsheid en het leven van Jezus duidelijk maken, dat je
omwille van het goede leven dit leven moet opgeven.
We mogen geloven in het leven. Maar een leven met diepgang. Ik nodig u
uit om volop te leven, niet op een oppervlakkig niveau, maar op het
niveau dat je het leven eventueel moet opgeven vanwege het goede,
rechtvaardig leven voor allen. Wie daarbij in contact met Jezus komt,
bijvoorbeeld door zijn brood en wijn te delen, zal leven in eeuwigheid,
|
14e
zondag door het jaar: Ezechiël 2,2-5; Marcus 6,1-6
|
8
juli 2012, Paul Minke OP |
Jezus
had Nazareth verlaten om zich te laten dopen door
Johannes de Doper. Nu keerde hij na lange tijd weer terug in zijn
vaderstad, de stad van zijn jeugd. Intussen was er veel gebeurd. Na de
doop verbleef hij in de woestijn. Daarna nam hij zijn intrek in
Kafarnaum, sprak hij in synagogen in de omtrek, verwierf hij zich
leerlingen, genas zieken. En nu was hij terug in Nazareth. En ook daar
nam hij het woord in de synagoge en gaf er onder-richt. Jezus spreekt
ze toe op een wijze, die zijn toehoorders buitengewoon verbaasden. Ze
hoorden zijn woorden aan vol ongeloof en stelden zich vragen zoals:
Waar heeft hij dit vandaan, wat voor wijsheid is hem gegeven en dan die
machtige daden die door zijn handen tot stand komen? Terechte vragen,
zinvolle vragen maar zij openden de ogen van de aanwezigen niet: Dat is
toch de timmerman, de zoon van Maria. Wij kennen zijn broers en zussen.
De vraag wie hij nu is wordt ingevuld met wie hij voor hen was en
bleef: de timmerman. Hij moest zichzelf niets verbeelden alsof hij meer
zou zijn dan zij, een gewone mens.
De vraag wie Jezus is, is in het evangelie van Marcus dé
allesbeheersende vraag. Wanneer Jezus de storm op het meer heeft
bedaard met: "Zwijg, wees stil" zeiden de leerlingen tegen elkaar: Wie
is hij toch dat wind en water naar hem luisteren. Het antwoord horen we
aan het eind van het evangelie, n.b. van de honderdman, nadat hij
getuige was van Jezus' dood: Deze is waarlijk de Zoon van God.
Tot dat inzicht waren de Nazareners niet gekomen. Integendeel. Zij
namen aanstoot aan hem, aan zijn woorden, aan zijn daden, aan zijn
optreden. Zij waren niet bij machte achter die mens Jezus een profeet
te herkennen, Het ontging hen hoe kort bij huis, hoe nabij in Jezus
Gods heil was. Hoe kort dichtbij het goede nieuws was dat God zich om
hen allen bekommert. Jezus'gewoon-mens-zijn vormde een hindernis om in
hem te geloven. Het zo menselijke van Jezus verblindden hen. Zij
accepteerden hem niet. Hier is van toepassing wat Ezechiël God
hoorde zeggen: En of ze nu luisteren of niet, zij zullen weten dat een
profeet in hun midden is.
Het is, dunkt me, niet gepast u te vragen of u aanstoot aan Jezus
neemt. U accepteert hem wel. U komt hier samen om hem te gedenken. U
gelooft hem. U vertrouwt hem. U hoort van hem, over hem. U volgt hem.
Toch! Voor ons kan hij wellicht/soms ook niet meer zijn dan de
timmerman. Wij kunnen wellicht blijven hangen bij het o zo gewone van
Jezus, zijn kwetsbaarheid, zijn eenvoud, zijn onmacht, zijn
sterfelijkheid. Met het gevolg, dat wij hem mogelijkerwijs
zien als
|
een
mens die ooit geleefd heeft en vergeten dat hij met ons is tot aan
het einde van de wereld. Wij hebben dan niet in de gaten hoe kort bij
huis, ja binnen handbereik zijn heil is, zijn liefde, zijn
troost, zijn
hartverwarmende aandacht en zorg. Wij kunnen wellicht zo blijven hangen
bij het o zo gewone van Jezus dat wij niet de tekenen zien, waaruit nu
zijn zorg en liefde voor ons blijkt, waarin nu zijn wijsheid en
betrokkenheid, zijn aanwezigheid onder ons aan dag treden. Wij kunnen
wellicht zo blijven hangen bij het o zo gewone van Jezus, dat het ons
ontgaat, dat hij ons ook uitdaagt om recht te doen, vrede te stichten,
open te staan voor het goede onder ons en om het kwaad te bestrijden
dat mensen treft; dat hij ons uitdaagt zijn tekenen van goedheid,
liefde en zorg te zijn. Niet denkbeeldig is dat dan anderen aanstoot
nemen aan ons om onze woorden, om onze daden, om ons optreden omdat wij
ook maar doodgewone mensen zijn.
Zeker, het is niet zo gemakkelijk om in het gewone het bijzondere te
zien, in een timmerman een profeet, in een bouwvakker een wijs mens, in
een klusjesman of -vrouw een weldoener, in een kind Gods liefde. We
zitten vaak gevangen in clichés, vooroordelen en gevestigde
meningen, die ons verhinderen ons te verwonderen en echt te zien en te
horen en te verstaan hoe dicht bij huis, hoe kortbij Gods zorg en
bekommernis is. Alleen wie onbevangen in het leven staat, open staat
voor wat op hem afkomt, die is bij machte zich te verwonderen en te
roepen, waar heeft hij/zij het vandaan, wat voor wijsheid is hem/haar
gegeven, hoe de wonderen van zijn/haar hand? En daarin Gods hand te
zien, het zo bijzondere in het gewone.
Jezus vond geen geloof. En waar hij geen geloof vindt, is hij
machteloos. Jezus, zo staat er dan ook, kon geen wonderen doen. Zijn
woorden bleven onvruchtbaar, zijn boodschap werd niet gehoord. Hij
verwonderde zich erover, dat synagogenbezoekers zich niet konden
verheugen over wat hij zei en deed, over wat God door zijn hand tot
stand bracht. Maar het ontmoedigde hem niet. Het evangelie sluit met
het bericht: Jezus ging rond door de dorpen in de omtrek waar hij
onderricht gaf. Zoals Ezechiël wist hij zich gezonden tot de
kinderen van Israel, dat hij verzet kon verwachten maar niettemin voor
hen toch Gods profeet was. En nog steeds is hij de profeet onder ons en
laat hij van zich horen in de velen, die in zijn spoor verder gingen
door de eeuwen heen en nog steeds gaan. Jezus krijgt stem, een gezicht,
handen en voeten in gewone mensen, in wie de geest van het evangelie
tot volle wasdom is gekomen. Zo zal hij, hoe dan ook, het aanzien van
de wereld ten goede keren. Amen.
|
15e zondag door het jaar: Amos
7,12-15; Marcus 6,7-13
|
15
juli 2012, Theo Koster OP |
U
en ik geloven in God; anders waren we hier nu niet. U
en ik geloven ook, dat in Jezus het koninkrijk van God is begonnen, de
kern van het goede nieuws dat Jezus ons bracht en in hem tastbaar werd.
We gebruiken hetzelfde woord geloven in twee betekenissen.
Geloven in iemand wil zeggen, dat je hem of haar vertrouwt. Geloven dat
iets zo is wil zeggen, dat je denkt, vermoedt of beweert, dat iets zo
is. Vertrouwen is iets anders dan denken, vermoeden of beweren. Toch
gooien we die twee dingen in het woord geloven makkelijk door elkaar,
met soms rampzalige gevolgen.
Wij zijn niet de enigen noch de eersten die dit doen. Dat hoorden we in
de eerste lezing, waarin Amasja tegenover Amos staat. Amos is door God
gezonden naar het Noordrijk, waar de koning voor God een tempel heeft
gebouwd. Amasja is als priester in dienst van deze tempel, en meent
Amos de mond te moeten snoeren, zich verschuilend achter de koning. Het
Noordrijk was in die tijd zeer welvarend, maar de welvaart was ongelijk
verdeeld: een kliekje bezat vrijwel alles, het volk was arm en moest
zich met weinig behelpen. De tempel was er door de koning neergezet om
God te vriend te houden, om het goddeloos gedrag van de koning te
camoufleren.
Amos opent het volk de ogen voor deze wantoestand. Daarom moet hij weg,
en dat zal wel lukken, want Amos heeft enkel God op wie hij zich
beroept. Amos heeft niets om zich achter te verbergen. Zijn geloof in
God maakt hem vrij en tegelijk uiterst kwetsbaar.
Amasja weet, dat je van God niet leven kunt, en er moet brood op de
plank. Tussen Amasja en God staat de tempel met daarachter machtige
beschermheren. Amasja gelooft niet zozeer in God, maar in de tempel die
hem betaalt. Als priester zal hij dit wel ontkennen, maar u weet net zo
goed als ik, dat het priesterschap geen garantie biedt op een relatie
met God. Vele mensen geloven, dat priesters, bisschoppen,
kloosterlingen een bijzondere band met God hebben. Of dit werkelijk zo
is moet blijken.
Wanneer kloosterlingen zich verschuilen achter hun overste, priesters
zich verschuilen achter hun bisschop om gelovigen in het gareel te
houden, en bisschoppen achter de paus krijgen zij mijn vertrouwen niet.
Natuurlijk, het moet in de kerk geen zooitje worden, en de kerk is geen
democratie. Dat is maar goed ook. Als het om Gods wil gaat tellen niet
de meeste stemmen, maar de stem van hem of haar, die de ogen niet sluit
voor allerlei vormen van onrecht, maar zijn of haar stem verheft en
naar vermogen iets doet aan dit onrecht.
|
Dit
brengt ons bij het
evangelie. Jezus heeft vertrouwen in zijn leerlingen en zend hen uit om
te doen wat hijzelf deed: het goede nieuws verkondigen, mensen
bevrijden uit de ban van allerlei machten, en zieken genezen. De twaalf
deden dit en konden dit, omdat zij niets te verbergen hadden.
Wat ik hiermee bedoel? Oordeel zelf; uw relatie met mij verandert
vermoed ik direct, wanneer ik u ga toespreken met de handen in mijn
zakken of de armen over elkaar. Zo was het ook met de twaalf. Ze mogen
niets meenemen dan het allernoodzakelijkste. Dit stimuleert, dat hun
handen open blijven, open om te geven en te ontvangen. Hun taak is
mensen te bewaren voor het Rijk van God, dat komt. Wie hen niet
ontvangt krijgt geen donderpreek over zich heen. Natuurlijk niet. Hun
taak is mensen de ogen te openen voor Gods Rijk, in beweging te brengen
naar dat Rijk. Is men daarvan niet gediend, dan moeten de leerlingen
vertrekken en zij mogen zelfs het stof van die plek niet meenemen. Ze
zijn gezonden om te bevrijden en niet om hun gelijk te halen.
Ze worden twee aan twee uitgezonden. Elk moment merken en voelen, dat
je er niet alleen voor staat geeft kracht en behoed je voor
eigenwijsheid en gelijkhebberij. Ze hebben geen enkele macht, niets om
zich achter te verschuilen; vrij en ongebonden kunnen ze getuigen van
God, zoals Jezus zelf dat deed. We kennen dit uit ervaring; een mens
die niets te verliezen heeft straalt kracht en vertrouwen uit. Wanneer
er niets staat tussen jou en God, straal je Gods liefde en
onvoorwaardelijk nee tegen elke vorm van onrecht uit.
Dit roept de vraag op: hoe zit het tussen mij, tussen ons en God? Zijn
wij toegankelijk voor God, of staat er iets tussen? We geloven
allemaal, dat God bestaat. Dat klinkt mooi, maar aan dit geloof hebben
mensen in onze omgeving niets; en van dit geloven hebben mensen die
iets te verbergen hebben niets te vrezen. Riskant voor jezelf en voor
jouw omgeving wordt het pas, als ‘geloven dat’ zich
verdiept tot geloven in God.
Geloven in maakt een mens fier: hier ben ik voor Jou, God, zoals jij er
bent voor ons. Geloven in maakt je vrij en ongebonden; niemand en niets
kan je dwingen je ogen te sluiten voor wat niet kan, voor wat
onmenselijk is. Geloven in maakt kwetsbaar; je kunt je nergens achter
verschuilen en hebt geen enkel wapen in handen. Je moet het doen met
God, en God grijpt nooit direct in.
God gaf ons zijn vertrouwen. Aanvaarden we dit geschenk of laten we het
liggen? Een alternatief zie ik niet…. Vertrouw ik en zet ik
in wie ik ben… of ga ik voor zekerheid, pin ik mij vast op
wat ik ben?
|
16e zondag door het jaar: Jeremia
23,1-6; Marcus 6,30-34
|
22
juli 2012, Ernst Marijnissen OP |
Als
ik de lezing van het evangelie, die we zojuist
hoorden, een titel zou moeten geven dan kies ik voor rustig maar, begin
opnieuw! Er wordt namelijk verteld dat Jezus de leerlingen mee wil
nemen naar een stille plaats om uit te rusten. Uit te rusten waarvan,
denk je. Het antwoord is niet moeilijk: ze zullen bijkomen van hun
eerste zending, hun eerste werkopdracht. Jezus heeft zijn leerlingen
namelijk naar de steden en de dorpen van Israël gestuurd. Wij
noemen dat de eerste zending. Daarmee moet het werk van Jezus'
leerlingen beginnen. Niet direct de wijde wereld in, maar
eerst binnen een begrensd en vertrouwd gebied, dat wordt aangeduid als
Israël. Israël is en was het volk van God, het volk
van het verbond met een uitdrukkelijke opdracht tot redding van onze
samenleving. Maar in Jezus' tijd was daarvan niet veel meer over.
Daarom horen we in het evangelie meer dan eens, dat Jezus
zegt: ik ben gekomen om het bijna ingestorte huis van Israël
weer op te bouwen. Daarom stuurt hij de leerlingen eerst naar de mensen
van zijn volk. Het gaat om een nieuw Israël. Dat heeft Jezus
al gesymboliseerd in de roeping van zijn twaalf leerlingen. Zij komen
in de plaats van de twaalf stammen en stamvaders: de twaalf
zonen van Jakob. Tot dan bestond Israël uit
één volk, de Joden, uit hetzelfde ras, en ze
woonden in hetzelfde land. Zij die buiten dat land leefden bevonden
zich in de diaspora, de verstrooiing. Maar de wereld
veranderde en werd alsmaar groter. Het door Jezus
opgerichte Israël gaat nu worden
samengeroepen uit een veelheid van volken, rassen en landen.
Met die boodschap zijn de leerlingen de eerste keer
op weg gestuurd. Als ze ergens kwamen moesten ze vragen: doen
jullie mee of niet? Gaan we verder of laten we alles bij het oude? Zo
ja, dan was er vrede en dus samenwerking mogelijk, kon men
gezamenlijk de nieuwe weg inslaan. Als men weigerde, moesten de
leerlingen naar elders vertrekken, en het stof van
hun voeten schudden.
Als de leerlingen van deze eerste zending terugkeren zijn ze
bekaf. Weet u waarom? Wat denkt u dat ze hebben meegemaakt? Hebben alle
Israëlieten van toen de leerlingen met open armen ontvangen?
Dat gelooft u toch zelf niet! Wij willen niet echt veranderen, zeker
niet zonder goede redenen. We houden vast aan gewoonten, tradities,
gebruiken, zijn gesteld op onze privé rust
en vinden het wel goed als een kleine groep de zaken voor ons regelt.
Dat was vroeger ook al zo. Verbaas je daarom niet te zeer over onze
eigen kerkelijke leiders en hun manier van denken en doen.
Waarschijnlijk hebben de leerlingen tot Jezus gezegd: dat wordt niets
met jouw nieuwe Israël, een nieuw en overal vandaan
samengeroepen volk van het verbond. Ze zien er aanvankelijk
ook niet echt de noodzaak van in. Neen, daar is geen beginnen aan.
Bovendien willen de mensen van de tempel – dat zijn de
priesters, de leraren en de vromen - er niets van weten.
De leerlingen beseffen nog niet, dat deze Jezus dé Messias
van God is. Dat het menens is!! Zij zullen dat pas veel later gaan
belijden. Ze hebben er geen benul van dat het grote keerpunt in de
geschiedenis van Israël pas met het optreden van Jezus echt
begonnen is. Dat kun je hen nauwelijks kwalijk nemen, want ik vraag me
wel eens of wij het wel zo goed begrijpen of begrijpen willen.
|
Als
we de reactie van
de leerlingen naar waarde willen schatten, is het goed naar de eerste
lezing van vandaag te luisteren. Daar klaagt Jeremia de geestelijke
leiders van zijn volk aan. Ze zijn geen echte herders, die met hun
kudde rondgaan om steeds weer nieuwe weidegronden te vinden.
Het zijn eerder waakhonden, die een bepaald stuk grond
verdedigen: zó is het ..... en niet anders. En dat nog wel
met een beroep op God. Maar de Eeuwige moet niet veel van hen hebben en
stelt andere en betere herders in het vooruitzicht. Die zullen zich
bekommeren om het wel en wee van hun volk en zijn
dagelijkse verlangens en zorgen.
Daarom neemt Jezus de leerlingen mee naar een stille plaats. Dat is
geen plaats waar niets te horen is, maar de situatie, waarin je goed
leert horen en inzien. Want wat gebeurt daar? Ze treffen er een grote
groep mensen aan. Het zijn de mensen, die hongeren naar de beloften en
de bedoelingen van Jezus. Hij ziet hun hulpeloosheid en hun verlangen
naar een goede toe-komst. Daarom heeft hij medelijden met hen, want ze
zijn als een kudde zonder herder. We weten wat Jezus daarmee aangeeft:
de herders van Israël laten hun volk maar wat rondzwemmen. Ze
hebben geen tijd voor wat de mensen werkelijk beroert, maar zijn druk
in de weer met hun posities, hun gelijk en hun ver¬meende
rechten, met hun tijdrovend gevecht om de orde en de leer te bewaken.
Het evangelie staat er vol van als er wordt gesproken over de disputen
en meningsverschillen tussen Jezus en hen. Ze hebben het druk met de
constructie van het huis, niet met de mensen die erin wonen of moeten
wonen. Dat moet anders zegt Jezus. Daarom begint hij de samengestroomde
mensen vele dingen te leren. Jezus wil een nieuw en gezond volk van
God. Een volk, waar de mensen rechtvaardig en menslievend met elkaar
omgaan, de zwakke behoeden en vertrouwen hebben in hun naaste. Jezus
wil hen meenemen naar nieuwe weidegronden. Een volk dat zo leeft en
beweegt, kan een teken van Gods goedheid zijn in de wereld, met zijn
vele volken en naties, culturen en beschavingen. Jezus laat de
leerlingen, dus ook ons, opnieuw zien wat het betekent tot het
godsvolk op aarde te behoren.
Ik denk, dat wij in onze dagen opnieuw zo'n tijd beleven. Het
Israël, dat Jezus Messias voor ogen staat, wordt immers
wéér bedreigd door versteende herders, die hun
kudde niets anders te bieden hebben dan een eng en benauwd stuk grond,
waar de grenzen getrokken worden door orthodoxie,
wetmatigheden en overgeleverde rituelen. We mogen niet omzien naar
nieuwe weidegronden. Ik denk dat Jezus ons vandaag
wéér oproept: niet om grote schriftgeleerden,
theologen en wetverklaarders te worden (zeker niet in de
eerste plaats), maar om mensen te zijn met een warm hart, anderen nabij
en zorgzaam bewogen om hun noden. Dat is zijn kerk, zijn
Israël. Daar wordt afgerekend met haat, bedreiging
met dood en geweld. Daar wordt het leven naar waarde geschat en
beleefd. Daar wordt de kerk van Jezus Messias een waardige verwijzing
naar de Eeuwige, die de mens liefheeft en zich tot levensgezel wenst.
Alleen zo wordt een Israël zonder grenzen betrouwbaar. Dat
moeten we horen en zien op die stille plek, waarheen Jezus ons
meeneemt. Een tijd van vakantie. Rustig maar. Begin opnieuw!
|
17e
zondag door het jaar: 2Koningen 4,42-44; Johannes 6,1-5
|
29
juli 2012, Antoon Boks OP |
Zowel
de eerste lezing als het Evangelie van vandaag
spreken van het geloof in goddelijke voorzienigheid. In de eerste
lezing gehaald uit het tweede boek van koningen riep de profeet Elisa
de goddelijke voorzienigheid aan en in het evangelie zorgt Jezus, de
mens geworden goddelijke voorzienigheid, voor de menigte. In beide
lezingen zijn er mensen die twijfelen en mensen die geloven.
Voor ons is er vandaag ook de uitnodiging om te geloven in de
goddelijke voorzienigheid en die werkelijkheid te maken in ons eigen
leven.
We weten allemaal wat een voedselbank is. Wat er ook gebeurt, we moeten
eten.
Hoe kunnen we er voor zorgen, dat alle mensen van een rijk land als
Nederland iedere dag het een en ander te eten hebben? Om nog iets
verder te gaan...
Hoe kunnen we er voor zorgen, dat alle mensen van de hele wereld iedere
dag te eten hebben?
Als we hierbij stilstaan, zouden we heel zwaarmoedig kunnen worden.
Waarom lukt het ons niet om hierin verandering te brengen? Misschien
denken sommigen van ons dat we een veel te klein geloof hebben of
misschien zijn er onder ons, die zich schuldig voelen omdat zij met
geloof om iets hebben gebeden en er is niets gebeurd of de situatie is
precies hetzelfde gebleven en toen dachten ze dat ze misschien met te
weinig geloof hebben gebeden. Maar in feite moet ons geloof wachten met
geduld en het geloof van ons allen moet werkelijkheid worden. Ons
geloof en dat van alle anderen moeten samen komen. Met andere woorden:
het is erg belangrijk, dat we onze ogen en ons hart openen voor de
behoeften van onszelf en anderen. We mogen niet vergeten, dat we als
Christenen een andere Christus voor onze naasten moeten zijn. Elisa
kijkt met net iets andere ogen naar de impasse van teveel mensen en te
weinig brood. Hij lacht: “Eten zullen ze en
overhouden.” Jezus test zijn vrienden op hun manier van
kijken en reageren. Ze maken een kostenplaatje van hoeveel mensen er
zijn, wat ze hebben en wat het zou kosten om iedereen ook maar een
klein stukje te eten te geven en ze komen er niet uit. We moeten de
doorbreking van een impasse niet van onze portemonnee verwachten. De
vrienden van Jezus schuiven een kind met vijf broden en twee visjes
naar voren als een bewijs voor het tekort. Voordat dit kind van zijn
verbazing bekomen is, is het delen begonnen en vertegenwoordigt dit
kind met zijn schaars aanbod een geloof dat wil werken; er is niet
alleen genoeg, er is zelfs overvloed.
|
De
manier van kijken
van Elisa en Jezus is een wonder, want door hun kijken naar de
werkelijkheid bleek die anders te zijn dan wat vele andere mensen
zagen. Een zuster catecheet in Aruba vertelde dat toen dat jongetje
eenmaal had gezegd dat hij vijf broden en twee visjes had, de andere
mensen ook ineens bedachten, dat ze nog wel het een en ander bij zich
hadden en vanaf dat eerste moment van delen bleek er zoveel te zijn,
dat er overvloed was.
Egoïsten hebben te kort, delende mensen hebben genoeg en zelfs
overvloed.
Elisa en Jezus hebben de mensen bij hen geleerd anders te kijken. Alles
wat je erover zou kunnen zeggen schiet te kort. Alleen beelden zoals in
deze verhalen van schaarste overlopend naar overvloed riepen er iets
van op.
Mensen die echte aandacht geven, die houden van mensen, die hebben
anders leren kijken. Zij leren ons om in schaarste overvloed te zien,
als we er samen onze schouders onder zetten. Profeten zijn mensen die
hebben leren kijken met andere ogen. Elisa liet mensen eten en ze
hielden over en Jezus zei: “Haal de overgebleven brokken
op”. De verhalen van vandaag nodigen ons uit om te kijken en
te handelen. Als je het goed doet dan verandert er veel. De schaarste
kan een overvloed bevatten. Dat gebaar van breken en delen herhalen we
steeds weer.
Geloof hebben dat God zal geven wat we nodig hebben of zelfs voor
dingen, die andere mensen nodig hebben, zorgen voor twee uitnodigingen
waar we vandaag mee te maken krijgen. Nu we deelnemen aan deze
Eucharistieviering
krijgen we het grootste geschenk van de goddelijke voorzienigheid en
mogen we God danken voor al die keren dat Hij gereageerd heeft op onze
behoeften..., maar ook mogen we God danken voor al die keren, dat wij
zover zijn gegaan, dat we de handen, de voeten en het hart van de
goddelijke voorzienigheid waren en het een en ander voor andere mensen
hebben kunnen doen.
Als we brood delen, dan verandert de werkelijkheid niet, maar dat opent
voor ons wel de deur naar een nieuw begin. Het zet ons op de weg om
niet bang te zijn voor geven en nemen, om grenzen over te gaan, om
misschien wel onmogelijke dingen te zeggen, te denken en te doen, om in
schaarste overvloed te ontdekken.
Mogen wij allemaal kijken en geloven zoals zoveel goede mensen voor ons
dat deden en zoals zoveel goede mensen het samen met ons doen, want
laten we eerlijk zijn: wij zijn allemaal goede mensen, maar we kunnen
nog beter worden. Amen.
|
18e
zondag door het jaar: Exodus 16, 2-4,12-15; Johannes 6, 24-35
|
5
augustus 2012, André Lascaris OP |
Wanneer
wij een ontmoeting hebben met ons onbekende
mensen, dan gebruiken we vaak de woorden ‘ik ben’:
ik ben die en die, ik ben leraar, ik ben een verpleeghulp, ik ben de
oudste hier, of de jongste. Dat ’ik ben’ zegt iets
over je identiteit en over de betekenis die je kunt hebben voor een
ander. Als je zegt ‘ik ben leraar Engels’, dan geef
je al aan: indien nodig, kan ik jou Engelse les geven. Zeg je,
‘ik ben Pietersen’ dan geef je aan: ik ben
bereikbaar.
Maar we zullen niet gauw iemand tegenkomen die zegt: ‘ik ben
het brood van het leven’, d.w.z. ‘ik ben voor jou
brood om te eten, ik ben brood dat niet vergaat, ik ben brood om jouw
honger te stillen. We zouden erg verbaasd zijn als iemand dat tegen ons
zou zeggen.
Jezus zegt dit wel, Hij staat daarbij in een bepaalde traditie. Hij
heeft 5000 mensen te eten gegeven met vijf gerstebroden en twee
gedroogde vissen. Dat wordt gelegd naast het verhaal van het manna dat
aan Israël in de woestijn werd gegeven, Dat verhaal leefde
onder zijn tijdgenoten. Velen zagen in dat ‘manna’
een beeld, een teken van de wet die zij moesten volgen, de wet van
Mozes. Tegelijk leefde de verwachting dat wanneer de Messias zou komen,
de koning die Israël zou bevrijden uit alle nood, er opnieuw
manna zou neerdalen op de aarde. Je zou verwachten dat Jezus hier
geschilderd zou worden als een nieuwe Mozes of als de schenker van het
brood. Maar dat gebeurt niet. Allereerst wordt Mozes minder belangrijk
gemaakt: niet Mozes, maar mijn vader, God, heeft het manna geschonken.
Vervolgens is Jezus zelf het brood. Brood om gegeten te worden. Dat is
een bijna intieme uitdrukking.
Hoe eten we het brood dat Jezus is? Het ‘eten van
Christus’ doe je wanneer je gelooft dat Jezus van God komt,
en wanneer je je toevertrouwt aan hem, erop vertrouwt dat hij de weg
ten leven is, de zin van het menselijk bestaan. Dat vertrouwen moet
uitgedrukt worden in lichaamstaal – we zijn immers
lichamelijk. Allereerst denken we dan aan de eucharistie, wanneer wij
brood en beker delen. In dat delen, in dat gehele ritueel van samen
bidden en zingen, van brood en wijn ontvangen, eten we Christus, en
worden we één met hem. Bovendien horen wij de
verhalen die over hem staan opgeschreven, de woorden die van hem zijn
doorgegeven. We ademen zijn woorden in, we drinken ze in, we eten ze
op. Zij worden een deel van ons, wij worden een onderdeel van hen.
Betekent dit dat we onze identiteit verliezen? Neen, zoals wij het
zelfde voedsel delen en eten, maar toch ieder van ons zichzelf blijft,
zo ook is het met het eten
|
van
Christus. Wij
maken zijn woorden tot de onze, we delen brood
en wijn, en zij versterken ons in al het goede waartoe wij in staat
zijn We worden geen duplicaten van Jezus, maar ons doen en laten wordt
geïnspireerd door Christus. We worden gelijkvormig aan
Christus. We worden gelijk hem. We worden zo, evenals Jezus, brood voor
de wereld, brood voor anderen. Ons voorbeeld, ons leven, kan anderen
ertoe brengen eveneens zich toe te vertrouwen aan Jezus en zijn woord
en zijn brood te eten.
Waarmee worden we gevoed als we zijn brood en zijn woord eten? We
worden gevoed met antwoorden op onze levensvragen. Waartoe leven we? Is
het alleen om het brood te eten dat vergaat of de wijn die alleen voor
een korte tijd vrolijk maakt? Allereerst dat God ons het bestaan gunt.
De zin en het doel van het leven is de liefde, de ervaring dat anderen
je het leven gunnen en dat je anderen het leven mag gunnen. Anderen het
leven gunnen betekent het dagelijks brood delen, maar niet alleen het
brood, ook de zorgen, het verdriet, de pijn, ook de vreugde, de
genezing, het heel worden.
Deze liefde is sterker dan de dood, is onvergankelijk. Ook wanneer je
lichaam bezwijkt, blijft de liefde bestaan. Ze geeft het richting aan
je leven, ze geeft inzicht in waar het hier en nu om gaat.
Vele mensen stellen de vraag – vaak niet hardop aan ons, maar
alleen aan zichzelf - Hoe bewijs je dat Jezus, of de liefde de zin is
van het leven? Hoe bewijs je dat de liefde sterker is dan de dood? Geef
ons een teken.
Ze verwachten misschien iets overweldigends, iets wat groot en
duidelijk is. Maar het teken is het leven in liefde zelf. Degene die zo
leeft, ervaart van binnenuit dat het leven heel is, zin en richting
heeft. Jezus geeft zijn leven voor anderen waarmee hij uitdrukt dat je
leven geven voor een ander de hoogste vorm van liefde is. Het leven
vanuit het eten van Christus is zelden overweldigend. Meestal gaat het
om de kleine gebaren en simpele woorden van troost, bemoediging en
bevestiging.
We zijn hier deze zondag om ons te voeden. Ons te voeden met het woord
dat hopelijk vandaag levendig genoeg is om ons leven te schenken. En we
delen brood en wijn en drukken daarmee uit dat delen het middelpunt is
van het leven, de zin van ons bestaan.
Wie ben ik? Wie bent U? We mogen tot elkaar zeggen: ik wil in de naam
van Jezus voor jou brood en woord zijn, ik gun je het bestaan en zeg je
dat dit leven eeuwig leven is.
|
St
Dominicus, Lucas 9,57-62
|
8
augustus 2012, Henk Jongerius OP |
Als
er één ding helder is in de woorden van Jezus
vandaag, dan is het wel dat het leven in zijn navolging radicaal en
onvoorwaardelijk is: niet omzien naar de doden die begraven moeten
worden of afscheid nemen van je vaderhuis! Neen, het enige wat telt is
wat er in het hier en nu gedaan moet worden: het verkondigen van het
Koninkrijk van God.
Die radicaliteit zien wij op een aantal momenten in het leven van
Dominicus zelf: wanneer hij getroffen is door de honger en armoe van de
mensen verkoopt hij al zijn boeken, een voor hem zeer kostbaar bezit.
Later, als hij met zijn bisschop Diego getroffen is door de
geloofsarmoede van de Katharen, zal hij gaandeweg zijn oude bestaan als
kanunnik achter zich laten om zich geheel te wijden aan de prediking,
en tenslotte zien wij in hem het verlangen om zijn leven te gaan wijden
aan de Osmanen, iets wat er niet van gekomen is.
Niet omzien naar wat geweest is, maar met een open oog en oor de
aanwezige werkelijkheid van mensen naar je toe laten komen en dan gaan
doen wat er gedaan moet worden. Dat was voor Dominicus ten diepste een
dienst aan de Kerk die hem lief was en waar hij zijn leven aan wijdde.
Als wij ons vandaag afvragen wat dat alles voor ons als Dominicaanse
mensen te betekenen heeft, dan zou je ervan mogen zeggen dat het ons op
geen enkele manier past om met nostalgie naar het verleden te kijken
waarin wij als provincie vitaal en talrijk in aantal waren, of terug te
verlangen naar een kerkgemeenschap als in de dagen van het rijke roomse
leven.
Die buitenkant kan niet de maatstaf zijn van ons denken over
Dominicaans leven nu, maar het moet gaan om die oorspronkelijke
bezieling om in de navolging van Jezus te staan ter wille van het Rijk
Gods.
Wij zullen ons moeten bezinnen op de werkelijke noden van onze tijd
waarin het individualisme en materialisme mensen de ogen hebben
gesloten voor waar het werkelijk op aan komt: dat mensen in hun eigen
waardigheid en op een rechtvaardige manier de wereld zouden bewonen!
Het is de Schrift die ons hart en onze denkkracht elke dag opnieuw wil
bezielen om woorden en daden te vinden die dat perspectief van een
goede aarde dichterbij brengen en laten zien.
|
Op
die manier kunnen wij mensen nabij zijn en een richting wijzen aan hen
die zoeken naar de wezenlijke waarden in hun leven en samenleven.
Dat zijn er veel, binnen en buiten de kerkgemeenschap: zij verlangen
naar levende woorden, een verkondiging die van binnenuit komt en door
het hart is heengegaan. Zij verlangen naar een gemeenschap waarin zij
zich bij elkaar geborgen weten en hun namen met respect en eerbied
genoemd worden.
Vanuit de verstilling van het gebed en de meditatie zullen ons de
woorden gegeven worden die aansluiten bij de vragen van mensen in onze
tijd en daar ook daadwerkelijk van getuigen in een samenleven als
broeders dat aanstekelijk en aantrekkelijk is voor anderen.
Ons gemeenschappelijke leven moet ons dierbaar zijn als een plaats waar
de waarachtige liefde voor elkaar, binnen en buiten de gemeenschap,
elke dag opnieuw geleerd kan worden als de grootste rijkdom van ons
leven, zoals in het boek van de Handelingen staat: ‘zij
hadden alles gemeenschappelijk en zo getuigden zij van de opstanding,
van een nieuw leven’.
Laten wij met elkaar volharden op de weg die Dominicus ons voorging en
zo een bijdrage leveren aan de Kerk in onze dagen opdat de Naam van God
genoemd en geëerd wordt in onze wereld en mensen verzameld
worden tot een gemeenschap van solidariteit, zorg en liefde voor
anderen.
Om het met de vertaling van psalm 133 te zeggen:
Alleen kan
ook
met twee is
beter,
twee of
drie
met twaalf
of zeven
maal zeven
eendrachtig.
Je wast de
piekharenhoofd
je haar
wordt zacht
je wrijft de
zalf erin
het druipt
over je konen
|
19e
zondag door het jaar: 1 Koningen 19,4-8; Johannes 6,41-51
|
12
augustus 2012, Ernst Marijnissen OP |
We
zijn er inmiddels aan gewoon geraakt dat we de
zondagse kerkdienst niet meer aanduiden als de heilige mis maar als
eucharistie. Eucharistie betekent dankzegging. De vraag is dan wel:
waarom en waarvoor zeggen we eigenlijk dank? Vervolgens noemen we de
eucharistie vaak het geheim van ons geloof. Over welk geheim gaat het
dan wel? Brood en wijn, die veranderen in het lichaam en bloed van
Christus? We omgeven de eucharistie met eerbied en het heeft er
minstens de schijn van dat dit kerkelijk bijeenkomen en vieren het
hoogtepunt is van ons geloof en het belangrijkste wat de Heer Jezus ons
gegeven heeft. Hij heeft immers gezegd: ik ben het brood dat uit de
hemel is neergedaald!
Het zesde hoofdstuk van Johannes, waaruit ik u voorlas, begint met het
verhaal over de zogeheten broodvermenigvuldiging. Dat verhaal is het
plaatje dat dient om het onderricht van Jezus, dat na dit verhaal
volgt, enigszins zichtbaar te maken. Dat plaatje zet alles op zijn
plaats. Er zijn een heleboel mensen. Ze hebben naar Jezus gezocht. Ze
willen hem horen want hij zegt behartigenswaardige dingen over onze
wereld. Het is laat geworden. Ook Jezus’ leerlingen zijn
erbij. Ze zeggen tegen hem: het is laat. Je hebt nu wel genoeg
gepreekt, stuur ze naar huis, dan kunnen ze daar hun avondmaal eten.
Jezus zegt: waarom geven júllie hun niet te eten? Ze zeggen:
er is te weinig. Er loopt ook een kind rond. Dat heeft vijf kadetjes en
twee visjes in zijn handen. Asjeblieft, hier is eten. Zo zijn kinderen,
geen probleem. Maar de leerlingen hebben hun telmachines al aan het
werk gezet en stellen kort en krachtig vast: dat is te weinig, het is
eigenlijk niets voor zoveel mensen.
Laten we erbij gaan zitten, stelt Jezus voor, en dan delen we wat er
is. Dat gebeurt. De mensen delen wat ze hebben en er is meer dan
genoeg.
Als we het plaatje bekeken hebben volgt de uitleg, een hoofdstuk lang.
Om die uitleg te begrijpen is het verstandig het volgende te weten.
Johannes begint zijn evangelie als volgt: In het begin was het Woord.
En het Woord was bij God. En het Woord was God. En dat Woord is vlees
geworden. Het spreken van God is geen hemelhoog gemurmel, maar is
spreken en daad tegelijk. Gods spreken kent geen manipulatie. En als
God spreekt wordt dat woord vlees, dat wil zeggen dat Gods spreken
belichaamd wordt. Het wordt mens, dus zicht- en hoorbaar. Maar in
wát voor mens dan wel? Johannes vertelt dat Jezus zo
’n belichaming van Gods spreken en doen is geworden. Als je
aandachtig toeziet hoe Jezus spreekt en handelt, hoe hij omgaat met
zijn medemensen en de zelfbewuste leiders van zijn kerk, ga je
begrijpen wat in ons leven hout snijdt, wat er toe doet. Er komt van
deze hele menselijke samenleving namelijk niets terecht als je niet
bereid bent je voor je medemensen in te zetten zoals Jezus heeft
gedaan. Je kunt God tot de dooddoener van alle dooddoeners verklaren,
je mag van mening zijn dat de mens alles tenslotte zelf kan oplossen,
de geschiedenis toont aan dat het niet waar is. Wie eerlijk naar onze
wereld durft te kijken moet vaststellen dat er nog nooit zoveel armen,
hongerlijders, vluchtelingen en ontheemden, zieken en verslaafden,
martelingen, bedrog en graaizucht zijn geweest als in onze dagen. Wij
vinden van alles en nog wat uit, en zeggen dan: dat is vooruitgang.
Maar alles heeft ook zijn keerzijde. Hoe mooier en geraffineerder onze
technische spulletjes en spelletjes hoe groter de criminaliteit, hoe
gemener het virus. Hoe meer we ons beveiligen hoe bedreigender de
omgeving wordt. Hoe meer we praten over ons milieu hoe meer de mens
zijn eigen nest blijft bevuilen.
|
Dáárom
(!) spreekt God. Daarom wordt dat spreken belichaamd in mensen. Daarom
zet Jezus de mensen eerst bij elkaar in het gras. Samen picknicken. Wat
hebben we bij ons? Wat is onze bagage? Laten we het delen. Doen we dat
niet dan lijdt een hele groep mensen honger. Als een deel van de
mensheid zich van de goede spullen van de aarde meester maakt verandert
het in kwaad en boosheid. Pas als we delen is er voldoende. Dan helpen
we elkaar, worden elkanders hand en hart. De ander is geen object, geen
voorwerp of middel meer om je eigen winst te verzekeren. Andermans rug
is geen opstap meer naar je eigen podium. We kopen niet langer land,
huis en bedrijf van anderen op om ons er zelf mee te verrijken,
ongeacht of de ander nog voldoende heeft om redelijk van te kunnen
leven. In het plaatje is het gras het beeld van een wereld, die niet
ván maar vóór ons is. Maak het je
gemakkelijk zegt Jezus. Dat betekent voor mij dat je jezelf niet moet
volproppen met een vijfgangen diner en daarna zeggen dat de
hongerlijders maar harder moeten werken. Want dan maken we het ons
juist niet gemakkelijk. De samenleving wordt alleen maar complexer,
minder overzichtelijk en transparant, en de tegenstellingen nemen als
maar toe.
Het kind in ons plaatje steelt natuurlijk de show. Het zegt gewoon: dit
hebben we. Het zegt niet dat is natuurlijk op de lange termijn
onvoldoende en we moeten plannen hoe we het redden. Het kind vertrouwt
op wat het ziet. Mensen en nog eens mensen. Mensen bij elkaar. Ze
verkeren allen in dezelfde situatie, al denken ze van niet. Het is al
laat geworden, zegt het verhaal. Dat geldt voor iedereen! Dat betekent:
het is al ver met de wereld heen. Stuur ze naar huis, zeggen de
leerlingen. Ieder voor zich en God voor ons allen. Neen, zegt Jezus:
jullie moeten ze te eten geven en niet het bos in sturen. Dan steek je
je kop in het zand. Breng de mensen bijeen. Ontspannen in het gras,
zonder graaizucht, zonder vermeend eigenbelang. Dan komt het goed met
deze wereld. En de vraag, als alles is voltooid, luidt niet: ben je
zondags naar de kerk geweest? Heb je eucharistie gevierd? Heb je het
juiste Tafelgebed gebeden? Je hebt toch geen vrouwen tot priester
gewijd? Heb je je aan de pauselijke onfeilbaarheid onderworpen?
In het laatste onderricht van Jezus in het evangelie van
Matteüs staat duidelijk waar het om draait.. Heb je de zieken
bezocht en de gevangenen? Heb je de hongerlijders te eten gegeven? Heb
je de slachtoffers van droogte laten drinken? Heb je erop toegezien dat
ieder mens voldoende kleding en een veilig verblijf en zinvol werk
heeft gehad? Wat je aan de kleinste der mensen aan goeds hebt gedaan,
met hen gedeeld, dat heb je allemaal voor mij gedaan. En dan zegt God
in dat onderricht: jullie, die zo hebben gehandeld, ga binnen in mijn
koninkrijk. Dat betekent: als jullie dat echt hebben gedaan is de
wereld gered. Jullie zijn mijn beeld en gelijkenis geworden. Ik zal er
zijn voor jullie is mijn naam. Ik was er voor de ander is jullie naam
geworden. Zo schenk je elkaar het leven. Zo wordt je brood van de
hemel. Brood dat uit de hemel is neergedaald, de belichaming van het
Woord van God.. Dat dit mogelijk is dát is het geheim van
het gelóóf, dat wil zeggen van onze hoop, ons
vertrouwen, want de wereld kan het niet waar maken. Het lukt haar niet.
Dat we zó kunnen en mogen geloven stemt tot dankbaarheid.
Dat geven we vorm in de Eucharistie.
We zeggen tegen God: dank je wel!
|
|