PREKEN VAN DE
DOMINICAANSE GEMEENSCHAP TE HUISSEN: Door het jaar 2013 (C)
20e
zodag door het jaar: Jeremia 38, 4-10; Lucas 12, 49-53
|
18
augustus 2013, Theo Koster OP |
Wat
Jezus ons bracht is het evangelie, het goede nieuws,
dat het koninkrijk van God is aangebroken. Dit goede nieuws is als
vuur; je kunt er als toehoorder niet vrijblijvend naar luisteren. Je
brandt er je aan en wordt gelouterd, zoals goud of staal dat verhit
wordt. Of je brandt er je aan en wordt erdoor vernietigd zoals dor
hout, een prop papier.
Wat is die louterende kracht van het rijk Gods dat is aangebroken? Dat
ik leer, elke dag weer opnieuw, mensen aandacht te geven en te
respecteren. Het kost me geen enkele moeite oog te hebben voor een
prachtige man. Sommige mensen zijn geen lust voor de ogen, maar hebben
net als die prachtige man aandacht nodig, anders ga je dood. In het
koninkrijk van God doet het er niet toe hoe je eruit ziet. In dat rijk
doe jíj ertoe en krijg je aandacht. Van ieder in wie dat
rijk vlees en bloed is geworden.
Jezus was zo’n verpersoonlijking van dit rijk, en wij willen
het worden. Dus durf je het aan ieder moment je vingers te branden als
je weer ontdekt, dat je jezelf toch belangrijker vond dan degene die je
tegen kwam; ontdekt dat je je in aanwezigheid van sommige mensen toch
gedraagt, alsof je zelf minderwaardig bent.
Respecteren is echt wat anders dan alles maar goed vinden. Durf ik een
ander aan te spreken op in mijn ogen smerig gedrag, of maak ik van hem
of haar een smeerlap die ik uit de weg ga? Durf ik iemand te waarderen
voor wat hij/zij in mijn ogen goed doet, of maak ik van haar/hem een
engel, een idool tegen wie ik opzie? Respecteren is een
louteringsproces, waarin je jezelf voortdurend onder kritiek stelt, en
we weten, dat kritiek zeker op het moment dat deze geuit wordt pijn kan
doen. Een louteringsproces waarin je leert kritisch te zijn, en kritiek
wordt je vaak niet in dank afgenomen.
Wij zijn niet elkaars gelijken. Omgaan met onze onderlinge verschillen
waarbij je elkaar recht blijft doen is lastig. Je zult het toch leren,
met vallen en opstaan, want het koninkrijk van God doet je voelen, dat
anderen, wie dit ook zijn, jou gelijkwaardig zijn, dus respectvol
behandeld worden. Niet omdat zij dit verdienen, maar omdat zij zijn
zoals jij, een mens, een kind van God. Jezus brengt geen lieve vrede
die conflicten toedekt en altijd weer zoekt naar compromissen. Wie
gegrepen wordt door het goede nieuws van het rijk Gods, wordt zelf een
drager en verkondiger van dit rijk en zal verdeeldheid ervaren waar je
dit niet verwacht. We horen dit in de eerste lezing. Babylonië
is een wereldmacht geworden en liet zijn oog ook op Juda vallen.
Langdurig is Jeruzalem belegerd, de bevolking lijdt honger en hun
koning is een slappeling. Ook de farao van Egypte heeft
interesse
|
in
Juda. De raadsheren van de koning willen een deal sluiten
met farao
en
zo Babylonië van zich af houden. Jeremia keert
zich uit naam van God tegen deze
raadslieden. God weet dat Babylonië Jeruzalem totaal kan en
zal verwoesten als het zich niet overgeeft. In het vers, voorafgaand
aan de eerste lezing, horen we Jeremia zeggen: dit zegt de HEER: deze
stad wordt in handen gegeven van de koning van Babylonië en
zijn leger; hij zal haar innemen.
Deze boodschap van Jeremia is moeilijk te pruimen.
Jeremia zegt het toch en bij herhaling; hij doet er niet het zwijgen
toe. Hij vindt geen gehoor, wordt door mensen van zijn eigen volk in
een put gestopt om daar te creperen. Jerusalem geeft zich niet over,
wordt vernietigd en velen afgeslacht. Dit bloedbad was voorkomen als
men geluisterd had naar Jeremia en zich had overgegeven. Zijn boodschap
was rot, maar Jeremia zag het goed en kon dit niet voor zich houden.
Hij wist dat hij de raadsheren tegen zich zou krijgen en die hem aan
zouden pakken als hij zei, wat hij meende te moeten zeggen. Moeten zeg
ik, een heilig moeten dat samenhangt met God. God wil, dat zijn
kinderen leven en niet vernietigd worden. Beter te leven onder vreemde
heerschappij dan een slachtpartij en de dood. Het getuigen hiervan
brengt Jeremia in doodsgevaar, maar hij wordt niet aan het lot
overgelaten. Een allochtoon, iemand uit Ethiopië, komt voor
hem op, zodat hij niet in de put een wrede dood sterft. Dit laat ons
opnieuw zien dat God ons leven wil. En het toont ons, dat ook de
vreemdeling kind is van God, in wie Gods gezicht oplicht.
Verdeeldheid ervaren waar je dit niet verwacht,
onder je
eigen volk of, zoals we vanuit het evangelie hoorden, in je eigen huis.
Drie tegenover twee, twee tegenover drie, hoorden we; de vader
tegenover de zoon, de zoon tegenover de vader; de moeder tegenover de
dochter, de dochter tegenover de moeder; de schoondochter tegenover de
schoonmoeder en andersom. Juist in de vertrouwde omgeving is het gevaar
groot, dat je elkaar niet serieus neemt, omwille van de lieve vrede,
het oog van de buitenwereld of de mantel der liefde. Door een ander
niet serieus te nemen maak je jezelf blind voor God, die ook in jouw
familieleden vlees en bloed krijgt; je zet met andere woorden God
buiten de deur. Beter ruzie, dan elkaar doodzwijgen.
Dit is geen aansporing om op je strepen te gaan
staan.
Je bent immers geen dor hout of een prop papier. Het evangelie spoort
ons aan ons te laten louteren, en dat gaat gepaard met dat doopsel, wat
Jezus onderging. Ook ons zal lijden niet bespaard blijven in ons
verlangen naar God en naar de definitieve doorbraak van diens rijk.
|
21
zondag door het jaar: Jesaja 66, 18-21 Lucas 13, 22-30
|
25
augustus 2013, Ineke van Cuijk OP |
Bij
een eerste verkenning van de tekst van het Evangelie
van vandaag, lieve mensen, kun je heel erg schrikken. ‘Heer,
zijn het er weinig die gered worden?’ En misschien zit daar
wel de vraag onder: ‘hoor ik daar ook bij?’ Of is
het heil uiteindelijk maar voor een heel klein groepje uitverkorenen?
Ik weet niet hoe het u vergaat, maar ik moest meteen denken aan het
boek van Siebelink, ‘Knielen op een bed violen’.
Het is een aantal jaren geleden dat ik het gelezen heb maar ik voel nog
de beklemming van dat boek. Ik moest het af en toe wegleggen om even op
adem te komen. En al zijn de critici verdeeld over dit boek –
het schetst wel een beeld.
En in het Evangelie van deze zondag word je nu ook niet meteen
gerustgesteld door Jezus. Want Jezus zegt: span u tot het uiterste in
om door de nauwe deur binnen te komen, velen zullen zoeken om binnen te
komen en er niet in slagen!
Zelfs als de deur al dicht is, en je staat te kloppen kan het gebeuren
dat de huisvader zegt:
Ik ken je niet……..
En zelfs als je zegt ‘in uw tegenwoordigheid hebben wij
gegeten en gedronken’…..dan nog kun je te horen
krijgen, ik weet niet waar je vandaag komt. Ga weg, allen die
ongerechtigheid
bedrijven…………….
Het gevaar bestaat dat je bij deze, in onze oren toch wel harde,
woorden, je afwendt…………
Ik hoor het wel maar ik kan het niet horen…….
Mijn adem opgekropt……….door angst,
verdriet – een brok in de keel….
Zo kan de Blijde Boodschap niet bedoeld zijn.
Laten we de tekst eens wat beter
bekijken…………
In het eerste vers van het Evangelie van vandaag, zusters en broeders,
wordt ons weer duidelijk gemaakt dat Jezus op reis is. Zijn reis naar
Jeruzalem. Zijn levensreis. In het Lukas evangelie neemt de Evangelist
ons mee – worden wij uitgenodigd – reisgenoten te
zijn, te worden van die bijzondere reis.
Wij mogen met Jezus die weg afleggen. Hem volgen: is op weg gaan en op
weg blijven, want christelijk leven is per definitie een reis. De rust
is voor later, wanneer we onze eindbestemming hebben bereikt.
Dus enige onrust hoort er bij.
En we weten allemaal – als je een reis onderneemt –
en of dat nu een reis van een dag of van maanden is – dat
maakt niet eens zo veel uit – kan er van alles gebeuren.
Zodra je één voet buiten de deur zet, stort je je
in het ongewisse.
Natuurlijk bereiden wij onze reizen, dagtripjes, maar ook
verplaatsingen van A naar B, goed voor en je gaat er van uit dat je
aankomt op je bestemming maar helemaal zeker weet je dat pas als je er
bent! En zeker vandaag de dag: files, treinvertragingen, omleidingen,
opgebroken fietspaden of zelfs het trottoir dat niet goed toegankelijk
is.
We kunnen er allemaal over mee praten.
Onderweg gebeurt er van alles – dat is ook de charme.
En zo gaat het ook bij Jezus:
Onderweg gebeurt er van alles – we kennen de
verhalen…..en nu stelt iemand een vraag – wellicht
een gewetensvraag: Heer, zijn het er weinig die gered worden?
Deze zomer, beste mensen, komen er verschillende Evangelie-teksten aan
de orde, waar je duidelijk wat onzekerheid bij de vrienden en
leerlingen van Jezus tegenkomt. Vandaag en al eens eerder. Blijkbaar is
er een soort tweespalt aan
|
het
ontstaan tussen ‘wij’ en ‘zij’.
Wij, die met Hem eten en optrekken en zij die aan de kant staan.
En zoals wij van Jezus gewend zijn – er komt geen
rechtstreeks antwoord. Jezus vertelt niet een exact aantal van geredde
mensen. Hij zegt niet: jij hoort er wel (of niet) bij. Jezus doet niet
mee aan speculaties die het aantal geredden vooraf willen vastleggen.
Jezus zegt: zij zullen komen uit het oosten en het westen, uit het
noorden en het zuiden en zij zullen aanzitten in het koninkrijk Gods.
Iedereen dus – net als in de 1e lezing – iedereen
is uitgenodigd.
Maar dat we dus – zo maar – verzekerd kunnen zijn
van een plek in dat koninkrijk Gods…..
dat is niet vanzelfsprekend.
Dus daar zit het antwoord in: dat is het criterium – niet of
je dag en nacht met Jezus optrekt, is een garantie, of met Hem eet, nee
of je wel de gerechtigheid beoefent………
Dat appèl wordt op ons gedaan. Gerechtigheid beoefenen.
Voor ieder mens, groot en klein, komt het erop aan oprecht in het leven
te staan.
Onze tijd wordt wel de tijd van de permanente vertwijfeling genoemd.
Juist dan is het goed om je oriëntatie op Jezus te houden. Op
de rechte, smalle, weg te blijven waar recht wordt gedaan aan een
ieder. Het is onze opdracht als christen onrecht te blijven aanklagen,
dichtbij en ver weg. En al heb je het gevoel er geen invloed op te
kunnen uitoefenen – het mag niet gewoon worden!
Daarbij mogen wij het visioen voor ogen houden zoals we dat hoorden in
de 1e lezing.
De lezing uit het boek Jesaja is het slotwoord.
Jesaja wordt de profeet van het geloof genoemd. En vooral van de hoop.
Denkt u aan de Kerstnacht – een volk dat wandelt in het
duister zal een groot licht zien –
Dat licht is Christus.
De prediking van Jesaja is gegrond op de zekerheid dat de Heer groot en
machtig is. Alles is in zijn hand en daarom hoeft men de vijand niet te
vrezen. Je moet op de Heer vertrouwen en alle coalities afwijzen. Elke
politieke coalitie is een teken van gebrek aan vertrouwen in de Heer.
En dat speelde heel sterk in de tijd van Jesaja.
Voor de profeet is de Heer de Heilige van Israël. Dat betekent
dat Hij zijn volk beschermt, maar ook dat Hij verwacht / eist volledige
overgave aan Hem. Gods arm reikt over de hele aarde. (59,1) de hand van
de Heer is niet te kort om te redden, zijn oor niet te doof om te
horen. Alle samengebrachte volken worden niet veroordeeld maar
ingeschakeld in Gods plan voor het heil van alle mensen. Uit alle
volkeren zal Ik mijn mensen kiezen. Iedereen is daartoe genodigd.
Zo wandelen we met Jezus mee; raken in gesprek, zijn getuigen van
heftige woorden-wisselingen, we worden geraakt door zijn betrokkenheid
op mensen en we worden vooral kritisch bevraagd: Hoe sta je in het
leven?
Hoe wil je dagelijks vorm geven aan die gerechtigheid
En eigenlijk is daarop maar één antwoord: stel
God boven alles en allen en wat gij niet wilt dat u geschiedt, doet dat
ook een ander
niet……………
Hoor, roept Gij in mijn oren en Gij jaagt mijn angst uiteen.
Uw stem mag diep in mij klinken, soms door merg en been.
Laat mij – iedere dag opnieuw – uw mens worden
– opnieuw geboren.
Dan is er toekomst! Dan is het Koninkrijk van God onder ons. Moge het
zo zijn!
|
22e
zondag door het jaar: Sirach, 3,17 -29; Lucas 14, 1-7
|
1
september 2013, André Lascaris OP |
Wanneer
mijn moeder op verjaardagsvisite ging bij haar
buurtjes en goede kennissen, kocht ze meestal een mooi theekopje en gaf
dat als geschenk. Wanneer zij zelf jarig kwam, kreeg ze visite van haar
buurtjes en kennissen, die haar een mooi theekopje cadeau gaven. Als
kind verbaasde ik mij over dat geschuif met theekopjes. Later ontdekte
ik dat de theekopjes niet zo belangrijk waren, maar er werd mee
uitgedrukt: jij hoort bij onze kring, we zien en waarderen je, je mag
er zijn, met ons.
Zelf doen we dit ook, niet misschien met theekopjes, Ook wij gaan op
verjaardagsvisite met een cadeau, en wanneer wijzelf jarig zijn
ontvangen we een geschenk. We voelen ons verplicht aan elkaar. Zo
communiceren we. Zo vormen we een kring. Zo voelen we ons erkend.
Tegelijk zit er iets dwangmatigs in: we voelen ons schuldig als wij een
verjaardag vergeten, we willen quitte spelen met de anderen.
Wanneer Jezus spreekt over een man die een feest geeft ’s
middag of ’s avonds, gaat het ook over bevestigen van elkaar,
ik zie jou, je mag er zijn. We horen bij elkaar. We hebben
verplichtingen aan elkaar. Maar het is minder onschuldig dan bij een
kring van mensen die een verjaardag vieren. Het gaat om rijke buren,
verwanten en vrienden. Zij weten dat als zij op de uitnodiging ingaan,
ze ook verplicht zijn de gastheer in de toekomst uit te nodigen of hem
op andere wijze een dienst te verlenen. En zij weten dat een dergelijk
feest de ideale situatie is om zulke afspraken te maken. Deze
bijeenkomsten zijn een vruchtbare grond voor corruptie. Mensen die
elkaar de hand boven het hoofd houden, elkaar naar de ogen zien, zich
gedrongen voelen elkaar voortdurend terug te betalen voor bewezen
diensten. Je loopt voortdurend in hetzelfde kringetje en je komt er
niet meer uit.
Jezus nodigt roept zulke mensen uit een grote draai aan hun leven te
geven. Nodig de armen uit, de gebrekkige, kreupelen en blinden. Dan
verandert je leven fundamenteel. Want deze mensen zijn niet in staat
jou op een of andere manier terug te betalen. Je kunt ze nergens toe
verplichten. Zij hoeven het gevoel ook niet te hebben van: ik moet iets
terugdoen. Je laat zien dat je oog en oor voor hen hebt, dat ze de
moeite waard zijn, dat ze bij de familie van de mensheid behoren. Het
is niet zo dat we dan eigenlijk hetzelfde doen als in het gewone
menselijke verkeer. Je doet meer dan het gewone. Je leven krijgt een
andere dimensie. Je behoort niet bij een samenzwering, gericht op
rijker en machtiger worden, integendeel. Je treedt in het krijt voor de
mensen die niet gezien worden, tenzij als mogelijke kandidaten voor
meer armoede en voor minder macht. Je leeft in een andere
|
wereld,
een
wereld die gaat lijken op het leven van de rechtvaardigen die zijn
opgestaan uit de dood.
Je wordt een gastheer
zoals Jezus en in hem God gastheer zijn. Je leeft al een beetje in de
eschatologische tijd, de laatste tijd.
Zo leeft de mens die de laatste plaats opzoekt al in een andere wereld
dan in die van het haantjes gedrag. Iemand is uitgenodigd op een
bruiloft. U weet dat in sommige gevallen de tafelschikking heel
belangrijk is. Waar moet tante Sara zitten, niet te ver weg, niet bij
oom Jacob, bij oom Henk misschien of toch bij haar kleinkinderen? En
dan komt er iemand binnen, bijvoorbeeld iemand die lokaal van enig
belang is, en schuift dan aan bij de hoofdtafel. Hij, zij, wil gezien
worden. Een ‘de wereld is van mij’ type.
De gastheer moet wel optreden en deze man verzoeken wat verder te gaan
zitten van het bruidspaar. En met een rode kop gaat deze gast naar een
bescheidener plaats toe. Het wordt duidelijk dat deze man wel is
uitgenodigd, maar toch niet echt bij de een van de twee families
behoort en niet echt bij de vriendenkring behoort. Hij maakt zichzelf
tot een buitenstaander. Het feest gaat eigenlijk aan hem voorbij.
Je kunt beter op de laatste plaats gaan zitten. Dan heb je kans dat de
gastheer je naar een betere plaats brengt Het wordt duidelijk dat je
misschien bij de meesten onbekend bent, maar toch er echt bij hoort. De
laatste plaats, de ‘eschatologische’
[‘eschatos’ betekent de laatste] plaats is de
plaats van belofte.
Het gaat hier over meer dan een wijze raad. Bij dit huwelijk moeten we
denken aan het huwelijk tussen God en de mensen, het is een constant
thema in de Bijbel, dat de laatste de eerste wordt, en de laatste de
eerste. Degene die niet gezien wordt en niet tot de kring behoort,
wordt naar voren gehaald. Dat is een gouden regel. Niemand wordt
uitgesloten. Als je het gevoel hebt uitgestoten te worden, moet je zelf
met opzet op de plek van de belofte, de laatste plaats, gaan staan.
Mensen zullen je zien Want je bent de enige die niet druk bezig is een
plaats te bevechten.
De eerste lezing, uit de wijsheid van Jezus Sirach, geschreven ongeveer
120 v. Christus eindigt met te zeggen dat een wijs mens voor zichzelf
een oor wenst dat luistert Een oor dat de klachten hoort van de armen.
Van hen die buitengesloten worden. Voor hen die de laatste plaats
hebben in onze omgeving, familie, werk, samenleving. Een oor dat zijn
eigen plaats ontdekt. Ik wens u, en ook mijzelf, zo’n
luisterend oor toe. We zullen dan leven in een andere wereld, een
wereld van belofte..
|
23e
zondag door het jaar: Wijshei 9,13-18b; Lucas 14,25-33
|
8
september 2013, Henk Jongerius OP |
Ik
kan mij goed voorstellen dat er een paar uitdrukkingen in het
evan-gelie van vandaag onze weerstand oproepen. Ik bedoel dan de
woorden dat je ‘je eigen leven moet haten’ en dat
je ‘je kruis op je moet nemen.’ Die laatste
uitspraak roept woorden op als ‘elk huis heeft zijn
kruis’ en kan een geloofsbeleving wakker roepen waarin wij nu
eenmaal bepaalde ellende in ons leven voor lief moeten nemen want die
is je door God op je schouders gelegd. Die God is een strenge Heer, een
boeman en concurrent van mensen die er behagen in lijkt te hebben om
hen te kwellen: hij stuurt ons ziekten en berooft ons van onze
dier-baren. Hem dienen is een droevig en zwaar lot. Het dragen van
kruis betekent dan die last voor lief nemen want het brengt je
uiteindelijk in de hemel en het haten van jezelf veronderstelt dat er
eigenlijk maar weinig goeds uit onszelf tevoorschijn kan
komen…
Zo’n uitleg van die woorden heeft niet veel Bijbelse
papieren. Integen-deel, wij kennen uit het boek Exodus het verhaal over
Mozes die er zich bij God over beklaagd dat hij het volk een al te
zware last op de schou-ders heeft gelegd. Mozes gaat daar in gesprek
met God en krijgt het troostende antwoord dat ‘als hij het
juk van de Thora draagt, God aan zijn kant zal vinden’ want
zijn naam maakt hij waar: ‘Ik zal er zijn voor jou’.
Het dragen van het kruis heeft dus te maken met het op je nemen van de
goede woorden die er over het leven geschreven staan in de Schrift en
ze volbrengen. In dit verband is het goed om ons het woord van Jezus te
binnen te roepen waar hij zegt ‘neem mijn juk op je schouders
en leer van mij want dat is ene goed juk en zacht om te dragen. Je
kruis dragen betekent de taak op je nemen die jou tot een heel mens
maakt, ook in beproevingen en bij tegenslag. Het is je
oriëntatie in het
|
leven
winden in die woorden want dat zal onze wijze mensen maken. En die
wijsheid van het leven bestaat erin dat wij het hart van de Wet
volbrengen: God beminnen en je naaste die als jij!
Dat is wel een zoektocht zoals wij hoorden in het boek Wijsheid want
wij begrijpen amper de dingen die voor de hand liggen en hoe komen wij
anders op het spoor van het leven dan door de geest en de levensadem
van God?
Die zoektocht naar waarachtig geluk betekent een ommekeer: niet je-zelf
als het centrum van de wereld beschouwen maar je aandacht, je hart en
je levenskracht wijden aan de mensen om ons heen. Die le-venshouding
van alleen en vooral bedacht te zijn op jezelf roept alleen maar dood
en verderf op. Daarom moet je die houding ‘haten’,
niet tot leidraad in je leven nemen maar leerling van Jezus worden.
Deze leraar van wijsheid, zoals die afgebeeld staat op de icon bij de
altaartafel, zegt ons dat wij ons moeten losmaken van alles wat ons
gevangen houden kan – ouders, vrouw en kinderen, broers en
zussen, ja het leven dat ons zo vertrouwd is – en een nieuwe
weg bewandelen. Mensen die al jaren met elkaar getrouwd zijn, kunnen
dit weten uit eigen ervaring en iedereen die de smaak van waarachtig
gelukkig leven kent zal dit beamen. Wie zijn oriëntatie vindt
in het woord van Jezus zal weten dat de mildheid van God om ons heen is
en aan het ene woord voldoende hebben dat ons wenkt om elkaar lief te
hebben. Zulke mensen leven in de vrijheid van de liefde en zullen sterk
zijn in hun kwetsbaarheid en anderen met open vizier tegemoet treden
omdat zij weten dat zij zelf leven in de aanwezigheid van een God die
mensen roept om voor elkaar te bestaan. Zij worden wijs en weten wat
hun te doen staat: zo met anderen omgaan als zij verlangen dat er met
hen wordt omgegaan. Doe dat en je zult leven!
|
24e
zondag door het jaar: Exodus 32,7-14; Lucas 15,1-32
|
15
september 2013, Antoon Boks OP |
De
meesten onder ons hebben wel eens in een krant of
tijdschrift gekeken naar twee tekeningen, die er op het eerste gezicht
hetzelfde uitzien, maar toch kregen we de opdracht om vijf of zes of
nog meer verschillen op te zoeken. Of misschien was of bent u docent op
een middelbare school en hebt u hetzelfde verhaal meerdere malen
verteld en bent u na een paar keer wel zeker van welke woorden
benadrukt moeten worden en weet u wat u wel of niet moet herhalen. Dan
hebt u vast ook geleerd om niet te beginnen met bepaalde details, want
dan weten de leerlingen zonder nadenken, wat belangrijk is. Er moet
nagedacht worden.
De evangelieverhalen zijn net zo: ook al vertellen meer dan een van de
vangelisten soms dezelfde gebeurtenis dan nog zijn er verschillen aan
te wijzen in de boodschap die ze willen vertellen. Terwijl de verhalen
goed vergelijkbaar zijn, verschillen ze; sommige details zijn
weggelaten terwijl anderen worden toegevoegd. Het hangt van de
evangelist af welke bedoelingen hij belangrijk vindt en hoe hij het
verhaal aanpakt.
Vandaag hebben we drie gelijkenissen van Lukas. Als we kijken naar alle
drie de verhalen en dan het spel spelen om de steeds weer herhaalde
woorden te vinden, dan kunnen we de sleutel voor de interpretatie van
de verhalen vinden in wat herhaald wordt in elk van de gelijkenissen.
Lukas was intelligent genoeg en het ontbrak hem niet aan verbeelding of
een brede woordenschat dat hij zijn toevlucht moest nemen tot het
herhalen van dezelfde woorden in drie verschillende gelijkenissen, als
hij dat niet belangrijk vond.
Ook al zijn het drie verschillende gelijkenissen dan komen ze toch met
dezelfde boodschap. Je zou kunnen zeggen, dat ze allemaal draaien rond
verliezen en vinden.
Een teken van hun nauwe verbondenheid is de herhaling van min of meer
dezelfde “strekking” in elke gelijkenis. In elk:
iets is verloren en het wordt gevonden. Na het vinden is er vreugde.
Een groep viert feest wanneer het verlorene is gevonden.
“Vier samen met mij want ik heb iets gevonden...”
Of zoals de vader de oudste zoon vertelt, we moeten nu feest vieren en
blij zijn omdat je broer dood was en weer tot leven is gekomen, hij was
verloren en is gevonden."
Een van de kenmerken van het evangelie volgens Lucas is dat hij vaak
spreekt over Gods genade. De gelijkenissen van vandaag, heel hoofdstuk
15, zijn een goed voorbeeld van het thema van genade uitgedrukt door
Lukas in de woorden verloren, gevonden vieren en verheugen
. Een wel zeer aparte herder laat 99 schapen in de woestijn achter om
te gaan zoeken naar dat ene dat verloren liep. Een vrouw zoekt haar
hele huis af naar een verloren munt. Een vader vergeet de reputatie die
hij geniet onder zijn buren als hij zijn zoon ziet en gaat hem rennend
tegemoet.
Het is moeilijk om geen parallellen te trekken tussen de belangrijke
tekens in de gelijkenissen en God. Maar het is ook riskant om het wel
te doen. Jezus doet het
|
en
daarom moeten wij het ook maar doen. De
belangrijke figuren zorgen er voor dat we
tot de conclusie
komen, dat God heel wat risico’s met ons neemt, als Hij
steeds maar naar ons blijft zoeken, veel te aardig voor ons is, ons wil
blijven vergeven en ons weer in zijn huis opneemt. God neemt ons niet
alleen in zijn huis op, maar ontvangt ons hartelijk en gooit er nog een
feestje tegen aan.
Jezus sprak vanuit zijn intieme ervaring van God. De gelijkenissen
weerspiegelen zijn kennis en ervaring van God en van de wijze waarop
God handelt, die Hij graag wil delen met ons. Hij verkondigt het goede
nieuws voor ons niet alleen in gelijkenissen en lessen, maar ook door
zijn eigen voorbeeld. Jezus werd geconfronteerd met sterke kritiek van
de belangrijke religieuze mensen omdat Hij zich gedroeg als de mensen
in de gelijkenissen die Hij vertelde. Hij ging op zoek naar zondaars,
toonde zich barmhartig tegenover hen, verwelkomde hen en vierde met hen
aan het feestmaal van zijn tafel. Jezus keerde zich nooit af van een
zondaar die naar Hem toekwam.
De wegen en waarden verteld in de gelijkenissen zijn tegengesteld aan
die van de wereld. De waarden van de wereld botsen met wat de
gelijkenissen vertellen over hoe God met ons omgaat. Wij, die de
gelijkenissen van Jezus over genade en aanvaarding hebben gehoord
kunnen reageren op wat we hebben gehoord. Wij zijn geroepen om te leven
zoals die gelijkenissen ons voorhouden: als modellen van genade en
mededogen, vergiffenis en weer in genade aannemen van hen die verloren
zijn geraakt en proberen terug te keren.
Wanneer sommige mensen de gelijkenissen van Jezus gehoord hadden zullen
ze zich achter de oren hebben gekrabd en gezegd hebben: “dat
lukt me nooit.” Maar anderen die de verhalen hoorden, keken
om zich heen en zeiden bij zich: “Ik vind het hier fijn. Dit
is wat ik nodig heb. Ik voel me thuis en welkom.”
Kinderen krijgen catechese, maar hoe belangrijk lessen ook zijn, de
krachtigste en effectiefste methode voor het doorgeven van het geloof
aan kinderen en anderen is om de gelijkenissen van genade,
vriendelijkheid en welkom werkelijkheid te maken in ons leven: om te
leven en handelen volgens het geloof dat we belijden.
Mensen die willen leren over ons geloof zullen vragen stellen over onze
overtuigingen. Wij zullen ze zo goed mogelijk beantwoorden, maar om de
waarheid te zeggen: wie van ons moet niet nog veel meer geloven. Maar
wat nog meer kan dienen om mensen te laten geloven is dat andere mensen
de liefde en de barmhartigheid van God ervaren in ons. Kennis van God
komt niet zozeer uit boeken maar uit wat mensen getuigen van ons
geloof. Hopelijk zijn wij mensen, die gelijkenissen hebben gehoord,
aanvaard en in de praktijk gebracht. Inderdaad wij moeten proberen de
gelijkenissen van het Koninkrijk vlees en bloed te laten worden in onze
wereld. Amen.
|
25e
zondag door het jaar: Amos 8,4-7; Lucas 16,1-13
|
22
september 2013, Paul Minke OP |
Jezus
was een scherp waarnemer zoals trouwens alle
profeten. Hij zag vele goedwillende mensen op zijn tochten door Israel.
Mensen die hij zalig prees, armen van geest, vredestichters, mensen die
de gerechtigheid zochten, de barmhartigen. Hij zag mensen, die in hem
de vervulling zagen van hun dromen dromen van een nieuwe wereld vol
recht en vrede en liefde. Hij zag mensen, die heil en eeuwig leven
zochten maar niet vonden en nu stuurloos hun weg zochten, onbevredigd,
ongelukkig, onzeker. Zij waren voor Jezus de kinderen van het licht,
zalige mensen, die hij nodig heeft om de verwachting van het Rijk Gods
levend te houden. Maar Jezus zag ook mensen, die zich niets gelegen
lieten aan anderen, mensen over wie hij zijn "wee u" uitsprak: de
geldzuchtigen, de eerzuchtigen, mensen die anderen slachtoffer maakten
van hun eigen belangen, die zich bedienden van immorele praktijken en
kwade middelen, de dood voor alle gemeenschapszin, saamhorigheid en
dienstbaarheid. Zij waren voor Jezus de kinderen der duisternis,
onzalige mensen, die de vestiging van het Rijk Gods hier en nu in de
weg stonden.
Ook de profeet Amos zag in zijn tijd, zo'n 700 jaar voor Christus, hoe
de kinderen der duisternis de armen en misdeelden verdrukten. Hij zag
hun bedriegerijen, hun verkooptrucjes, hun sluwe overleggingen en
aarzelden niet met harde woorden hun levenswijze te veroordelen En
gelovend en vertrouwend op Gods rechtvaardigheid zegt hij hun: "De Heer
heeft gezworen bij de heerlijkheid van Jacob: geen van hun daden zal ik
ooit vergeten!" En in onze tijd en in onze wereld is het niet veel
anders, denk ik: vele goedwillende mensen met het hart op de goede
plaats, belangstellend in het leven van anderen, hun lief en leed, hun
nood en vreugde. Maar, helaas ook, leven er mensen met een hart van
steen, louter ik-gericht, die zichzelf bevoordelen en anderen
misbruiken voor eigen doeleinden.
Jezus zag ook hòe alle mensen met hun belangen omgaan, welke
overwegingen, overleggingen en middelen zij daarbij hebben. Ook wij
allen hebben onze belangen en behartigen die. Materiële
belangen zoals een huis, een baan, inkomen, hobby's.
Immateriële belangen zoals huwelijk, gezin, communiteit,
vriendschappen. Wij steken onze energie erin, onze liefde, onze zorg,
onze aandacht. Wij zien erop toe, dat niemand onze belangen iets kan
aandoen. Maar als het wel gebeurt dan staan we voor de vraag: wat zal
ik doen? Ben je een kind van het licht, zoals Jezus de goedwillende
noemt, dan zul je proberen met faire middelen tot een oplossing te
komen. Je bent er niet op uit anderen te beschadigen of te kort te
doen. Ben je geldzuchtig, is je belang 'rijk-worden', bezit
vermeerderen, dan is de kans groot, dat je dan te werk gaat als de
rentmeester, die zijn werkgever bedroog, zijn bezit verkwistte ten
eigen bate. Niemand is ongevoelig voor de macht van het geld, de
mammon. Wie kent niet de verleidingen van de vele mogelijkheden
die hebt, als je geld hebt
en van alles kopen kunt
|
van
wat je hartje begeert. Niemand vind het
fijn aan koopkracht te moeten inboeten, te moeten bezuinigen. te moeten
afzien van wat je wilde hebben.
Jezus zag hoe geld ook goedwillende mensen in zijn greep kon nemen. Hoe
goede en terechte belangen soms moesten wijken voor andere belangen die
het welzijn van anderen, ook mensen uit eigen kring, schaden en zelfs
zoals zo vaak blijkt, het eigen welzijn en geluk. Jezus zag hoe
overleggingen werden goed gepraat ten gunste van zichzelf, hoe
sluipenderwijs onrecht, onvrede, scheve verhoudingen groeiden, hoe ook
de samenleving daardoor verscheurd en ontwricht raakte, hoe mensen door
de onrechtvaardige mammon vijanden maakten.
De boodschap van Jezus is dan ook: handel en overleg niet als de
kinderen van deze wereld, als de kinderen van de duisternis, niet als
de rechtmeester die koos voor het bestelen van zijn heer. Maar handel
en overleg als kinderen van God, als kinderen van het licht,
waarachtig, betrouwbaar, rechtvaardig, respectvol, oprecht. Maak je
vrìenden door middel van de onrechtvaardige mammon. Dien God
en zoek je heil niet in niets en niemand ontziende verrijking.
Wanneer ik Jezus hoor zeggen: de kinderen van deze wereld handelen
onderling met meer overleg dan de kinderen van het licht, moet ik
denken aan wat Jezus bijzonder ter harte gaat: het rijk Gods. Ook dat
Rijk Gods is ons aller belang, vraagt overleg en handelen, iets waar je
niet altijd zo nadrukkelijk bij stil staat. Geld beheerst niet alleen
de mensen, maar ook de volken en de wereld. We zijn getuigen van
allerlei conflicten, geweld, onderdrukking. Gaat het uiteindelijk in
alle conflicten niet om economische motieven? Armoede en honger nemen
niet af ondanks mooie beloften van rijke landen. Wijzen de vele
vluchtelingen en de oorlogen op vele plekken in de wereld, mislukte
topoverleggingen, niet nagekomen milieuafspraken enz. er niet op, dat
alle verhoudingen tussen volken en landen volkomen scheef zijn, dat
wereldvrede – vandaag begint de vredeswerk – verder
weg is dan ooit? Overal is voelbaar en zichtbaar de macht van de
onrechtvaardige mammon. Ook daarom is het van het allergrootste belang,
- over belangen gesproken - , dat we de weg van 'genoeg is genoeg'
bewandelen en niet van 'steeds meer', dat delen ook werkelijk delen
wordt en niet slechts een armzalige fooi en dat zo een teken gesteld
wordt dat het ook anders kan en ook moet.
Het overleg van de kinderen van het licht, zowel op wereldniveau als in
eigen leefwereld dient gepaard gaan met echtheid en niet met leugen of
bedrog, met liefde en niet met haat, met vergeving en niet met
vergelding, met barmhartigheid en niet met wraak, met vrede en niet met
geweld. Alleen zo zal het kwaad te keren zijn, kan de hoop groeien, dat
met Gods hulp eens de aarde van aanzien zal veranderen. Amen.
|
26e
zondag door het jaar: Amos 6, 1a.4-7; Lucas 16, 19-31
|
29
september 2013, Theo Koster OP |
Dreigende
taal gebruikt de profeet Amos in de eerste
lezing. De taal wordt niet zachter maar wel toegankelijker voor ons als
je de context kent. Terwijl de rijke klasse van Samaria veilig
afgeschermd een luxueus leventje leidt, heeft het totaal geen oog voor
het onrecht dat in haar buurt gebeurt, en zijn zij blind voor Josefs
ondergang. Met Jozef wordt het hele Noordrijk Israël bedoeld,
dat bedreigd wordt door de supermacht Assyrië. In verzen die
zijn weggelaten worden naburige stadsstaten genoemd die al het
slachtoffer van de Assyriërs waren geworden. Jullie wanen je
veilig, houdt Amos de rijke Samaritanen voor, maar binnenkort staat
Assyrië voor de poort. Bekend was dat de Assyriërs de
leidende klassen deporteerden, dus degenen tot wie Amos praat. Tegen
deze achtergrond is de taal van Amos geen dreiging, maar een aanklacht:
hoe kunnen jullie je zo opsluiten in je eigen zelfverzekerde wereldje,
terwijl buiten jullie paleizen en wijken honger wordt geleden, en iets
verder weg de wereld in brand staat.
Het evangelie kun je lezen als ‘boontje komt om zijn
loontje’. Doe je dat dan ontgaat je de betekenis van dit
verhaal en wat erger is: het goede nieuws dat dit verhaal jou te
vertellen heeft hoor je niet. Net als de rijke klasse in Samaria gaat
hier de rijke man op in zijn eigen wereld, en wordt de arme aan zijn
lot overgelaten, een totaal andere wereld. Er is contact mogelijk
tussen deze werelden van verschil: de arme ligt immers voor de poort en
wil contact, zijn honger stillen met wat van de tafel valt bij de
rijke. Maar er kwamen alleen honden. Hier likken zijn de zweren van de
arme. De rijke is totaal niet geïnteresseerd in de wereld
buiten zijn huis. Hij is wel op de hoogte van wat voor zijn poort
gebeurt, want als hij later tot Abraham roept noemt hij zelfs de naam
van de arme.
Beiden zijn jood, dus kind van Abraham, maar wat een wereld van
verschil. Opmerkelijk is dat de arme een naam draagt: Lazarus. Dit
betekent: God helpt. De rijke heeft geen naam. Is de bedoeling dat wij
deze rijke een naam geven? Ik weet het niet; ieder staat het vrij door
zijn eigen naam in te vullen de rijke een naam te geven.
De rijke is zo met
zichzelf bezig, in zichzelf opgesloten, dat hij
zelfs na zijn dood Abraham vraagt Lazarus de opdracht te geven om met
een beetje water zijn tong te komen verfrissen. Als hij hoort dat dit
niet kan, - na de dood ontbreekt de poort
|
die
toegang geeft tot andere
mensen -, verbreedt zich zijn gezichtsveld tot zijn broers, van
hetzelfde laken een pak. Ook zij horen en zien waarschijnlijk alleen
zichzelf, hun eigen wereld, en zullen echt niet opengaan als iemand uit
de doden opstaat, hierin hooguit een verzetje zien.
Ik hoor in deze woorden een zware lading. Jezus vertelt dit verhaal aan
de Farizeeën. Als Jezus in het Johannesevangelie een andere
Lazarus,
zijn vriend, opwekt uit de doden, zijn het de
Farizeeën die hem en Lazarus willen doden. Deze verrijzenis
verstoort de gemoedsrust die zij vinden in een spijkerhard geloof.
Zoals momenteel paus Franciscus met zijn optreden onrust veroorzaakt
bij pastoors en bisschoppen die zich steeds beriepen op de geloofsleer,
als hun handelen mensen pijn deed of kleineerde. Zoals Franciscus
contact maakt met mensen, in woorden en vooral in zijn handelen, zo
maakt Lazarus contact met ieder die zich over hem ontfermt.
Als je de wereld zoals die nu is normaal vindt, zit je nog steeds
gevangen in het slavenhuis waaruit Mozes ons heeft bevrijd. Het is
immers niet normaal dat mensen zwelgen in het geld, terwijl bij de
buren kinderen niet mee kunnen op schoolreisje. Het is niet normaal dat
wij kinderen die hier zijn opgegroeid terugsturen naar een land dat hun
ouders ontvlucht zijn. Ieder voor zich en God voor ons allen is niet
normaal, is niet het goede nieuws dat Jezus bracht.
Wat is dan dat goede nieuws? Wat maakt ons leven zinvol? Prachtig
hoorde ik dit een broeder onlangs aan tafel verwoorden. Het ging over
gasten die zouden komen, een groep van kwetsbare mensen. Wij ontvangen
zo nu en dan groepen kwetsbare mensen, vertelde hij aan een gast aan
tafel. Mensen van de huishouding en de andere werkers in het centrum
doen dit graag; het zijn zelfs de mensen voor wie zij het liefst
werken. En dat is helemaal niet gek, dacht ik, met de verhalen van
vandaag in mijn achterhoofd. Kwetsbare mensen zijn de deur naar God. En
het goede nieuws vandaag aan ieder van ons is: die deur is dichterbij
dan je denkt, voor je huis of zelfs in je huis. Je hoeft er alleen maar
door te gaan. Sterker dan wie ook nodigen de Lazarussen van deze wereld
ons uit de zin van het leven te ontdekken. God helpt, zegt het
evangelie. Heb ik hulp nodig?
|
27
zondag door het jaar: Habakuk 1,2-3.2,2-4; Lucas 17,5-10
|
6
oktober 2013, Leny Beemer OP |
Het
dagblad Trouw heeft afgelopen jaar in samenwerking
met de Vrije Universiteit een onderzoek gedaan naar de emotionele staat
van de Nederlandse kiezer. Een kleine maand geleden werden uitkomsten
ervan gepubliceerd. De belangrijkste conclusie was, dat Nederland niet
zozeer angst heeft voor de toekomst, maar vooral boos is op de
politiek, op haar vertegenwoordigers en leiders. Volgens de SP
politicus Harry van Bommel gaat het om veel meer dan de politiek allen.
Het vertrouwen is weg…. Vertrouwen in banken,
woningcorporaties, de euro… Waar mensen met
verantwoordelijke functies voor de samenleving vroeger haast
vanzelfsprekend gezag kregen, geloven we er niet meer in dat ze hun
taken naar behoren vervullen.
Geloven…. Vertrouwen… Van origine religieuze
woorden, die in onze seculiere samenleving belangrijke factoren blijken
te zijn.
Het tijdschrift VolZin heeft de vertrouwenscrisis van onze tijd goed
aangevoeld toen zij dit jaar haar schrijfwedstrijd het thema
‘Heb vertrouwen’ meegaf. Ook de redactie
constateert een diepe vertrouwenscrisis tussen burger en politiek,
althans zoals dit door de opiniemakers keer op keer wordt geventileerd.
Volzin roept op te schrijven over wat er wél goed gaat in
ons democratische bestel, omdat, zo wordt gesteld, dit geen aandacht
krijgt. Maar, zo staat in de aankondiging, als je dit allemaal liever
geen aandacht geeft mag je ook schrijven over je vertrouwen in het
gewone leven, je vertrouwen dat het goed komt, dat je je geborgen en
gekend weet, je kunt verlaten op mensen om je heen, op God, Boeddha, je
yogalerares en/of jezelf.
Ik moet zeggen, dat die laatste wending me wel verbaast. Alsof
vertrouwen in het goede leven alleen een privézaak zou
kunnen zijn en de samenleving met al haar overheidsstructuren daarvoor
niet relevant zou zijn. Het gaat toch niet alleen om onze gevoelens,
hoe bepalend die psychologisch gezien misschien ook zijn voor onze
beleving van goed leven.
Graag willen wij, christenen en zeker Dominicaanse mensen, een mooi
antwoord vinden in de Schriften. Maar ook de Schriften zijn vaak
weerbarstig en moeilijk te doorgronden. Die van vandaag zijn daar geen
uitzondering op. Kijken we naar het evangelie van Lukas.
In het eerste vers vragen de leerlingen aan Jezus hun geloof, hun
vertrouwen te versterken.
In de Willibrordvertaling 1995, die we vandaag hoorden, wordt het woord
geloof uit eerdere vertalingen vervangen door
‘vertrouwen’. Daar voel ik me wel bij thuis. Geloof
heeft in de loop van de jaren voor ons een veel engere betekenis
gekregen dan wat eigenlijk hier bedoeld wordt. Het wordt tegenwoordig
vaak verstaan als een pakketje aan te nemen waarheden. Maar het
Bijbelse geloof heeft alles te maken met de wijze, waarop het volk
Israël de weg van God wil gaan, heeft alles te maken met
relatie, je toevertrouwen aan. Psalm 119 is daar een prachtig voorbeeld
van.
Jezus geeft zijn leerlingen een wonderlijk antwoord op hun vraag. Het
zijn beelden die Hij gebruikt om duidelijk te maken waar het wezenlijk
om gaat als je wilt geloven, vertrouwen.
Het beeld van die slaaf en zijn meester is gedateerd en daarom ook wat
lastiger te verstaan.
Het wil, althans zo begrijp ik het, duidelijk maken, dat alles wat we
geacht worden te doen de normaalste zaak van de wereld is en geen
verdienste. Tegelijk
zegt Jezus:
durf het aan verder te gaan dan dat. Ook al lijkt
alles weinig hoopvol, ook al
|
lijkt
je vertrouwen nog zo klein, waag het
erop ervoorte
gaan. Je
zal zien, dat alleen zo dingen zullen gebeuren
die je niet had durven dromen.
Eigenlijk zegt de profeet Habakuk iets vergelijkbaars. Alles is voor
hem uitzichtloos, hij schreeuwt het zelfs uit tegen God: hoe lang nog
dat geweld en die onderdrukking? Waarom toch al die conflicten en dat
lijden? Het is, alsof we de slachtoffers horen in
Syrië, in
Irak, in al die landen, waar mensen worden geslachtofferd voor het
gelijk van machthebbers en tegenstanders. Ons hart breekt als we dit
horen en zien. En ook dan komt er als antwoord: durf te blijven
vertrouwen, geef het wachten niet op, houd het visioen van vrede en
goed leven voor elk mens voor ogen, en leef ernaar. Want wie niet deugt
roept het onheil vanzelf over zich af. De rechtvaardige echter blijft
leven, zo zegt Habakuk. Geloof is hier toch een sterker woord dan
vertrouwen. Het zegt meer over de wijze waarop je leeft, over
gerechtigheid, over getrouwheid aan Gods bedoelingen met ons mensen.
Geven deze teksten nu ook antwoord op onze actuele situatie en de
vertrouwenscrisis, waar we allemaal min of meer deel van uitmaken? Ik
kan alleen maar tastend en zoekend proberen eruit te putten. Misschien
zitten ook wij wel gevangen in ons eigen wereldje, waarin niets meer
zeker lijkt. Misschien verwachten we ook wel teveel van anderen, om
problemen op te lossen. Misschien durven ook wij als gelovige mensen
niet meer echt erop te vertrouwen dat het goed komt en klampen we ons
vast als drenkelingen aan wat wrakhout. Durven wij ons dan nog
toevertrouwen aan het visioen, waarvan wordt gezegd dat het geen leugen
vertelt? Kunnen we het uithouden, door alles heen? Durven en kunnen we
midden in de weerbarstigheid en onzekerheden van ons leven te leven
vanuit vertrouwen en geloof in gerechtigheid, getrouw aan Gods wet?
‘Heer, versterk ons geloof, versterk ons
vertrouwen’. De vraag van de leerlingen toen is misschien ook
wel onze noodkreet.
De Dominicaanse Lekengemeenschap heeft dit weekend hier in Huissen haar
jaarlijkse retraite en maakt daarin de start van een nieuw jaarthema:
‘Geroepen tot Gemeenschap’.
Gemeenschap is een van de vier pijlers van ons dominicaanse leven. De
andere drie zijn gebed, studie en zending. Eigenlijk zou je moeten
zeggen dat er drie dragende pijlers zijn, die voor de laatste, de
zending tot verkondiging, de onmisbare basis zijn. Als het gaat om
geloof en vertrouwen, om de hoopvolle verkondiging van Gods heil voor
alle mensen, dan redt je het niet in je eentje, zelfs niet alleen in
relatie tot God. Je zult altijd mensen om je heen nodig hebben, die
samen met jou bidden, mensen die je inspireren en bemoedigen, het
visioen levend houden, die je een weg wijzen of je corrigeren. Want dat
is gemeenschap en zo mogen wij het als DLN ook ervaren met elkaar.
Ik mag deel uit maken van het Europese bestuur van Lekendominicanen, en
dan ervaar je heel bijzonder, wat het betekent om te mogen behoren tot
een wereldorde, één grote familie die zich met
elkaar verbonden weet in die ene opdracht: Gods heil verkondigen voor
alle mensen en dit ook leven. Waar wij in staat zijn te leven in
gemeenschap en gemeenschap stichten om ons heen, daar groeit
vertrouwen. Waar wij ons durven toevertrouwen aan het visioen van God
voor ons mensen, daar zal opstanding zijn.
Laten we met elkaar bidden, dat de Heer ons geloof en vertrouwen zal
versterken in verbondenheid met elkaar om zo dit geloof, dit
vertrouwen, hoe klein dan ook, te leven, te delen en uit te dragen.
|
28e
zondag door het jaar: 2 Kon.5,1-19; Lucas 17,11-19
|
13
oktober 2013, Ernst Marijnissen OP |
Het
zijn de kleine dingen die het doen, zegt een bekend
lied. Ik verander deze tekst soms wel eens in ‘het zijn de
kleine mensen, die het doen’. In de eerste lezing hoorden we
hoe Naäman, de Syriër, wordt genezen. In dat verhaal
wordt melding gemaakt van een jonge slavin, die is weggevoerd uit
Israël. Heeft u het gehoord?. Is het u opgevallen? Misschien
denkt u nu: moet dat dan? Ik zeg u, zusters en broeders, ja dat moeten
we horen. Het moet ons opvallen.
Naäman is niet de eerste de beste. Hij is de overste van het
Syrische leger. Hij is een grote der aarde. Bovendien waren de
Syriërs niet erg geliefd in Israël. Zij staan in
menig bijbelboek voor de onderdrukkers van Gods volk. Maar meer nog
wordt het accent gelegd op de volkeren van deze wereld aan de ene kant
en het kleine Godsvolk, Israël, aan de andere kant. De kleine
kudde! De volken aan de ene kant, Israël aan de andere kant.
Die wereld, in Naäman vertegenwoordigd, is melaats, onrein,
maar als zo vele verhalen in de Heilige Schrift leert ons ook dit
verhaal dat er voor onze wereld genezing en bevrijding van alle soorten
kwalen en falen mogelijk zijn. Uitgerekend een slavin, een
dienstmeisje, weggevoerd uit Israël, verkondigt dit blijde
bericht. Zij doet precies waartoe het volk van God is geroepen: in
woord en daad bekendmaken dat God een helende God is. Israël
weet dat. Onder alle volken heeft God dit kleinste der volken, dit
slavinnetje, het eerst liefgehad. God heeft het bevrijd en haar
gevraagd met Hem de mensen van alle tijden van dienst te zijn,
dienstbaar te zijn. De voormalige slaven zullen niet langer dwangmatig
aan andere mensen dienstbaar zijn, maar in vrijheid zich
verantwoordelijk weten voor de dienst aan onze melaatse samenleving. Zo
dient dit slavinnetje in het huis van de melaatse Naäman. En
in dit huis zegt zij: ‘och, kon mijn heer maar eens naar de
profeet gaan, die in Samaria woont. Die zal hem wel van ziekte
bevrijden’. Bijbels verkondiging in een notendop. De
vreemdeling, die Gods heil verkondigt. Die zorg draagt voor de lofzang
aan de Heer in onze slecht georchestreerde samenleving.
Samaria! Waar de profeet verblijft. Eens, zo vertelt Lucas, komt Jezus
in Galilea in de regio waar veel Samaritanen wonen. De plaatsbepaling
is veelzeggend. We zijn niet in Juda, waar Jeruzalem met de tempel
goede sier maakt, noch in Bethlehem, de stad van David. Het land van
Gods eigen kudde is versnipperd. Vanuit het hoger gelegen Judea zag men
neer op het zich naar het noorden uitstrekkend Galilea. Daar bevond
zich een soort multiculturele samenleving. Voor de vrome Jood begon
daar al de diaspora. Voor politieke vluchtelingen, criminelen en
fundamentalisten een soort schuilplaats. Daar verbleven Romeinen, de
bezetters van Palestina, en ook de Samaritanen. In de ogen van de
mensen uit Juda waren ze een soort niet volledige Joden, die wel de
Tora maar niet de Profeten en de Geschriften aanhielden. Ze werden niet
voor vol aangezien. Kortom, Galilea blijkt de grote wereld in het
klein.
Daar vinden wij Jezus
en zijn leerlingen. Het is een schemergebeid. Het
loopt of
|
tegen
de avond of tegen de morgen, al naargelang je naar onze
wereld kijkt. Het loopt tegen de avond als je denkt: het wordt niets.
De wereld eet zichzelf op. Het loopt tegen de morgen als je denkt: er
is altijd hoop, het kan altijd beter worden. Omdat Jezus daar is, in
dit schemerland, kies ik het laatste: er is altijd perspectief. Het kan
altijd licht worden. Een mooie zonsopgang! Wie gelooft leeft van de
hoop. Om het met de woorden van het slavinnetje te zeggen:
‘och, kon
mijn heer, deze wereld van vandaag, maar eens naar de profeet gaan, die
in Samaria woont. Die zal hem wel van ziekte bevrijden’.
Jezus is daar.
En dan komen er tien melaatse mensen naar hem toe.
Het zijn er tien. Het getal tien vertelt in bijbelse verhalen doorgaans
van het werken van God onder de mensen. Tien scheppingswoorden, tien
plagen over Egypte, tien goede woorden van het verbond tussen God en de
mens, die voor God kiest. Tien is ook de aanduiding voor de gemeenschap
van God. Deze gemeenschap wordt in het verhaal van Naäman
vertegenwoordigd door het slavinnetje. Dan functioneert zij tov, zoals
het hoort. Maar deze gemeenschap bestaat ook uit kwetsbare mensen. De
gemeenschap kan falen, omdat zij in haar dienstbaarheid tekortschiet.
Dan is ze als een melaatse. Ze komt tot Jezus, haar heer en rabbi.
‘Ontferm je over ons. jouw kerk, jouw synagoge’.
De clou van het onderricht wordt helder in de terugkeer van slechts
één van de tien. En deze is een Samaritaan. Een
vreemdeling. Niet van deze wereld, maar van de wereld van God. Wie
kiest voor de Levende wordt een vreemde op aarde.
Als de kerk van Jezus wankelmoedig is en dikwijls faalt in haar werken,
betekent dat niet dat God haar laat vallen. Zijn genegenheid voor ons,
die de gemeenschap van de Levende zijn, slijt niet. Hij ziet ons aan,
wijst ons de weg en bemoedigt ons op de verdere tocht. Terwijl we
struikelen worden we ons bewust van Gods barmhartigheid. Deze ervaring
is van groot belang, want wij op onze beurt moeten in handel en wandel
de aarde van Gods barmhartigheid overtui¬gen. De negen, die
door¬lopen, denken aan zichzelf. Ze zullen niets bereiken, want
hun zelfgenoegzaamheid doet hen niet verder zien dan het kerkelijk erf:
dat van priesters, riten en vroomheid. Ze laten het bij de woorden van
Jezus: ‘laat je zien aan de priesters’. De wereld
zien ze niet staan.
De Samaritaan, die naar Jezus terugkeert, is het beeld van een kerk,
die zich gedragen weet door Gods barmhartigheid en dus niets anders
heeft te doen dan op dezelfde manier met mensen binnen en buiten de
kerk om te gaan. Als je ontdekt, dat het bestaan levensvatbaar en
zinvol wordt dank zij de zorgvuldige bekommernis en de warme
genegenheid van de Levende, dan zul je zelf ook zorgvuldig en met
warmte leren omzien naar mensen. Dat is overigens niet eenvoudig, maar
het is te volbrengen als we echt zijn vervuld van vertrou¬wen
op God en mensen. Zo heeft Jezus gesproken: 'Je hebt
ver¬trouwen en dat is precies jouw redding'.
|
29ste
zondag door het jaar: Exodus 17: 8-13; Lukas 18: 1-8
|
20
oktober 2013, Antoon Boks OP |
Gedurende
ons leven is het wel eens gebeurd, dat sommige
nog in leven zijnde personen als heiligen werden voorgesteld. Niet
iedereen was er even blij mee. Moeder Teresa stierf 5 september 1997;
in 1979 ontving zij de Nobelprijs voor de vrede. In haar leven werd ze
een heilige genoemd door zowel gelovigen als atheïsten. Dan
zijn er wel mensen, die dit toeschrijven aan het feit, dat zij zou
weten hoe je op de juiste manier zou moeten bidden en dat haar gebeden
binnen de kortste keren door God verhoord zouden worden.
Maar... in werkelijkheid scheen dat niet het geval te zijn. In een
verzameling van brieven die ze schreef aan verschillende biechtvaders
bleek wel dat haar gebed geen licht, geen momenten van extase kende. In
plaats daarvan beschreef ze dat ze stilte en leegte in haar gebed kende
en geen directe ervaring van God had. Onder haar constante glimlach die
ze vooral toonde aan de stervende armen van Calcutta ging een intense
duisternis, een diep gat, een gevoel van gebrek aan het ervaren van
Gods aanwezigheid schuil.
Nog dichter bij huis... Na een eucharistieviering kwam een keer een man
van net zestig naar me toe en vertelde me een beetje van zijn verhaal.
"Mijn vrouw stierf vijf jaar geleden aan kanker. Ze was een prachtige
vrouw en moeder en ik hield zeer veel van haar. Ze overleed twee jaar
na de diagnose. Gedurende die tijd ging ze door allerlei behandelingen,
met verschrikkelijke bijwerkingen. Al die tijd baden we samen voor haar
genezing, want Jezus zei: “Vraag en je zult ontvangen. Zoek
en je zult vinden. Klop en je zult worden open gedaan."
De man haalde zijn schouders op en zei: "We hebben gedaan wat Jezus ons
vertelde om te doen. We vroegen ons af, waarom wacht God zolang? Waren
we niet goed genoeg? Waarom liet God dit gebeuren aan mijn vrouw en aan
mijn familie? Ik denk dat veel meer mensen die vragen hebben gesteld.
Wie heeft er toegang tot God? Zijn wij niet goed genoeg? Waarom worden
wij niet verhoord?
Moeder Teresa, die weduwnaar en velen van ons hebben iets gemeen. We
hebben gebeden en we hebben geen onmiddellijk antwoord gekregen. We
hebben allerlei twijfels gehad en zijn soms geneigd om ons af te keren
van God omdat het voelt alsof God niet naar ons luistert. Misschien
laten we voor het oog van andere mensen net zoals moeder Teresa een
gelukkig en moedig gezicht zien, maar weten we niet hoe we moeten
vechten met onze twijfels.
Jezus was Zich terdege van bewust van het feit, dat mensen in hun gebed
ontmoedigd zouden worden, vooral wanneer we met grote problemen en
crises in ons leven worstelen; niet alleen met betrekking tot ziekten
en vervelende situaties in ons leven, maar ook als we proberen goed te
leven en te handelen en geen resultaten lijken te krijgen. Als de
weduwe in het evangelie willen wij dingen rechtgezet hebben, want we
zijn toch partners van God in een wereld die niet altijd ons standpunt
deelt? Wij willen wat goed en rechtvaardig is voor onszelf en voor
anderen. We willen dat God eindelijk iets van zich laat horen en iets
doet!
|
Maar
de wereld reageert
niet altijd op onze inspanningen om dingen goed te doen. We proberen te
vechten tegen racisme thuis, op school en op ons werk. We doen wat we
kunnen om op te komen voor de rechten van de armen en degenen die
altijd de zwarte Piet krijgen. Wij willen het goede voor onszelf en
voor anderen. Met andere woorden: we denken aan Jezus en wij proberen
Zijn voorbeeld te volgen.
Wij luisteren vandaag naar het verhaal van een weduwe die alleen maar
wilde, dat ze kreeg wat rechtvaardig was. Ze vroeg niet om speciale
gunsten of liefdadigheid. Ze wilde niet dat de rechter haar uit de
gevangenis hield of een voorwaardelijke straf oplegde. Ze wilde wat
haar recht was: "Neem de juiste beslissing tegen mijn tegenstander."
Jezus wist hoe moeilijk bidden voor ons zou zijn. Hij wist dat wij, als
de man van wie de vrouw stierf aan kanker, of als de weduwe in de
gelijkenis van vandaag geneigd zouden zijn om op te geven. Dus vraagt
Hij zich hardop af: "Als de Mensenzoon op aarde komt, vindt Hij dan nog
geloof op aarde?" Blijven we bidden in moeilijke tijden? Blijven we God
vertrouwen in onze inspanningen om te doen wat goed is zelfs als we
voelen dat we tegen onoverkomelijke krachten staan?
God is niet zoals de rechter in de gelijkenis, iemand die moet worden
omgepraat door aanhoudend vragen. Integendeel de gelijkenis komt met
een contrast. Als zelfs een onrechtvaardige rechter die God noch gebod
respecteerde uiteindelijk zou toegeven en doen wat goed was, hoe veel
te meer zouden de rechten van Gods uitverkorenen die God dag en nacht
roepen dan niet veilig bij Hem zijn? Staat God dan niet veel eerder aan
onze kant dan die corrupte rechter? Ik moet natuurlijk oppassen om niet
te laten klinken alsof we moeten proberen God murw te maken, opdat Hij
naar ons zou gaan luisteren.
Jezus gelijkenis neemt het mysterie niet weg dat we allemaal beleven
als we vragen: Wat doet God als we in nood zijn? Waarom reageert God zo
langzaam of helemaal niet? Wat we wel moeten doen is: bidden en
doorgaan met bidden omdat we nog steeds vertrouwen op God.
Wat doet God terwijl we bidden? God blijft onze harten veranderen en
ons geloof versterken. Wij mogen blijven bidden, zelfs als we blijven
leven met onze vragen. Dat is wat God nu voor ons doet, ons hoop geven,
dat God ons nooit zal verlaten; bij ons zal staan, zodat wanneer Jezus
terugkomt Hij geloof in ons vindt.
Wij zijn allemaal geroepen om trouw te blijven aan wat we geleerd en
geloofd hebben van de Schriften. Jezus sprak als een Jood die de Joodse
geschriften kende. Die blijven ook voor ons Christenen geldig.
Wij mogen allemaal overwegen dat de oude teksten ons wijsheid kunnen
geven door het geloof in Christus Jezus. Wij mogen steeds weer dankbaar
zijn dat er mensen waren, die ons het geloof hebben voor geleefd en dat
mogen wij weer doen voor de volgende generatie. Amen.
|
30e
zondag door het jaar: Sirach 35,12-18; Lucas 18,9-14.
|
27
oktober 2013, André Lascaris OP |
‘God,
ik dank u dat ik niet ben zoals deze
farizeeër. Ik denk niet zoals hij dat de mensen hier in de
kapel of andere mensen allemaal grijpzuchtig zijn, onrechtvaardig en
ontrouw, of corrupt zoals die tollenaar. Inderdaad ik vast niet
tweemaal per week, want ik zie niet waarom dat u zou behagen en ik
geloof niet dat het vasten mij zelf een beter mens zou maken. Ik
bereken niet hoeveel precies een tiende deel is van wat ik verkrijg. Ik
geef wanneer er een beroep op mij wordt gedaan, en dan handel ik naar
mijn mogelijkheden. Kortom, ik ben niet zoals deze farizeeër.
Ik dank u uit de grond van mijn hart dat ik een beter mens mag zijn dan
hij’
Is dit geen mooi gebed? Neen, we lopen met deze parabel gemakkelijk in
de val. De farizeeër vergelijkt zich met de tollenaar; wij, op
onze beurt, ergeren ons aan de farizeeër die zo zichzelf staat
aan te prijzen. We vergelijken ons met hem. Voor we het goed en wel
beseffen zijn we bezig in het spoor van de farizeeër ons te
vergelijken met mensen zoals deze tollenaar, een corrupte ambtenaar,
een belasting inner, die zijn gang kon gaan zolang hij de Romeinse
bezetter jaarlijks het vastgestelde bedrag aan belastingen leverde. En
liever nog vergelijken we ons met de farizeeër. Hij ziet
zichzelf, en vele mensen met hem, als een fatsoenlijk mens
Vanuit onze ooghoeken zien we de opgeheven figuur van de
farizeeër die daar stevig op de grond staat en heel veel
ruimte voor zichzelf opeist. Vrijmoedig richt hij zijn ogen op de
hemel. En buiten die ruimte staat op een afstand die tollenaar. Hij
klopt op zijn borst, hij stenigt als het ware zichzelf. Hij heeft
nauwelijks woorden voor wat hij wil zeggen.
En wij, wij, staan daar ook en vergelijken ons, meest onderhuids en
verborgen, soms in volle zichtbaarheid met de tollenaar en de
farizeeër. Het ons vergelijken met anderen zit ons ingebakken.
Zo hopen we te ontdekken wie wij zijn, wat wij moeten doen, waarin wij
anders zijn. We zetten ons af tegen farizeeër en tollenaar, we
zetten ons af tegen de mensen met wie leven, werken, liefhebben. We
proberen te ontdekken wie we zijn, hoe origineel we zijn, door vast te
stellen dat wij beter zijn of ook wel de mindere zijn. We zoeken
zelfbevestiging. We vergelijken ons met anderen op fysiek terrein: ben
ik lange of korter, sportiever, volhardender? Is hij of zij
intelligenter, toegerust met een beter of juist met een slechter
geheugen dan wij? Is de ander emorioneel rijker of juist armer dan wij:
vriendelijker, kordater warmer, begaafd met een groot gevoel van
inlevingsvermogen? Wie is de meest succesrijke van ons? Heeft het
grootste salaris, heeft het meest gereisd?
|
Je
kunt zo je hele
leven doorgaan met jezelf te vergelijken met
anderen, wanhopig, of bijna wanhopig een plaats probeen in te
nemen’ Je
gaat op zoek naar jezelf, je zoekt zelfbevestiging. Dit is ook wat de
farizeeër zoekt. Tegenover de tollenaar en de overige mensen
die hij
grijpgraag, onrechtvaardig en immoreel vindt, laat hij merken
dat hij boven hen staat. En hij drukt hen naar benden: ik ben beter dan
jullie allemaal.
Tegenover God wil hij zich etaleren als een goede Jood, getrouw aan de
wet, aan de Thora. Hij wil zelfs meer doen dan gevraagd wordt, want hij
wil dat God heel het volk en de tempel zal bevestigen. De regel was dat
je één dag in het jaar vastte, op Grote
Verzoendag. De joodse traditie heeft niet zoveel op met vasten. Maar
deze farizeeër viert Grote Verzoendag tweemaal per week, want
dan vast hij. Hij blijft dus binnen een grote marge; hij kan niet mis
gaan, hij doet honderd keer meer dan hij moet. Hij hoopt waarschijnlijk
zo ook de situatie te ondervangen dat er Joodse medemensen zijn die
zich niet storen aan Grote Verzoendag. Het is jammer voor hem dat hij
niet kan tellen hoeveel joodse medemensen niet vasten op Grote
Verzoendag, want dan had hij precies kunnen zien hoe vaak hij moet
vasten om dat te compenseren en zo aan het quotum te voldoen. Hetzelfde
geldt voor alles wat hij koopt. Van elke inkoop .betaalt hij tien
procent aan de tempel, terwijl heel veel, bijvoorbeeld kruiden, niet
belast was. Maar de farizeeër wilde zeker zijn van zijn zaak
De tollenaar weet dat hij corrupt is, hij is niet in tel bij zijn
medemensen en hij gaat in tegen de oproep tot rechtvaardig handelen.
Hij geeft eerlijk toe dat hij een corrupt mens is, vraagt dat God zich
met hem verzoent, dat God hem laat zijn, hem bevestigt in wat hij
werkelijk is, slechts een mens, maar toch Gods beeld en gelijkenis.
deze mens. Hij pretendeert niets tegenover God. Hij staat met lege
handen. Hij weet dat hij van God slechts ontvangen kan en dat God niet
vraagt om een tegenprestatie, maar om dat wat God aan de tollenaar
geeft, door te geven aan anderen. De tollenaar gaat als een
rechtvaardig mens – wij zouden zeggen – als een
‘vrij mens’, naar huis.
Wat zou het een zegen voor ons zijn als we ons zouden kunnen bevrijden
van die voortdurende drang ons te vergelijken met anderen,
zelfbevestiging te zoeken, anderen omlaag te drukken. Wat een vrijheid
geeft ons dat, onafhankelijkheid, erkenning van ons bestaan. Die
vrijheid kunnen we ontvangen door te vertrouwen dat God ieder van ons
ziet, en wil bevestigen. Vanuit dat vertrouwen, vanuit die basis, zoek
je niet krampachtig naar bevestiging door medemensen, maar bevestig je
hen in hun bestaan zodat zij worden opgericht.
|
31e
zondag door het jaar: Genesis 12,1-8; Lucas 19,1-10
|
3
november 2013, Henk Jongerius OP |
In
de kinderbijbel Woord voor Woord wordt de roeping van
Abraham wel op een heel bijzondere manier verteld. Hij past op de
winkel van zijn vader waar je allemaal beeldjes kon kopen van de God
van die buurt daar. De mensen zetten het in hun huis en dachten: als we
maar aardig doen tegen zo'n beeldje, dan zal onze God wel aardig voor
ons wezen. Dat gaf al die tijd een veilig gevoel. Maar Abraham geloofde
hij er niet in, in al die beelden. Hij dacht: eigenlijk geloof ik
helemaal niets.
Toen kwam er een vrouwtje met een taart, ze zei: 'Geef hem maar aan het
beste godenbeeld dat je in de zaak hebt.' Toen werd Abraham kwaad. Hij
had er geen zin meer in om zijn hele leven in deze winkel te zijn. Hij
sloeg alle beelden in elkaar. Eén beeld liet hij heel. Zo
zat hij tussen de scherven toen zijn vader terugkwam. Die vroeg wat er
gebeurd was. `Tja', zei Abraham. 'Een dame bracht een taart voor de
godenbeelden hier. En toen kregen ze me toch slaande ruzie. Ze hebben
mekaar allemaal in elkaar geslagen. Alleen die ene bleef over.' `Kom
nou', riep vader. 'Godenbeelden kunnen toch niets.' `Zie je wel', zei
Abraham, 'Je gelooft er zelf ook niets van. Nou, ik doe er niet meer
aan mee. Ik geloof dat er ergens een land moet zijn, waar je op een
andere manier met God kan leven dan ze hier doen. Ik ga zoeken', zei
Abraham.
Dit is het begin van het grote Bijbelverhaal dat voor ons geschreven is
opdat wij met Abraham op zoek zouden gaan naar God. Maar voordat wij op
zoek gaan is God op zoek naar ons: Hij heeft het eerste woord en
openbaart zich niet in grote en vreeswekkende tekenen, maar in mensen
zoals Abraham die zoeken naar de zin van het leven en al het vertrouwde
achter zich durven laten om die te vinden. Gods stem klinkt in mensen
en gebeurtenissen.
|
Hij
roept ons om anders
te gaan leven en ons niet te laten overheer-sen door allerlei valse
goden die ons zekerheid en veiligheid beloven. Dat zijn de goden van
welvaart, geld en economie en al wat er zich aandient als gelukkig
makend in de tijd waarin wij leven.
Zacheüs staat model voor mensen die hun levensgeluk vinden in
het afpersen van zijn medemensen door te collaboreren met de
bezet-tende Romeinse overheid. Hij verrijkt zich aan wat anderen
toebe-hoort en heeft zich zodoende opgesloten in zijn eigen wereldje.
Mis-schien dat er daarom staat dat hij klein van gestalte was en door
zijn medemensen geminacht werd om zijn praktijken. Toch betekent zijn
naam wonderlijk genoeg ‘de rechtvaardige’.
Misschien zag hij net als Abraham in hoe bekrompen en onvrij hij
geworden was en gaat hij op zoek. Vanuit zijn eenzame hoogte wordt hij
door Jezus geroepen om op eigen benen te staan en een rechtvaardige te
worden. En inderdaad, hij is veranderd, keert zich om en wordt iemand
die anderen recht doet en zijn vermogen ruim-hartig deelt met anderen.
In Jezus’ vraag om maaltijd met hem te houden mogen wij horen
hoe alle mensen met vuile handen – en zijn we dat niet
allemaal? – uitgenodigd worden om zich om te keren en een
nieuwe weg in te slaan. Niet hebben en houden wat wij verworven hebben
zal de maatstaf voor een gelukkig leven zijn, maar de bereidheid om
naar anderen om te zien en met hen te delen wat wij hebben, met hen aan
tafel te gaan. In de eucharistie lopen wij vooruit op die nieuwe wereld
die komen moet, waar brood, recht en waardigheid en liefde is voor al
wat leeft. Wensdromen worden waar: wij spreken met elkaar
één taal van hoop en vrede!
|
32e zondag door het jaar:
2Makkabeeën 7,1-2; Lucas 20,27-38
|
10
november 2013, Theo Koster OP |
Hitler
was niet de eerste die het Joodse volk wilde
uitroeien. Twee eeuwen voor onze jaartelling probeerde Antiochus IV
hetzelfde. We hoorden erover in de eerste lezing. Natuurlijk gaat het
hier niet enkel om het al of niet overtreden van wetten. De broers zijn
geen fanatiekelingen voor wie de letter van de wet zwaarder telt dan
hun eigen leven. Het geen varkensvlees eten staat voor een leefwijze
die gebaseerd is op vertrouwen.
Joden leven vanuit een diep weten, dat leven een geschenk is dat erom
vraagt uitgepakt te worden, het te proeven, steeds weer, en er nu eens
van te genieten, dan weer eraan te lijden. Leven is een geschenk dat je
ontvangt, maar waarover je niet beschikt. Zelfs jouw eigen leven kun je
niet naar je hand zetten.
Joden hebben ervaren dat er iemand is, die nog meer van jou houdt dan
jijzelf van het leven. Deze zag dat het volk werd uitgebuit, misbruikt
door farao, en via Mozes liet deze zich aan het volk zien als de
Barmhartige, die geen mens aan het lot overlaat. De Barmhartige is een
God van levenden en niet van dodelijke systemen zoals Egypte,
Antiochus, Hitler of de huidige vrije markt.
Joden werkten in het verleden steeds weer als een rode lap op een stier
op tirannen als farao, Antiochus en Hitler. Waarom Joden zo gehaat
werden heeft te maken met hun vertrouwen in God. Vertrouwen, mensen die
echt vertrouwen, stralen soevereiniteit uit, en daar kunnen
machthebbers niet tegen.
Prachtig is dit beschreven in de eerste lezing. De gruwelijke details,
de wijze waarop gefolterd werd, is in de lezing weggelaten. Bent u
daarin geïnteresseerd dan kunt u dit thuis nalezen. Benadrukt
wordt wat dit vertrouwen met deze zeven broers en hun moeder doet. Ze
zijn kwetsbaar, makkelijk kapot te maken, zoals ieder van ons, en
tegelijk in hun kwetsbaarheid krachtiger dan hun beulen.
In de tijd dat de twee boeken Makkabeeën werden geschreven,
een eeuw voor onze jaartelling, begint in het Joodse volk de
overtuiging te groeien, dat de God in wie zij geloven ook sterker is
dan de dood. We hoorden het hier verwoord door mensen met een intens
vertrouwen in God: Gods trouw houdt niet op bij onze dood. De
verrijzenis, het nieuwe leven is geen beloning of straf, is niet
gebaseerd op redeneringen of verplichtingen. Het zit besloten in dat
diepe vertrouwen; het hoort bij dit vertrouwen. Mensen die vertrouwen
stellen in andere mensen, en/of in God weten, waarover we het hier
hebben. Dit vertrouwen kan niet kapot. Je kunt dit vertrouwen
beschamen, maar niemand, geen macht is in staat het te vernietigen.
Over dit vertrouwen
gaat het ook in het evangelie. De Sadduceeën, de
hogere priesterklasse van Jeruzalem, geloofden niet in de verrijzenis,
een leven na de
|
dood.
Net als tegenwoordig kardinaal Eijk en anderen
zijn zij van mening, dat je teksten, in dit geval de boeken van Mozes,
letterlijk moet nemen, en dat zelfs interpretaties niet zijn
toegestaan. Volgens de Sadduceeën leven mensen voort in hun
nageslacht;
vandaar het belang van huwen en kinderen krijgen. Jezus wijst hun
redenering als niet ter zake van de hand. Hij baseert zijn geloof in de
verrijzenis niet op spitsvondige redeneringen, maar op zijn vertrouwen
in God, en deze God is de God van de uittocht uit Egypte. In tweede
instantie beroept Jezus zich ook op Mozes. De God van de uittocht werd
door Mozes aangeduid als de God van Abraham, de God van Isaäk
en de God van Jakob. Jezus laat zien de schriften te kennen, maar is
geen letterknecht. Als je de passage nakijkt waarop Jezus hier duidt
lees je, dat God zelf zegt tot Mozes: Ik ben de God van Abraham, de God
van Isaäk en de God van Jakob. Het gaat om wat bedoeld wordt,
niet om de juiste woorden.
De Sadduceeën redeneren, net zoals ook nu velen geneigd zijn
te doen, over het leven na de dood in het verlengde van het huidige
leven. Dat is dom. Met de dood houdt het leven in deze wereld echt op,
en neem dat serieus. Leef het leven dat in je is, want het is kostbaar
en kan zo maar ineens afgelopen zijn. Als er sprake is van een leven na
de dood, hebben we het over leven in een andere wereld, waarvan we
niets weten, een leven bij God, van wie we niets weten, met Wie we een
liefdesrelatie delen. Niet wij, maar God is de verbindende factor die
de beide totaal verschillende werelden verbindt.
De dood is een eindpunt. Wie van het leven in deze wereld houdt doet er
goed aan, zich dit regelmatig te realiseren. Het helpt je om geen tijd
te verspillen aan onnozelheden, maar aan wat er werkelijk toe doet in
ons leven.
Wat is werkelijk van waarde in ons leven hier en nu? Volgens mij is
werkelijk waardevol kennen en gekend worden. Het zal duidelijk zijn dat
het hierbij niet gaat over wat iemand is; dat kun je opzoeken via
facebook, linkedin e.d. Kennen en gekend worden, met lichaam en geest,
hart en verstand van en door medemensen brengt mij dichter bij wie ik,
bij wie jij bent, een broeder, een zuster, niet minder, niet meer.
Kennen en gekend worden is een subtiel spel van vertrouwen, van
kwetsbaar en soeverein zijn, waarin ik God vermoed, soms even ervaar,
brengt mij dichter bij deze God, een God die van mensen houdt en
onvermoede krachten in ons wekt. Daar kan geld, macht, seksualiteit
niet aan tippen.
|
33e
zondag door het jaar: Maleachi 3,19-20; Lucas 21,5-19
|
17
november 2013, Paul Minke OP |
Jezus
is geen futuroloog, of populair gezegd geen
voorspeller, iemand, die ons weet te voorspellen hoe de toekomst eruit
zal zien, wat gebeuren gaat. Jezus is een ziener. Hij voorziet, dat in
iedere tijd en bij iedere generatie verschrikkelijke dingen gebeuren,
strijd van volk tegen volk, oorlogen en onlusten. Jezus gebruikt
beelden om het schrikwekkende onder woorden te brengen: aardbevingen,
hongersnood en pest, nu hier dan daar tekenen aan de hemel. Jezus
spreekt over haat, gevangenschap, vervolgingen, executies. Dat alles
omdat mensen meer vertrouwen stellen in geweld dan in overleg, meer
verwachten voor hun geluk van hun hebzucht dan van rechtvaardigheid
meer heil zien voor zichzelf in corruptie dan in dienstbaarheid en
delen. Hij kent de mens. Hij weet wat er in de mens omgaat aan goed en
kwaad Hij kent zijn zwakten, zijn begeerten, zijn driften, en waar dat
allemaal toe leidt. Zo was het vóór zijn komst.
De profeet Maleachi heeft het erover, als hij de chaos in Jeruzalem
beschrijft na de ballingschap, de chaos, als gevolg van de boosheid en
hoogmoed van wie het voor het zeggen hebben .
Zo zag Jezus al wat er met de tempel en de stad zou gaan gebeuren: de
verwoesting van het heiligdom, het platbranden van Jeruzalem, als
gevolg van de instelling van Farizeeën, die op geld belust
waren, van de Hogepriesters, die koste wat kost hun macht verdedigden
van de tollenaars die collaboreerden met de bezettende indringers als
gevolg ook van de onvrede onder het volk, dat geen uitzicht zag. Elk
rijk, dat innerlijk verdeeld is, gaat ten onder, heeft Jezus eens
gezegd. Voor de joden was deze verwoesting van tempel en stad een
schrikbeeld. Een doodssteek. Het stond voor hen gelijk met het einde
van de wereld.
Zo zien wij het in onze tijd voor hoe veel volken het leven een hel is,
mensen op de vlucht gedreven, van alles beroofd, zelfs van hun
geliefden, omgekomen onder het zinloze geweld en dat om ondeugdelijke
motieven: macht, aanzien, geloof, rijkdom. Een mensenleven betekent dan
niets. Zo veel wanhoop, verdriet, machteloze woede. Wie ziet en hoort
hen nog? Voor hen die moeten leven in die chaos, voelt het alsof hun
wereld instort. Ook nu zijn vervolgingen van christenen in het
Midden-Oosten, in verschillende landen in Afrika, Azië en
Indonesië. Gruwelijk. En wat doet Europa? Europa sluit de
grenzen, beschermt de eigen welvaart, beschermt zich tegen de groeiende
stroom wanhopige vluchtelingen. En wat Nederland? Het koopt voor
miljarden superdure JSF gevechtsvliegtuigen. Is Jezus nu een doemdenker
met een cynische blik op het
wereldgebeuren? Gelooft hij niet in
zijn eigen boodschap, in zijn visioen van het
Godsrijk? Ziet hij niet dat hij met zijn woorden generaties angst
aanjaagt? Wie goed hoort, bemerkt
|
dat
Jezus wil bemoedigen en sterken
Het is niet het einde van de wereld. Laat je niet van de wijs brengen,
noch door de onheilsprofeten, die alleen maar ondergang en verval zien,
noch door de zogenaamde heilsprofeten, die je in slaap sussen. En
verder vermaant Jezus: houdt vast aan het geloof dat God trouw is.
Weest op uw hoede, dat gij niet in dwaling wordt gebracht.
Weest op uw hoede. Geldt dat ook voor ons hier in West-Europa, waar we
leven in betrekkelijke rust en vrede, zonder de ellende? Dat wil niet
zeggen, dat ook hier mensen niet zouden leven met zorgen, dit als
gevolg van de crisis, ziekte, eenzaamheid, verloren liefde. Ik denk, en
ik meen te spreken in de geest van het evangelie: We hebben meer dan
ooit op onze hoede te zijn en er voor te waken, dat we niet ons
afwenden van wat anderen moeten doormaken en onze oren laten hangen
naar wie zeggen: weggegooid geld. Wij mogen de ogen niet sluiten voor
wat buiten onze grenzen gebeurt, we hebben ons te laten raken door hen,
van wie het leven is verwoest, aan wie toekomst is ontnomen, die
afhankelijk zijn van hulp van anderen. Hun dreigende ondergang is ook
onze ondergang, hun angst onze angst.
Voor menigeen is het wereldleed reden om het geloof in God op te geven.
Wat is dat toch voor een God; Hoe kun je volhouden dat Hij liefde is?
Noem je dat rechtvaardig, al die miljoenen onschuldige slachtoffers? nu
weer in de Filippijnen, al die duizenden die alles verloren hebben. God
staat in de beklaagdenbank, heeft zich te verantwoorden. En, wij die in
Gods belofte en trouw geloven, met Hem. Jezus zegt ons: Het zal voor u
uitlopen op het geven van getuigenis. Dat komt neer op standvastige
trouw en vertrouwen in God, Dat komt neer op een leven in de geest van
het evangelie, een leven in dienstbaarheid, goedheid en betrokkenheid
op anderen. Dat komt neer op het vasthouden van het visioen van Jezus
Christus, die vol was van het komende Koninkrijk van God, een Rijk van
vrede. Dat komt neer op het laten zien, dat ook in tijden van chaos en
geweld, dat ook in tijden van onzekerheid, machteloosheid en
radeloosheid, in allerlei situaties van onheil toch heil en zegen
gebeuren kan. Ook dat zien we in de massale hulp die in de Filippijnen
geboden wordt.
Tenslotte, zegt Jezus, door standvastig te zijn zult ge uw leven
winnen. Of zoals de profeet Maleachi het zegt: Maar voor u, die mijn
naam eerbiedigt, gaat de zon van de gerechtigheid op en brengt zij
genezing. Dat is een belofte. En het is om die belofte, dat het leven
niet zal vastlopen in alle dood maar zijn vervulling zal vinden in een
nieuwe hemel en nieuwe aarde. Amen.
|
Christus Koning: 2 Samuel5,1-3;
Lucas
23,35-43
|
24
november 2013, Ernst Marijnissen OP |
Deze
zondag is de laatste van het liturgisch en
kerkelijk jaar. In de richtlijnen voor het correct vieren van de
eredienst wordt deze dag aangeduid als Christus, koning van het heelal.
Dat is me nogal wat! Koning van de kosmos, van een uitdeinend heelal.
Christus, die uitrijst boven alles wat bestaat, hoog tronend boven al
wat is. Dat moet wel duiden op een verblijf in goddelijke verten en
verhevenheid. Maar hoe rijm je dat met het evangelie, waaruit ik u zo
juist heb voorgelezen dat Jezus als een gekruisigde hangt tussen twee
eveneens gekruisigde misdadigers? Dat kruis stond wel op een berg, maar
die was beslist niet hoog en had niets van een kosmische schittering.
Ik neem aan dat de titel ‘koning van het heelal’
goed bedoeld is, maar ze is misleidend en staat haaks op wat God met
onze wereld voor heeft. Ik raad u daarom dringend aan dit wat
bombastisch aandoend beeld zo snel mogelijk te wissen. Vergeet het!
Vanuit bijbels perspectief moet gezegd worden dat alle verhalen,
onderrichtingen, profetieën en liederen ons willen leren dat
God een afdalende God is. God is een barmhartige en bevrijdende God,
die begaan is met de vele verschijnselen van onmacht, die ons bestaan
ontsieren en onmenselijk maken. God heeft te doen met die soms
krampachtige pogingen van ons mensen, om menselijk met elkaar om te
gaan. God ziet en hoort dat er tekenen zijn van hoop, maar weet vooral
dat we het uit onszelf niet klaarspelen.
God is bekommerd om de
menswording van de mens. Wij hebben het in ons om echte mensen te
worden, maar we blijven ploeteraars en bereiken dit ideaal gedeeltelijk
en schoksgewijze. Daarom leert het evangelie dat God een God van
menswording is. Het Woord is vlees en bloed geworden, dat wil dus
zeggen mens geworden. Gods Woord, waarin Hij zichzelf niet alleen laat
horen maar vooral zichzelf laat zien en aanraken, daalt af in ons
bestaan, tot in de diepste lagen ervan. En hoe dieper we in onze
samenleving durven afdalen, hoe meer de ellende van de wereld op straat
komt te liggen. Daarom zegt onze geloofsbelijdenis, dat Jezus in de hel
is afgedaald. Hij bezoekt de uithoeken en holen, waar de mens zijn
eigen nest bijna onherstelbaar heeft vervuild. Het geeft veel meer hoop
als we inzien dat God zich in, ja zelfs onder de onderlaag van ons
bestaan bevindt dan te praten over God in de hoge, God gezeten op de
troon, God, die hoog boven de mens is verheven. God laat zich, als het
moet, en dat is zo, tot de misdadigers rekenen. Daarom hangt Jezus
gekruisigd tussen twee van hen. En naar dat kruis zullen we opzien om
met overtuiging en hartgrondig uit te roepen: eens, maar nooit weer!
God maakt aanschouwelijk wat mensendienst betekent. Wie de eerste wil
zijn zij de laatste.
Wie het koningschap van Christus recht wil doen
staat niet alleen voor een grote uitdaging maar wordt vooral geroepen
om te participeren aan het gevoel van machteloosheid, die Jezus moest
ondergaan. Hij heeft deze ook onder woorden gebracht. Toen de
leerlingen hadden beleden dat hij de Christus, de Messias is, wees hij
er aanstonds op dat hij naar Jerusalem moest gaan, veroordeeld zou
worden, moest lijden en ter dood zou worden gebracht. En vervolgens
zegt hij iets opmerkelijks: maar op derde dag zal ik uit de doden
worden opgewekt. Dat betekent dat de bereidheid om de
machteloosheid te
aanvaarden én
|
te
ondergaan, die je gevangen houdt om deze
samenleving te vermenselijken, tegelijkertijd een bron van hoop wordt.
Op de derde dag zul je uit de dood, uit de machteloosheid opstaan. Op
de derde dag: de bijbelse aanduiding voor de onmogelijke mogelijkheid.
Geef je over aan God, daar beneden.
Maar nu komt het!
Betekent dit dat we dus voortaan moeten hongerlijden met de
hongerlijders, ziek zijn met de ernstig zieken, ons geld weggeven aan
wie niets hebben? Zelf afdalen in de hel? Maar dat is niet je
machteloosheid aanvaarden. Wij gaan dat ook niet doen. We blijven waar
en wie we zijn. In onze beste ogenblikken willen we wel wat, maar we
doen het niet. En dát is onze machteloosheid.
Moeten we ons
er dan bij neerleggen? Neen, je moet leren aan die machteloosheid te
lijden, er beroerd van worden en toch naar je vermogen goed te doen.
Dat deed Jezus. Maar zijn kerkelijke overheid bleef hem veroordelen,
beschuldigde hem van godslastering en noemde hem een wetsovertreder.
Maar hij ging door zieken te genezen en hij ging door met zijn
onderricht.
Dat is beslist niet vanzelfsprekend. Toen Petrus had
gezegd: jij bent de Christus, zoon van de levende God, en Jezus over
zijn lijden en dood, zijn hellevaart, begon te spreken, zei hij: dat
nooit heer! Ziet u wel: we aanvaarden het niet. Een lijdende Christus,
een afdalende God. Dat willen we niet. Dat strookt niet met wat we
willen geloven: God in de hemel, lief en aardig. Jezus op de troon
naast Hem, stralend en tronend op zon maan en sterren.
Maar God wil
daarvan niets weten. Jezus zegt tegen Petrus na diens protest: ga
achter mij staan, satan! Dat betekent: wat jij Petrus en wat jullie
gelovigen willen staat lijnrecht tegenover wat God wil. Jezus heeft
tijdens zijn leven zozeer aan de machteloosheid van de mens geleden,
dat hij vlak voor zijn dood het heeft uitgeschreeuwd: mijn God, waarom,
wáárom heb je mij verlaten? Pas dan ligt de weg
naar de verheffing van de mens open: Jezus sterft, machteloos. Hij
wordt begraven. Nu is het wel voorbij, zeggen zijn dierbaren, die hem
in het graf hebben neergelegd. En dan spreekt de overkant. Dan verheft
God de mens in zijn machteloosheid tot ongerept leven.
Misschien is het
neerdalen van God voor ons moeilijk te zien als een daad van
koninklijke allure en wellicht is dat ook niet erg. Maar niet begrijpen
is wat anders dan niet vertrouwen. Jezus, de Christus, is koning, omdat
hij van dit vertrouwen heeft geleefd. Tot de dood er op volgde.
Het is
vandaag de laatste zondag van het kerkelijk jaar. Van oudsher denken we
dan aan het einde der tijden, aan de Wederkomst van de Heer, aan de
voltooiing van hemel en aarde. Dan is het goed de hoop op de voltooiing
van de geschiedenis en dus van de menswording van de mens met elkaar te
delen en te versterken. Die hoop zal onze machteloosheid niet wegnemen.
Dat kunnen wij niet. De voltooiing van hemel en aarde, van de
menswording van de mens, is niet aan ons. Die ligt in Gods hand. En
daarvan is gezegd: jullie, mensen, kennen dag nog uur. Zelfs de
mensenzoon kent dag noch uur. Dat blijft voorbehouden aan onze Vader,
die in de hemel is.
|
Doop van de Heer: Jesaja 42,1-7; Mattheus 3,13-17
|
12 januari 2014, Theo Koster OP |
|
|
|