PREKEN VAN DE DOMINICAANSE GEMEENSCHAP TE HUISSEN: Door het jaar 2013 (C)


20e zodag door het jaar: Jeremia 38, 4-10; Lucas 12, 49-53
18 augustus 2013, Theo Koster OP

Wat Jezus ons bracht is het evangelie, het goede nieuws, dat het koninkrijk van God is aangebroken. Dit goede nieuws is als vuur; je kunt er als toehoorder niet vrijblijvend naar luisteren. Je brandt er je aan en wordt gelouterd, zoals goud of staal dat verhit wordt. Of je brandt er je aan en wordt erdoor vernietigd zoals dor hout, een prop papier.
Wat is die louterende kracht van het rijk Gods dat is aangebroken? Dat ik leer, elke dag weer opnieuw, mensen aandacht te geven en te respecteren. Het kost me geen enkele moeite oog te hebben voor een prachtige man. Sommige mensen zijn geen lust voor de ogen, maar hebben net als die prachtige man aandacht nodig, anders ga je dood. In het koninkrijk van God doet het er niet toe hoe je eruit ziet. In dat rijk doe jíj ertoe en krijg je aandacht. Van ieder in wie dat rijk vlees en bloed is geworden.
Jezus was zo’n verpersoonlijking van dit rijk, en wij willen het worden. Dus durf je het aan ieder moment je vingers te branden als je weer ontdekt, dat je jezelf toch belangrijker vond dan degene die je tegen kwam; ontdekt dat je je in aanwezigheid van sommige mensen toch gedraagt, alsof je zelf minderwaardig bent.
Respecteren is echt wat anders dan alles maar goed vinden. Durf ik een ander aan te spreken op in mijn ogen smerig gedrag, of maak ik van hem of haar een smeerlap die ik uit de weg ga? Durf ik iemand te waarderen voor wat hij/zij in mijn ogen goed doet, of maak ik van haar/hem een engel, een idool tegen wie ik opzie? Respecteren is een louteringsproces, waarin je jezelf voortdurend onder kritiek stelt, en we weten, dat kritiek zeker op het moment dat deze geuit wordt pijn kan doen. Een louteringsproces waarin je leert kritisch te zijn, en kritiek wordt je vaak niet in dank afgenomen.
Wij zijn niet elkaars gelijken. Omgaan met onze onderlinge verschillen waarbij je elkaar recht blijft doen is lastig. Je zult het toch leren, met vallen en opstaan, want het koninkrijk van God doet je voelen, dat anderen, wie dit ook zijn, jou gelijkwaardig zijn, dus respectvol behandeld worden. Niet omdat zij dit verdienen, maar omdat zij zijn zoals jij, een mens, een kind van God. Jezus brengt geen lieve vrede die conflicten toedekt en altijd weer zoekt naar compromissen. Wie gegrepen wordt door het goede nieuws van het rijk Gods, wordt zelf een drager en verkondiger van dit rijk en zal verdeeldheid ervaren waar je dit niet verwacht. We horen dit in de eerste lezing. Babylonië is een wereldmacht geworden en liet zijn oog ook op Juda vallen. Langdurig is Jeruzalem belegerd, de bevolking lijdt honger en hun koning is een slappeling. Ook de farao van Egypte heeft interesse 

in Juda. De raadsheren van de koning willen een deal sluiten met  farao en zo Babylonië van zich af houden. Jeremia keert zich uit naam van God tegen deze raadslieden. God weet dat Babylonië Jeruzalem totaal kan en zal verwoesten als het zich niet overgeeft. In het vers, voorafgaand aan de eerste lezing, horen we Jeremia zeggen: dit zegt de HEER: deze stad wordt in handen gegeven van de koning van Babylonië en zijn leger; hij zal haar innemen.
Deze boodschap van Jeremia is moeilijk te pruimen. Jeremia zegt het toch en bij herhaling; hij doet er niet het zwijgen toe. Hij vindt geen gehoor, wordt door mensen van zijn eigen volk in een put gestopt om daar te creperen. Jerusalem geeft zich niet over, wordt vernietigd en velen afgeslacht. Dit bloedbad was voorkomen als men geluisterd had naar Jeremia en zich had overgegeven. Zijn boodschap was rot, maar Jeremia zag het goed en kon dit niet voor zich houden. Hij wist dat hij de raadsheren tegen zich zou krijgen en die hem aan zouden pakken als hij zei, wat hij meende te moeten zeggen. Moeten zeg ik, een heilig moeten dat samenhangt met God. God wil, dat zijn kinderen leven en niet vernietigd worden. Beter te leven onder vreemde heerschappij dan een slachtpartij en de dood. Het getuigen hiervan brengt Jeremia in doodsgevaar, maar hij wordt niet aan het lot overgelaten. Een allochtoon, iemand uit Ethiopië, komt voor hem op, zodat hij niet in de put een wrede dood sterft. Dit laat ons opnieuw zien dat God ons leven wil. En het toont ons, dat ook de vreemdeling kind is van God, in wie Gods gezicht oplicht.
Verdeeldheid ervaren waar je dit niet verwacht, onder je eigen volk of, zoals we vanuit het evangelie hoorden, in je eigen huis. Drie tegenover twee, twee tegenover drie, hoorden we; de vader tegenover de zoon, de zoon tegenover de vader; de moeder tegenover de dochter, de dochter tegenover de moeder; de schoondochter tegenover de schoonmoeder en andersom. Juist in de vertrouwde omgeving is het gevaar groot, dat je elkaar niet serieus neemt, omwille van de lieve vrede, het oog van de buitenwereld of de mantel der liefde. Door een ander niet serieus te nemen maak je jezelf blind voor God, die ook in jouw familieleden vlees en bloed krijgt; je zet met andere woorden God buiten de deur. Beter ruzie, dan elkaar doodzwijgen.
Dit is geen aansporing om op je strepen te gaan staan. Je bent immers geen dor hout of een prop papier. Het evangelie spoort ons aan ons te laten louteren, en dat gaat gepaard met dat doopsel, wat Jezus onderging. Ook ons zal lijden niet bespaard blijven in ons verlangen naar God en naar de definitieve doorbraak van diens rijk.

21 zondag door het jaar: Jesaja 66, 18-21 Lucas 13, 22-30
25 augustus 2013, Ineke van Cuijk OP

Bij een eerste verkenning van de tekst van het Evangelie van vandaag, lieve mensen, kun je heel erg schrikken. ‘Heer, zijn het er weinig die gered worden?’ En misschien zit daar wel de vraag onder: ‘hoor ik daar ook bij?’ Of is het heil uiteindelijk maar voor een heel klein groepje uitverkorenen?
Ik weet niet hoe het u vergaat, maar ik moest meteen denken aan het boek van Siebelink, ‘Knielen op een bed violen’. Het is een aantal jaren geleden dat ik het gelezen heb maar ik voel nog de beklemming van dat boek. Ik moest het af en toe wegleggen om even op adem te komen. En al zijn de critici verdeeld over dit boek – het schetst wel een beeld. En in het Evangelie van deze zondag word je nu ook niet meteen gerustgesteld door Jezus. Want Jezus zegt: span u tot het uiterste in om door de nauwe deur binnen te komen, velen zullen zoeken om binnen te komen en er niet in slagen!
Zelfs als de deur al dicht is, en je staat te kloppen kan het gebeuren dat de huisvader zegt: Ik ken je niet…….. En zelfs als je zegt ‘in uw tegenwoordigheid hebben wij gegeten en gedronken’…..dan nog kun je te horen krijgen, ik weet niet waar je vandaag komt. Ga weg, allen die ongerechtigheid bedrijven……………. Het gevaar bestaat dat je bij deze, in onze oren toch wel harde, woorden, je afwendt………… Ik hoor het wel maar ik kan het niet horen……. Mijn adem opgekropt……….door angst, verdriet – een brok in de keel…. Zo kan de Blijde Boodschap niet bedoeld zijn. Laten we de tekst eens wat beter bekijken…………
In het eerste vers van het Evangelie van vandaag, zusters en broeders, wordt ons weer duidelijk gemaakt dat Jezus op reis is. Zijn reis naar Jeruzalem. Zijn levensreis. In het Lukas evangelie neemt de Evangelist ons mee – worden wij uitgenodigd – reisgenoten te zijn, te worden van die bijzondere reis. Wij mogen met Jezus die weg afleggen. Hem volgen: is op weg gaan en op weg blijven, want christelijk leven is per definitie een reis. De rust is voor later, wanneer we onze eindbestemming hebben bereikt. Dus enige onrust hoort er bij.
En we weten allemaal – als je een reis onderneemt – en of dat nu een reis van een dag of van maanden is – dat maakt niet eens zo veel uit – kan er van alles gebeuren. Zodra je één voet buiten de deur zet, stort je je in het ongewisse. Natuurlijk bereiden wij onze reizen, dagtripjes, maar ook verplaatsingen van A naar B, goed voor en je gaat er van uit dat je aankomt op je bestemming maar helemaal zeker weet je dat pas als je er bent! En zeker vandaag de dag: files, treinvertragingen, omleidingen, opgebroken fietspaden of zelfs het trottoir dat niet goed toegankelijk is. We kunnen er allemaal over mee praten. Onderweg gebeurt er van alles – dat is ook de charme. En zo gaat het ook bij Jezus: Onderweg gebeurt er van alles – we kennen de verhalen…..en nu stelt iemand een vraag – wellicht een gewetensvraag: Heer, zijn het er weinig die gered worden? Deze zomer, beste mensen, komen er verschillende Evangelie-teksten aan de orde, waar je duidelijk wat onzekerheid bij de vrienden en leerlingen van Jezus tegenkomt. Vandaag en al eens eerder. Blijkbaar is er een soort  tweespalt aan

 het ontstaan tussen ‘wij’ en ‘zij’. Wij, die met Hem eten en optrekken en zij die aan de kant staan. En zoals wij van Jezus gewend zijn – er komt geen rechtstreeks antwoord. Jezus vertelt niet een exact aantal van geredde mensen. Hij zegt niet: jij hoort er wel (of niet) bij. Jezus doet niet mee aan speculaties die het aantal geredden vooraf willen vastleggen. Jezus zegt: zij zullen komen uit het oosten en het westen, uit het noorden en het zuiden en zij zullen aanzitten in het koninkrijk Gods.
Iedereen dus – net als in de 1e lezing – iedereen is uitgenodigd. Maar dat we dus – zo maar – verzekerd kunnen zijn van een plek in dat koninkrijk Gods….. dat is niet vanzelfsprekend. Dus daar zit het antwoord in: dat is het criterium – niet of je dag en nacht met Jezus optrekt, is een garantie, of met Hem eet, nee of je wel de gerechtigheid beoefent……… Dat appèl wordt op ons gedaan. Gerechtigheid beoefenen.
Voor ieder mens, groot en klein, komt het erop aan oprecht in het leven te staan. Onze tijd wordt wel de tijd van de permanente vertwijfeling genoemd. Juist dan is het goed om je oriëntatie op Jezus te houden. Op de rechte, smalle, weg te blijven waar recht wordt gedaan aan een ieder. Het is onze opdracht als christen onrecht te blijven aanklagen, dichtbij en ver weg. En al heb je het gevoel er geen invloed op te kunnen uitoefenen – het mag niet gewoon worden!
Daarbij mogen wij het visioen voor ogen houden zoals we dat hoorden in de 1e lezing. De lezing uit het boek Jesaja is het slotwoord. Jesaja wordt de profeet van het geloof genoemd. En vooral van de hoop. Denkt u aan de Kerstnacht – een volk dat wandelt in het duister zal een groot licht zien – Dat licht is Christus. De prediking van Jesaja is gegrond op de zekerheid dat de Heer groot en machtig is. Alles is in zijn hand en daarom hoeft men de vijand niet te vrezen. Je moet op de Heer vertrouwen en alle coalities afwijzen. Elke politieke coalitie is een teken van gebrek aan vertrouwen in de Heer. En dat speelde heel sterk in de tijd van Jesaja. Voor de profeet is de Heer de Heilige van Israël. Dat betekent dat Hij zijn volk beschermt, maar ook dat Hij verwacht / eist volledige overgave aan Hem. Gods arm reikt over de hele aarde. (59,1) de hand van de Heer is niet te kort om te redden, zijn oor niet te doof om te horen. Alle samengebrachte volken worden niet veroordeeld maar ingeschakeld in Gods plan voor het heil van alle mensen. Uit alle volkeren zal Ik mijn mensen kiezen. Iedereen is daartoe genodigd.
Zo wandelen we met Jezus mee; raken in gesprek, zijn getuigen van heftige woorden-wisselingen, we worden geraakt door zijn betrokkenheid op mensen en we worden vooral kritisch bevraagd: Hoe sta je in het leven? Hoe wil je dagelijks vorm geven aan die gerechtigheid En eigenlijk is daarop maar één antwoord: stel God boven alles en allen en wat gij niet wilt dat u geschiedt, doet dat ook een ander niet…………… Hoor, roept Gij in mijn oren en Gij jaagt mijn angst uiteen. Uw stem mag diep in mij klinken, soms door merg en been. Laat mij – iedere dag opnieuw – uw mens worden – opnieuw geboren. Dan is er toekomst! Dan is het Koninkrijk van God onder ons. Moge het zo zijn!

22e zondag door het jaar: Sirach, 3,17 -29; Lucas 14, 1-7
1 september 2013, André Lascaris OP

Wanneer mijn moeder op verjaardagsvisite ging bij haar buurtjes en goede kennissen, kocht ze meestal een mooi theekopje en gaf dat als geschenk. Wanneer zij zelf jarig kwam, kreeg ze visite van haar buurtjes en kennissen, die haar een mooi theekopje cadeau gaven. Als kind verbaasde ik mij over dat geschuif met theekopjes. Later ontdekte ik dat de theekopjes niet zo belangrijk waren, maar er werd mee uitgedrukt: jij hoort bij onze kring, we zien en waarderen je, je mag er zijn, met ons.
Zelf doen we dit ook, niet misschien met theekopjes, Ook wij gaan op verjaardagsvisite met een cadeau, en wanneer wijzelf jarig zijn ontvangen we een geschenk. We voelen ons verplicht aan elkaar. Zo communiceren we. Zo vormen we een kring. Zo voelen we ons erkend. Tegelijk zit er iets dwangmatigs in: we voelen ons schuldig als wij een verjaardag vergeten, we willen quitte spelen met de anderen.
Wanneer Jezus spreekt over een man die een feest geeft ’s middag of ’s avonds, gaat het ook over bevestigen van elkaar, ik zie jou, je mag er zijn. We horen bij elkaar. We hebben verplichtingen aan elkaar. Maar het is minder onschuldig dan bij een kring van mensen die een verjaardag vieren. Het gaat om rijke buren, verwanten en vrienden. Zij weten dat als zij op de uitnodiging ingaan, ze ook verplicht zijn de gastheer in de toekomst uit te nodigen of hem op andere wijze een dienst te verlenen. En zij weten dat een dergelijk feest de ideale situatie is om zulke afspraken te maken. Deze bijeenkomsten zijn een vruchtbare grond voor corruptie. Mensen die elkaar de hand boven het hoofd houden, elkaar naar de ogen zien, zich gedrongen voelen elkaar voortdurend terug te betalen voor bewezen diensten. Je loopt voortdurend in hetzelfde kringetje en je komt er niet meer uit.
Jezus nodigt roept zulke mensen uit een grote draai aan hun leven te geven. Nodig de armen uit, de gebrekkige, kreupelen en blinden. Dan verandert je leven fundamenteel. Want deze mensen zijn niet in staat jou op een of andere manier terug te betalen. Je kunt ze nergens toe verplichten. Zij hoeven het gevoel ook niet te hebben van: ik moet iets terugdoen. Je laat zien dat je oog en oor voor hen hebt, dat ze de moeite waard zijn, dat ze bij de familie van de mensheid behoren. Het is niet zo dat we dan eigenlijk hetzelfde doen als in het gewone menselijke verkeer. Je doet meer dan het gewone. Je leven krijgt een andere dimensie. Je behoort niet bij een samenzwering, gericht op rijker en machtiger worden, integendeel. Je treedt in het krijt voor de mensen die niet gezien worden, tenzij als mogelijke kandidaten voor meer armoede en voor minder macht. Je leeft in een andere 

wereld, een wereld die gaat lijken op het leven van de rechtvaardigen die zijn opgestaan uit de dood.
Je wordt een gastheer zoals Jezus en in hem God gastheer zijn. Je leeft al een beetje in de eschatologische tijd, de laatste tijd.
Zo leeft de mens die de laatste plaats opzoekt al in een andere wereld dan in die van het haantjes gedrag. Iemand is uitgenodigd op een bruiloft. U weet dat in sommige gevallen de tafelschikking heel belangrijk is. Waar moet tante Sara zitten, niet te ver weg, niet bij oom Jacob, bij oom Henk misschien of toch bij haar kleinkinderen? En dan komt er iemand binnen, bijvoorbeeld iemand die lokaal van enig belang is, en schuift dan aan bij de hoofdtafel. Hij, zij, wil gezien worden. Een ‘de wereld is van mij’ type.
De gastheer moet wel optreden en deze man verzoeken wat verder te gaan zitten van het bruidspaar. En met een rode kop gaat deze gast naar een bescheidener plaats toe. Het wordt duidelijk dat deze man wel is uitgenodigd, maar toch niet echt bij de een van de twee families behoort en niet echt bij de vriendenkring behoort. Hij maakt zichzelf tot een buitenstaander. Het feest gaat eigenlijk aan hem voorbij.
Je kunt beter op de laatste plaats gaan zitten. Dan heb je kans dat de gastheer je naar een betere plaats brengt Het wordt duidelijk dat je misschien bij de meesten onbekend bent, maar toch er echt bij hoort. De laatste plaats, de ‘eschatologische’ [‘eschatos’ betekent de laatste] plaats is de plaats van belofte.
Het gaat hier over meer dan een wijze raad. Bij dit huwelijk moeten we denken aan het huwelijk tussen God en de mensen, het is een constant thema in de Bijbel, dat de laatste de eerste wordt, en de laatste de eerste. Degene die niet gezien wordt en niet tot de kring behoort, wordt naar voren gehaald. Dat is een gouden regel. Niemand wordt uitgesloten. Als je het gevoel hebt uitgestoten te worden, moet je zelf met opzet op de plek van de belofte, de laatste plaats, gaan staan. Mensen zullen je zien Want je bent de enige die niet druk bezig is een plaats te bevechten.
De eerste lezing, uit de wijsheid van Jezus Sirach, geschreven ongeveer 120 v. Christus eindigt met te zeggen dat een wijs mens voor zichzelf een oor wenst dat luistert Een oor dat de klachten hoort van de armen. Van hen die buitengesloten worden. Voor hen die de laatste plaats hebben in onze omgeving, familie, werk, samenleving. Een oor dat zijn eigen plaats ontdekt. Ik wens u, en ook mijzelf, zo’n luisterend oor toe. We zullen dan leven in een andere wereld, een wereld van belofte..

23e zondag door het jaar: Wijshei 9,13-18b; Lucas 14,25-33
8 september 2013, Henk Jongerius OP

Ik kan mij goed voorstellen dat er een paar uitdrukkingen in het evan-gelie van vandaag onze weerstand oproepen. Ik bedoel dan de woorden dat je ‘je eigen leven moet haten’ en dat je ‘je kruis op je moet nemen.’ Die laatste uitspraak roept woorden op als ‘elk huis heeft zijn kruis’ en kan een geloofsbeleving wakker roepen waarin wij nu eenmaal bepaalde ellende in ons leven voor lief moeten nemen want die is je door God op je schouders gelegd. Die God is een strenge Heer, een boeman en concurrent van mensen die er behagen in lijkt te hebben om hen te kwellen: hij stuurt ons ziekten en berooft ons van onze dier-baren. Hem dienen is een droevig en zwaar lot. Het dragen van kruis betekent dan die last voor lief nemen want het brengt je uiteindelijk in de hemel en het haten van jezelf veronderstelt dat er eigenlijk maar weinig goeds uit onszelf tevoorschijn kan komen…
Zo’n uitleg van die woorden heeft niet veel Bijbelse papieren. Integen-deel, wij kennen uit het boek Exodus het verhaal over Mozes die er zich bij God over beklaagd dat hij het volk een al te zware last op de schou-ders heeft gelegd. Mozes gaat daar in gesprek met God en krijgt het troostende antwoord dat ‘als hij het juk van de Thora draagt, God aan zijn kant zal vinden’ want zijn naam maakt hij waar: ‘Ik zal er zijn voor jou’.
Het dragen van het kruis heeft dus te maken met het op je nemen van de goede woorden die er over het leven geschreven staan in de Schrift en ze volbrengen. In dit verband is het goed om ons het woord van Jezus te binnen te roepen waar hij zegt ‘neem mijn juk op je schouders en leer van mij want dat is ene goed juk en zacht om te dragen. Je kruis dragen betekent de taak op je nemen die jou tot een heel mens maakt, ook in beproevingen en bij tegenslag. Het is je oriëntatie in het

leven winden in die woorden want dat zal onze wijze mensen maken. En die wijsheid van het leven bestaat erin dat wij het hart van de Wet volbrengen: God beminnen en je naaste die als jij!
Dat is wel een zoektocht zoals wij hoorden in het boek Wijsheid want wij begrijpen amper de dingen die voor de hand liggen en hoe komen wij anders op het spoor van het leven dan door de geest en de levensadem van God?
Die zoektocht naar waarachtig geluk betekent een ommekeer: niet je-zelf als het centrum van de wereld beschouwen maar je aandacht, je hart en je levenskracht wijden aan de mensen om ons heen. Die le-venshouding van alleen en vooral bedacht te zijn op jezelf roept alleen maar dood en verderf op. Daarom moet je die houding ‘haten’, niet tot leidraad in je leven nemen maar leerling van Jezus worden. Deze leraar van wijsheid, zoals die afgebeeld staat op de icon bij de altaartafel, zegt ons dat wij ons moeten losmaken van alles wat ons gevangen houden kan – ouders, vrouw en kinderen, broers en zussen, ja het leven dat ons zo vertrouwd is – en een nieuwe weg bewandelen. Mensen die al jaren met elkaar getrouwd zijn, kunnen dit weten uit eigen ervaring en iedereen die de smaak van waarachtig gelukkig leven kent zal dit beamen. Wie zijn oriëntatie vindt in het woord van Jezus zal weten dat de mildheid van God om ons heen is en aan het ene woord voldoende hebben dat ons wenkt om elkaar lief te hebben. Zulke mensen leven in de vrijheid van de liefde en zullen sterk zijn in hun kwetsbaarheid en anderen met open vizier tegemoet treden omdat zij weten dat zij zelf leven in de aanwezigheid van een God die mensen roept om voor elkaar te bestaan. Zij worden wijs en weten wat hun te doen staat: zo met anderen omgaan als zij verlangen dat er met hen wordt omgegaan. Doe dat en je zult leven!

24e zondag door het jaar: Exodus 32,7-14; Lucas 15,1-32
15 september 2013, Antoon Boks OP

De meesten onder ons hebben wel eens in een krant of tijdschrift gekeken naar twee tekeningen, die er op het eerste gezicht hetzelfde uitzien, maar toch kregen we de opdracht om vijf of zes of nog meer verschillen op te zoeken. Of misschien was of bent u docent op een middelbare school en hebt u hetzelfde verhaal meerdere malen verteld en bent u na een paar keer wel zeker van welke woorden benadrukt moeten worden en weet u wat u wel of niet moet herhalen. Dan hebt u vast ook geleerd om niet te beginnen met bepaalde details, want dan weten de leerlingen zonder nadenken, wat belangrijk is. Er moet nagedacht worden.
De evangelieverhalen zijn net zo: ook al vertellen meer dan een van de vangelisten soms dezelfde gebeurtenis dan nog zijn er verschillen aan te wijzen in de boodschap die ze willen vertellen. Terwijl de verhalen goed vergelijkbaar zijn, verschillen ze; sommige details zijn weggelaten terwijl anderen worden toegevoegd. Het hangt van de evangelist af welke bedoelingen hij belangrijk vindt en hoe hij het verhaal aanpakt.
Vandaag hebben we drie gelijkenissen van Lukas. Als we kijken naar alle drie de verhalen en dan het spel spelen om de steeds weer herhaalde woorden te vinden, dan kunnen we de sleutel voor de interpretatie van de verhalen vinden in wat herhaald wordt in elk van de gelijkenissen. Lukas was intelligent genoeg en het ontbrak hem niet aan verbeelding of een brede woordenschat dat hij zijn toevlucht moest nemen tot het herhalen van dezelfde woorden in drie verschillende gelijkenissen, als hij dat niet belangrijk vond.
Ook al zijn het drie verschillende gelijkenissen dan komen ze toch met dezelfde boodschap. Je zou kunnen zeggen, dat ze allemaal draaien rond verliezen en vinden.
Een teken van hun nauwe verbondenheid is de herhaling van min of meer dezelfde “strekking” in elke gelijkenis. In elk: iets is verloren en het wordt gevonden. Na het vinden is er vreugde. Een groep viert feest wanneer het verlorene is gevonden. “Vier samen met mij want ik heb iets gevonden...” Of zoals de vader de oudste zoon vertelt, we moeten nu feest vieren en blij zijn omdat je broer dood was en weer tot leven is gekomen, hij was verloren en is gevonden."
Een van de kenmerken van het evangelie volgens Lucas is dat hij vaak spreekt over Gods genade. De gelijkenissen van vandaag, heel hoofdstuk 15, zijn een goed voorbeeld van het thema van genade uitgedrukt door Lukas in de woorden verloren, gevonden vieren en verheugen
. Een wel zeer aparte herder laat 99 schapen in de woestijn achter om te gaan zoeken naar dat ene dat verloren liep. Een vrouw zoekt haar hele huis af naar een verloren munt. Een vader vergeet de reputatie die hij geniet onder zijn buren als hij zijn zoon ziet en gaat hem rennend tegemoet.
Het is moeilijk om geen parallellen te trekken tussen de belangrijke tekens in de gelijkenissen en God. Maar het is ook riskant om het wel te doen. Jezus doet het 

en daarom moeten wij het ook maar doen. De belangrijke figuren zorgen er voor dat we tot de conclusie komen, dat God heel wat risico’s met ons neemt, als Hij steeds maar naar ons blijft zoeken, veel te aardig voor ons is, ons wil blijven vergeven en ons weer in zijn huis opneemt. God neemt ons niet alleen in zijn huis op, maar ontvangt ons hartelijk en gooit er nog een feestje tegen aan.
Jezus sprak vanuit zijn intieme ervaring van God. De gelijkenissen weerspiegelen zijn kennis en ervaring van God en van de wijze waarop God handelt, die Hij graag wil delen met ons. Hij verkondigt het goede nieuws voor ons niet alleen in gelijkenissen en lessen, maar ook door zijn eigen voorbeeld. Jezus werd geconfronteerd met sterke kritiek van de belangrijke religieuze mensen omdat Hij zich gedroeg als de mensen in de gelijkenissen die Hij vertelde. Hij ging op zoek naar zondaars, toonde zich barmhartig tegenover hen, verwelkomde hen en vierde met hen aan het feestmaal van zijn tafel. Jezus keerde zich nooit af van een zondaar die naar Hem toekwam.
De wegen en waarden verteld in de gelijkenissen zijn tegengesteld aan die van de wereld. De waarden van de wereld botsen met wat de gelijkenissen vertellen over hoe God met ons omgaat. Wij, die de gelijkenissen van Jezus over genade en aanvaarding hebben gehoord kunnen reageren op wat we hebben gehoord. Wij zijn geroepen om te leven zoals die gelijkenissen ons voorhouden: als modellen van genade en mededogen, vergiffenis en weer in genade aannemen van hen die verloren zijn geraakt en proberen terug te keren.
Wanneer sommige mensen de gelijkenissen van Jezus gehoord hadden zullen ze zich achter de oren hebben gekrabd en gezegd hebben: “dat lukt me nooit.” Maar anderen die de verhalen hoorden, keken om zich heen en zeiden bij zich: “Ik vind het hier fijn. Dit is wat ik nodig heb. Ik voel me thuis en welkom.”
Kinderen krijgen catechese, maar hoe belangrijk lessen ook zijn, de krachtigste en effectiefste methode voor het doorgeven van het geloof aan kinderen en anderen is om de gelijkenissen van genade, vriendelijkheid en welkom werkelijkheid te maken in ons leven: om te leven en handelen volgens het geloof dat we belijden.
Mensen die willen leren over ons geloof zullen vragen stellen over onze overtuigingen. Wij zullen ze zo goed mogelijk beantwoorden, maar om de waarheid te zeggen: wie van ons moet niet nog veel meer geloven. Maar wat nog meer kan dienen om mensen te laten geloven is dat andere mensen de liefde en de barmhartigheid van God ervaren in ons. Kennis van God komt niet zozeer uit boeken maar uit wat mensen getuigen van ons geloof. Hopelijk zijn wij mensen, die gelijkenissen hebben gehoord, aanvaard en in de praktijk gebracht. Inderdaad wij moeten proberen de gelijkenissen van het Koninkrijk vlees en bloed te laten worden in onze wereld. Amen.

25e zondag door het jaar: Amos 8,4-7; Lucas 16,1-13
22 september 2013, Paul Minke OP

Jezus was een scherp waarnemer zoals trouwens alle profeten. Hij zag vele goedwillende mensen op zijn tochten door Israel. Mensen die hij zalig prees, armen van geest, vredestichters, mensen die de gerechtigheid zochten, de barmhartigen. Hij zag mensen, die in hem de vervulling zagen van hun dromen dromen van een nieuwe wereld vol recht en vrede en liefde. Hij zag mensen, die heil en eeuwig leven zochten maar niet vonden en nu stuurloos hun weg zochten, onbevredigd, ongelukkig, onzeker. Zij waren voor Jezus de kinderen van het licht, zalige mensen, die hij nodig heeft om de verwachting van het Rijk Gods levend te houden. Maar Jezus zag ook mensen, die zich niets gelegen lieten aan anderen, mensen over wie hij zijn "wee u" uitsprak: de geldzuchtigen, de eerzuchtigen, mensen die anderen slachtoffer maakten van hun eigen belangen, die zich bedienden van immorele praktijken en kwade middelen, de dood voor alle gemeenschapszin, saamhorigheid en dienstbaarheid. Zij waren voor Jezus de kinderen der duisternis, onzalige mensen, die de vestiging van het Rijk Gods hier en nu in de weg stonden.
Ook de profeet Amos zag in zijn tijd, zo'n 700 jaar voor Christus, hoe de kinderen der duisternis de armen en misdeelden verdrukten. Hij zag hun bedriegerijen, hun verkooptrucjes, hun sluwe overleggingen en aarzelden niet met harde woorden hun levenswijze te veroordelen En gelovend en vertrouwend op Gods rechtvaardigheid zegt hij hun: "De Heer heeft gezworen bij de heerlijkheid van Jacob: geen van hun daden zal ik ooit vergeten!" En in onze tijd en in onze wereld is het niet veel anders, denk ik: vele goedwillende mensen met het hart op de goede plaats, belangstellend in het leven van anderen, hun lief en leed, hun nood en vreugde. Maar, helaas ook, leven er mensen met een hart van steen, louter ik-gericht, die zichzelf bevoordelen en anderen misbruiken voor eigen doeleinden.
Jezus zag ook hòe alle mensen met hun belangen omgaan, welke overwegingen, overleggingen en middelen zij daarbij hebben. Ook wij allen hebben onze belangen en behartigen die. Materiële belangen zoals een huis, een baan, inkomen, hobby's. Immateriële belangen zoals huwelijk, gezin, communiteit, vriendschappen. Wij steken onze energie erin, onze liefde, onze zorg, onze aandacht. Wij zien erop toe, dat niemand onze belangen iets kan aandoen. Maar als het wel gebeurt dan staan we voor de vraag: wat zal ik doen? Ben je een kind van het licht, zoals Jezus de goedwillende noemt, dan zul je proberen met faire middelen tot een oplossing te komen. Je bent er niet op uit anderen te beschadigen of te kort te doen. Ben je geldzuchtig, is je belang 'rijk-worden', bezit vermeerderen, dan is de kans groot, dat je dan te werk gaat als de rentmeester, die zijn werkgever bedroog, zijn bezit verkwistte ten eigen bate. Niemand is ongevoelig voor de macht van het geld, de mammon. Wie kent niet de verleidingen van de vele mogelijkheden die hebt, als je geld hebt en van alles kopen kunt

van wat je hartje begeert. Niemand vind het fijn aan koopkracht te moeten inboeten, te moeten bezuinigen. te moeten afzien van wat je wilde hebben.
Jezus zag hoe geld ook goedwillende mensen in zijn greep kon nemen. Hoe goede en terechte belangen soms moesten wijken voor andere belangen die het welzijn van anderen, ook mensen uit eigen kring, schaden en zelfs zoals zo vaak blijkt, het eigen welzijn en geluk. Jezus zag hoe overleggingen werden goed gepraat ten gunste van zichzelf, hoe sluipenderwijs onrecht, onvrede, scheve verhoudingen groeiden, hoe ook de samenleving daardoor verscheurd en ontwricht raakte, hoe mensen door de onrechtvaardige mammon vijanden maakten.
De boodschap van Jezus is dan ook: handel en overleg niet als de kinderen van deze wereld, als de kinderen van de duisternis, niet als de rechtmeester die koos voor het bestelen van zijn heer. Maar handel en overleg als kinderen van God, als kinderen van het licht, waarachtig, betrouwbaar, rechtvaardig, respectvol, oprecht. Maak je vrìenden door middel van de onrechtvaardige mammon. Dien God en zoek je heil niet in niets en niemand ontziende verrijking.
Wanneer ik Jezus hoor zeggen: de kinderen van deze wereld handelen onderling met meer overleg dan de kinderen van het licht, moet ik denken aan wat Jezus bijzonder ter harte gaat: het rijk Gods. Ook dat Rijk Gods is ons aller belang, vraagt overleg en handelen, iets waar je niet altijd zo nadrukkelijk bij stil staat. Geld beheerst niet alleen de mensen, maar ook de volken en de wereld. We zijn getuigen van allerlei conflicten, geweld, onderdrukking. Gaat het uiteindelijk in alle conflicten niet om economische motieven? Armoede en honger nemen niet af ondanks mooie beloften van rijke landen. Wijzen de vele vluchtelingen en de oorlogen op vele plekken in de wereld, mislukte topoverleggingen, niet nagekomen milieuafspraken enz. er niet op, dat alle verhoudingen tussen volken en landen volkomen scheef zijn, dat wereldvrede – vandaag begint de vredeswerk – verder weg is dan ooit? Overal is voelbaar en zichtbaar de macht van de onrechtvaardige mammon. Ook daarom is het van het allergrootste belang, - over belangen gesproken - , dat we de weg van 'genoeg is genoeg' bewandelen en niet van 'steeds meer', dat delen ook werkelijk delen wordt en niet slechts een armzalige fooi en dat zo een teken gesteld wordt dat het ook anders kan en ook moet.
Het overleg van de kinderen van het licht, zowel op wereldniveau als in eigen leefwereld dient gepaard gaan met echtheid en niet met leugen of bedrog, met liefde en niet met haat, met vergeving en niet met vergelding, met barmhartigheid en niet met wraak, met vrede en niet met geweld. Alleen zo zal het kwaad te keren zijn, kan de hoop groeien, dat met Gods hulp eens de aarde van aanzien zal veranderen. Amen.

26e zondag door het jaar: Amos 6, 1a.4-7; Lucas 16, 19-31
29 september 2013, Theo Koster OP

Dreigende taal gebruikt de profeet Amos in de eerste lezing. De taal wordt niet zachter maar wel toegankelijker voor ons als je de context kent. Terwijl de rijke klasse van Samaria veilig afgeschermd een luxueus leventje leidt, heeft het totaal geen oog voor het onrecht dat in haar buurt gebeurt, en zijn zij blind voor Josefs ondergang. Met Jozef wordt het hele Noordrijk Israël bedoeld, dat bedreigd wordt door de supermacht Assyrië. In verzen die zijn weggelaten worden naburige stadsstaten genoemd die al het slachtoffer van de Assyriërs waren geworden. Jullie wanen je veilig, houdt Amos de rijke Samaritanen voor, maar binnenkort staat Assyrië voor de poort. Bekend was dat de Assyriërs de leidende klassen deporteerden, dus degenen tot wie Amos praat. Tegen deze achtergrond is de taal van Amos geen dreiging, maar een aanklacht: hoe kunnen jullie je zo opsluiten in je eigen zelfverzekerde wereldje, terwijl buiten jullie paleizen en wijken honger wordt geleden, en iets verder weg de wereld in brand staat.
Het evangelie kun je lezen als ‘boontje komt om zijn loontje’. Doe je dat dan ontgaat je de betekenis van dit verhaal en wat erger is: het goede nieuws dat dit verhaal jou te vertellen heeft hoor je niet. Net als de rijke klasse in Samaria gaat hier de rijke man op in zijn eigen wereld, en wordt de arme aan zijn lot overgelaten, een totaal andere wereld. Er is contact mogelijk tussen deze werelden van verschil: de arme ligt immers voor de poort en wil contact, zijn honger stillen met wat van de tafel valt bij de rijke. Maar er kwamen alleen honden. Hier likken zijn de zweren van de arme. De rijke is totaal niet geïnteresseerd in de wereld buiten zijn huis. Hij is wel op de hoogte van wat voor zijn poort gebeurt, want als hij later tot Abraham roept noemt hij zelfs de naam van de arme.
Beiden zijn jood, dus kind van Abraham, maar wat een wereld van verschil. Opmerkelijk is dat de arme een naam draagt: Lazarus. Dit betekent: God helpt. De rijke heeft geen naam. Is de bedoeling dat wij deze rijke een naam geven? Ik weet het niet; ieder staat het vrij door zijn eigen naam in te vullen de rijke een naam te geven.
De rijke is zo met zichzelf bezig, in zichzelf opgesloten, dat hij zelfs na zijn dood Abraham vraagt Lazarus de opdracht te geven om met een beetje water zijn tong te komen verfrissen. Als hij hoort dat dit niet kan, - na de dood ontbreekt de poort

die toegang geeft tot andere mensen -, verbreedt zich zijn gezichtsveld tot zijn broers, van hetzelfde laken een pak. Ook zij horen en zien waarschijnlijk alleen zichzelf, hun eigen wereld, en zullen echt niet opengaan als iemand uit de doden opstaat, hierin hooguit een verzetje zien.
Ik hoor in deze woorden een zware lading. Jezus vertelt dit verhaal aan de Farizeeën. Als Jezus in het Johannesevangelie een andere Lazarus, zijn vriend, opwekt uit de doden, zijn het de Farizeeën die hem en Lazarus willen doden. Deze verrijzenis verstoort de gemoedsrust die zij vinden in een spijkerhard geloof. Zoals momenteel paus Franciscus met zijn optreden onrust veroorzaakt bij pastoors en bisschoppen die zich steeds beriepen op de geloofsleer, als hun handelen mensen pijn deed of kleineerde. Zoals Franciscus contact maakt met mensen, in woorden en vooral in zijn handelen, zo maakt Lazarus contact met ieder die zich over hem ontfermt.
Als je de wereld zoals die nu is normaal vindt, zit je nog steeds gevangen in het slavenhuis waaruit Mozes ons heeft bevrijd. Het is immers niet normaal dat mensen zwelgen in het geld, terwijl bij de buren kinderen niet mee kunnen op schoolreisje. Het is niet normaal dat wij kinderen die hier zijn opgegroeid terugsturen naar een land dat hun ouders ontvlucht zijn. Ieder voor zich en God voor ons allen is niet normaal, is niet het goede nieuws dat Jezus bracht.
Wat is dan dat goede nieuws? Wat maakt ons leven zinvol? Prachtig hoorde ik dit een broeder onlangs aan tafel verwoorden. Het ging over gasten die zouden komen, een groep van kwetsbare mensen. Wij ontvangen zo nu en dan groepen kwetsbare mensen, vertelde hij aan een gast aan tafel. Mensen van de huishouding en de andere werkers in het centrum doen dit graag; het zijn zelfs de mensen voor wie zij het liefst werken. En dat is helemaal niet gek, dacht ik, met de verhalen van vandaag in mijn achterhoofd. Kwetsbare mensen zijn de deur naar God. En het goede nieuws vandaag aan ieder van ons is: die deur is dichterbij dan je denkt, voor je huis of zelfs in je huis. Je hoeft er alleen maar door te gaan. Sterker dan wie ook nodigen de Lazarussen van deze wereld ons uit de zin van het leven te ontdekken. God helpt, zegt het evangelie. Heb ik hulp nodig?

27 zondag door het jaar: Habakuk 1,2-3.2,2-4; Lucas 17,5-10
6 oktober 2013, Leny Beemer OP

Het dagblad Trouw heeft afgelopen jaar in samenwerking met de Vrije Universiteit een onderzoek gedaan naar de emotionele staat van de Nederlandse kiezer. Een kleine maand geleden werden uitkomsten ervan gepubliceerd. De belangrijkste conclusie was, dat Nederland niet zozeer angst heeft voor de toekomst, maar vooral boos is op de politiek, op haar vertegenwoordigers en leiders. Volgens de SP politicus Harry van Bommel gaat het om veel meer dan de politiek allen. Het vertrouwen is weg…. Vertrouwen in banken, woningcorporaties, de euro… Waar mensen met verantwoordelijke functies voor de samenleving vroeger haast vanzelfsprekend gezag kregen, geloven we er niet meer in dat ze hun taken naar behoren vervullen.

Geloven…. Vertrouwen… Van origine religieuze woorden, die in onze seculiere samenleving belangrijke factoren blijken te zijn.
Het tijdschrift VolZin heeft de vertrouwenscrisis van onze tijd goed aangevoeld toen zij dit jaar haar schrijfwedstrijd het thema ‘Heb vertrouwen’ meegaf. Ook de redactie constateert een diepe vertrouwenscrisis tussen burger en politiek, althans zoals dit door de opiniemakers keer op keer wordt geventileerd. Volzin roept op te schrijven over wat er wél goed gaat in ons democratische bestel, omdat, zo wordt gesteld, dit geen aandacht krijgt. Maar, zo staat in de aankondiging, als je dit allemaal liever geen aandacht geeft mag je ook schrijven over je vertrouwen in het gewone leven, je vertrouwen dat het goed komt, dat je je geborgen en gekend weet, je kunt verlaten op mensen om je heen, op God, Boeddha, je yogalerares en/of jezelf.
Ik moet zeggen, dat die laatste wending me wel verbaast. Alsof vertrouwen in het goede leven alleen een privézaak zou kunnen zijn en de samenleving met al haar overheidsstructuren daarvoor niet relevant zou zijn. Het gaat toch niet alleen om onze gevoelens, hoe bepalend die psychologisch gezien misschien ook zijn voor onze beleving van goed leven.

Graag willen wij, christenen en zeker Dominicaanse mensen, een mooi antwoord vinden in de Schriften. Maar ook de Schriften zijn vaak weerbarstig en moeilijk te doorgronden. Die van vandaag zijn daar geen uitzondering op. Kijken we naar het evangelie van Lukas. In het eerste vers vragen de leerlingen aan Jezus hun geloof, hun vertrouwen te versterken.
In de Willibrordvertaling 1995, die we vandaag hoorden, wordt het woord geloof uit eerdere vertalingen vervangen door ‘vertrouwen’. Daar voel ik me wel bij thuis. Geloof heeft in de loop van de jaren voor ons een veel engere betekenis gekregen dan wat eigenlijk hier bedoeld wordt. Het wordt tegenwoordig vaak verstaan als een pakketje aan te nemen waarheden. Maar het Bijbelse geloof heeft alles te maken met de wijze, waarop het volk Israël de weg van God wil gaan, heeft alles te maken met relatie, je toevertrouwen aan. Psalm 119 is daar een prachtig voorbeeld van.
Jezus geeft zijn leerlingen een wonderlijk antwoord op hun vraag. Het zijn beelden die Hij gebruikt om duidelijk te maken waar het wezenlijk om gaat als je wilt geloven, vertrouwen. Het beeld van die slaaf en zijn meester is gedateerd en daarom ook wat lastiger te verstaan.
Het wil, althans zo begrijp ik het, duidelijk maken, dat alles wat we geacht worden te doen de normaalste zaak van de wereld is en geen verdienste. Tegelijk zegt Jezus: durf het aan verder te gaan dan dat. Ook al lijkt alles weinig hoopvol, ook al 

 lijkt je vertrouwen nog zo klein, waag het erop ervoorte gaan. Je zal zien, dat alleen zo dingen zullen gebeuren die je niet had durven dromen.
Eigenlijk zegt de profeet Habakuk iets vergelijkbaars. Alles is voor hem uitzichtloos, hij schreeuwt het zelfs uit tegen God: hoe lang nog dat geweld en die onderdrukking? Waarom toch al die conflicten en dat lijden? Het is, alsof we de slachtoffers horen in Syrië, in Irak, in al die landen, waar mensen worden geslachtofferd voor het gelijk van machthebbers en tegenstanders. Ons hart breekt als we dit horen en zien. En ook dan komt er als antwoord: durf te blijven vertrouwen, geef het wachten niet op, houd het visioen van vrede en goed leven voor elk mens voor ogen, en leef ernaar. Want wie niet deugt roept het onheil vanzelf over zich af. De rechtvaardige echter blijft leven, zo zegt Habakuk. Geloof is hier toch een sterker woord dan vertrouwen. Het zegt meer over de wijze waarop je leeft, over gerechtigheid, over getrouwheid aan Gods bedoelingen met ons mensen.

Geven deze teksten nu ook antwoord op onze actuele situatie en de vertrouwenscrisis, waar we allemaal min of meer deel van uitmaken? Ik kan alleen maar tastend en zoekend proberen eruit te putten. Misschien zitten ook wij wel gevangen in ons eigen wereldje, waarin niets meer zeker lijkt. Misschien verwachten we ook wel teveel van anderen, om problemen op te lossen. Misschien durven ook wij als gelovige mensen niet meer echt erop te vertrouwen dat het goed komt en klampen we ons vast als drenkelingen aan wat wrakhout. Durven wij ons dan nog toevertrouwen aan het visioen, waarvan wordt gezegd dat het geen leugen vertelt? Kunnen we het uithouden, door alles heen? Durven en kunnen we midden in de weerbarstigheid en onzekerheden van ons leven te leven vanuit vertrouwen en geloof in gerechtigheid, getrouw aan Gods wet? ‘Heer, versterk ons geloof, versterk ons vertrouwen’. De vraag van de leerlingen toen is misschien ook wel onze noodkreet.

De Dominicaanse Lekengemeenschap heeft dit weekend hier in Huissen haar jaarlijkse retraite en maakt daarin de start van een nieuw jaarthema: ‘Geroepen tot Gemeenschap’. Gemeenschap is een van de vier pijlers van ons dominicaanse leven. De andere drie zijn gebed, studie en zending. Eigenlijk zou je moeten zeggen dat er drie dragende pijlers zijn, die voor de laatste, de zending tot verkondiging, de onmisbare basis zijn. Als het gaat om geloof en vertrouwen, om de hoopvolle verkondiging van Gods heil voor alle mensen, dan redt je het niet in je eentje, zelfs niet alleen in relatie tot God. Je zult altijd mensen om je heen nodig hebben, die samen met jou bidden, mensen die je inspireren en bemoedigen, het visioen levend houden, die je een weg wijzen of je corrigeren. Want dat is gemeenschap en zo mogen wij het als DLN ook ervaren met elkaar.
Ik mag deel uit maken van het Europese bestuur van Lekendominicanen, en dan ervaar je heel bijzonder, wat het betekent om te mogen behoren tot een wereldorde, één grote familie die zich met elkaar verbonden weet in die ene opdracht: Gods heil verkondigen voor alle mensen en dit ook leven. Waar wij in staat zijn te leven in gemeenschap en gemeenschap stichten om ons heen, daar groeit vertrouwen. Waar wij ons durven toevertrouwen aan het visioen van God voor ons mensen, daar zal opstanding zijn. Laten we met elkaar bidden, dat de Heer ons geloof en vertrouwen zal versterken in verbondenheid met elkaar om zo dit geloof, dit vertrouwen, hoe klein dan ook, te leven, te delen en uit te dragen.

28e zondag door het jaar: 2 Kon.5,1-19; Lucas 17,11-19
13 oktober 2013, Ernst Marijnissen OP

Het zijn de kleine dingen die het doen, zegt een bekend lied. Ik verander deze tekst soms wel eens in ‘het zijn de kleine mensen, die het doen’. In de eerste lezing hoorden we hoe Naäman, de Syriër, wordt genezen. In dat verhaal wordt melding gemaakt van een jonge slavin, die is weggevoerd uit Israël. Heeft u het gehoord?. Is het u opgevallen? Misschien denkt u nu: moet dat dan? Ik zeg u, zusters en broeders, ja dat moeten we horen. Het moet ons opvallen.
Naäman is niet de eerste de beste. Hij is de overste van het Syrische leger. Hij is een grote der aarde. Bovendien waren de Syriërs niet erg geliefd in Israël. Zij staan in menig bijbelboek voor de onderdrukkers van Gods volk. Maar meer nog wordt het accent gelegd op de volkeren van deze wereld aan de ene kant en het kleine Godsvolk, Israël, aan de andere kant. De kleine kudde! De volken aan de ene kant, Israël aan de andere kant. Die wereld, in Naäman vertegenwoordigd, is melaats, onrein, maar als zo vele verhalen in de Heilige Schrift leert ons ook dit verhaal dat er voor onze wereld genezing en bevrijding van alle soorten kwalen en falen mogelijk zijn. Uitgerekend een slavin, een dienstmeisje, weggevoerd uit Israël, verkondigt dit blijde bericht. Zij doet precies waartoe het volk van God is geroepen: in woord en daad bekendmaken dat God een helende God is. Israël weet dat. Onder alle volken heeft God dit kleinste der volken, dit slavinnetje, het eerst liefgehad. God heeft het bevrijd en haar gevraagd met Hem de mensen van alle tijden van dienst te zijn, dienstbaar te zijn. De voormalige slaven zullen niet langer dwangmatig aan andere mensen dienstbaar zijn, maar in vrijheid zich verantwoordelijk weten voor de dienst aan onze melaatse samenleving. Zo dient dit slavinnetje in het huis van de melaatse Naäman. En in dit huis zegt zij: ‘och, kon mijn heer maar eens naar de profeet gaan, die in Samaria woont. Die zal hem wel van ziekte bevrijden’. Bijbels verkondiging in een notendop. De vreemdeling, die Gods heil verkondigt. Die zorg draagt voor de lofzang aan de Heer in onze slecht georchestreerde samenleving.
Samaria! Waar de profeet verblijft. Eens, zo vertelt Lucas, komt Jezus in Galilea in de regio waar veel Samaritanen wonen. De plaatsbepaling is veelzeggend. We zijn niet in Juda, waar Jeruzalem met de tempel goede sier maakt, noch in Bethlehem, de stad van David. Het land van Gods eigen kudde is versnipperd. Vanuit het hoger gelegen Judea zag men neer op het zich naar het noorden uitstrekkend Galilea. Daar bevond zich een soort multiculturele samenleving. Voor de vrome Jood begon daar al de diaspora. Voor politieke vluchtelingen, criminelen en fundamentalisten een soort schuilplaats. Daar verbleven Romeinen, de bezetters van Palestina, en ook de Samaritanen. In de ogen van de mensen uit Juda waren ze een soort niet volledige Joden, die wel de Tora maar niet de Profeten en de Geschriften aanhielden. Ze werden niet voor vol aangezien. Kortom, Galilea blijkt de grote wereld in het klein.
Daar vinden wij Jezus en zijn leerlingen. Het is een schemergebeid. Het loopt of

 tegen de avond of tegen de morgen, al naargelang je naar onze wereld kijkt. Het loopt tegen de avond als je denkt: het wordt niets. De wereld eet zichzelf op. Het loopt tegen de morgen als je denkt: er is altijd hoop, het kan altijd beter worden. Omdat Jezus daar is, in dit schemerland, kies ik het laatste: er is altijd perspectief. Het kan altijd licht worden. Een mooie zonsopgang! Wie gelooft leeft van de hoop. Om het met de woorden van het slavinnetje te zeggen: ‘och, kon mijn heer, deze wereld van vandaag, maar eens naar de profeet gaan, die in Samaria woont. Die zal hem wel van ziekte bevrijden’. Jezus is daar. En dan komen er tien melaatse mensen naar hem toe.
Het zijn er tien. Het getal tien vertelt in bijbelse verhalen doorgaans van het werken van God onder de mensen. Tien scheppingswoorden, tien plagen over Egypte, tien goede woorden van het verbond tussen God en de mens, die voor God kiest. Tien is ook de aanduiding voor de gemeenschap van God. Deze gemeenschap wordt in het verhaal van Naäman vertegenwoordigd door het slavinnetje. Dan functioneert zij tov, zoals het hoort. Maar deze gemeenschap bestaat ook uit kwetsbare mensen. De gemeenschap kan falen, omdat zij in haar dienstbaarheid tekortschiet. Dan is ze als een melaatse. Ze komt tot Jezus, haar heer en rabbi. ‘Ontferm je over ons. jouw kerk, jouw synagoge’.
De clou van het onderricht wordt helder in de terugkeer van slechts één van de tien. En deze is een Samaritaan. Een vreemdeling. Niet van deze wereld, maar van de wereld van God. Wie kiest voor de Levende wordt een vreemde op aarde.
Als de kerk van Jezus wankelmoedig is en dikwijls faalt in haar werken, betekent dat niet dat God haar laat vallen. Zijn genegenheid voor ons, die de gemeenschap van de Levende zijn, slijt niet. Hij ziet ons aan, wijst ons de weg en bemoedigt ons op de verdere tocht. Terwijl we struikelen worden we ons bewust van Gods barmhartigheid. Deze ervaring is van groot belang, want wij op onze beurt moeten in handel en wandel de aarde van Gods barmhartigheid overtui¬gen. De negen, die door¬lopen, denken aan zichzelf. Ze zullen niets bereiken, want hun zelfgenoegzaamheid doet hen niet verder zien dan het kerkelijk erf: dat van priesters, riten en vroomheid. Ze laten het bij de woorden van Jezus: ‘laat je zien aan de priesters’. De wereld zien ze niet staan.
De Samaritaan, die naar Jezus terugkeert, is het beeld van een kerk, die zich gedragen weet door Gods barmhartigheid en dus niets anders heeft te doen dan op dezelfde manier met mensen binnen en buiten de kerk om te gaan. Als je ontdekt, dat het bestaan levensvatbaar en zinvol wordt dank zij de zorgvuldige bekommernis en de warme genegenheid van de Levende, dan zul je zelf ook zorgvuldig en met warmte leren omzien naar mensen. Dat is overigens niet eenvoudig, maar het is te volbrengen als we echt zijn vervuld van vertrou¬wen op God en mensen. Zo heeft Jezus gesproken: 'Je hebt ver¬trouwen en dat is precies jouw redding'.

29ste zondag door het jaar: Exodus 17: 8-13;  Lukas 18: 1-8
20 oktober 2013, Antoon Boks OP

Gedurende ons leven is het wel eens gebeurd, dat sommige nog in leven zijnde personen als heiligen werden voorgesteld. Niet iedereen was er even blij mee. Moeder Teresa stierf 5 september 1997; in 1979 ontving zij de Nobelprijs voor de vrede. In haar leven werd ze een heilige genoemd door zowel gelovigen als atheïsten. Dan zijn er wel mensen, die dit toeschrijven aan het feit, dat zij zou weten hoe je op de juiste manier zou moeten bidden en dat haar gebeden binnen de kortste keren door God verhoord zouden worden.
Maar... in werkelijkheid scheen dat niet het geval te zijn. In een verzameling van brieven die ze schreef aan verschillende biechtvaders bleek wel dat haar gebed geen licht, geen momenten van extase kende. In plaats daarvan beschreef ze dat ze stilte en leegte in haar gebed kende en geen directe ervaring van God had. Onder haar constante glimlach die ze vooral toonde aan de stervende armen van Calcutta ging een intense duisternis, een diep gat, een gevoel van gebrek aan het ervaren van Gods aanwezigheid schuil.
Nog dichter bij huis... Na een eucharistieviering kwam een keer een man van net zestig naar me toe en vertelde me een beetje van zijn verhaal. "Mijn vrouw stierf vijf jaar geleden aan kanker. Ze was een prachtige vrouw en moeder en ik hield zeer veel van haar. Ze overleed twee jaar na de diagnose. Gedurende die tijd ging ze door allerlei behandelingen, met verschrikkelijke bijwerkingen. Al die tijd baden we samen voor haar genezing, want Jezus zei: “Vraag en je zult ontvangen. Zoek en je zult vinden. Klop en je zult worden open gedaan."
De man haalde zijn schouders op en zei: "We hebben gedaan wat Jezus ons vertelde om te doen. We vroegen ons af, waarom wacht God zolang? Waren we niet goed genoeg? Waarom liet God dit gebeuren aan mijn vrouw en aan mijn familie? Ik denk dat veel meer mensen die vragen hebben gesteld. Wie heeft er toegang tot God? Zijn wij niet goed genoeg? Waarom worden wij niet verhoord?
Moeder Teresa, die weduwnaar en velen van ons hebben iets gemeen. We hebben gebeden en we hebben geen onmiddellijk antwoord gekregen. We hebben allerlei twijfels gehad en zijn soms geneigd om ons af te keren van God omdat het voelt alsof God niet naar ons luistert. Misschien laten we voor het oog van andere mensen net zoals moeder Teresa een gelukkig en moedig gezicht zien, maar weten we niet hoe we moeten vechten met onze twijfels.
Jezus was Zich terdege van bewust van het feit, dat mensen in hun gebed ontmoedigd zouden worden, vooral wanneer we met grote problemen en crises in ons leven worstelen; niet alleen met betrekking tot ziekten en vervelende situaties in ons leven, maar ook als we proberen goed te leven en te handelen en geen resultaten lijken te krijgen. Als de weduwe in het evangelie willen wij dingen rechtgezet hebben, want we zijn toch partners van God in een wereld die niet altijd ons standpunt deelt? Wij willen wat goed en rechtvaardig is voor onszelf en voor anderen. We willen dat God eindelijk iets van zich laat horen en iets doet!

Maar de wereld reageert niet altijd op onze inspanningen om dingen goed te doen. We proberen te vechten tegen racisme thuis, op school en op ons werk. We doen wat we kunnen om op te komen voor de rechten van de armen en degenen die altijd de zwarte Piet krijgen. Wij willen het goede voor onszelf en voor anderen. Met andere woorden: we denken aan Jezus en wij proberen Zijn voorbeeld te volgen.
Wij luisteren vandaag naar het verhaal van een weduwe die alleen maar wilde, dat ze kreeg wat rechtvaardig was. Ze vroeg niet om speciale gunsten of liefdadigheid. Ze wilde niet dat de rechter haar uit de gevangenis hield of een voorwaardelijke straf oplegde. Ze wilde wat haar recht was: "Neem de juiste beslissing tegen mijn tegenstander."
Jezus wist hoe moeilijk bidden voor ons zou zijn. Hij wist dat wij, als de man van wie de vrouw stierf aan kanker, of als de weduwe in de gelijkenis van vandaag geneigd zouden zijn om op te geven. Dus vraagt Hij zich hardop af: "Als de Mensenzoon op aarde komt, vindt Hij dan nog geloof op aarde?" Blijven we bidden in moeilijke tijden? Blijven we God vertrouwen in onze inspanningen om te doen wat goed is zelfs als we voelen dat we tegen onoverkomelijke krachten staan?
God is niet zoals de rechter in de gelijkenis, iemand die moet worden omgepraat door aanhoudend vragen. Integendeel de gelijkenis komt met een contrast. Als zelfs een onrechtvaardige rechter die God noch gebod respecteerde uiteindelijk zou toegeven en doen wat goed was, hoe veel te meer zouden de rechten van Gods uitverkorenen die God dag en nacht roepen dan niet veilig bij Hem zijn? Staat God dan niet veel eerder aan onze kant dan die corrupte rechter? Ik moet natuurlijk oppassen om niet te laten klinken alsof we moeten proberen God murw te maken, opdat Hij naar ons zou gaan luisteren.
Jezus gelijkenis neemt het mysterie niet weg dat we allemaal beleven als we vragen: Wat doet God als we in nood zijn? Waarom reageert God zo langzaam of helemaal niet? Wat we wel moeten doen is: bidden en doorgaan met bidden omdat we nog steeds vertrouwen op God.
Wat doet God terwijl we bidden? God blijft onze harten veranderen en ons geloof versterken. Wij mogen blijven bidden, zelfs als we blijven leven met onze vragen. Dat is wat God nu voor ons doet, ons hoop geven, dat God ons nooit zal verlaten; bij ons zal staan, zodat wanneer Jezus terugkomt Hij geloof in ons vindt.
Wij zijn allemaal geroepen om trouw te blijven aan wat we geleerd en geloofd hebben van de Schriften. Jezus sprak als een Jood die de Joodse geschriften kende. Die blijven ook voor ons Christenen geldig.
Wij mogen allemaal overwegen dat de oude teksten ons wijsheid kunnen geven door het geloof in Christus Jezus. Wij mogen steeds weer dankbaar zijn dat er mensen waren, die ons het geloof hebben voor geleefd en dat mogen wij weer doen voor de volgende generatie. Amen.

30e zondag door het jaar: Sirach 35,12-18; Lucas 18,9-14.
27 oktober 2013, André Lascaris OP

‘God, ik dank u dat ik niet ben zoals deze farizeeër. Ik denk niet zoals hij dat de mensen hier in de kapel of andere mensen allemaal grijpzuchtig zijn, onrechtvaardig en ontrouw, of corrupt zoals die tollenaar. Inderdaad ik vast niet tweemaal per week, want ik zie niet waarom dat u zou behagen en ik geloof niet dat het vasten mij zelf een beter mens zou maken. Ik bereken niet hoeveel precies een tiende deel is van wat ik verkrijg. Ik geef wanneer er een beroep op mij wordt gedaan, en dan handel ik naar mijn mogelijkheden. Kortom, ik ben niet zoals deze farizeeër. Ik dank u uit de grond van mijn hart dat ik een beter mens mag zijn dan hij’
Is dit geen mooi gebed? Neen, we lopen met deze parabel gemakkelijk in de val. De farizeeër vergelijkt zich met de tollenaar; wij, op onze beurt, ergeren ons aan de farizeeër die zo zichzelf staat aan te prijzen. We vergelijken ons met hem. Voor we het goed en wel beseffen zijn we bezig in het spoor van de farizeeër ons te vergelijken met mensen zoals deze tollenaar, een corrupte ambtenaar, een belasting inner, die zijn gang kon gaan zolang hij de Romeinse bezetter jaarlijks het vastgestelde bedrag aan belastingen leverde. En liever nog vergelijken we ons met de farizeeër. Hij ziet zichzelf, en vele mensen met hem, als een fatsoenlijk mens
Vanuit onze ooghoeken zien we de opgeheven figuur van de farizeeër die daar stevig op de grond staat en heel veel ruimte voor zichzelf opeist. Vrijmoedig richt hij zijn ogen op de hemel. En buiten die ruimte staat op een afstand die tollenaar. Hij klopt op zijn borst, hij stenigt als het ware zichzelf. Hij heeft nauwelijks woorden voor wat hij wil zeggen.
En wij, wij, staan daar ook en vergelijken ons, meest onderhuids en verborgen, soms in volle zichtbaarheid met de tollenaar en de farizeeër. Het ons vergelijken met anderen zit ons ingebakken. Zo hopen we te ontdekken wie wij zijn, wat wij moeten doen, waarin wij anders zijn. We zetten ons af tegen farizeeër en tollenaar, we zetten ons af tegen de mensen met wie leven, werken, liefhebben. We proberen te ontdekken wie we zijn, hoe origineel we zijn, door vast te stellen dat wij beter zijn of ook wel de mindere zijn. We zoeken zelfbevestiging. We vergelijken ons met anderen op fysiek terrein: ben ik lange of korter, sportiever, volhardender? Is hij of zij intelligenter, toegerust met een beter of juist met een slechter geheugen dan wij? Is de ander emorioneel rijker of juist armer dan wij: vriendelijker, kordater warmer, begaafd met een groot gevoel van inlevingsvermogen? Wie is de meest succesrijke van ons? Heeft het grootste salaris, heeft het meest gereisd?

Je kunt zo je hele leven doorgaan met jezelf te vergelijken met anderen, wanhopig, of bijna wanhopig een plaats probeen in te nemen’ Je gaat op zoek naar jezelf, je zoekt zelfbevestiging. Dit is ook wat de farizeeër zoekt. Tegenover de tollenaar en de overige mensen die hij grijpgraag, onrechtvaardig en immoreel vindt, laat hij merken dat hij boven hen staat. En hij drukt hen naar benden: ik ben beter dan jullie allemaal.
Tegenover God wil hij zich etaleren als een goede Jood, getrouw aan de wet, aan de Thora. Hij wil zelfs meer doen dan gevraagd wordt, want hij wil dat God heel het volk en de tempel zal bevestigen. De regel was dat je één dag in het jaar vastte, op Grote Verzoendag. De joodse traditie heeft niet zoveel op met vasten. Maar deze farizeeër viert Grote Verzoendag tweemaal per week, want dan vast hij. Hij blijft dus binnen een grote marge; hij kan niet mis gaan, hij doet honderd keer meer dan hij moet. Hij hoopt waarschijnlijk zo ook de situatie te ondervangen dat er Joodse medemensen zijn die zich niet storen aan Grote Verzoendag. Het is jammer voor hem dat hij niet kan tellen hoeveel joodse medemensen niet vasten op Grote Verzoendag, want dan had hij precies kunnen zien hoe vaak hij moet vasten om dat te compenseren en zo aan het quotum te voldoen. Hetzelfde geldt voor alles wat hij koopt. Van elke inkoop .betaalt hij tien procent aan de tempel, terwijl heel veel, bijvoorbeeld kruiden, niet belast was. Maar de farizeeër wilde zeker zijn van zijn zaak
De tollenaar weet dat hij corrupt is, hij is niet in tel bij zijn medemensen en hij gaat in tegen de oproep tot rechtvaardig handelen. Hij geeft eerlijk toe dat hij een corrupt mens is, vraagt dat God zich met hem verzoent, dat God hem laat zijn, hem bevestigt in wat hij werkelijk is, slechts een mens, maar toch Gods beeld en gelijkenis. deze mens. Hij pretendeert niets tegenover God. Hij staat met lege handen. Hij weet dat hij van God slechts ontvangen kan en dat God niet vraagt om een tegenprestatie, maar om dat wat God aan de tollenaar geeft, door te geven aan anderen. De tollenaar gaat als een rechtvaardig mens – wij zouden zeggen – als een ‘vrij mens’, naar huis.
Wat zou het een zegen voor ons zijn als we ons zouden kunnen bevrijden van die voortdurende drang ons te vergelijken met anderen, zelfbevestiging te zoeken, anderen omlaag te drukken. Wat een vrijheid geeft ons dat, onafhankelijkheid, erkenning van ons bestaan. Die vrijheid kunnen we ontvangen door te vertrouwen dat God ieder van ons ziet, en wil bevestigen. Vanuit dat vertrouwen, vanuit die basis, zoek je niet krampachtig naar bevestiging door medemensen, maar bevestig je hen in hun bestaan zodat zij worden opgericht.

31e zondag door het jaar: Genesis 12,1-8; Lucas 19,1-10
3 november 2013, Henk Jongerius OP

In de kinderbijbel Woord voor Woord wordt de roeping van Abraham wel op een heel bijzondere manier verteld. Hij past op de winkel van zijn vader waar je allemaal beeldjes kon kopen van de God van die buurt daar. De mensen zetten het in hun huis en dachten: als we maar aardig doen tegen zo'n beeldje, dan zal onze God wel aardig voor ons wezen. Dat gaf al die tijd een veilig gevoel. Maar Abraham geloofde hij er niet in, in al die beelden. Hij dacht: eigenlijk geloof ik helemaal niets.
Toen kwam er een vrouwtje met een taart, ze zei: 'Geef hem maar aan het beste godenbeeld dat je in de zaak hebt.' Toen werd Abraham kwaad. Hij had er geen zin meer in om zijn hele leven in deze winkel te zijn. Hij sloeg alle beelden in elkaar. Eén beeld liet hij heel. Zo zat hij tussen de scherven toen zijn vader terugkwam. Die vroeg wat er gebeurd was. `Tja', zei Abraham. 'Een dame bracht een taart voor de godenbeelden hier. En toen kregen ze me toch slaande ruzie. Ze hebben mekaar allemaal in elkaar geslagen. Alleen die ene bleef over.' `Kom nou', riep vader. 'Godenbeelden kunnen toch niets.' `Zie je wel', zei Abraham, 'Je gelooft er zelf ook niets van. Nou, ik doe er niet meer aan mee. Ik geloof dat er ergens een land moet zijn, waar je op een andere manier met God kan leven dan ze hier doen. Ik ga zoeken', zei Abraham.
Dit is het begin van het grote Bijbelverhaal dat voor ons geschreven is opdat wij met Abraham op zoek zouden gaan naar God. Maar voordat wij op zoek gaan is God op zoek naar ons: Hij heeft het eerste woord en openbaart zich niet in grote en vreeswekkende tekenen, maar in mensen zoals Abraham die zoeken naar de zin van het leven en al het vertrouwde achter zich durven laten om die te vinden. Gods stem klinkt in mensen en gebeurtenissen.

Hij roept ons om anders te gaan leven en ons niet te laten overheer-sen door allerlei valse goden die ons zekerheid en veiligheid beloven. Dat zijn de goden van welvaart, geld en economie en al wat er zich aandient als gelukkig makend in de tijd waarin wij leven.
Zacheüs staat model voor mensen die hun levensgeluk vinden in het afpersen van zijn medemensen door te collaboreren met de bezet-tende Romeinse overheid. Hij verrijkt zich aan wat anderen toebe-hoort en heeft zich zodoende opgesloten in zijn eigen wereldje. Mis-schien dat er daarom staat dat hij klein van gestalte was en door zijn medemensen geminacht werd om zijn praktijken. Toch betekent zijn naam wonderlijk genoeg ‘de rechtvaardige’.
Misschien zag hij net als Abraham in hoe bekrompen en onvrij hij geworden was en gaat hij op zoek. Vanuit zijn eenzame hoogte wordt hij door Jezus geroepen om op eigen benen te staan en een rechtvaardige te worden. En inderdaad, hij is veranderd, keert zich om en wordt iemand die anderen recht doet en zijn vermogen ruim-hartig deelt met anderen.
In Jezus’ vraag om maaltijd met hem te houden mogen wij horen hoe alle mensen met vuile handen – en zijn we dat niet allemaal? – uitgenodigd worden om zich om te keren en een nieuwe weg in te slaan. Niet hebben en houden wat wij verworven hebben zal de maatstaf voor een gelukkig leven zijn, maar de bereidheid om naar anderen om te zien en met hen te delen wat wij hebben, met hen aan tafel te gaan. In de eucharistie lopen wij vooruit op die nieuwe wereld die komen moet, waar brood, recht en waardigheid en liefde is voor al wat leeft. Wensdromen worden waar: wij spreken met elkaar één taal van hoop en vrede!

32e zondag door het jaar: 2Makkabeeën 7,1-2; Lucas 20,27-38
10 november 2013, Theo Koster OP

Hitler was niet de eerste die het Joodse volk wilde uitroeien. Twee eeuwen voor onze jaartelling probeerde Antiochus IV hetzelfde. We hoorden erover in de eerste lezing. Natuurlijk gaat het hier niet enkel om het al of niet overtreden van wetten. De broers zijn geen fanatiekelingen voor wie de letter van de wet zwaarder telt dan hun eigen leven. Het geen varkensvlees eten staat voor een leefwijze die gebaseerd is op vertrouwen.
Joden leven vanuit een diep weten, dat leven een geschenk is dat erom vraagt uitgepakt te worden, het te proeven, steeds weer, en er nu eens van te genieten, dan weer eraan te lijden. Leven is een geschenk dat je ontvangt, maar waarover je niet beschikt. Zelfs jouw eigen leven kun je niet naar je hand zetten. Joden hebben ervaren dat er iemand is, die nog meer van jou houdt dan jijzelf van het leven. Deze zag dat het volk werd uitgebuit, misbruikt door farao, en via Mozes liet deze zich aan het volk zien als de Barmhartige, die geen mens aan het lot overlaat. De Barmhartige is een God van levenden en niet van dodelijke systemen zoals Egypte, Antiochus, Hitler of de huidige vrije markt.
Joden werkten in het verleden steeds weer als een rode lap op een stier op tirannen als farao, Antiochus en Hitler. Waarom Joden zo gehaat werden heeft te maken met hun vertrouwen in God. Vertrouwen, mensen die echt vertrouwen, stralen soevereiniteit uit, en daar kunnen machthebbers niet tegen.
Prachtig is dit beschreven in de eerste lezing. De gruwelijke details, de wijze waarop gefolterd werd, is in de lezing weggelaten. Bent u daarin geïnteresseerd dan kunt u dit thuis nalezen. Benadrukt wordt wat dit vertrouwen met deze zeven broers en hun moeder doet. Ze zijn kwetsbaar, makkelijk kapot te maken, zoals ieder van ons, en tegelijk in hun kwetsbaarheid krachtiger dan hun beulen.
In de tijd dat de twee boeken Makkabeeën werden geschreven, een eeuw voor onze jaartelling, begint in het Joodse volk de overtuiging te groeien, dat de God in wie zij geloven ook sterker is dan de dood. We hoorden het hier verwoord door mensen met een intens vertrouwen in God: Gods trouw houdt niet op bij onze dood. De verrijzenis, het nieuwe leven is geen beloning of straf, is niet gebaseerd op redeneringen of verplichtingen. Het zit besloten in dat diepe vertrouwen; het hoort bij dit vertrouwen. Mensen die vertrouwen stellen in andere mensen, en/of in God weten, waarover we het hier hebben. Dit vertrouwen kan niet kapot. Je kunt dit vertrouwen beschamen, maar niemand, geen macht is in staat het te vernietigen. Over dit vertrouwen gaat het ook in het evangelie. De Sadduceeën, de hogere priesterklasse van Jeruzalem, geloofden niet in de verrijzenis, een leven na de

 dood. Net als tegenwoordig kardinaal Eijk en anderen zijn zij van mening, dat je teksten, in dit geval de boeken van Mozes, letterlijk moet nemen, en dat zelfs interpretaties niet zijn toegestaan. Volgens de Sadduceeën leven mensen voort in hun nageslacht; vandaar het belang van huwen en kinderen krijgen. Jezus wijst hun redenering als niet ter zake van de hand. Hij baseert zijn geloof in de verrijzenis niet op spitsvondige redeneringen, maar op zijn vertrouwen in God, en deze God is de God van de uittocht uit Egypte. In tweede instantie beroept Jezus zich ook op Mozes. De God van de uittocht werd door Mozes aangeduid als de God van Abraham, de God van Isaäk en de God van Jakob. Jezus laat zien de schriften te kennen, maar is geen letterknecht. Als je de passage nakijkt waarop Jezus hier duidt lees je, dat God zelf zegt tot Mozes: Ik ben de God van Abraham, de God van Isaäk en de God van Jakob. Het gaat om wat bedoeld wordt, niet om de juiste woorden.
De Sadduceeën redeneren, net zoals ook nu velen geneigd zijn te doen, over het leven na de dood in het verlengde van het huidige leven. Dat is dom. Met de dood houdt het leven in deze wereld echt op, en neem dat serieus. Leef het leven dat in je is, want het is kostbaar en kan zo maar ineens afgelopen zijn. Als er sprake is van een leven na de dood, hebben we het over leven in een andere wereld, waarvan we niets weten, een leven bij God, van wie we niets weten, met Wie we een liefdesrelatie delen. Niet wij, maar God is de verbindende factor die de beide totaal verschillende werelden verbindt.
De dood is een eindpunt. Wie van het leven in deze wereld houdt doet er goed aan, zich dit regelmatig te realiseren. Het helpt je om geen tijd te verspillen aan onnozelheden, maar aan wat er werkelijk toe doet in ons leven.
Wat is werkelijk van waarde in ons leven hier en nu? Volgens mij is werkelijk waardevol kennen en gekend worden. Het zal duidelijk zijn dat het hierbij niet gaat over wat iemand is; dat kun je opzoeken via facebook, linkedin e.d. Kennen en gekend worden, met lichaam en geest, hart en verstand van en door medemensen brengt mij dichter bij wie ik, bij wie jij bent, een broeder, een zuster, niet minder, niet meer.
Kennen en gekend worden is een subtiel spel van vertrouwen, van kwetsbaar en soeverein zijn, waarin ik God vermoed, soms even ervaar, brengt mij dichter bij deze God, een God die van mensen houdt en onvermoede krachten in ons wekt. Daar kan geld, macht, seksualiteit niet aan tippen.

33e zondag door het jaar: Maleachi 3,19-20; Lucas 21,5-19
17 november 2013, Paul Minke OP

Jezus is geen futuroloog, of populair gezegd geen voorspeller, iemand, die ons weet te voorspellen hoe de toekomst eruit zal zien, wat gebeuren gaat. Jezus is een ziener. Hij voorziet, dat in iedere tijd en bij iedere generatie verschrikkelijke dingen gebeuren, strijd van volk tegen volk, oorlogen en onlusten. Jezus gebruikt beelden om het schrikwekkende onder woorden te brengen: aardbevingen, hongersnood en pest, nu hier dan daar tekenen aan de hemel. Jezus spreekt over haat, gevangenschap, vervolgingen, executies. Dat alles omdat mensen meer vertrouwen stellen in geweld dan in overleg, meer verwachten voor hun geluk van hun hebzucht dan van rechtvaardigheid meer heil zien voor zichzelf in corruptie dan in dienstbaarheid en delen. Hij kent de mens. Hij weet wat er in de mens omgaat aan goed en kwaad Hij kent zijn zwakten, zijn begeerten, zijn driften, en waar dat allemaal toe leidt. Zo was het vóór zijn komst. De profeet Maleachi heeft het erover, als hij de chaos in Jeruzalem beschrijft na de ballingschap, de chaos, als gevolg van de boosheid en hoogmoed van wie het voor het zeggen hebben .
Zo zag Jezus al wat er met de tempel en de stad zou gaan gebeuren: de verwoesting van het heiligdom, het platbranden van Jeruzalem, als gevolg van de instelling van Farizeeën, die op geld belust waren, van de Hogepriesters, die koste wat kost hun macht verdedigden van de tollenaars die collaboreerden met de bezettende indringers als gevolg ook van de onvrede onder het volk, dat geen uitzicht zag. Elk rijk, dat innerlijk verdeeld is, gaat ten onder, heeft Jezus eens gezegd. Voor de joden was deze verwoesting van tempel en stad een schrikbeeld. Een doodssteek. Het stond voor hen gelijk met het einde van de wereld.
Zo zien wij het in onze tijd voor hoe veel volken het leven een hel is, mensen op de vlucht gedreven, van alles beroofd, zelfs van hun geliefden, omgekomen onder het zinloze geweld en dat om ondeugdelijke motieven: macht, aanzien, geloof, rijkdom. Een mensenleven betekent dan niets. Zo veel wanhoop, verdriet, machteloze woede. Wie ziet en hoort hen nog? Voor hen die moeten leven in die chaos, voelt het alsof hun wereld instort. Ook nu zijn vervolgingen van christenen in het Midden-Oosten, in verschillende landen in Afrika, Azië en Indonesië. Gruwelijk. En wat doet Europa? Europa sluit de grenzen, beschermt de eigen welvaart, beschermt zich tegen de groeiende stroom wanhopige vluchtelingen. En wat Nederland? Het koopt voor miljarden superdure JSF gevechtsvliegtuigen. Is Jezus nu een doemdenker met een cynische blik op het wereldgebeuren? Gelooft hij niet in zijn eigen boodschap, in zijn visioen van het Godsrijk? Ziet hij niet dat hij met zijn woorden generaties angst aanjaagt? Wie goed hoort, bemerkt

dat Jezus wil bemoedigen en sterken Het is niet het einde van de wereld. Laat je niet van de wijs brengen, noch door de onheilsprofeten, die alleen maar ondergang en verval zien, noch door de zogenaamde heilsprofeten, die je in slaap sussen. En verder vermaant Jezus: houdt vast aan het geloof dat God trouw is. Weest op uw hoede, dat gij niet in dwaling wordt gebracht.
Weest op uw hoede. Geldt dat ook voor ons hier in West-Europa, waar we leven in betrekkelijke rust en vrede, zonder de ellende? Dat wil niet zeggen, dat ook hier mensen niet zouden leven met zorgen, dit als gevolg van de crisis, ziekte, eenzaamheid, verloren liefde. Ik denk, en ik meen te spreken in de geest van het evangelie: We hebben meer dan ooit op onze hoede te zijn en er voor te waken, dat we niet ons afwenden van wat anderen moeten doormaken en onze oren laten hangen naar wie zeggen: weggegooid geld. Wij mogen de ogen niet sluiten voor wat buiten onze grenzen gebeurt, we hebben ons te laten raken door hen, van wie het leven is verwoest, aan wie toekomst is ontnomen, die afhankelijk zijn van hulp van anderen. Hun dreigende ondergang is ook onze ondergang, hun angst onze angst.
Voor menigeen is het wereldleed reden om het geloof in God op te geven. Wat is dat toch voor een God; Hoe kun je volhouden dat Hij liefde is? Noem je dat rechtvaardig, al die miljoenen onschuldige slachtoffers? nu weer in de Filippijnen, al die duizenden die alles verloren hebben. God staat in de beklaagdenbank, heeft zich te verantwoorden. En, wij die in Gods belofte en trouw geloven, met Hem. Jezus zegt ons: Het zal voor u uitlopen op het geven van getuigenis. Dat komt neer op standvastige trouw en vertrouwen in God, Dat komt neer op een leven in de geest van het evangelie, een leven in dienstbaarheid, goedheid en betrokkenheid op anderen. Dat komt neer op het vasthouden van het visioen van Jezus Christus, die vol was van het komende Koninkrijk van God, een Rijk van vrede. Dat komt neer op het laten zien, dat ook in tijden van chaos en geweld, dat ook in tijden van onzekerheid, machteloosheid en radeloosheid, in allerlei situaties van onheil toch heil en zegen gebeuren kan. Ook dat zien we in de massale hulp die in de Filippijnen geboden wordt.
Tenslotte, zegt Jezus, door standvastig te zijn zult ge uw leven winnen. Of zoals de profeet Maleachi het zegt: Maar voor u, die mijn naam eerbiedigt, gaat de zon van de gerechtigheid op en brengt zij genezing. Dat is een belofte. En het is om die belofte, dat het leven niet zal vastlopen in alle dood maar zijn vervulling zal vinden in een nieuwe hemel en nieuwe aarde. Amen.

Christus Koning: 2 Samuel5,1-3; Lucas 23,35-43
24 november 2013, Ernst Marijnissen OP

Deze zondag is de laatste van het liturgisch en kerkelijk jaar. In de richtlijnen voor het correct vieren van de eredienst wordt deze dag aangeduid als Christus, koning van het heelal. Dat is me nogal wat! Koning van de kosmos, van een uitdeinend heelal. Christus, die uitrijst boven alles wat bestaat, hoog tronend boven al wat is. Dat moet wel duiden op een verblijf in goddelijke verten en verhevenheid. Maar hoe rijm je dat met het evangelie, waaruit ik u zo juist heb voorgelezen dat Jezus als een gekruisigde hangt tussen twee eveneens gekruisigde misdadigers? Dat kruis stond wel op een berg, maar die was beslist niet hoog en had niets van een kosmische schittering. Ik neem aan dat de titel ‘koning van het heelal’ goed bedoeld is, maar ze is misleidend en staat haaks op wat God met onze wereld voor heeft. Ik raad u daarom dringend aan dit wat bombastisch aandoend beeld zo snel mogelijk te wissen. Vergeet het!
Vanuit bijbels perspectief moet gezegd worden dat alle verhalen, onderrichtingen, profetieën en liederen ons willen leren dat God een afdalende God is. God is een barmhartige en bevrijdende God, die begaan is met de vele verschijnselen van onmacht, die ons bestaan ontsieren en onmenselijk maken. God heeft te doen met die soms krampachtige pogingen van ons mensen, om menselijk met elkaar om te gaan. God ziet en hoort dat er tekenen zijn van hoop, maar weet vooral dat we het uit onszelf niet klaarspelen.
God is bekommerd om de menswording van de mens. Wij hebben het in ons om echte mensen te worden, maar we blijven ploeteraars en bereiken dit ideaal gedeeltelijk en schoksgewijze. Daarom leert het evangelie dat God een God van menswording is. Het Woord is vlees en bloed geworden, dat wil dus zeggen mens geworden. Gods Woord, waarin Hij zichzelf niet alleen laat horen maar vooral zichzelf laat zien en aanraken, daalt af in ons bestaan, tot in de diepste lagen ervan. En hoe dieper we in onze samenleving durven afdalen, hoe meer de ellende van de wereld op straat komt te liggen. Daarom zegt onze geloofsbelijdenis, dat Jezus in de hel is afgedaald. Hij bezoekt de uithoeken en holen, waar de mens zijn eigen nest bijna onherstelbaar heeft vervuild. Het geeft veel meer hoop als we inzien dat God zich in, ja zelfs onder de onderlaag van ons bestaan bevindt dan te praten over God in de hoge, God gezeten op de troon, God, die hoog boven de mens is verheven. God laat zich, als het moet, en dat is zo, tot de misdadigers rekenen. Daarom hangt Jezus gekruisigd tussen twee van hen. En naar dat kruis zullen we opzien om met overtuiging en hartgrondig uit te roepen: eens, maar nooit weer! God maakt aanschouwelijk wat mensendienst betekent. Wie de eerste wil zijn zij de laatste.
Wie het koningschap van Christus recht wil doen staat niet alleen voor een grote uitdaging maar wordt vooral geroepen om te participeren aan het gevoel van machteloosheid, die Jezus moest ondergaan. Hij heeft deze ook onder woorden gebracht. Toen de leerlingen hadden beleden dat hij de Christus, de Messias is, wees hij er aanstonds op dat hij naar Jerusalem moest gaan, veroordeeld zou worden, moest lijden en ter dood zou worden gebracht. En vervolgens zegt hij iets opmerkelijks: maar op derde dag zal ik uit de doden worden opgewekt. Dat betekent dat de bereidheid om de machteloosheid te aanvaarden én

te ondergaan, die je gevangen houdt om deze samenleving te vermenselijken, tegelijkertijd een bron van hoop wordt. Op de derde dag zul je uit de dood, uit de machteloosheid opstaan. Op de derde dag: de bijbelse aanduiding voor de onmogelijke mogelijkheid. Geef je over aan God, daar beneden. 
Maar nu komt het! Betekent dit dat we dus voortaan moeten hongerlijden met de hongerlijders, ziek zijn met de ernstig zieken, ons geld weggeven aan wie niets hebben? Zelf afdalen in de hel? Maar dat is niet je machteloosheid aanvaarden. Wij gaan dat ook niet doen. We blijven waar en wie we zijn. In onze beste ogenblikken willen we wel wat, maar we doen het niet. En dát is onze machteloosheid.
Moeten we ons er dan bij neerleggen? Neen, je moet leren aan die machteloosheid te lijden, er beroerd van worden en toch naar je vermogen goed te doen. Dat deed Jezus. Maar zijn kerkelijke overheid bleef hem veroordelen, beschuldigde hem van godslastering en noemde hem een wetsovertreder. Maar hij ging door zieken te genezen en hij ging door met zijn onderricht.
Dat is beslist niet vanzelfsprekend. Toen Petrus had gezegd: jij bent de Christus, zoon van de levende God, en Jezus over zijn lijden en dood, zijn hellevaart, begon te spreken, zei hij: dat nooit heer! Ziet u wel: we aanvaarden het niet. Een lijdende Christus, een afdalende God. Dat willen we niet. Dat strookt niet met wat we willen geloven: God in de hemel, lief en aardig. Jezus op de troon naast Hem, stralend en tronend op zon maan en sterren.
Maar God wil daarvan niets weten. Jezus zegt tegen Petrus na diens protest: ga achter mij staan, satan! Dat betekent: wat jij Petrus en wat jullie gelovigen willen staat lijnrecht tegenover wat God wil. Jezus heeft tijdens zijn leven zozeer aan de machteloosheid van de mens geleden, dat hij vlak voor zijn dood het heeft uitgeschreeuwd: mijn God, waarom, wáárom heb je mij verlaten? Pas dan ligt de weg naar de verheffing van de mens open: Jezus sterft, machteloos. Hij wordt begraven. Nu is het wel voorbij, zeggen zijn dierbaren, die hem in het graf hebben neergelegd. En dan spreekt de overkant. Dan verheft God de mens in zijn machteloosheid tot ongerept leven.
Misschien is het neerdalen van God voor ons moeilijk te zien als een daad van koninklijke allure en wellicht is dat ook niet erg. Maar niet begrijpen is wat anders dan niet vertrouwen. Jezus, de Christus, is koning, omdat hij van dit vertrouwen heeft geleefd. Tot de dood er op volgde.
Het is vandaag de laatste zondag van het kerkelijk jaar. Van oudsher denken we dan aan het einde der tijden, aan de Wederkomst van de Heer, aan de voltooiing van hemel en aarde. Dan is het goed de hoop op de voltooiing van de geschiedenis en dus van de menswording van de mens met elkaar te delen en te versterken. Die hoop zal onze machteloosheid niet wegnemen. Dat kunnen wij niet. De voltooiing van hemel en aarde, van de menswording van de mens, is niet aan ons. Die ligt in Gods hand. En daarvan is gezegd: jullie, mensen, kennen dag nog uur. Zelfs de mensenzoon kent dag noch uur. Dat blijft voorbehouden aan onze Vader, die in de hemel is.

Doop van de Heer: Jesaja 42,1-7; Mattheus 3,13-17
12 januari 2014, Theo Koster OP