4e zondag door het jaar:
Sefanja 2,3+3,12-13; Matteus 5,1-12a
Met de allerbeste gelukwensen van Jezus, en een hartelijke groet! Zo zou Mattheus vandaag zijn goede boodschap aan ons kunnen ondertekenen. En met deze handtekening bezegelt de evangelist dit waardevolle document dat ons is nagelaten, niet om te worden opgeborgen en bewaard in onze bibliotheken, maar als een levende getuigenis en verkondiging van Gods bevrijdend Woord – vlees en bloed geworden in Jezus Messias.
Met een achttal gelukwensen zet Mattheus de ouverture in van een grote rede, die de geschiedenis is ingegaan als de Bergrede. De komende zondagen zullen we deze rede vers voor vers horen en volgen. In een ouverture klinken al de grote thema’s door – er wordt gezinspeeld op wat komen gaat. De luisteraar mag de oren spitsen. En velen doen dat, zegt Mattheus, want een grote menigte is Jezus gevolgd, terwijl hij rondtrok door Galilea en onderricht gaf in de synagogen, de goede boodschap verkondigde en elke ziekte en elke kwaal onder het volk genas.
En Jezus ziet de menigte. Hij ziet, zoals God het lijden van het volk zag in het slavenland Egypte. Ik heb gezien en gehoord en ik zal afdalen om te bevrijden, zegt de Eeuwige tegen Mozes, op de berg. Als de nieuwe Mozes, laat Mattheus Jezus de berg opgaan en laat hem daar zitten. Als een rabbi, een leraar, met aan zijn voeten de Twaalf. Israël, luistert opnieuw naar de Thora. Weer klinkt, als toen, vanaf de berg het Woord.
Die grote menigte staat nogal in schril contrast met die kleine
rest waarover Sefanja spreekt. Het rijk van Juda is ten einde
gegaan en het volk leeft in ballingschap. In Babel, zonder stenen
tempel, zonder eigen land gaat het volk zich herbezinnen op zijn
eigenlijke roeping. Het volk krijgt de gelegenheid zichzelf te
worden, volk van God te worden. Het is maar een handjevol mensen,
zo weet Sefanja, dat de beloften van God werkelijk wil dragen en
dat wil wandelen op zijn paden. Een rest. Geen heilige rest, geen
keurkorps of een eliteclub, maar een kleine groep Godzoekers – op
zoek naar de klankresten van een oud verhaal, wetend dat Israëls
behoeder nooit zal slapen. Dat verhaal, dat woord van bevrijding,
ooit vanaf de berg over hen uitgesproken, houdt hen in leven en
wordt houvast in tijden van beproeving. Alleen dan kan deze kleine
rest een houvast worden voor de anderen, voor de grote menigte. Is
het daarom dat Jezus’ onderricht allereerst bedoeld is voor de
kleine groep, de twaalf? Deze twaalf – denkend aan de twaalf
stammen van Israël, zullen – gevoed door Jezus’ onderricht – een
houvast worden voor de anderen, de grote menigte. De Thora klinkt
opnieuw weer tot hen, het grote verhaal van Gods bevrijding wordt
weer gehoord, daar op de berg. Aan de voet van deze berg zit de
grote menigte, schapen zonder herders, omwille van deze menigte
zal Jezus onderrichten. De Thora weer tot leven laten komen.
Want Jezus’ verkondiging is in de ogen van Mattheus geen andere
dan de verkondiging van Wet en Profeten, door Mozes gegeven. En
het sleutelwoord van heel deze verkondiging, ook in de gelukwensen
van vandaag, is gerechtigheid. De Bergrede, waarvan vandaag het
startsein wordt gegeven, is één grote en dringende oproep om
gerechtigheid te doen. Jezus drukt de leerlingen en de menigte op
het hart om de geboden die God in Wet en Profeten aan zijn volk
gegeven heeft daadwerkelijk uit te voeren.
Het begin van de Bergrede is een echte aandachtstrekker. Het is
een soort van proclamatie, een serie van acht uitroepen die
staccato op elkaar volgen. Ze hebben alle dezelfde tweeledige
vorm, zijn ongeveer even lang en beginnen met het hetzelfde woord:
gelukkig. Het begrip gerechtigheid staat centraal. Zowel in de
vierde als in de achtste gelukwens klinkt dit woord. Een oproep
aan de luisteraars om naar gerechtigheid te verlangen