PREKEN VAN DE DOMINICAANSE GEMEENSCHAP TE HUISSEN: Paastijd 2006 (B)


Paaswake: Handelingen 10,34a-43; Marcus 16,1-8
16 april 2006, Ernst Marijnissen OP

Uit hun namen blijkt, dat alleen de vrouwen uit Galilea op weg zijn naar het graf. De andere vrouwen, die uit Juda, zijn gewoon verdwenen. Marcus begint zijn evangelie in Galilea en eindigt daar ook. Dat is belangrijk te weten. Galilea was in die dagen een woeste landstreek vol politieke vluchtelingen, rovers en moordenaars, huurlingen en verzetsstrijders tegen de Romeinse overheersing. Maar het was ook een weergave van een mengelmoes aan godsdienstige stromingen: Joden, Samaritanen, Romeinse proselieten, Grieks georiënteerde humanisten en andere levensbeschouwingen. Wat onze wereld in het groot laat zien wordt weerspiegeld in het kleine Galilea. Het gaat bij Marcus niet om Juda of Jeruzalem. Het gaat om de redding van de wereld. De gang van de vrouwen naar het graf is niet gewoon of vanzelfsprekend, maar een op weg gaan naar een nieuwe ervaring, een nieuw besef, ja zelfs naar wat vreemd is en niet van deze tijd lijkt.
We moeten ons eerst bevrijden van een mogelijk misverstand. Het lijkt erop of het evangelie na de dood en graflegging van Jezus gewoon verder vertelt wat er gebeurd is. Er is een nieuwe dag aangebroken, de zon gaat op, en omdat er op de sabbat niet gebalsemd mag worden, gaan de vrouwen dat op de eerste werkdag alsnog doen. En terwijl ze erheen lopen denken ze aan die grote grafsteen. Bij het graf aangekomen blijkt het leeg te zijn. Alleluja, zeggen we, de heer is verrezen! We luiden de klokken, vieren feest, zingen dat het een lust is en gaan vervolgens over tot de orde van de dag. Alles is immers goed afgelopen. Jezus heeft de dood overwonnen. Dat is een prettige gedachte voor hen, die dat wel willen geloven.
Maar zó helder is het niet, want dan hebben we van de tekst een bericht gemaakt. Doch een bericht is iets anders dan een boodschap, dan verkondiging en dan de oproep tot een nieuwe manier van denken.
Misschien is de heenweg naar het graf nog een gewoon verhaal. De vrouwen houden van hun nu dode Jezus, willen zijn begrafenis passend afronden en nog een wijle bij hem toeven. Wij kennen deze gevoelens en emoties. Maar direct bij aankomst is het raak. De vrouwen slaan hun ogen op. Zij beginnen te zien, te doorschouwen. Zij geraken in een andere wereld. Het is een open graf geworden, want de steen is weg. En rechts van de plek, die toegang gaf tot de oude wereld, zien zij een jongeling zitten. Deze is gekleed in een blinkend wit kleed. Als we terugbladeren in het evangelie, lezen we dat bij de arrestatie van Jezus een jongeling aanwezig is, gekleed in fijn lijnwaad. Men wil hem vastgrijpen, maar hij ontkomt door zijn kleed achter te laten. Naakt vlucht hij weg, naakt zoals de naakte Jezus, van alles berooid. Als we Jezus willen volgen zullen we het kleed van de oude mens moeten achterlaten. Men neemt aan dat deze jonge man Marcus is, de evangelist. Hij moet geen verslag doen van Jezus' leven en lijden, maar verkondigen, dat God deelt in de nood en het lijden van kleine mensen, verscheurd, misleid, misbruikt, gevangen gehouden in de greep van onrecht en hebzucht. Deze jonge man, die geroepen is de boodschap van uittocht en bevrijding in onze zelfgenoegzame wereld te doen klinken, zit nu, nu de vrouwen zien, rechts van het graf, dat geen graf meer is. Hij zit aan de rechterkant, omdat hij geroepen is de

behoeder van een nooit vermoede boodschap te zijn. Want de vrouwen, én - als ook wij willen zien - wij met hen, staan niet te kijken naar een merkwaardig tableau, een spannende gebeurtenis of een sensationeel verschijnsel. We zijn niet verbaasd over dingen, waarvan je een boeiende fotoreportage kunt maken. We raken ontsteld door wat er wordt verkondigd. Daarom zit daar die jonge man, de evangelist, die getuigen moet, aan de rechterzijde van het graf.
En dan, dan verkondigt hij de nieuwe werkelijkheid. Hij zegt tegen ons: als jullie op zoek zijn naar Jezus van Nazaret, dan moet je hier niet zijn. Jezus van Nazaret is gestorven. Zoals hij eens in ons midden heeft geleefd:…dat is voorbij. Hij is niet hier! En als we willen zien én omdát we willen zien, worden we overvallen door een nieuwe werkelijkheid. De boodschapper zegt:: hij is opgewekt!
Zo'n boodschap is wereldschokkend. Daarom spreekt Matteus in zijn evangelie over een aardbeving. Van onszelf uit hebben we niets gezien en niets gehoord. Dit gaat de grenzen van ons denken en bestaan te boven. Je kunt een kind in de moederschoot ook niet duidelijk maken wat daar buiten plaats vindt Het moet eerst geboren zijn om beweging en gaan, zien en kleuren, horen en geluiden te ervaren en leren te verstaan. Die nieuwe geboorte is Jezus in zijn opwekking overkomen. Omdat hij betrouwbaar is mogen we ook zijn getuige vertrouwen. Omdat hij in zijn aardse bestaan heeft gesproken en gehandeld, kunnen wij ook het evangelie van Marcus vertrouwen. Er bestaat een wereld, die groter en gaver is dan de moederschoot van ons bestaan in deze wereld.
Deze boodschap moet klinken binnen de grenzen van onze kwetsbare en verdeelde samenleving. Daarom zegt de jongeling: gaat heen, zegt aan zijn leerlingen en aan Petrus dat hij u voorgaat naar Galilea; daar zult ge hem zien, zoals hij u heeft gezegd!
Het vervolg krijgt nu betekenis. Wij horen dat de vrouwen naar buiten weten te komen en weg vluchten van het graf: want siddering en ontzetting heeft hen bevangen; en ze zeggen aan niemand iets, want zij zijn bevreesd! Als een kind net geboren is, schreeuwt en huilt het. Het is weggehaald uit een vertrouwde en beschermde omgeving. Die geweldig grote en volkomen nieuwe ruimte, die het nu is binnen gegaan, is vreemd, niet zo maar te vatten, ja in eerste instantie misschien wel bedreigend ten opzichte van de kleine wereld, de baarmoeder, die het juist ongevraagd heeft verlaten. Marcus verhaalt deze ervaring kort en indringend. De vrouwen weten buiten te komen, dat wel, maar ze kunnen nog niet navertellen hoe. De moederschoot van de oude wereld - in de gestalte van een leeg graf - hebben ze achter zich gelaten, maar hoe? Welke mens herinnert zich zijn geboorte? Dus zeggen ze niemand iets. Siddering en ontzetting houdt hen nog gevangen. Ze zijn bevreesd.
In dit uur houden wij hier de paaswake. Onze paaswake, want we zijn met velen. Zo moet dat ook zijn, want we hebben elkaar nodig, om met het geheim van een nieuw bestaan te leren omgaan. We moeten elkaar helpen, en aanmoedigen waakzaam te zijn en te blijven. De boodschap mag niet verdampen. In deze nacht maken we een nieuw begin en gaan met de vrouwen, met hun verwarring, vrees, maar ook hun blijde verwachtingen op weg. We hebben weer vertrouwen in de toekomst en we zingen: alleluja. De Heer is waarlijk opgestaan!

Pasen: Handelingen 1034a-43; Johannes 20,1-9
 17 april 2006, Antoon Boks OP

Vandaag begin ik een beetje als een schoolmeester, maar ik hoop te eindigen zoals het hoort: als prediker van de blijde boodschap. Bijna zeker hebben we allemaal ons favoriete verrijzenisverhaal. Is het de verschijning op de weg naar Emmaus? Of die van de bovenzaal als de twijfelaar Thomas tot geloof komt? Hoe denkt u over het gesprek van de huilende Maria Magdalena in de tuin? Of het verhaal dat Jezus zorgt voor het ontbijt voor zijn leerlingen die aan het vissen waren? Zo goed als zeker is het verhaal van vandaag er niet bij, want er komt geen verrezen Christus in voor.
Het lijkt ook niet af. Toch is het de Evangelielezing van Pasen en is het een verhaal van de verrijzenis, want er is één leerling die, zonder de verrezen Christus gezien te hebben, "zag en geloofde."
Wat krijgen de leerlingen te zien bij het graf? Een leeg graf en wat begrafeniskleren. Meer zagen ze niet. Maar voor "die andere leerling," was dat genoeg. "Hij zag en geloofde." Hoe kon dat nou? Wat voor "bewijs" had hij? Wat voor bewijs hebben wij dat Christus van de doden is verrezen? We kwamen vandaag naar de kerk en zagen daar dat krachtige symbool van deze dagen---het kruis. Het is een leeg kruis, met bloemen van de kruishulde van vrijdag en die witte doek over de twee armen. Geen bewijs voor ons nu. Wij kijken net als de leerling. Zien we? Geloven we zoals hij geloofde? We hebben geen overtuigend bewijs, tenminste niet wat we zouden willen om ons te overtuigen, dat Christus is verrezen.
Eigenlijk is het net andersom; onze wereld komt met een paar sterke en schijnbaar overtuigende argumenten tegen ons Paas-geloof. Voelen we ons niet een beetje naïef, als we ons geloof belijden tegen onze moderne, "wereldwijze" vrienden? Lijkt ons geloof niet een beetje bleek tegenover de mensen, die door zoveel zijn gegaan en hun twijfel, frustratie en boosheid uitgesproken hebben? Ze protesteren: "Als Hij leeft, waar was Hij dan toen ik Hem nodig had?" Net zoals de leerlingen keken naar een leeg graf, kijken wij nu naar een leeg kruis, weten we dat we bang zijn en dat de wereld rondom ons beredeneerde twijfel heeft. Net zoals de leerlingen bij het lege graf hebben wij geen overtuigende bewijzen voor ons geloof in de verrijzenis.
Steeds weer waren er mensen, die overtuigende argumenten naar voren brachten om te verklaren wat er op die Paasmorgen gebeurd is. Sommigen verklaarden, dat de leerlingen het lijk hebben gestolen en daar een verhaal bij hebben verteld. Anderen komen vertellen dat met de dood van Jezus zijn volgelingen de "betekenis van zijn leven" voor zichzelf begrepen en dat daarom "zijn geest in hen voortleefde." Maar wij die hier voor deze Eucharistieviering bijeen zijn geloven meer dan dat. We zouden kunnen zeggen met die zovaak gebruikte Psalm, "Dit is de dag, die de Heer gemaakt heeft, laten we ons

verheugen en blij zijn." Wat op die dag gebeurde en elke dag gebeurt, is Gods werk; God deed het onmogelijke voor Christus daar genieten wij van.
Die "beminde leerling" komt op een andere manier tot geloof. U weet allemaal dat dit de leerling is die iedere keer weer in het Evangelie volgens Johannes wordt beschreven als "die ene, die Jezus liefhad." Dat is de leerling, die naast Jezus zat bij het Laatste Avondmaal (13:23vv); die met Maria aan de voet van het kruis stond en aan wie Jezus vroeg om voor zijn moeder te zorgen (19:25vv). Volgens het verhaal van vandaag horen we dat die geliefde leerling de eerste was, die in de verrijzenis geloofde. Het geloof van die leerling is er al, toen er alleen nog maar een leeg graf en wat begrafeniskleren waren. De liefde van deze leerling voor Jezus had geen ander bewijs nodig; liefde had de weg geopend voor het geloof in de verrijzenis.
Hopelijk ontdekken we de verrezen Christus in de mensen, die wij liefhebben en die ons liefhebben. Dan herkennen we ook de liefde, die Jezus ons op het kruis liet zien in wat anderen voor ons deden en doen. Vanaf onze geboorte zijn er mensen geweest, die van ons hielden en die ons leerden hoe te geloven; zij openden de weg voor de verrezen Christus om ons leven binnen te treden. We hebben niet meer "bewijs" van de verrijzenis dan die leerlingen, die naar het lege graf keken. Maar liefde beweegt onze harten en die liefde heeft ons de kans gegeven te geloven dat Christus is verrezen en voor ons leeft. We hebben het verhaal van de verrijzenis leren kennen door liefde. Wij moeten die verrezen Heer voor hen weerspiegelen --- of ze nu familie, vrienden of onbekenden zijn, opdat andere mensen tot dit geloof, dat we vandaag vieren, mogen komen, of daarin versterkt worden als ze kijken naar de graven en het sterven in hun leven.
Alles bij elkaar zijn de verhalen over de verrijzenis, die we horen in deze paastijd nogal terughoudend. Ze gaan over afzonderlijke mensen of kleine groepjes, soms te midden van twijfel. Er zijn geen bliksemschichten of donderslagen om de twijfelaars te overtuigen of om grote groepen tot geloof te brengen. Eerder verschijnt Jezus aan zijn volgelingen om hun geloof, dat na zijn verschrikkelijke dood kapot was gegaan, te versterken. Zijn verschijningen zijn voor vertwijfelde, gedesillusioneerde en verslagen leerlingen. Wie het eerst geroepen zijn, moeten nu versterkt worden in hun geloof.
Dat is goed omdat wij ook moeten vechten met tekortkomingen en teleurstellingen. Wij hebben pijn geleden, zijn ontmoedigd en voelen ons soms staren in een donker gat, in een leeg graf. Maar wij hebben meer dan dat. We kennen de liefde van Jezus voor ons. Ieder van ons is "de beminde leerling" en wij "zien en geloven," ook zelfs als de tekenen tegen zijn. Wij mogen als gelovigen dankbaar zijn voor de getuige, die de tekenen van de dood had gezien en vanwege zijn liefde tot geloof kwam. Daarom hoorden we toch nog een verhaal over de verrijzenis en wij mogen het aanpakken als ons verhaal - een verhaal van geloof, geboren uit liefde.

Paasmaandag Matteus 28,8-15
17 april 2006, Paul Minke OP

Het kan ons nauwelijks verbazen te lezen en te horen, dat de vrouwen ontzet en opgetogen tegelijk waren bij het bericht, dat Jezus uit de dood was opgestaan. Ontzet en opgetogen, met alle gevoelens daartussen in: angst en vreugde, verbijstering, hoop En geldt dat ook niet voor ons, als we ons reasliseren wat je zegt: De Heer leeft, Hij is opgestaan uit de doden, dat ook wij ontzet en opgetogen zijn? Dat ook in ons allerlei gevoelens over elkaar heen buitelen: hoop en twijfel, geloof en ongeloof. En dat vragen boven komen als: Dat kan toch niet? Zou het toch waar zijn? God, geve dat het waar is. Kan ik anderen overtuigen? Ja, ben ik zelf wel te overtuigen?
De vrouwen haasten zich naar de leerlingen met de boodschap dat Jezus is opgestaan en dat Hij hen voorgaat naar Galilea, waar zij Hem zullen zien. Onderweg verscheen hun Jezus. Was het om bij hen de vrees weg te nemen? Zijn eerste woord was: Wees niet bang. Of verscheen Jezus aan hen om hen te overtuigen, dat Hij waarlijk verrezen was, dat Hij leeft? Ook de Verrezene zei, net zoals de engel daarvoor: Ga mijn broeders vertellen, dat zij naar Galilea moeten gaan, daar zullen zij Mij zien. Zo maakte Jezus vrouwen tot boodschappers van het goede nieuws.
Tot tweemaal toe werd aan de vrouwen de opdracht gegeven om aan de leerlingen te melden, dat zij naar Galilea moesten gaan om Hem te zien. Het grootste deel van Jezus openbare leven, althans bij Matteus speelde zich af in Galilea. Daar hebben de leerlingen Jezus leren kennen, daar hebben zij gezien wat Hij deed, gehoord wat Hij verkondigde. Daar heeft Petrus beleden, dat Jezus de Messias was, de Zoon van de levende God, en heeft Jezus zijn lijden, dood en zijn verrijzenis op de derde dag aangekondigd. Het komt me zo voor, dat de opdracht om naar Galilea te gaan luidde: Ga naar de berg, waar Ik de duizenden heb gevoed met brood en vis. Ga naar Kafarnaum, waar Ik de lamme vergaf en weer liet lopen. Ga naar Jaïrus, wiens dochter Ik uit de doden heb opgewekt.

 Beklim nogmaals de berg Thabor, waar Mozes en Elia Mij zijn verschenen. Ga naar al die plaatsen waar Ik geweest ben en de blijde boodschap heb verkondigd, waar Ik lammen heb doen lopen blinden heb doen zien en doven heb doen horen. Herinner je daar hoe Ik mensen heb getroost, hen nieuwe hoop heb gegeven, uit nood en pijn heb verlost, hun plaats heb teruggegeven in de gemeenschap. En je zult groeien in het geloof dat Ik leef, dat Ik ben opgestaan uit de doden en je zult je twijfel overwinnen en weer kunnen leven met nieuwe levenskracht. God is trouw. Jezus leeft. Hij leeft in persoon, niet slechts in de harten van mensen. Hij leeft niet slechts bij de gratie van de mens, die Hem herinnert, Hem gedenkt. De Verrezene is geen illusie, niet slechts een droombeeld, geen fictie. Bij zijn verschijnen aan de vrouwen grepen zij Hem bij de voeten.
Gebruikte de engel tegenover de vrouwen het woord leerlingen Jezus nam het woord broeders in de mond, toen Hij hen wegzond. Wie zijn die broeders? De leerlingen? Ongetwijfeld? Maar zij alleen? Ik denk, dat allen bedoeld zijn, die in Jezus geloven en op Hem hopen. U en ik, die vandaag met grote dankbaarheid Jezus'verrijzenis vieren. En ook ons geldt de boodschap: Ga naar Galilea. Daar zult ge Mij zien. Dat betekent: verdiep je in de boodschap, die gehoord en geschied is in Galilea. Overweeg keer op keer in het licht van mijn Verrijzenis mijn woorden en daden, Overtuig je van Gods trouw, van zijn liefde, van zijn barmhartigheid. En je zult groeien in het geloof dat Ik leef, dat Ik ben opgestaan uit de doden en je zult je twijfel overwinnen en weer kunnen leven met nieuwe levenskracht. Je zult niet langer zoeken naar de Gekruisigde omdat je weet: het graf is leeg.
Wij gedenken Hem. Tot gedachtenis aan zijn lijden, dood, en verrijzenis breken en delen wij het brood en laten we de kelk met wijn rondgaan. Zo komt Hij in ons midden en sterkt Hij ons met zijn Levenskracht. Laat ons zijn Heerlijkheid vieren met grote vreugde en dankbaarheid. Amen.

2e zondag van Pasen: Handelingen 4,32-35; Johannes 20,19-31
23 april 2006, Theo Koster OP

Jezus begroet de leerlingen op de wijze waarop men destijds elkaar op straat groette: vrede. Door zijn handen en zijde te laten zien maakt Jezus duidelijk: jullie zien het goed; ik ben het echt; jullie angst weerhoudt me niet bij jullie te zijn. De leerlingen hebben zich afgesloten van hun omgeving, waardoor ze zich bedreigd voelen. Hun situatie doet denken aan onze kerken. Binnen is het er gezellig, veilig, kun je jezelf zijn, maar buiten praat je niet over wat je hierbinnen vindt en doet, want dan tref je ongeloof, meewarige blikken of zelfs sarcastische opmerkingen. Moeten we onze schroom afleggen en buiten vertellen, hoe fantastisch de kerk, deze kapel is? Nee; onze samenleving zit niet te wachten op prachtige gebouwen waarin mensen zich afzonderen. Als in de kerk werkelijk iets met mensen gebeurt moeten anderen buiten dit aan hen merken. We hoorden Jezus zeggen: "Als jullie iemands zonden vergeven, dan zijn ze vergeven; vergeven jullie ze niet, dan zijn ze niet vergeven." Binnen de rooms katholieke kerk werd deze tekst gebruikt om de noodzaak van het biechten te motiveren. Zo werd het helaas een tekst voor intern gebruik, want dit leidde niet alleen tot een scheiding tussen priesters die zonden vergaven en leken, maar ook sloot het de katholieke kerk af van de samenleving waarin zij vertoefde; alsof daarbuiten geen zonden gebeuren, respectievelijk we daaraan geen boodschap hebben. Binnen en buiten lopen in elkaar over, hangen nauw samen, weten we. We gruwen allemaal van de martelingen en vernederingen die we op foto's en videobeelden hebben gezien in Irak en Guantanamo Bay, door Amerikaanse soldaten. Onderzoek toont aan, dat de meesten van ons, mannen én vrouwen, in soortgelijke situaties zonder enig probleem ook zullen martelen en vernederen. Persoonlijk heb ik daarvoor geen onderzoek nodig; ik ken mezelf goed genoeg om te weten, dat ik hiertoe inderdaad instaat ben. En dan kan ik wel direct toevoegen: God verhoede dit, maar jullie en ik weten heel goed, dat God dit niet zal verhoeden. Wij zullen elkaar hiervoor dienen te behoeden. Een ander voorbeeld: ieder mens is uniek, enig; niemand is zoals ik ben. En toch kijken we tegen sommige mensen op, en op andere mensen neer; vinden we sommige mensen meer waard dan anderen. Gek hè, dat we dit doen, terwijl wij heel goed weten, dat het ene kind echt niet meer kind van zijn ouders kan zijn dan het andere. In de nabijheid van Jezus ervoeren mensen, dat er aandacht voor hen was, niet omdat ze dit verdienden, maar gewoon om wie ze waren. Je vraagt je af waar Jezus de kracht vandaan haalde om zo nabij te zijn, zo aandachtig te zijn ook naar mensen voor wie wij onze ogen sluiten of om wie we met een boogje heen lopen. Dit was geen prestatie of bijzondere verdienste van Jezus; God gaf hem de kracht en Jezus liet God helemaal toe in zijn leven. Dáárin was Jezus bijzonder. Vol van God zag hij in andere mensen ook het kind-zijn van diezelfde God, en hij maakte dat kind in die mensen wakker. Dit maakte hem geliefd bij mensen die twijfelden aan zichzelf; dit maakte hem gehaat bij

zelfverzekerde mensen, ook als deze hun zekerheid vonden in God. Jullie kennen dat wel: oppassen moet je voor mensen die je precies kunnen vertellen, hoe God eruit ziet, wat God doet en van je wil. Bij Johannes vind je deze zekerheid niet. Voor Johannes is de kosmos, de wereld die wij bevolken, donker en vijandig. Het is deze wereld met zijn hang naar zekerheid, uiterlijk vertoon, machtspolitiek, die niet tegen het op de mens gerichte oog van Jezus en zijn menselijk gedrag kan, en hem daarom kapot heeft gemaakt. Tomas was er niet bij op die eerste dag van de week. Zijn reactie hoorden we: eerst zien dan geloven, althans: zo kun je zijn woorden verstaan. Hij kreeg later de bijnaam van ongelovige Tomas, terwijl juist hij de vraag stelt die iedere gelovige zich zou moeten stellen: de vraag naar het verband tussen wat hierbinnen gebeurt en buiten in de wereld, waar de zo menselijke Jezus door mensen is vermoord. Wanneer Jezus opnieuw aanwezig is richt hij zich tot Tomas: leg je vingers hier en kijk naar mijn handen, en leg je hand in mijn zij, m.a.w.: ervaar dat ik je nabij ben, zoals ik je vóór mijn dood nabij was. Geloven is voor Tomas geen aannemen van wat gezegd wordt, maar persoonlijk ervaren. Zien alleen is nog geen ervaring, geloven wat anderen of de kerk zeggen is nog geen vertrouwen. Vertrouwen kun je in deze wereld je niet eigen maken zonder lijden, twijfel, vechten. Tomas speelt zijn rol omwille van ons, die er immers ook toen niet bij waren en in dezelfde harde wereld leven als hij. Wanneer Tomas de tekens ziet, de signalen van onze wereld, is hij de eerste en enige bij Johannes, die Jezus met het woord 'God' aanduidt. Daarmee verbindt hij onze wereld met God, en God met onze wereld; verbindt hij wat wij hierbinnen in deze kapel ervaren met ons leven buiten, of beter gezegd: hij ziet in deze opgewekte Jezus het verband tussen God en de wereld, en is daarmee een uitnodiging aan ons om ons niet af te sluiten, maar hier de verrezene te ervaren om dan buiten van onze ervaring te getuigen. De centrale zin die we Jezus horen zeggen is: "Zoals de Vader Mij gezonden heeft, zo zend ik jullie." Jezus verwoordt hiermee, dat de bewustwording van je oor-sprong ook een opdracht inhoud, namelijk: getuigen van dit licht en in de samenleving de zonden weg nemen. Zonden zijn de vele obstakels die je weerhouden voluit te leven. Zonden benemen je het zicht op God en vervreemden ons van elkaar. Ik hoef jullie niet te vertellen dat het moeilijk is in onze samenleving ook echt samen te leven. Besef van jouw goddelijke oorsprong neemt de donkerte niet weg, maar doet je anders omgaan met hen tegen wie je oploopt; het zijn immers je zusters, je broeders. Denk aan de eerste lezing en hoe men daar samenleeft. Jezus heeft God toegankelijker gemaakt. Laat je hier in deze kapel door hem aansteken, door zijn Geest bezielen; ervaar Jezus, en je zult zelf merken dat je gedrag buiten verandert. Geloven wordt en is net als liefde kostbaar door het gebruik ervan in het leven van alledag. Doe dat, en je zult niet beschaamd worden.

3e zondag van Pasen: Handelingen 3,13-19; Lucas 24,35-48
30 april 2006, André Lascaris OP

Misschien had U gehoopt dat ik uit het Judasevangelie zou lezen. Het verschil tussen Lucas en Judas is twee letters. Het Judasevan-gelie is de laatste tijd sterk in de aandacht. Echt interessant is het niet. Het lijkt niet erg op onze evangelies. En iedereen is her erover eens: het is gnostisch, niet christelijk. 'Gnostisch' en 'gnostiek' ko-men van het Griekse woord 'gnosis', dat 'kennis' betekent'. Een van de overtuigingen is dat je als mens heil bereikt door kennis - dat klinkt erg modern - maar het gaat meestal om geheime kennis. Een tweede kenmerk is dat de gnostiek ervan overtuigd is dat de materie, onze stoffelijke werkelijkheid, ons lichaam, niet alleen het laagste is van het laagste, maar eigenlijk slecht is, en ontstaan is door een ge-brek aan kennis. De gnostiek kwam al op in de tijd van Lucas, al-thans het levensklimaat was zo. Dat betekende dat Pasen door ve-len werd gezien als het feest van de bevrijding uit het lichaam. Het li-chaam is maar een kleed. Met Pasen wordt dit kleed verscheurd en ben je vrij.
Lucas wil daar terecht niets van weten. De verrijzenis, Pasen, is niet dat je een geest wordt, of een spook en dat dit het ware mense-lijke leven is. Neen, Pasen is dat God toekomst geeft aan mensen in hun dood. Wat die toekomst inhoudt , weten we niet , want niemand van ons weet wat het is verrezen te zijn. Maar Pasen is geen verach-ting van het lichaam, neen, op een of andere manier bevestigt Pasen dat we goed geschapen zijn. We zijn lichamelijk, stoffelijk, verganke-lijk en dat is geen kwaad ondanks alle lijden dat er kan zijn, omdat we vergankelijk zijn. Door God zijn we gewild als lichamelijke schepsels Daarom .laat Lucas in zijn Paasverhaal Jezus als de ver-rezen heer verschijnen zo werkelijk dat de leerlingen naar hem kun-nen kijken. Bovendien eet hij met hen een stuk vis. Op deze plasti-sche manier maakt Lucas duidelijk: veracht je lichaam niet, het is de moeite waard. In feite heeft de kerk nog steeds moeite om dit inzicht van de evangelies, gezien ook de te grote terughoudendheid inzake seksualiteit. Lucas loopt zo gevaar Jezus voor te stellen als een gereanimeerd lijk. Neen, verrezen zijn is als 't ware een nieuwe schepping, een herschepping, een doorbraak.
Pasen betekent wel een bevrijding, niet uit het lichaam, maar uit een vastgelopen 

bestaan. Lucas spreekt over vergeving van zonden. En in Handelingen zegt Petrus: U heeft gehandeld uit onwetendheid.
Zonden … onwetendheid? Waar gaat dit over?
We zijn allen mensen met min of meer vaste gewoonten, vaste reac-ties. Die vaste reacties zijn ontstaan in ons leven en hebben we vaak overgenomen van de generaties vóór ons . We weten niet beter. Een van die oerreacties is bijvoorbeeld: als iemand mij schade berokkent, doe ik schade terug. Elke dag in de krant lezen we over zulke reac-ties. We neigen ertoe meer te geloven in de effectiviteit van geweld dan in die van vrede. Daarom: laat die moordenaar vrij, die kan wat; laat de geweldloze Jezus maar sterven. Vaak kiezen we vreselijk mensen, misdadigers zelfs tot onze regeringsleiders; denk aan aan Berlusconi. Die reactie zit niet in de genen, maar wel in wat wij mee-krijgen vanuit het menselijk verleden. We kunnen vroegere genera-ties, onze ouders bijv. dit alles verwijten, maar door het ze te verwij-ten, doen we waarschijnlijk zelf precies wat wij hun verwijten.
Of we zeggen 'zij daar' ze zijn niet zoals wij', laat ze verdwijnen.
Of: we denken dat er niets wezenlijks kan veranderen in ons leven. We zijn te oud, te moe, te verwond of wat dan ook, en we denken: ons leven gaat alleen maar minder worden. Er is geen opstandigheid, geen opstand, geen verwachting. We zien geen andere mogelijkheid dan voor te sjokken op de weg die we al eindeloos lang belopen. We geloven niet dat er ongekende nieuwe mogelijkheden zijn.
We ontmoeten een Messias die geen Messiasfiguur is, geen charis-matische persoonlijkheid die alles in één klap oplost, maar een lij-dende Messias die slachtoffer wordt van deze traditie van 'als jij mij iets aandoet, dan doe ik jou wat aan' of 'weg met jullie' of 'er kan hier niets veranderen.' Een Messais die niet door de dood beheerst wordt en daarom onze 'leidsman' ten leven wordt.
Een leidsman - je kunt denken aan iemand die voorop loopt. Of aan iemand die achteraan loopt om de groep bij te sturen. Ik denk hierbij aan roeiers, een 'acht met stuurman'. Wij zijn de roeiers, we zien de eindstreep niet. We roeien erheen met onze rug ernaar toe. Maar we laten ons sturen door het verhaal van Jezus.Zo gaan we de toekomst tegemoet.

4e zondag van Pasen: Handelingen.4,8-12; Johannes 10,11-18
7 mei 2006, Ernst Marijnissen OP

Om aan te voelen hoe spannend het is, moeten we weten in wat voor omstandigheden Petrus verkeerde, toen hij de woorden sprak, welke we in de eerste lezing hebben gehoord. Hij had in gezelschap van Johannes een lamme genezen, die bij de tempelpoort zat. Na diens genezing kon de man springend en zingend op eigen kracht de tempel binnengaan (zoals in Joh.5,1-15). Daarna sprak Petrus in de tempel tot het volk over Jezus van Nazaret, dat deze door God uit de doden was opgewekt en verheerlijkt. Terwijl hij verklaarde dat de lamme uit kracht van Jezus' Naam was genezen, wordt hij met Johannes gevangen genomen en voor de Hoge Raad geleid. Daar wordt hem gevraagd: 'Door welke kracht of in welke naam heb je dat gedaan?'(4,7). Dan antwoordt Petrus met de woorden, die we vernomen hebben. Ik noem de situatie spannend, omdat de genezing van de lamme een merkwaardige spanning oproept. Als je nu ziet, dat de ene mens de andere helpt, ben je dan niet blij? Als een mens niet meer vooruit kan door een lichamelijke ziekte, door overspannenheid, door de last van onze samenleving of de druk van gezins- of familie-omstandigheden, en er komt iemand, die je uit de put haalt en weer op de been zet: ben je dan niet dankbaar? Het merkwaardige is dat gewone mensen - dat betekent niet zelden mensen, die niet zo bestudeerd en geleerd zijn - dan inderdaad blij en dankbaar zijn. Leiders en gezagsdragers niet! De toeschouwers op het tempelplein verheerlijkten God en waren buiten zichzelf van verbazing over de genezing van de lamme. Als je wilt weten of iemand of iets goed is, kijk dan naar wat hij doet of wat er gebeurt. Mensen uit de put halen en weer op de been helpen is goed. In bijbelse taal noemen we dat tov!
Maar Petrus zegt ook nog iets anders. Op het tempelplein verkondigt hij dat de genezing van verlamde en verkreukelde mensen plaatsvindt in de Naam en uit de kracht van Jezus van Nazaret, de verrezen Heer. Deze Jezus wordt beleden als de zoon van God, omdat hij tot de ware broeder der mensen geworden is. Hij weerstond al die krachten in de samenleving en in het persoonlijke gedrag van mensen, waardoor armoede, honger, vervreemding, vervolging en dood ontstaan. Hij ging vol ontferming en dus bevrijdend met mensen om. Mensen weer op de been helpen was zijn lust en zijn leven. Precies zo vervult hij het Woord van God. Dat roept mensen immers op om beeld van God te zijn, en dat betekent zoveel

als: leven als zonen en dochters van één Vader, die de Ene is. Daarom mocht hij van zichzelf getuigen: wie mij ziet, ziet de Vader. Daartoe worden ook wij opgeroepen. Als we doen als Jezus van Nazaret, wordt ons ruimte gegeven om onszelf te worden en naar anderen om te zien zoals God zelf ook doet. Dat is zorgzaam zijn. Dan ben je een goede herder. Dan ontstaat er vertrouwen tussen mensen. Je kent elkaar bij de naam, dat wil zeggen: je weet van elkaar wie je bent, en dat voert op zijn beurt tot het juiste inzicht en het juiste omgaan met elkaar. Of je Jezus nu vanuit de Schriften kent of niet, waar het op aan komt is dat je metterdaad doet wat hij gedaan heeft. Niet de theorie beslist maar de praktijk van elke dag.
Daarom noem ik de situatie voor de Hoge Raad spannend. De leden van die Raad hebben geen belangstelling voor de genezen lamme. Daarmee hadden ze genoegen kunnen nemen, want er was welgedaan aan een gebrekkig mens. De weldaad wijst ook naar het goede van de verkondiging; ze was gedaan uit Naam van Jezus Messias, die zich als een broeder van mensen heeft geopenbaard en daardoor terecht zoon van God, dat is beeld van God, is geworden. Ook in de lamme mens is dat beeld hersteld. De Raad had zich kunnen verheugen, dat gewone en ongeletterde mensen het Rijk Gods zichtbaar hadden gemaakt door het een lamme, dat is een gekwetste mens, mogelijk te maken springend en zingend het huis van God, dat is zijn Rijk, binnen te gaan.
Maar de Raad was verstoord. Ze nam Petrus en Johannes gevangen. Deze vissers hadden zonder aanstelling en dus zonder bevoegdheid verkondigd en heil gebracht. Het was alleen aan de Raad om vast te stellen, wat heil is, waar het plaats vindt en wie het mogen bewerkstelligen. Ze voelen zich gepasseerd, deze hoge autoriteiten. Dan geldt niet langer het goede werk, maar de bevoegdheid en de leer. Hier treedt het rampzalige gedrag op, dat we zo vaak bij gezagsdragers moeten constateren. In plaats van herder te zijn en naar mensen te kijken gelijk God dat doet, hebben ze het druk met het bewaken van hun positie, het zich laten eren; met andere woorden: ze spelen voor leraar en meester, terwijl het hun roeping is mensen te dienen en ruimte tot levensvreugde te geven. Daar gaat het toch om: herder te zijn voor elkaar en elkander op de been zetten. Dan worden we voor onze medemens tot een spoor van licht in een dikwijls duistere en ontluisterde wereld. Niet goud en geld bepalen de toekomst van onze mensenwereld, maar een goed en gezond meelevend hart.

5e zondag van Pasen: Handelingen 9,26-31: Johannes 15,1-8
14 mei 2006, Antoon Boks OP

Vandaag hoorden we Jezus zeggen: "Ik ben de ware wijnstok..." Als we nadenken over de beelden, die Hij gebruikt om zich te identificeren, leren we ook meer over wie Jezus is in ons leven. We worden nu herinnerd aan het feit, dat het leven van God door Jezus vloeit naar allen die met hem de ware wijnstok verbonden zijn. Als we een leven willen hebben dat vrucht draagt binnen in ons en in onze wereld, dan moeten we in Hem blijven. Dat kan klinken als 'voor wat hoort wat'.
Dieper nadenkend over het leven, de dood en de verrijzenis van Jezus, realiseren we ons dat we door Christus met God verbonden zijn, maar dat garandeert ons niet dat ons leven gemakkelijk zal zijn. Niemand was sterker verbonden met de wijnbouwer dan Jezus, maar ook Hij moest door de "dal van de schaduw van de dood" lopen. Kijk maar eens hoeveel vruchten de vader uit Jezus' leven te voorschijn haalde door zijn lijden. Geloof in Jezus herinnert ons er aan, dat we door Christus met God verbonden zijn.
Ik kan wel zeggen, dat ik een paar keer verhuisd ben. Dat betekent: Afscheid nemen en zeggen: "We blijven met elkaar in contact". Contact met elkaar houden zorgt voor een goede relatie, maar dat is soms al moeilijk in een familie, als we onder een dak wonen. Contact verliezen betekent, dat relaties minder worden en soms helemaal verdwijnen. Dat komt ook in families, in gezinnen voor. Ook al verhuizen we niet naar de andere kant van de wereld, ook al leven we nog steeds in hetzelfde huis, dan nog kunnen we elkaar kwijt raken en wordt een warme relatie ijskoud.
Als Jezus ons zegt "in Hem te blijven," wil hij dat we contact houden. Zijn woorden kunnen ons voeden en ons leven leiden. Ons leven is niet in tweeën te verdelen. Ons leven moet eenheid vormen; dat kan, als we Jezus blijven zoeken in gebed en ons doen en laten. Hoe we ons leven vorm geven, wat we doen en hoe we denken moet verbonden blijven met wat we hier naar voren brengen. Jezus vertelt ons niet precies hoe we met Hem verbonden moeten blijven. Naar de kerk komen om zijn woord te horen en te worden gevoed met zijn leven gevend voedsel is één manier. Leren van het voorbeeld van onze zuster en broeder, die gelooft, is een andere manier. Heel veel dagelijkse dingen kunnen onze banden met Christus versterken. Er zijn zoveel mogelijkheden om verbonden te blijven met Christus. We mogen de Schriften lezen en er over nadenken; de sacramenten ontvangen, maar er zijn nog een heel aantal andere activiteiten die ons ook helpen. We kunnen zijn liefde voor ons als voorbeeld nemen voor onze liefde voor de mensen in ons dagelijks leven. Dat mag iedereen zijn, natuurlijk ook onze vader en moeder ( en

niet alleen op moeder of vaderdag), onze man of vrouw (en niet alleen op de trouwdatum), onze vriend of vriendin en niet te vergeten de kinderen. De mogelijkheden zijn oneindig en ieder van ons moet zijn eigen manier vinden om verbonden te blijven met Christus. Die manieren blijven ook niet hetzelfde: moeders en vaders sterven, maar ook zussen en broers, dus moeten we openstaan voor nieuwe mogelijkheden, die de Geest onze kant op blaast. Eén ding weten we zeker: onze bijeenkomst hier, iedere week, of eens in de zoveel weken is ook een manier om met Christus en de andere ranken verbonden te blijven, contact te hebben, een gemeenschap te vormen.
We zijn allemaal trots op onze onafhankelijkheid, onze vrijheid. "Afhankelijkheid" lijkt wel een vloek in ons woordenboek. We willen dat kinderen volwassen worden, op hun eigen benen kunnen staan; soms doen we een stap terug om ze die kans te geven. Alles goed en wel. Maar we moeten ook durven te leren van elkaar. Elkaar durven vertrouwen. Het is prachtig als we een gemeenschap vormen. Klein of groot. Binnenkort kijken 16 miljoen bondscoaches naar de verrichtingen van twee maal elf spelers. Niet alleen die elftallen, maar wij allemaal moeten iedere dag samenwerken als leden van een grotere gemeenschap. Jezus herinnert ons er aan dat we leven krijgen uit dezelfde bron. We delen en bevorderen dat leven door verbonden te blijven met God, die leven geeft aan vele ranken. Zo vinden we echt leven in Hem en met elkaar.
Als we verbonden zijn met dezelfde wijnstok, hoe kan de een zich dan belangrijker vinden dan de ander? Verschil in grootte, kracht en rijkdom maakt de ene rank niet belangrijker dan de ander. Wat we als individu bereiken, onze leeftijd, ons financieel succes, onze familie zijn geen redenen om te vinden, dat we belangrijker zijn dan anderen in onze gemeenschap.
Als we om ons heen kijken dan herinneren we ons, dat we allemaal ondanks onze verschillen verbonden zijn door ons geloof in Christus. In deze liturgie beamen we die verbinding en groeien door ons gezamenlijk eerbetoon - door het horen van het Woord en het ontvangen van het voedsel, dat ons in staat stelt in Christus te blijven. Ondanks onze verschillen hebben we ook veel gemeen. We zijn allemaal ranken gevoed door God door dezelfde wijnstok.
Ik vind het wel leuk om te praten over God als de "wijnbouwer" als een beschrijving van Wie God is en wat God doet. Het laat zien, dat God aan het werk is in ons leven door te zorgen, dat we groeien en goed worden, want deze wijnbouwer helpt ons elkaar werkelijk te beminnen door wat we doen.

6e zondag van Pasen: Handelingen 10,25-48; Johannes 15,9-17
21 mei 2006, Paul Minke OP

De kwestie van het Nederlandsschap van mw. Hirsi Ali heeft deze afgelopen week het nieuws beheerst. In de kranten en de commentaren over haar leven en werk trof het me, dat welhaast door iedereen met grote bewondering gesproken werd over het feit dat zij erin geslaagd was een aantal thema's op de agenda te plaatsen, en dat zij een aantal taboes bespreekbaar heeft gemaakt of ter discussie gesteld. Vraagstukken rond islam en staat, de positie van de vrouw, de eerwraak enz., thema's, die ook na haar vertrek niet meer zullen verdwijnen uit het debat. Zij ziet zichzelf als een vrouw met een missie en laat zich niet intimideren. Zij was bereid drempels over te gaan, die anderen liever vermeden.
Terwijl al dit nieuws speelde las ik voor nu het verhaal van de Handelingen en zag ik ineens een parallel tussen wat Mw. Hirsi Ali deed en Petrus. Ook Petrus heeft niet alleen letterlijk maar ook figuurlijk een drempel overschreden als hij zegt: "U weet dat het joden verboden is met niet-joden om te gaan en dat zij niet bij hen aan huis mogen komen maar God heeft me duidelijk gemaakt dat ik geen enkel mens als verwerpelijk of onrein mag beschouwen." Eeuwenlang hebben joden, zich be-wust van het feit dat zij Gods uitverkoren volk zijn, neergezien op de niet-joden. Zij werden beschouwd als afgodendienaars. Men vermeed de omgang met hen. Zij waren onrein en onrein was alles, wat uit hun handen kwam. Was omgang niet te vermijden, dan had je je te reinigen. Wat Petrus deed, was een eeuwenlang taboe doorbreken, een ongekende daad, waardoor ook de heidenen deel konden krijgen aan het evangelie van Jezus. "Nu begrijp ik pas goed, zegt Petrus, dat God geen onderscheid maakt tussen mensen, maar dat Hij zich het lot aantrekt van iedereen, uit welk volk dan ook, die ontzag heeft voor Hem en rechtvaardig handelt." Een weergaloze boodschap, die tot in onze dagen van grote betekenis is. Die ons ervan weerhouden moet ons te stellen boven wie anders denkt, vanuit een andere cultuur leeft, zijn geloof beleeft vanuit zijn eigen overtuiging. Met Petrus moeten wij wellicht ook drempels overschrijden waar wij een te beperkt zicht hebben op onze multiculturele samenleving, waar wij wellicht mensen veroordelen, die mijn/onze eigen opvattin-gen niet delen, waar wij wellicht mensen mijden, die van een andere kleur en spraak zijn.
Wat Petrus deed, was, wat Jezus zijn leerlingen vroeg in zijn afscheidsrede, namelijk: om op weg te gaan en vrucht te dragen, blijvende vrucht. Op weg gaan, drempels nemen, bespreekbaar maken wat onbespreekbaar lijkt, aandacht vragen voor thema's en opvattingen ter discussie stellen die onrecht handhaven, mensen discrimineren, hun waardigheid ontnemen, hun leven bedreigen, aandacht ook voor thema's, die de toekomst en vitaliteit van de kerk aangaan, zoals b.v. het ambtsvraagstuk, de plaats van de leek in de kerk, de oecumene. Dit alles is niet zonder risico's. Mw. Hirsi Ali heeft het ondervonden en nog steeds.

Ook Petrus zal het ervaren en dreigde later toe te geven aan de jood-christenen dat bekeerden uit het heidendom eerst besneden, zeg jood, moesten worden, ware het niet dat Paulus in een felle discussie Petrus ervan weerhouden heeft.
Trouw aan je zending is slechts mogelijk als je gelooft in je missie. In zijn af-scheidsrede gaat het er Jezus om de leerlingen ervan te overtuigen, dat Hij hen niet loslaat, dat zijn liefde onlosmakelijk met hen verbonden blijft, dat Hij hen trouw blijft en dat zij dat zullen ervaren, tot hun vreugde, wanneer zij zelf vasthouden aan wat hij in zijn liefde hen heeft meegegeven; dat Hij hen nabij blijft zoals vrienden el-kaar nabij blijven, elkaar dragen, elkaar steunen in goede en kwade dagen, alle dagen lief en leed delen. En tegelijkertijd zegt Hij: "Dit draag ik jullie op: heb elkan-der lief."
Wie in naam van Jezus op weg gaat, drempels overgaat, maakt zichzelf kwetsbaar. Jezus wist dat als geen ander, Hij die op het punt stond uitgeleverd te worden. Je stoot op weerstand, op onbegrip, op afwijzing. mensen laten je vallen. Vandaar zijn appèl: Hebt elkander lief, zoals ik jullie heb liefgehad, en nog. Weet wel: onderlinge liefde is van groter gewicht dan wat ook in het leven, groter dan eigen overtuigin-gen, ook de geloofsovertuigingen die je koestert. Want als iemand ook nog eens alleen komt te staan, wordt hij/zij wel dubbel kwetsbaar. Het gevaar komt dan van binnenuit, uit jezelf. Je gaat aan je geloven twijfelen. Ben ik op de verkeerde weg? Heeft het nog zin dat ik doorga met wat ik doe? Draag ik nog bij aan het geluk en welzijn van anderen, van geloofsgenoten?
Wie zich te oud, te moe, te zwak voelt om op weg te gaan, drempels te nemen, kan in ieder geval zijn of haar steun geven aan de onderlinge liefde, en aldus meewer-ken aan een klimaat, waarin anderen de moed vinden op weg te gaan, nieuwe we-gen te gaan, nieuwe visies te ontwikkelen in de hoop en met de bede, dat zij vrucht zullen dragen, blijvende vrucht tot zegen van velen.
Wie de situatie van de Nederlandse Kerk en de Dominicaanse Provincie overziet weet hoezeer het nodig is nieuwe wegen te gaan, toekomst te scheppen. Die weet ook hoezeer de onderlinge liefde daartoe een kracht kan zijn. Die weet hoe belang-rijk het is, dat we met elkaar de overtuiging delen, dat wij mogen gaan onder de hoede van Jezus' liefde en van de Vader ontvangen, alles wat wij in Jezus' Naam Hem vragen: leven, toekomst, vrede en recht. Daarom: houd elkaar vast in liefde en vriendschap, wees eensgezind, draag zorg voor hen, die nieuwe antwoorden zoeken op nieuwe vragen. Bid om de Geest, dat wij elkaar daartoe mogen inspire-ren en bemoedigen en vertrouw op de liefde van Jezus Christus die geen drempels kent, waar het gaat om de verkondiging van de Blijde Boodschap voor allen. Amen.

Hemelvaart: Handelingen 1,1-11; Marcus 16,15-20
25 mei 2006, Theo Koster OP

Het boek Handelingen, waarvan we het begin hoorden, vertelt, dat de jonge christelijke gemeenten een betrouwbare voortzetting zijn van de geschiedenis
die met Jezus en zijn verkondiging van Gods koninkrijk begonnen is. Een belangrijk motief in het boek is, dat het christendom een rechtstreekse voortzetting is van Gods werk met Israël. Dat niet alleen Joden, maar ook niet-Joden kunnen deelnemen, is nieuw en wordt in Handelingen beschreven als het werk van de Geest.
Ondanks de vele verhalen die Jezus vertelde over het koninkrijk Gods, staan zijn leerlingen hiervoor nog niet open. Zij leven met hun gedachten nog in het verleden, zo blijkt uit hun vraag: gaat u dan binnen afzienbare tijd het koningschap over Israël herstellen? Net als zij hebben ook wij de neiging om terug te kijken, en de toekomst te zien in het verlengde van het verleden, dat wat ons bekend is. Er is moed voor nodig onbevangen naar voren te kijken, de toekomst op je af te laten komen, en deze niet direct te vervormen vanuit ons verleden. Ouders moeten leren hun kinderen los te laten. Kinderen moeten leren met eigen ogen de toekomst tegemoet te zien, en niet met de ogen van hun ouders, of van hun omgeving. De dominicaanse gemeenschap zit momenteel ook in zo'n leerproces. Nieuwe kandidaten voor de orde zoals die was melden zich momenteel niet. Wil dit zeggen, dat er geen interesse meer is voor de idealen van Dominicus? Of kan het ook zijn, dat wij onszelf in de weg zitten, kijken vanuit de vertrouwde kaders en daarmee nieuwe mogelijkheden niet zien?
Er is moed voor nodig onbevangen te zijn, voor ons, voor de leerlingen toen. Die moed hebben zij nog niet. Wanneer de heilige Geest over jullie komt zullen jullie kracht ontvangen en van mij getuigen, tot aan de uiteinden van de aarde, hoorden we Jezus tegen hen zeggen. En dan verdwijnt Jezus naar God, Hemelvaart.
De leerlingen en dus ook wij moeten zonder zijn directe aanwezigheid verder, zegt hemelvaart ons op de eerste plaats. Dit lijkt dramatisch, en is zeker zo gevoeld, maar is in feite een geschenk. De mogelijkheid om rondom Jezus te blijven hangen en je aan hem vast te klampen is weg. Dit was en is dus tegelijk dé kans om elders te getuigen van jouw ervaringen met Jezus. Zoals het heil niet in Jerusalem mocht blijven hangen, omdat het voor ieder mens bestemd is, zo mag dit heil ook niet in onze kerk blijven hangen.
Hemelvaart zegt hen en dus ook ons op de tweede plaats, dat Jezus niet snel zal terugkomen. Eerst moeten de leerlingen van Jezus met kracht van de Geest hun opdracht vervullen. Op deze opdracht kom ik zo meteen terug. De reactie van de leerlingen op de hemelvaart is dat zij naar de hemel blijven staren. Deze neiging 

is ook ons bekend. Wij kijken niet naar de hemel, maar naar boven, naar wat de paus, de bisschoppen of anderen zeggen en doen, valt mij regelmatig op. Ben je een goed katholiek als je precies handelt naar de richtlijnen van Rome? Jazeker, en het voordeel is, dat je binnen de r.k. kerk voor niemand bang hoeft te zijn. Ben je dan ook een goed leerling van Jezus? Als je deze richtlijnen als wetten hanteert en je daarna gedraagt, is de kans groot, dat je afdwaalt en veraf komt te staan van het koninkrijk Gods. Natuurlijk is het belangrijk wat paus, bisschoppen of andere leiders zeggen en doen, maar zij hebben het heil niet in handen; dit heil is aan iedere leerling van Jezus toevertrouwd. Je kunt je dus niet achter paus en bisschoppen verschuilen. Dat doe je door hen klakkeloos na te praten; dat doe je ook door eenzijdig hen te verwijten, dat van Gods koninkrijk in en buiten de kerk zo weinig te merken is.
Wat staan jullie naar de hemel te kijken, krijgen de leerlingen te horen. Soortgelijke geluiden hoor ik in mijn werk met studenten en jongeren. Bij hen moet ik niet aankomen met wat paus en bisschoppen zeggen en doen. Ik ben voor hen interessant, om wat ik hen te zeggen en te bieden heb. Zelf ben ik verantwoordelijk voor wat ik zeg en doe. Dit geldt voor ieder van ons. Jezus is niet meer lijfelijk onder ons, en wij kunnen hem niet imiteren. Onze opdracht is het van hem te getuigen, met andere woorden: hem na te volgen. Je hebt geen enkel houvast, kunt je achter niemand verschuilen, en bent geheel en al aangewezen op jouw eigen persoonlijkheid, jouw aanwezig zijn. Jouw leven met alles wat je vertrouwd is staat voortdurend op het spel, als je naar voren gericht bent, op toekomst. Op toekomst zijn christenen gericht, want Gods koninkrijk ligt niet achter ons maar voor ons. Hoe deze toekomst er concreet uitziet weet geen mens, en dat maakt leven spannend.
In de vele situaties waarin je terecht komt ervaar je jezelf als kwetsbaar, net zoals de ander die je ontmoet, of deze nu bekend is of vreemd, kwetsbaar is. Voortdurend staat ons leven op het spel, en dat voelt zwaar, want ten diepste weten we, dat we ons zelf niet kan redden. Terugvallen op Jezus, ons verleden, onze kerk kunnen we niet. Aangewezen op jezelf kan het zijn, dat juist dan een ander die je ontmoet in jou iets van Jezus en zijn kerk ervaart; of andersom: jij in die ander Jezus tegenkomt. De Geest geeft ons de kracht om pretentieloos en toekomstgericht te leven.
Dat zovelen bang zijn binnen de kerk om gewoon zichzelf te zijn en zich te laten zien, angstig voor paus, bisschoppen, medegelovigen geeft mij een rot gevoel. Dit rot gevoel heb ik hier gelukkig niet. Ons samenzijn hier bemoedigt mij, en naar ik hoop ook jullie, houdt ons open voor de werking van Gods Geest. Kom o Geest, vervul ons met jouw kracht.

7e zondag van Pasen: Handelingen 1,15-26; Johannes 17,11b-19
28 mei 2006, André Lascaris OP

God is liefde.' Ik beschouw deze woorden als de bekroning van heel de bijbel. Als de kroon op de discussie die de bijbel is, een gesprek dat wij voortzetten. Het zat er als 't ware van het begin al in. Zo schetst de profeet Hosea 8e eeuw v. Chr. de verhouding van God en het joodse volk als die van bruidegom en bruid. Van God wordt gezegd dat God barmhartig is tot in het duizendste geslacht, opkomt voor de zwakken, voor Abel ('nietsje'), voor weduwen en wezen. Maar daarnaast dat God jaloers is, wraak neemt tot in het derde en vierde geslacht. God beveelt mensen individuen te doden en groepen uit te roeien. Allerlei voorstellingen van God komen langs. De oorlogsgod wordt een God die opkomt voor het recht van iedere mens. En uiteindelijk schrijft Johannes hier: 'God is liefde'.
En daarmee moet alles wat over God gezegd is, opnieuw en anders gelezen worden. God is liefde betekent niet dat God naast almachtig, oneindig, alwetend, ook nog eens liefde is. Liefde is niet zo maar een eigenschap van God. Dit woord duidt aan wie God in eigen wezen is. Het is geen regel uit de catechismus, geen voorschrift, maar een ervaring, opgedaan in het verhaal van het joodse volk en van Jezus. Al die oude woorden: 'almachtig, alwetend, oneindig,' moeten we op een andere manier lezen. Want wie liefde is, wil niet eens almachtig zijn, gunt mensen en dingen, natuur en geschiedenis, vrijheid, ook al gebeuren er rampzalige dingen, en worden er slechte beslissingen genomen. Als je liefde bent, dan wil je niet alles weten en leg je jezelf beperkingen op.
We beseffen nauwelijks wat het betekent: 'God is liefde'. Als je kijkt naar de geschiedenis van het christendom, dan merk je dat deze woorden maar een kleine rol hebben gespeeld in het geloof. God bleef, - en voor velen blijft - een God van rechten en plichten, een God die bovenal eisen stelt. We hebben nog maar weinig ervaring met denken vanuit de overweldigende gedachte dat God liefde is.Van een oorlogsgod dreigt God nu soms een vriendelijk mannetje of vrouwtje op de straathoek te worden. En dat is een miskenning van de kracht die in de liefde schuil gaat. Als we enigermate willen weten wat 'God is liefde' betekent, dan moeten we naar Jezus kijken.

In het evangelie bidt Jezus voor ons tot God. - Dat de diepe verbondenheid, eenheid, van Jezus met God ook de onze mag worden. Dat is niet een kleffe eenheid. Ook niet een soort mystieke, oosterse eenheid. - van een druppel die opgaat in de oceaan. Ook niet die van een 'wij' tegenover 'die anderen'. Noch die van een valse loyaliteit: - die van de meeloper: laten we het vooral met elkaar eens zijn en volgen we de leider, want die weet 'het'. Het gaat hier om de eenheid van de een tegenover de ander. Geen samensmelting, maar, integendeel, een opkomen voor de ander, een behoeden van de ander, de ander de ander laten zijn, de ander tot zijn/haar recht laten komen, eventueel zijn leven geven voor de ander. Dat is niet zo romantisch, het is vaak hard werken, maar uiteindelijk geeft dit diepe vreugde en voldoening.
- Jezus bidt dat we in de 'kosmos', de 'wereld' (of liever: 'orde') blijven - daarmee bedoelt hij het dagelijkse leven met zijn sleur en zijn voortijlen. Maar dat we niet de waarden nastreven die vaak hoog in deze menselijke orde aangeschreven staan, maar in feite leugens zijn.
- Jezus bidt dat God ons heiligt; - je zou beter kunnen vertalen; dat God ons wijdt. 'Wijden' is iets of iemand een bestemming, een taak geven. Wij krijgen van God de taak de waarheid te laten regeren in deze wereld in plaats van de leugen. Het wordt onze taak te vertellen dat God liefde is.
Dat daarom macht niet het laatste woord heeft, ook niet het alles weten, ook niet het voortdurend, oneindig, over grenzen heengaan, noch de leugen. Maar de God van de liefde is het begin en einde van alles. De liefde staat in het centrum van het menselijk bestaan, is doel en zin van het leven.
Wij zijn dus allen gewijd, belast met een taak, die ons niet neerdrukt, maar optilt: dat liefde alles is wat je nodig hebt, dat liefde geven onze taak is, dat God liefde is.
We weten nauwelijks wat we op ons nemen. We weten nauwelijks wat we zeggen, wanneer we zeggen dat God liefde is. Daarom bidden we op deze zondag vóór Pinksteren dat de Geest, de Adem van God ons zal vervullen en we op de adem van God zelf zullen ademen. Bidden en zingen we naar Pinksteren toe.

Pinksteren: Handelingen 2,1-11; Johannes 20,19-23
4 juni 2006, Ernst Marijnissen OP

In tijden van crisis en vervreemding zien wij vaak met heimwee om naar het verleden. Verwarring en niet begrijpen maken het verleden mooier dan het in werkelijkheid is geweest. Terwijl de herinnering aan toen langzamerhand vervaagt, schilderen ons verlangen en onze fantasie geleidelijk aan een nieuw schilderij van voorbije tijden, dat gedeeltelijk in overeenstemming is met wat er eens was, doch grotendeels de werkelijkheid vertekent.
Tegelijkertijd is zo'n situatie een broedplaats voor nieuwe meningen. Misschien moet en kan het eigenlijk anders, zeggen we dan. Het nadenken begint, en er groeit een nieuwe bezinning op de vraag: waar zijn we mee bezig, en waarover gaat het ook al weer?
In de babylonische ballingschap heeft Israël lang geleden een soortgelijke ervaring opgedaan. Probeer het je eens voor te stellen: ze waren uit hun eigen land verdreven, de tempel was vernietigd, de laatste koning gevangen en vermoord. Ze leefden temidden van een onbekend volk en raakten vervreemd en ontworteld. Naast het heimwee naar vroeger groeit de vraag: wat is de betekenis van het menselijk bestaan? Waarom is alles begonnen? Wat is de zin van geloven en toch in ballingschap moeten verkeren? Dan ontstaat het eerste scheppingsverhaal. Een majesteitelijke hymne: God, de Aanwezige, wil orde, levensruimte en blijde rust aan de mensen schenken. Gods grote Geest zweeft boven de chaos, de verwildering, want zo komt die ingewikkelde samenleving dikwijls bij ons over. Al zwevend en waaiend zoekt zij naar een rustplaats onder die ontelbare rusteloze mensen: zoals de duif van Noach, die twee keer terugkeerde, omdat zijn pootjes geen goede grond aantroffen om te rusten. Pas bij de derde poging vindt hij een plek om neer te dalen. Zó zoekt de Geest van de Aanwezige een rustplaats bij de mens. En dan gebeurt ook werkelijk iets nieuws. De wateren wijken van de aarde. De Geest ordent wat bestaat, geeft plaats en ruimte. Is de chaos verbannen, dan schept de Aanwezige de mens, die als beeld en gelijkenis van deze Aanwezigheid moet vertellen en getuigen. De mens moet trouw zijn aan de aarde en er goede grond van maken om vrij en onbekommerd te leven. Als beeld van God zullen mannen en vrouwen zorgzaam met elkaar omgaan en elkaar plaats, tijd en ruimte gunnen. Dat zijn de wezenstrekken, de grote lijnen van de samenleving en het bestaan van de mens. Dan kan Gods Geest bij ons wonen. Het land, de aarde, wordt het land niet alleen van mensen maar ook van de Aanwezige. De Geest, de Heilige, is neergedaald en vindt woonplaats mét en ónder ons.
De kerk van onze dagen heeft het moeilijk. Onze katholieke kerk stond eens bekend om haar grote eenheid. In ons land waren de krachten gebundeld. Eén van geest en hart bestreden we onze tegenstanders. Kerken en kloosters waren hechte gebouwen. Er was eenheid van liturgie, we eerbiedigden priesters en

kloosterlingen, we spraken met eerbied over de paus en de bisschoppen. Hun gezag stond boven kritiek en twijfel. Zoals Israël destijds in ballingschap, zo willen sommigen, die het oude gekend en intens beleefd hebben, daarnaar terug. Zij voelen zich in de huidige kerk vol spanningen als vreemden en idealiseren het verleden.
Maar óók ontstaat in dit klimaat een zoeken naar een vernieuwd verstaan van de kerk en het religieuze leven. Evenals Israël toen bevinden kerk en klooster zich nu in een soort ballingschap, en we vragen ons af: hoe gaan we verder? Waar is het eigenlijk allemaal om begonnen?
Dan horen we weer het verhaal van Pinksteren. Ik versta die prachtige tekst uit de Handelingen als een derde scheppingsverhaal, dat de twee scheppingsverhalen van het boek Genesis volledig maakt. De Geest van de Aanwezige zweeft boven de mensen, verzameld rond de verrezen Heer, Jezus Messias. Eensgezind, biddend en afwachtend bevinden zij zich In de bovenzaal, welke herinnert aan het Laatste Avondmaal. Brekend en delend vinden zij elkaar. Het wordt een plaats van geladen rust. Daar kan de Geest neerdalen. De mensen worden overspoeld, gedoopt, gedrenkt, gezalfd met de Geest.
Maar het neerdalen van de Geest roept ook een crisis op: vuur én wind. Enerzijds wordt de kerk de plaats, van waaruit de vrede van God, de sjaloom, zich uitbreidt over heel de aarde. De kerk wordt tot een oord gemaakt, waar de vervulling van het oude Israël door Jezus Messias voorgoed doorbreekt: de laatste en beslissende dagen gaan in (Joël, 2,28). Anderzijds is de kerk een beweging, in gang gezet door de Geest. Ze is er niet omwille van haarzelf, maar om vreugde te brengen aan alle mensen en volkeren. En dát roept tegenspraak op! De spotters zeggen: Ze zijn vol zoete wijn. Want de samenleving tekent verzet aan. De beweging, de weg, de kerk, wordt van de hand gewezen als idealistisch, onwerkelijk, niet haalbaar, komend van een vreemde planeet. Díe crisis roept de Geest zelf op: het is de kerk vanaf den beginne eigen een beweging te zijn, waar het spanningsveld tussen rust en onrust aan de orde van de dag is. Het betreft een delicaat evenwicht, want geen van beide mag de overhand hebben.
Ja werkelijk: een derde scheppingsverhaal! Zoals het eerste scheppingsverhaal vertelt hoe de uiteindelijke wereldorde moet zijn, maar nog nimmer was, en zoals het tweede scheppingsverhaal ons leert dat het niet goed is dat de mens alleen is, maar er nog nooit zoveel eenzame mensen zijn geweest als in onze tijd, zó vertelt het Pinksterverhaal hoe de kerk moet zijn, maar...nog steeds niet is geworden. Daarom spreken we vandaag ons rotsvaste vertrouwen uit, dat de Geest van de Aanwezige met de kerk zal voltooien wat Zij met haar begonnen is. Zij blaast ons schoon. Zij vervult ons met nieuwe vurigheid. Zij leert ons weer op weg te gaan. Kom o Geest! Wees hier aanwezig!