PREKEN VAN DE DOMINICAANSE GEMEENSCHAP TE HUISSEN: Paastijd 2010 (C)


Paaswake: Lucas 24,1-12
3 april Henk Jongerius OP

Het Oratorium ‘Die Schöpfung’ begint met een schildering van de chaos, waarin wij door de muziek beelden krijgen van over elkaar heen donderende watermassa’s. Het is een indrukwekkend gebeuren waarna de verteller heel zacht zingt van het eerste woord dat er van God geschreven staat in de Bijbel: ‘het worde licht’. Dan komt er in de muziek een enorme klap die als een zucht van verlichting klinkt. Ja, eindelijk is er rust gekomen in het oergeweld en kunnen wij naar de wereld gaan kijken zoals die oorspronkelijk bedoeld is en komt er licht dat ons de nieuwe morgen en ruimte aankondigt.
De bevrijding uit de chaos komt opnieuw ter sprake als wij het verhaal horen van de uittocht van het volk Israël uit Egypte: het water van de Rode zee wijkt uit elkaar en er komt een weg om te gaan: een land, uit de zee gespaard. Opgelucht en bevrijd gaat het volk een nieuwe toekomst tegemoet.
En dan die derde zucht van verlichting die wij horen als de Adem van God over het dal met doodsbeenderen gaat en er nieuw leven ontwaakt!
Het is opvallend hoe vaak er in de Bijbel gesproken wordt over een nieuwe ruimte die er voor mensen ontstaat. In de Psalmen klinkt het regelmatig op: God als Degene die mensen weer herleven doet, ja uit de dood oproept en weer nieuw leven doet. Je zou mogen zeggen dat de werkzaamheid van God misschien wel het mooiste getekend wordt als een zucht van verlichting en bevrijding die mensen ervaren hebben.
En vannacht zijn wij deelgenoten van de zucht van verwondering en verbijstering die de vrouwen ondervinden als zij naar het graf van Jezus komen: het onmogelijke lijkt gebeurt, de steen is van het graf 

weggenomen, de last van het verdriet om een goed mens die ‘allen heeft welgedaan’ en toch vermoord is, valt van mensen af. Opnieuw maakt de chaos, de onzekerheid, de vertwijfeling en het onbegrip plaats voor een dankbaar herademen waarin aarzelend getuigd wordt van een nieuw begin!
Ook wij hebben in deze nacht uit de duisternis het licht zien komen en hebben dat onmogelijke lied aangeheven: Alleluia! Wat zouden wij anders zingen in deze nacht? Het is de samenvatting van alles wat diep in ons eigen hart leeft: dat niet het laatste woord is aan geweld, aan vernedering van mensen, aan het dodend lot, maar aan een nieuwe morgen waarin het licht ons aanstoot, aan een wereld die van een onvruchtbare steppe weer tot een bloeiende tuin wordt waarin de vogels gaan zingen.
En dat alles vanwege een God die zijn naam waar maakt en eer aan doet: ‘Ik zal er zijn’, vanwege een mens die tot het einde toe zijn testament waarmaakt: ‘Heb elkander lief’ en vanwege het Heilig Vuur van vertrouwen en hoop dat maar niet wijken wil uit ons hart maar het vervult van Geest en Levensadem.
In die God met die verwarmende namen geloven wij tegen alle gruwelijke feiten in die de geloofsgemeenschap besmeuren, tegen alle onrecht in dat de wereld kleurt met bloed, tegen alle platvloersheid die geen ruimte maakt voor het wonder van de Geest in ons midden. Zo zijn wij volgelingen van Jezus, of zoals Olivier het zegt die gedoopt gaat worden, zo zijn wij de ’fanclub’ van Jezus. Wie hem achterna gaat zal leven en geluk vinden! Laten wij elkaar dan bemoedigen en sterken in dat geloof. Zalig paasfeest!

Pasen 2010: Johannes, 20,1-10
4 april Ernst Marijnissen OP

De mensenzoon moet wel lijden en worden gedood, maar op de derde dag zal hij uit de dood verrijzen. Met deze woorden heeft Jezus zijn leerlingen voorbereid op wat onherroepelijk komen moest. Als mens van vlees en bloed heeft hij zijn leerlingen lief gehad, onderricht gegeven, getroost en bemoedigd. Hij heeft met hen geleefd en is met hen door het land getrokken. Zij konden hem in alles volgen, ze kozen zijn zijde als hij in conflict kwam met de kerkelijke leiders en zij prezen hem mét het volk als hij weldeed aan zieken en wanhopige mensen. Ze vroegen hem om uitleg als zijn onderricht te hoog gegrepen leek. Maar als hij sprak over zijn lijden, dood en verrijzenis haakten ze af. In de hof van Gethsemane zijn ze in slaap gevallen.
Maar waarom spreek ik in de verleden tijd? Doen wij het anders of beter dan de eerste leerlingen van Jezus? Ook als we niet aanstonds begrijpen wat de evangelies ons vertellen over Jezus’ doen en laten, toch nemen we veel van zijn woorden als leiddraad. We gaan mee tot aan zijn sterven. In kerken en veel woonhuizen vinden we de afbeelding van de gekruisigde Jezus. We zijn best bereid te gaan tot de uiterste grens van onze mogelijkheden …. Maar dat iemand uit de dood verrijst?? We reiken er niet toe. Verbeelding, begrippen en woorden schieten te kort. We kunnen toch niet uit onszelf treden?
Deze vraag beheerst het verhaal van Johannes, de evangelist, dat we zojuist hebben gehoord. Dat verhaal is geen verslag van een gebeurtenis in een ver verleden. Wat Johannes ons vertelt is de verwoording van ervaringen en emoties, die in meer of minder sterke en hevige mate deel uitmaken van ons leven als leerlingen van Jezus. Horen we nog de uitroep, de klacht bijna, van Maria van Magdala? Want die helpt ons op weg om het verhaal te verstaan. ‘Wij’ weten niet waar ze hem hebben neergelegd! Wij, zegt ze, niet ’ik’! Wij, dat zijn de leerlingen van toen en nu. Wij zijn de kerk, die wel belijdt maar daarom nog niet verzekerd is van haar geloof, haar vertrouwen. De schoonheid van de liturgie, de pracht en de praal waarmee wij Pasen vieren, kunnen die werkelijkheid niet verdoezelen of wegnemen.
Je denkt: daar lopen of rennen drie mensen: Maria Magdalena, Petrus en Johannes. Inderdaad, maar dan reiken we niet verder dan een oppervlakkig zien. Als het verhaal nu eens over onszelf gaat! In de verrijzenisverhalen van Johannes is Maria Magdalena het beeld van de oude synagoge, welke moet omkeren tot de synagoge van Jezus. Ze moet het oude achter zich laten en opengaan voor het nieuwe. Dat kunnen we horen in het prachtige getuigenis over de ontmoeting van Maria en Jezus in de tuin bij het graf. In de lezing van deze paasmorgen is zij nog het beeld van de oude synagoge: ‘ze’ hebben de heer opgeheven uit het graf, zegt ze tegen Petrus. Zij is geschokt en komt niet verder dan een vage beschuldiging. ‘Ze’ hebben het gedaan. Haar uitroep is een en al onmacht en niet begrijpen.

Vervolgens verlaten we met Petrus en Johannes de oude niet begrijpende synagoge. Ze gaan op weg. Zijn ze twee personen, die wij menen te kennen? Of 

gaat het om één persoon, die op weg is naar kennis omtrent zichzelf? Ik denk het laatste. Als we goed naar onszelf zien weten we dat ik soms een Petrus en dan weer een Johannes ben. Soms is het leven zwaar. Ik kom maar traag vooruit. Ik sleep van alles met me mee. Mijn karakter, mijn geaardheid, mijn gebreken, mijn vooroordelen en sympathieën, mijn gewoonten en bezittingen, mijn tegenzin en vastgeroeste verlangens, mijn hang naar het oude en angst voor het nieuwe, het andere. Ik ben soms een en al zwaarlijvigheid en ga door de wereld op een sukkeldrafje. Als ik al vooruitkom is dat met een gezapige snelheid.
Maar er steekt ook iemand anders in ons. Dat is de mens met heerlijke dromen en blijmoedige verlangens. Dat is de lichtvoetige mens, die in ons schuil gaat. De mens, waar muziek in zit. De mens, die gelooft in toekomst, die de schone dingen van elke dag ontwaart en die bij de donkere kanten van ons bestaan altijd wel een lichtpunt blijft zien. Het is de mens in ons, die alles aangrijpt wat de zin van het leven verdiept en de zinvolheid van het bestaan verheldert. Het is de mens, die zoekt naar transparantie, onbedreigd en bevrijdend samenzijn met anderen. Ja: er zijn er twee in ons en die gaan – zoals het verhaal zegt - tezamen. Toch loopt de een sneller dan de ander. Je kunt niet tezamen lopen en tegelijkertijd sneller gaan dan de ander. Maar in onszelf kan dat wel, sterker nog: het gebeurt ook.
Die lichtvoetige mens in ons, die prachtige vlinder, is altijd op weg naar licht, ruimte en de afwezigheid van iedere vorm van bederf. Als die mens de leiding heeft kun je – zelfs als je lichamelijk gehandicapt bent en moeizaam vooruit komt – vliegen als een vogel. Psalm 124 zegt het aldus: onze ziel als een vogel kwam vrij uit de vogelaarstrik: de strik brak en wij: wij ontkwamen! Je moet je wel afvragen: is dit niet te mooi voorgesteld? Ik denk het niet. Als Johannes, de lichtvoetige, bij het graf aankomt, ziet hij in het graf maar gaat er niet binnen. Maar wat is een ziel zonder lichaam? Wat is een droom, een visioen zonder de mogelijkheid werkelijkheid te worden? Daarom wacht Johannes op Petrus. Ons zware ik kunnen we niet missen. Het is de werkelijkheid van elke dag. Petrus, mijn vlees en bloed van deze dag, buigt zich in het graf en beschouwt wat daar te zien is. Hij moet erover nadenken. De windsels, die tot driemaal toe worden genoemd, liggen keurig opgerold op één plaats. De hoofddoek ligt aan de andere kant. Er is dus sprake van zorg. Zoals een huisvrouw het linnengoed keurig opvouwt en in de kast legt. De windsels onthullen geen lichaam dat aan de verrotting is prijs gegeven. Dit graf is een herinnering, geen verblijfplaats. Het is de herinnering aan een sprekende en doende God, wiens woord is mens geworden, die onder ons heeft gewoond. Het begint in ons te dagen, het licht wordt sterker. Onze droom, ja ons diepste verlangen naar leven, dat we ons nauwelijks bewust zijn, breekt door. Dan gaan wij binnen. We zien en vertrouwen. Petrus en Johannes komen samen. Wie ik was en wie ik moet worden zijn verenigd. Johannes zegt het aldus: toen kwamen de leerlingen tot zichzelven.

2e zondag van Pasen: Handelingen 5,12-16; Johannes 20,19-31
11 april 2010, Antoon Boks OP

Wat denkt u eigenlijk van die Thomas; is er een groot verschil tussen hem en ons? We leven in een tijd waarin veel mensen sceptisch zijn en niemand vertrouwen. Hoeveel vertrouwen hebben we in politici? En dan nog al die schandalen in de Kerk; heel wat mensen hebben steeds minder vertrouwen in leiders, die geen leiding geven en dat geldt zowel voor politieke als kerkelijke leiders.
Het evangelie vertelt ons dat Thomas “tweeling” werd genoemd. Hij heeft de verrezen Christus gezien en gelooft in Hem. Wij hebben Jezus niet gezien en toch geloven we. Maar laten we eerlijk zijn: wie twijfelt er niet zo nu en dan? Wie vraagt zich zo nu en dan niet af of het allemaal niet een droom is geweest? Is onze hoop op eeuwig leven een soort kalmeringsmiddel? Is ons leven van offers en pogingen om ander mensen te dienen, vooral om de laatste te zijn in Jezus’ naam, een verlies van energie en een weglopen van activiteiten, die meer baat kunnen leveren?
Hoe vaak zijn we als het ware geen tweelingzus of tweelingbroer van de twijfelende Thomas? We kunnen ook heel rustig zeggen: "Ik zal het geloven als ik het zie." Jezus brengt ons op andere gedachten, als hij die zaligspreking gebruikt: "Gelukkig zij die zonder gezien te hebben toch tot geloof komen." Dat zijn wij! Zelfs het lezen van het verhaal over de verschijning van Jezus aan Thomas, hun praten met elkaar en de uitnodiging van Jezus om Hem aan te raken bewijst nog niet zijn verrijzenis. Ik hoef het niet te herhalen: ieder van ons weet dat de Evangelies geen documenten zijn die zonder meer in de geschiedenisles gebruikt kunnen worden. Mensen hebben getuigd van hun geloof, het zijn getuigenissen van het geloof van de eerste Christenen. Het is niet zo, dat we niet zien en daarom geloven; het is net anders om: we geloven en zien daarom de verrezen Christus.
Als we dan toch op zoek gaan naar een bewijs van de verrijzenis, dan mogen we denken aan de hele grote verandering, die plaats vond in de geschiedenis van de gemeenschap van de volgelingen van Jezus. Toen Jezus gevangen genomen, ge- marteld en gedood werd, bleven zijn volgelingen achter als een onge- organiseerde groep die zich het liefst schuil hield. Wat eens een beginnende gemeenschap was, bijeengehouden door de lijm van Jezus’ aanwezigheid, werd na zijn dood een bange groep achter gesloten deuren.
Toen Jezus aan hen verscheen had die gedesoriënteerde troep weer iets om naar uit te kijken, en was die weer sterk en overtuigd dat Jezus leefde te midden van hen. De eerste lezing van vandaag is een prachtig voorbeeld van de veranderingen die plaats vonden. Petrus verloochende Jezus drie keer en loopt nu openlijk door de straten van Jeruzalem en maakt mensen beter. Wat een goede getuige moet hij geweest zijn. Is dit dezelfde Petrus die we eerder in het Evangelie tegenkwamen? Ja en nee. De ervaring van de verrezen Christus en de geestelijke kracht die Hij de opgesloten leerlingen inboezemde, had die enorme verandering tot stand gebracht. We zouden kunnen zeggen, dat ze herboren Christenen 

(voordat die term gebruikt werd) waren. Niets kan ze nu weghouden van de zending die Jezus aan hen gaf om die in zijn naam te verkondigen over de hele wereld.
Ze wisten dat ze moesten preken, overdragen en een paar hebben alles wat ze hadden gezien en wat er gebeurde en zou gaan gebeuren ook op schrift gesteld. De leerlingen van Jezus brachten een boodschap van hoop. Ze vertelden, dat zelfs als het nu niet liep zoals ze gedacht hadden, dat het kwade zou worden overwonnen en dat God zou overwinnen. Als we daarin geloven, dan zeggen we niet, dat we geen fouten maken, maar dan zeggen we dat we van onze dwalingen terug kunnen komen.
De eerste Christenen liepen tegen heel wat problemen op binnen de cultuur van die dagen, en laten we eerlijk zijn dat geldt ook voor ons. Nu in onze Kerk het schandaal van priesters en religieuzen, die kinderen misbruikten steeds duidelijker wordt tot in de bovenste lagen, vragen we ons misschien af of we sterk genoeg staan om steeds meer bewijzen van misbruikte onschuld die in een doofpot werden gestopt door de hoogste kerkelijke leden te kunnen verdragen? We hebben kracht nodig, als een garantie dat alles goed zal komen, want Jezus zal met ons zijn in onze pijn en zorgen voor nieuw leven. Hopelijk zullen er steeds weer predikers opstaan om ons in onze pijn en teleurstelling te vertellen, dat God onder ons aanwezig blijft.
Als we in de Kerkgeschiedenis lezen wat er in het verleden fout is gegaan in onze Kerk, dan weten we ook, dat “gewone” gelovigen heel wat keren zware beproevingen hebben meegemaakt en er onder geleden hebben. Maar de Kerk bestaat nog steeds. God heeft ons niet verlaten, maar geeft ons steeds weer schatten van nieuw leven doordat onder ons profeten op staan onder de leken en de religieuzen. Heel wat hebben hun woorden en daden met de dood moeten bekopen, maar wij zijn ook erfgenamen van hun moed en geloof.
In het verleden en het heden is er zoveel fout gegaan. Maar God is niet alleen een God van het verleden, maar ook van het heden en van de toekomst. Hopelijk zal de Verrezen Heer onze oren openen voor woorden van nieuw leven. Hopelijk zullen wij ons gedragen als mensen met een toekomst. Dat stelt ons in staat om te doen wat er gedaan moet worden om de toekomst beter te maken dan ons heden, dat ook al zo goed is. Laten we vandaag bidden om te weten te komen, wat onze rol kan zijn om er voor te zorgen, dat de geloofsgemeenschap van Jezus Christus steeds lijkt op wat hij voor ogen had.
Zoveel mensen, ook onder ons, nemen elke dag in Jezus’ naam hun kruis op hun schouder. Ze geven van hun vrije tijd als vrijwilligers in onze gemeenschap; ze gebruiken hun beroepskennis om anderen te helpen en te beschermen; ze geven tijd en energie om te zorgen voor zieken in hun omgeving; ze gaan maar door met het aanvaarden van vervelende kinderen; helpen een verslaafde door het genezingsproces; zo kan ik wel een half uur door gaan. Wie kan dat doen en nog meer zonder te vertrouwen op de terugkeer van Jezus die begin en einde is?"

3e zondag van Pasen: Hand. 5,27b-32.40b-41; Johannes 21,1-19
18 april 2010, Theo Koster OP

Het verhaal dat we hoorden lijkt later aan het evangelie te zijn toegevoegd. In het twintigste hoofdstuk rondt Johannes zijn evangelie af met woorden, waarin hij aangeeft waarom hij dit alles op papier heeft gezet. En dan komt er nog een hoofdstuk, waarvan ik het begin las. Mosterd na de maaltijd? Nee, eerder een toetje, speciaal door Johannes geschreven met het oog op ons hier. Nadat Jezus is gestorven en verrezen treedt hij eerst Maria, en later enkele keren zijn leerlingen tegemoet, mensen die een sterke band met hem hadden toen hij nog leefde. Dezelfde Jezus die wij niet gekend hebben laat zich aan ons zien, weet Johannes; vandaar dit extra hoofdstuk. Jezus laat zich aan ons zien op plaatsen, waar wij hem niet verwachten.
Waar verwachten wij Jezus te zien? Als er één plaats is waar christenen Jezus verwachten te zien, is dat in de kerk. Vele rooms-katholieke christenen hebben het momenteel met die kerk wel gehad. Zij haken af. Onverschilligheid en te druk met andere zaken speelt een rol, maar ook woede en verdriet, teleurstelling en schaamte om wat binnen die kerk gebeurd is en gebeurt en hoe leiders van deze kerk hierop reageren. Zij verwachten geen goeds meer van deze kerk, laat staan dat Jezus daar, in die kerk, zich aan hen zal laten zien. En de kerk slaagt er nauwelijks of niet in nieuwe verwachtingen te wekken. Ze moddert maar door in de nacht, maar de netten blijven leeg.
In de morgen staat er ineens iemand aan de kant die een beroep doet op de kerk. Wellicht is het iemand die in het verleden is misbruikt binnen de kerk die hem lief was, en nu het aandurft een beroep op haar te doen. Het kan ook een homo zijn die hongert naar verbonden zijn, communio, communie. Johannes maakt duidelijk dat Jezus zich aan ons laat zien op plaatsen, waar we dit niet verwachten, in het leven van alledag, waarin mensen elkaar nodig hebben en een beroep op elkaar doen. Tegen hem die aan de kant staat zeggen Petrus en zijn collega’s: Nee, we hebben je niets te bieden, we hebben ons best gedaan maar niets gevangen. Dan geeft die mens daar aan de kant hen een aanwijzing: gooi je net nog eens uit, maar nu rechts, dus aan de verkeerde kant. Petrus en zijn collega’s doen het en we hoorden het resultaat. Dan zegt de naamloze leerling van wie Jezus veel hield: ‘Het is de Heer!’ Wij kennen die naamloze leerling, van wie Jezus veel hield. Het is de kwetsbare mens in onze samenleving en kerk. Mensen die zichzelf niet kunnen redden, hebben een helder oog voor degene,die hen zal redden, voor Jezus wiens naam immers betekent: de Heer redt. Petrus, de steenrots, heeft niet zo’n helder oog, maar hij is waakzaam, iets wat je van een leider verwachten mag. Hij staat klaar en gaat direct zijn Heer tegemoet. De andere leerlingen slepen het net met vissen achter zich aan. Ze waren niet ver van de kust. Deze bijna terloopse opmerking vertelt ons dat redding van mensen vlakbij gebeurt, daar waar mensen doen wat voor de hand ligt.

Aan land zien zij dat al een houtskoolvuur is aangelegd, met brood en vis. Om de betekenis hiervan goed te kunnen begrijpen hebben we de eerste lezing nodig. We hoorden daar de apostelen tegen de hogepriester zeggen: “Men moet God meer gehoorzamen dan de mensen.” Jezus heeft de apostelen dit vele malen voorgehouden, en het kostte hen moeite dit te geloven, want Jezus zei dit altijd in een situatie, waarin hun verstand hun aangaf dat je nu net niet moest doen wat Jezus deed. Nu ze ervaren hebben hoe het met Jezus is afgelopen… dat zijn manier van leven hem op het kruis heeft gebracht… dat de God in wie hij geloofde hem niet aan zijn lot heeft overgelaten, maar hem heeft opgewekt… dat God dus anders is dan zij altijd gedacht hebben… dat Jezus door zijn leven, lijden, dood en verrijzenis, hen de ogen geopend heeft voor deze God… de blokkade die er was tussen hen en deze liefhebbende God heeft weggenomen, zodat zij zich nu ook verbonden voelen met deze God… nu kunnen zij niet anders dan deze God hun diepste vertrouwen, hun geloof schenken.
Men moet God meer gehoorzamen dan de mensen…. Deze God die in Jezus zichtbaar werd kent jou beter dan jij jezelf; de Barmhartige weet wat je nodig hebt, wat goed voor je is. Het vuurtje met brood en vis laat zien, dat God het is die voorziet in wat we het hardst nodig hebben. Betekent dit dat we met de armen over elkaar achterover kunnen leunen? Nee, we hebben niet voor niets gevist. Ieder mens die wij aan boord brengen is de moeite waard en telt mee. Jezus doet er een beroep op en Simon Petrus is weer de eerste die het net aan land sleept. Ofschoon het boordevol zit, voor iedere mens is er plaats, scheurt het net niet. We krijgen hier een ander beeld van kerk dan we de afgelopen tijd gewend zijn.
Dat dit net hier een beeld is voor de kerk maakt het vervolg duidelijk. Jezus is daar niet meer iemand die aan de kant stond, maar wordt gastheer. ‘Komt ontbijten’ zegt hij, en dan neemt hij het brood en geeft het hun en zo ook de vis. Maaltijd houden met de Heer is hem de vis aanreiken die wij hebben gevangen, mensen die wij hebben gered uit de dagelijkse zee van moeilijkheden, én van Hem te eten krijgen, m.a.w. kracht ontvangen om dit te blijven doen.
Jezus laat zich zien op plaatsen waar wij hem niet verwachten. In ons leven van alledag, waarin het dikwijls zwaar ploeteren en aanmodderen is, laat hij zich zien in de hand die ons wordt toegestoken, in de troost en hulp die wij te bieden hebben, in de aandacht die we elkaar geven. Van paus en bisschoppen mogen wij verwachten dat zij waakzaam zijn, zoals Petrus direct in actie komen als de Heer zich laat zien. Doen zij dit niet dan is dit rampzalig, zoals we momenteel ervaren. Hangt ons heil hiervan af? Nee, zij zijn net als wij maar een onderdeel van de kerk, mystiek lichaam van Christus. Deze kerk hebben we als christenen nodig als de plaats, waar Jezus zelf ons te eten geeft en bemoedigt om niet bij de pakken neer te zitten.

4e zondag van Pasen: Apocalyps 7,9.14b-17;Johannes 10,27-30
25 april 2010, Anxré Lascaris OP

Geboren in een stad, in Amsterdam, heb ik een romantisch beeld van herder zijn meegekregen. Lopen over een zonovergoten heideveld, met een stoet schapen achter je aan die naar je stem luisteren. Zo nu en dan gooi je een stukje aarde naar een beest dat wat eigenzinnig is. Een hondje zet afgedwaalde schapen weer op het rechte spoor. En wanneer je wat moe wordt, is daar altijd wel een heuveltje of helling waartegen het goed rusten is. Kortom, ik ben mijn roeping mis gelopen.
De werkelijkheid moet zeker in het wat woestijnachtige land waar Jezus rondtrok heel wat rauwer zijn geweest. David vertelt koning Saul dat toen hij herder was, soms een leeuw of een beer een schaap greep en dat hij het dan uit de muil redde met niet meer dan een stok. Israël was vanouds een herdersvolk, een nomadisch volk. Al gauw werd de koning of rechter een ‘herder’ genoemd. Hij moest instaan voor het volk, het verdedigen, voorkomen dat het opgeslokt werd door grotere naties. En vandaar werd God de herder van Israël genoemd: degene die het volk leidde, voor het volk opkwam en zorgde dat het niet verdween. God heeft hart voor zijn schapen. Jezus eist die titel voor zichzelf op. Hij is de goede herder. De schapen luisteren naar zijn stem. Hij heeft een band met hen die over de grenzen van tijd en plaats heen gaat. Hij noemt dit eeuwig leven. En omdat God en hij gericht staan op hetzelfde, het heil van de mens, zijn ze één.
Wat betekent het dat de schapen naar zijn stem luisteren? Dat ze daarin de oproep verstaan ook zelf als herders op te treden, goede herders voor elkaar te zijn. Iedere christen wordt geroepen om op een of andere manier herder te zijn. Waartoe leidt het goede herdersschap? Dat ontelbaar vele mensen bevrijd worden uit de verdrukking, uit innerlijke druk en uit die van buiten. Mensen die het kwaad van zichzelf af hebben gewassen door zich te laten bezielen door de geest van Jezus of met een beeld van de Apocalyps, hun kleren wit hebben gewassen in het bloed van het lam. Dat lam is de herder, die namelijk liever zijn leven gaf voor zijn schapen dan zijn schapen te laten wegroven. En zijn schapen zijn herders geworden en zoals de herder Jezus hebben zij hun leven gegeven voor elkaar.
God zal zijn tent over hen spreiden: God wil bij hen wonen en zij wonen bij God.
Zij zullen geen honger en dorst meer lijden: een oerwens van mensen wordt vervuld. Voedsel en drank voor iedereen en voor allen.
Geen zonnesteek of woestijngloed zal hen treffen. Wij zouden misschien eerder zeggen; geen watervloed zal je bedelven. Want we wonen in een ander soort land.

Ontspannen zijn, niet uitgebrand raken. Het lam, de herder die zijn leven geeft, blijft onze herder en voert ons naar bronnen van water zodat we ons niet hoeven af te vragen of er wel genoeg water is.
En God zal de tranen uit hun ogen wissen. Zoals een moeder de tranen afveegt van haar kinderen en ze troost en omarmt, zo doet God met ons.

Over wie gaat dat alles? Het gaat over ons. We zijn nog onderweg met onze Herder. Die herder wordt onder ons vertegenwoordigd door talrijke herders van vlees en bloed. Zij bekleden de plaats van de goede herder. Die herders onder ons zijn niet noodzakelijk de mensen die zich zo noemen: pastores, pastoors, dominees, bisschoppen, kardinalen en pausen. Zoals de keizer in het sprookje van Andersen kan blijken dat zij op een beslissende moment geen kleren aan hebben. Gewone mannen en vrouwen, kinderen soms, wijzen ons de weg, vaak door een terloopse opmerking waar wij iets mee kunnen.## Wij kunnen zelf een van die herders zijn. Als niemand in onze omgeving een herder wil zijn, dan is er maar één mogelijkheid: we moeten kennelijk zelf de weg wijzen, herder zijn. Je kunt wel eindeloos op een ander wachten, soms moet je zelf het initiatief nemen. Je weet misschien zelf niet waar je heen moet gaan. Misschien is het niet zo belangrijk wat je doet. Je slaat de richting in die volgens jou het beste is. De anderen volgen, en zo worden angst en vrees overwonnen en blijkt elke richting de goede te zijn.
Leiderschap ontstaat niet door een vaste groep kwaliteiten. In elke tijd en situatie vraagt leiderschap andere kwaliteiten. Iedereen kan op een gegeven moment voor een bepaalde tijd en op een bepaalde plaats leider zijn. Ook leeftijd doet niet ter zake. Het enige dat telt is dat wij goede herders zijn in de geest van Jezus. Een goede herder zijn heeft niets te maken met de baas spelen. Deze week kwam ik vrouw tegen die haar doodzieke moeder verzorgt, een man die probeert de situatie van opgesloten mensen zonder papieren te verbeteren. En herderschap kan bestaan in leiding geven: dat betekent de positieve gaven van anderen ontdekken en helpen die tot bloei te brengen. De uiteindelijke norm van een goed herder is dat hij bereid is een lam te worden en zijn leven te geven. Jezus is de goede herder: hij roept ieder van ons op naar hem te luisteren en een goede herder te worden zoals hij: een mens die zonder geweld, als een lam, dient en leiding geeft.

5e zondag van Pasen: Handelingen 14,21-27; Johannes 13,31-35
2 mei 2010, Henk Jongerius OP

De woorden van de afscheidsrede waaruit wij vanmorgen enkele regels hoorden, zijn meer dan 50 jaar na de dood van Jezus op-geschreven en dan is het heel begrijpelijk dat daarin de situatie van de jonge kerk in Klein Azië doorheen klinkt.
Misschien gaat dat altijd wel zo: als wij ons nu woorden van onze ouders herinneren, komt er al heel gauw de opmerking bij: zij zouden vandaag dit of dat gezegd hebben. Zo zijn de woorden van Jezus ook voor ons hier en nu een krachtige vertroosting. Immers de situatie van de jonge kerk van Ephese rondom Johannes verschilt niet zoveel van die van ons. Toen werd die groep mensen bedreigd, geminacht en vervolgd en gedurig in haar bestaan op de proef ge-steld. Is het nu in onze kerk wel veel anders?
Het aanzien van onze geloofsgemeenschap heeft in de laatste tijd veel beschadigingen opgelopen door de hardnekkigheid en doofheid van haar leiders voor de vragen van mensen, zij heeft bovendien aan respect heeft ingeboet door de schandalen aangaande misbruik die naar buiten zijn gekomen! En, alsof dat alles al niet erg genoeg is, maakt men elkaar nu ook nog binnen de geloofsgemeenschap voor ketter uit!
In die situatie van onzekerheid, op de proef gesteld worden en elkaar zwart maken klinkt het woord van Jezus dat als zijn testament beschouwd mag worden ‘hebt elkander lief’. Dit wordt als een nieuw gebod aangeduid, maar is het wel zo nieuw? Horen wij hier niet op een nieuwe manier het oude gebod uit Leviticus klinken dat wij God zullen beminnen met heel ons hart en al onze vermogens en onze naaste die is als wij? Dit woord vormt letterlijk en figuurlijk het hart van de 

Wet van Mozes. Daarin gaat het om een waarachtige wederkerigheid en gelijkwaardigheid van mensen die allemaal gekend en bemind willen worden. Op basis daarvan zijn wij elkaars broeders en zusters en kan er geen onderscheidzijn tussen Jood of Griek, heidenen en besnedenen. Allen worden zij opgeroepen tot ‘afkeer van geweld en het buigen voor geld als god of welk bewind dan ook’. Liefde is geen romantiek maar in de volstrekte zin van het woord recht doen aan elkaar, in goede en kwade dagen. Wat maakt dit gebod dan toch nieuw?
Jezus zegt dat wij elkaar zó moeten liefhebben als hij ons heeft lief gehad en hij heeft ons bemind omdat hij zich bemind en gekend wist door de Vader. Wie werkelijk liefheeft weet zich ten diepste verankerd in de ziel en de bron van alle leven en durft zó goed te zijn als God. Liefhebben betekent dan elkaar tot leven wekken, doen opstaan uit vernedering en angst, elkaars gezicht opdelven en zegenen, d.w.z. uitspreken dat een ander goed is! Dan worden de woorden uit die oude hymne van de jonge kerk waar: ‘waar vriendschap is en liefde, daar is God’.
Mogen die woorden weerklank vinden in ons hart en een richtingwijzer worden voor al ons spreken en doen. Dan zal er een andere kerk komen die de wereld iets wezenlijks te zeggen heeft, zoals ook het geval was bij de eerste christengemeente waarvan gezegd werd ‘zie hoe zij elkaar liefhebben’. Zo zal onder ons geboren worden:
‘een nieuwe aarde in gerechtigheid
waar brood en liefde genoeg is voor allen.
Geliefden, nooit heeft iemand God gezien.
Wie naar de liefde leeft, zal in Hem wonen’.

6e zondag van Pasen: Handelingen 15,1-2+22-29; Johannes 14,23-29
9 mei 2010, Ernst Marijnissen OP

De afscheidswoorden van Jezus hebben geklonken in bange uren. De viering van het paasmaal met zijn leerlingen wordt overschaduwd door zijn naderende ondergang. Daar staan wij niet zo gauw bij stil. Als wíj Pasen vieren, luiden we de klokken en zingen blijde liederen. Het eerste paasfeest van de kerk van Jezus vindt echter plaats onder andere omstandigheden. Ze doen denken aan het eerste paasfeest van Israël, toen het werd onderdrukt in Egypte. Mitsraïm, land van benauwenis, noemt de Bijbel het. Staande en haastig hebben zij het paaslam gegeten. De vijand was rond hun huizen en alleen voor de Levende waren ze veilig. Zo vergaat het ook de leerlingen in een bovenzaal, daar in Jerusalem. Natuurlijk hebben zij traditiegetrouw gedacht aan de bevrijding uit het slavenhuis Egype, onder de hoede van Mozes en het betrouwbare woord van God. Toch heeft die avond meer weg van een galgemaal, want Jezus de nieuwe Mozes is door de kerkelijke leiders al ter dood veroordeeld. In Mitsraïm, het land van benauwenis, heeft het volk vertrouwd op een levende Mozes, die bij zijn broeders en zusters bleef om met hen en onder zijn hoede uit te trekken uit het slavenhuis. Maar Jezus is al zo goed als dood. Dat heeft hij hun al eerder verteld: ik zal worden veroordeeld, ik zal moeten lijden door mijn eigen mensen, ja, ik zal worden gedood. Maar … op de derde dag zal ik worden opgewekt.
Wij verkeren in andere omstandigheden. Wij hebben ons geloof in Jezus, die verrezen is. Wij vertrouwen na zoveel eeuwen op onze vaste overtuiging, dat deze mens echt uit de doden is opgewekt. De mannen en vrouwen in de zaal van het Laatste Avondmaal weten echter nog van niets. Ze krijgen juist te horen, dat Jezus wel uit hun midden gaat vertrekken, maar dat hij een andere helper van Godswege -de Heilige Geest- zal zenden. Zij horen een Jezus spreken, die in vele toonaarden maar blíjf hameren op hun onderlinge liefde. Dan zullen zij doen als Jezus, ja, zelfs meer dan hij zullen ze doen. Achteraf klinken zulke woorden minder vreemd. Wij, de leerlingen uit latere tijden, hebben kennis genomen van de velen, die in Jezus' voetspoor door het leven zijn gegaan. Maar vóóraf klinken deze woorden duister en zelfs bedreigend. Zíj horen maar één ding: Ik ga weg, naar de Vader.
De leerlingen van toen hebben gezucht. Ze hebben elkaar vluchtig aangekeken. Hoe groot was hun vertrouwen in elkaar? Tot nu toe is Jezus hun middelpunt, hun gids en vraagbaak. Als ze onderling ruzie maken, wijst Jezus hen terecht. Maar als hij er niet meer is zijn ze op elkáár aangewezen. Bovendien is de zaal van het Laatste Avondmaal door vijanden omgeven en alleen voor de Levende zijn zij veilig. Daarin lijken zij op het oude Israël in Egypte. Maar zelfs als de Levende op hun hand is, bevindt Deze zich toch ver weg, juist door Jezus' eigen woorden, dat hij naar de Vader terugkeert. Dat klinkt eerder als een verwijdering dan als een toenadering. Waarom sta ik eigenlijk wat lang stil bij de leerlingen van toen? Wel, hierom.
Er gebeuren in onze tijd zoveel vreemde dingen in kerk en samenleving, dat de Levende verder weg lijkt dan ooit. De kerk, waarin velen van ons zijn opgegroeid, is de laatste dertig jaar nogal veranderd. Velen hebben aan de veranderingen meegewerkt, maar onder hen zijn er nu, die schrikken van een verschijnsel, dat destijds niet kon worden voorzien. Er is ongetwijfeld meer ruimte gekomen voor verschillende manieren van kerk beleven en voor verschillende stijlen van denken en leven. Tegelijkertijd zijn we ook meer versnipperd en lijken we dikwijls op een kudde zonder herder. Daarom is het belangrijk ons te herinneren, dat Jezus temidden van de eerste leerlingen goed heeft rondgezien. Hij ziet de uiteenlopende emoties op hun gezicht, maar ook op die van allen, die na hen zijn leerlingen zijn. Hij ziet die van u en mij en van de mensen van morgen. Hij zegt: 'jullie hart moet niet geschokt zijn en jullie moeten de moed niet verliezen'. Al die mensen ziet Jezus aan: de vluggen en de tragen, de conservatieven en

de progressieven, de ouden en de jongen, de onverschilligen en de twijfelaars, de moedigen, die het niet opgeven en de wankelmoedigen, die het ergste vrezen. Jezus ziet ons aan en met hem alle mannen en vrouwen, die zijn inzet en zijn ervaring in de leerschool van het leven zijn gaan delen. Als een verkoelende bries waaien hun woorden ons tegemoet: jullie hart moet niet geschokt zijn! Jullie moeten de moed niet verliezen!
Deze kapel, waarin wij zo dikwijls samenkomen, gelijkt op die bovenzaal in Jerusalem. Hier mogen we Jezus' onderricht vernemen en worden we gericht op de Levende, die er voor ons zal zijn. Buiten dit huis zijn er heel wat redenen om te zeggen: vijanden omgeven ons en waar is onze God? Worden we nog gezien en wordt ons bidden nog gehoord? Hoe moet het verder met de kerk, waar blijven de voorgangers en biedt het kloosterleven nog perspectief? En dan laten we de schandalen nog maar even terzijde.
Voor de leerlingen van Jezus geldt wat ook altijd heeft gegolden voor Israël: God haalt ons weg uit de gevangenis van het verleden en God is onze toekomst. Daarom hebben wíj een heden om in te leven. Ik zeg het nog anders. Alleen God is in staat ons te redden van het verleden en te behouden voor de toekomst. Het is niet makkelijk en beslist niet vanzelfsprekend om je daaraan over te geven. We willen zoveel, en zoveel tegelijk. We zijn soms bang en benauwd. We komen vaak adem tekort om verder te gaan.
Dan zegt Jezus: Bemint mij en de Vader en wij zullen tot je komen. Dat betekent: kies voor mij en voor de Levende: vertrouw op mij. Dan spreekt Jezus niet enkel over zijn persoon, maar ook over wat hij ons leert. En het kernpunt van zijn onderricht luidt: bemint elkaar! Dat betekent dus: kies voor elkaar, vertrouw elkaar! Verketter de ander niet met wie je van mening verschilt. Als wij elkaar vasthouden -en dat belangrijker vinden dan onze eigen overtuigingen en onze meningsverschillen- zal de Levende onze toekomst zijn. Zo heeft ook Jezus zich aan God toevertrouwd. Daarom eindigt de lezing van deze morgen met de woorden: sta op! Laten we van hier gaan! Dat is geen uitnodiging om de bovenzaal te verlaten. Ze blijven er immers nog drie hoofdstukken lang! Het is een uitnodiging om in beweging te blijven, nieuwe mogelijkheden onder ogen te zien en tot je toe te laten. Het is een uitnodiging het over een andere boeg te gooien, om open te staan voor iets anders, iets onverwachts. De eerste lezing van deze dag is daarvan een geweldig voorbeeld. In het begin van de kerk ontstond een probleem, toen de christenen, die uit de Joden waren voortgekomen en besneden waren, het vanzelfsprekend vonden dat de christenen uit de heidenen ook werden besneden. Misschien worden we er koud nog warm van, maar in die dagen ontstond er een geweldige discussie. De besnijdenis was zó verweven met het leven van het Joodse volk én met de verhalen en het onderricht van de Heilige Schrift, dat men zich niet kon voorstellen dat de toetreding tot het verbond zonder die besnijdenis mogelijk was. En heeft Jezus zelf niet gezegd, dat hij wet en profeten niet kwam afschaffen maar tot vervulling brengen?! Om het verzet van die tijd enigszins aan te voelen wijs ik u op het verzet van onze kerkelijke hiërarchie tegen gehuwde priesters en het toelaten van vrouwen tot het ambt. “Onbespreekbaar” hebben de voorlaatste en de huidige paus uitgeroepen. En de huidige top van de dominicanenorde heeft geen goed woord over voor de brochure over kerk en ambt van de Nederlandse dominicanen. Daarom is het besluit van Petrus en de zijnen destijds om de christenen uit de heidenen niet te verplichten tot de besnijdenis een prachtig voorbeeld van luisteren naar en het verstaan van de tekenen van de tijd. Na veel praten over en weer en een vurig gebed gooide de jonge kerk het over een andere boeg.
Daarom eindigt de lezing van het evangelie met de aanmoediging van Jezus: staat op! Laten we van hier gaan! Sla een nieuwe weg in. Bevrijd je van het verleden.

Hemelvaart: Handelingen 1,1-11
13 mei 2010, Paul Minke OP

Waar gaat het om als Lucas ons het verhaal van Jezus’Hemelvaart vertelt? Gaat het om 't wonderlijk gebeuren van het omhoogstijgen van Jezus? Of gaat onder dit verhaal een boodschap schuil tot onze onderrichting? In het evangelie volgens diezelfde Lucas vertelt deze, dat Jezus op Pasen zelf van hen heenging en in de hemel werd opgenomen. Komt hij daarvan terug als hij later de Handelingen van de Apostelen beschrijft? Het getal 40 doet denken aan andere bijbelverhalen. 40 is een heilig getal. Na 40 jaar woestijnleven mocht Israel het beloofde land binnentrekken, zo mocht Jezus 40 dagen na zijn Verrijzenis binnengaan in Zijn Heerlijkheid. Na 40 dagen gevast te hebben begon Jezus aan zijn zending in Israel, zo, na 40 dagen alvorens ten aanschouwen van hen omhooggeheven te worden ontvangen de apostelen de zending van Jezus om zijn getuigen te zijn in Jeruzalem, in geheel Judea en Samaria en tot het einde der aarde. Die zending tot getuigen krijgt in de Handelingen een extra accent door de be-lofte van Jezus dat zij gedoopt zullen worden met de Heilige Geest, een kracht die zij van de heilige Geest, die over hen komt, ontvangen, zoals Jezus zelf die ontvangen heeft bij zijn doop in de Jordaan. En nog door een ander detail. Toen zij bij de hemelvaart Jezus nastaarden, kregen zij van twee mannen in witte gewaden te horen: “Mannen van Galilea, wat staat ge naar de hemel te kijken?” “Deze Jezus zal wederkeren als gij Hem naar de hemel hebt zien gaan”. M.a.w.: Nu is het de tijd te doen waartoe hij jullie heeft opgeroepen: getuigen zijn. Tot dan toe waren ze eigenlijk niet meer dan toeschouwers van het optre-den van Jezus, soms begrijpend, soms ook niet, soms verwonderd, soms onzeker en bang, dan weer zelfverzekerd en enthousiast. Nú worden ze van slechts toeschouwers en bewonderaars, geëngageerde deelnemers en geïnspireerde medespelers, bondgenoten van de Heer en daarmee tot ware getuigen . Ze zijn niet meer enkel getuigen in de zin van passieve toeschouwer, maar vooral worden ze getuigen in de tweede betekenis van het woord: verkondigers. Ze zijn nu betrokkenen, geraakt door het optreden en 't woord van Jezus en leggen vanuit hun betrokkenheid en verbon-denheid getuigenis af van wat Jezus na aan het hart ligt: een rijk van vrede en gerechtigheid. Ze getuigen van Jezus' leven en werken in Zijn Geest, met hart 

en ziel. Zij leggen voor ons open, niet alleen door hun woorden vol geloof maar ook met hun leven: de liefde van God, in Jezus verschenen. Om zo met alle krachten en volle inzet Jezus' getuigen te zijn, belooft Je-zus hen zijn Geest als de inspirerende kracht in hun leven. De inlossing ervan is een ander verhaal. Het Pinksterverhaal. Nu horen ze waartoe ze geroepen zijn: getuige zijn van hun Heer , voortgaan op de weg die Jezus heeft uitgezet, moedig en vastberaden. Zij hebben niet langer naar de he-mel te staren. Er is werk te doen. Het getuigenis van de apostelen draagt ver, de eeuwen door. Hun opvol-gers zetten het werk van de verkondiging voort. Dank zij hen hebben wij van Jezus mogen horen en volgen wij hem Ook wij zijn geroepen om als geëngageerde gelovigen en bondgenoten, van Jezus te laten horen en te laten zien wat Hem voor ogen stond. Ook wij zijn daartoe met Gods Geest gevormd en met kracht gezegend. Hemelvaart nodigt ons uit even stil te staan bij het feit, dat God ons de blijde boodschap in onze handen heeft gelegd. Getuigen is: gemeenschap stichten, een thuis scheppen voor hen, die het alleen niet meer redden, hen geborgenheid en vrede bieden, een perspectief, een hoop, die uitnodigt tot geloof in Jezus Christus. Getuigen is: stem geven aan de stemlozen, de ongetelden hier en elders vorm geven aan een wereld omgekeerd, vol menselijkheid en warmte. Als er ooit een wereld is die zo'n bevrijdend getuigenis nodig heeft, dan is het wel onze wereld, die steeds meer mensen gaan ervaren als onherbergzaam, als een onveilig thuis, een onleefbare wereld. Ook voor ons is nastaren naar wat eens was niet de juiste weg om van Jezus te getuigen in onze wereld vol onrust en twijfel. Ook voor ons geldt dat we de wereld niet dichter tot God brengen, wanneer wij slechts passieve toeschouwers of luisteraars zijn of blijven. Het feest van vandaag maakt ons tot mensen van de aarde. De aarde met al zijn onrecht, hardheid, onvrede, verdriet en pijn. Maar niet zonder per-spectief. Daar is de belofte van Jezus’wederkeer. Ons wacht voltooiing van Godswege, waarin deze ook zal bestaan. Evenmin zijn wij verweesd achtergelaten. De Geest draagt ons. Het is ons gegeven te doen wat God van ons verwacht, dankzij de Geest. Moge die Geest ons blijvend inspire-ren. Amen.

7e zondag van Pasen: Handelingen 7,55-60; Johannes 17,20-26
16 mei 2010, Antoon Boks OP

Niet iedere dag is precies hetzelfde, ook niet iedere zondag is precies hetzelfde. Vorige week vierden we moederdag en deze week is het de zondag tussen Hemelvaart en Pinksteren. Maar er zijn zaken die altijd belangrijk blijven; zo vertelde ik vroeger – op Moederdag - toen ik in een parochie werkte dat als iedereen maar één dag per jaar aan zijn moeder denkt dat het helemaal niet goed gaat met die moeder en ook niet met die dochter of zoon. Iedere dag moeten moeders aandacht hebben, net zo goed als vaders en kinderen.
Het is niet langer hemelvaartsdag en we hoeven ook niet te blijven kijken naar de hemel zelfs al hebben we de blijde boodschap gekregen dat Jezus op dezelfde manier terug zal komen, als zijn leerlingen Hem hadden zien vertrekken.
Die twee vreemde mensen aanwezig bij de hemelvaart, lieten doorschemeren dat wat Jezus zijn discipelen had beloofd, nl. dat de Geest zou komen om te voltooien wat Jezus begonnen was, vanaf dat tijdsstip in werking werd gezet. De Apostelen op wie de Heilige Geest neer zou dalen hadden de opdracht gekregen om het Evangelie te blijven verkondigen totdat Hij terugkeerde. Ze spraken ook over de terugkeer aan het einde van de tijd, wanneer Jezus alles tot voltooiing zou komen brengen. 
Het goede nieuws dat die twee met de bij elkaar gekomen leerlingen bespraken is ook voor ons bedoeld. Jezus beloofde ons de Heilige Geest te zenden:dus hulp is onderweg. Zonder de komst van die Geest, kunnen wij wel naar huis gaan en vergeten, hoe we christenen moeten zijn in een wereld boordevol problemen! Zonder de Geest kunnen we wel blijven proberen om de woorden van Jezus om te zetten in een of andere leefstijl, maar dat zou doods, ritualistisch en leeg zijn!
Maar gelukkig hoeven wij niet tot volgende week te wachten voordat de belofte van de Jezus werkelijkheid wordt. Gisteren en vandaag is de Heilige Geest al bij ons; Jezus deed al wat Hij beloofde. Maar we hebben deze zondag wel de kans om mee te voelen wat het betekent, dat we soms moeten wachten en weten, dat ons leven volmaakter moet en kan worden. Zelfs met de Geest is er tussen de Hemelvaart van Jezus en zijn toekomstige terugkeer nog zoveel te doen in ons persoonlijk leven, in de kerk en in de wereld.
Wij zijn wachtende mensen. Daar worden we deze week aan herinnerd. Terwijl wij wachten bidden wij: “Uw rijk kome…” Wij willen meehelpen om het koninkrijk van liefde, eenheid en rechtvaardigheid dat Jezus afkondigde werkelijkheid te maken.
Jezus sprak de woorden, die we vandaag hoorden in de nacht voor hij stierf. Die waren niet alleen gericht tot de mensen aan zijn tafel, maar ook tot ons die in hem geloven omdat anderen preekten en Jezus’ woorden aan ons doorgaven. Dat begon al in de handelingen. De apostelen durfden het aan om de wereld in te gaan om te prediken. Wij hebben hun woorden gehoord en met de leerlingen voor ons hebben wij ervaring uit de eerste hand hoe het is om te leven met de Geest. Die Geest geeft ons de mogelijkheid om de liefde die Jezus ons toonde na te leven.## Wij zullen de laatste woorden die Jezus en Stefanus gebruikten om te bidden voor de mensen die hen doodden niet herhalen, maar hopelijk zullen we door de Geest van Jezus wel kunnen bidden: “Heer Jezus ontvang mijn geest”.


Die dag kan nog ver weg zijn. Wij leven in de tussentijd; we wachten op de voltooiing van alle dingen in Jezus. Wij horen ook de vraag van die twee mensen bij de Hemelvaart: “Waarom staan jullie naar de hemel te kijken?” Terwijl wij wachten op de terugkeer van Jezus hebben wij veel te doen. Wij moeten ons dagelijks leven laten leiden door de woorden van Jezus aan zijn verzamelde leerlingen om te werken aan de eenheid als vrucht van onze liefdevolle aanwezigheid in de wereld. Wij hebben de beloofde Geest en mogen zo naar andere mensen toegaan met vriendelijkheid en liefde voor mensen van alle godsdiensten en tradities
In de tijd dat Jezus nog niet is teruggekeerd kunnen we zorgen dat alles wat nog ontbreekt aan de belofte van Jezus werkelijkheid wordt. Door de kracht van de Heilige Geest kunnen we vergeven, kan ons leven de liefde van Jezus zichtbaar maken. Door de Geest leren wij om iedere dag mensen te vertrouwen en ons leven steeds meer over te geven aan God. Wij leven elke dag als kinderen van God doordat we zorgen voor andere mensen en aan hen onze liefde zichtbaar maken. In al onze woorden en werken bidden wij dat Jezus thuis, op het werk en in ons hele leven ons helpt om goed te doen zoals Hij het deed. Wij bidden, dat Hij in ons leven blijft, want we hebben zijn Geest nodig om als zijn leerlingen door te gaan met onze hoop en inspanningen in onze wereld.
Jezus liet door zijn leven de liefde van God voor ons zien. Zijn gebed wijst op de wens dat Hij en de Vader binnen de gemeenschap van gelovigen zullen blijven en dat wij door onze liefde die aanwezigheid zichtbaar maken voor anderen. Als wij die goddelijke liefde in ons midden laten zien dan zal onze liefde anderen er ook toe brengen om elkaar lief te hebben. Als Kerk moeten wij de liefde die wij in Christus hebben leren kennen uitstralen.
Jezus bidt dat wij ook de eenheid tussen Hem en de Vader zullen verwerkelijken. Dat is een uitdaging voor ons. Zolang we nog niet zover zijn, worden wij aangemoedigd om naar hem te luisteren, want Hij heeft, als dat al nodig zou zijn, onze naam aan God bekend gemaakt. Jezus wil God aan ons openbaren. God leren kennen houdt nooit op; Jezus blijft God aan ons openbaren en zijn verlangen naar eenheid.
Als we naar voren komen om deel te nemen aan het Lichaam en Bloed van Jezus, kunnen we onze ogen niet sluiten voor het feit, dat we nog beter onze eenheid werkelijkheid kunnen maken. Tussen de mensen die zeggen lid te zijn van de Kerk zijn soms grotere verschillen dan tussen de verschillende Kerken! Laten we vandaag weer een keer met Jezus bidden dat de eenheid die Hij met de Vader heeft steeds meer werkelijkheid wordt onder alle gelovigen.
Een paar dagen geleden hoorde ik iemand zeggen, dat het huidige misbruikschandaal in onze Kerk een grotere crisis is dan al wat wij de laatste twee honderd jaar hebben gehad. Ik weet het niet. De Geest die Jezus beloofde moet blijven komen net zoals op het eerste Pinksterfeest, met een harde wind en vurige tongen, omdat wij nog steeds de adem van de Geest nodig hebben om te genezen en wijs te worden. Wij hebben de Geest ook nodig om een nieuw vuur in ons aan te steken zodat wij al onze aandacht kunnen geven aan de opdracht van Jezus toen Hij wegging: wij moeten in woord en daad het Goede Nieuws verkondigen.

Pinksteren: Handelingen 2,1-11; Johannes 20,1923
23 mei 2010, André Lascaris OP

De hevige wind die het huis vervult, doet me denken aan de berichten over orkanen in het Caribische gebied en de Verenigde Staten. Opeens ontstaat er ergens het begin van een orkaan. Die wint aan kracht, soms verliest die weer aan kracht, maakt plotseling een draai, en verwoest alles op zijn weg wat niet stevig en op rotsgrond gebouwd is. Zo is het ook met de adem, de wind, de geestkracht die van God komt – adem, wind, geest is allemaal hetzelfde woord. Met zijn adem doet God de eerste mens opstaan tot een levend tegenover die hij vervolgens tot man en vrouw maakt. Die stormwind lijkt te verzwakken, maar dan komt de zondvloed en Noach die de duiven uitstuurt op zoek naar groene grond. De geest wekt Abraham op, en richt het volk Israël op, dat soms lijkt ten onder te gaan, maar weer steeds opstaat. Dan intensiveert de adem, de wind zich in Jezus en vervolgens vult die het huis met de eerste leerlingen, met de broeders van Jezus, die aanvankelijk vijandig stonden tegenover Jezus, en zijn moeder.
Die hevige wind heeft net zoals de orkanen een naam. Geen jongens- of meisjesnaam, maar namen als liefde, ik zal er zijn, God, bemin je naaste, heb de vreemdeling lief, - die laatste tekst komt nog vaker voor dan ‘bemin je naaste’- Jezus Christus, kerk, vergeving, geestkracht. Heel het huis raakt vol van Gods adem. Als een vuur dat om zich heen grijpt, worden allen daarin gedoopt. De bewoners gaan in talen spreken – ze brengen onverstaanbare klanken uit. Ze zijn het nuchtere denken voorbij. En op een of andere manier horen de joden waar ze ook geboren zijn, dat de bewoners van het huis ‘Bijbels’ praten. Het zijn nota bene Gallileeërs, in hun ogen eigenlijk meer heidenen zijn dan joden. Maar nu horen ze hun eigen Bijbels geloof verkondigen door die heidense mensen. Het is een verwarrend gebeuren. Een heftig gebeuren. Door de wind en het vuur wordt alles weggenomen wat zich tegen God stelt: eigendunk, rivaliteit, het beschuldigen van anderen, het geen oog hebben voor de vreemdeling.
En dat op Pinksteren, oorspronkelijk een oogstfeest, waarop ook gevierd wordt dat de Thora, de wegwijzer, de wet, aan de joden werd geschonken vanuit de berg Sinaï. Pinksteren wordt zo de geboortedag van het christendom. Het is ondanks de heftigheid een vrolijk gebeuren.
Maar is die adem, geestkracht, wind er nog steeds? We kunnen het gevoel hebben dat we midden tussen allerlei afbraakprocessen zijn. De kerk brokkelt af

en wat ervan overblijft lijkt verstard, zielloos, ademloos, versteend. Onze Nederlandse en Europese samenleving lijkt versleten en verouderd. En misschien nemen we ook bij onszelf de veroudering waar, niet alleen lichamelijk, maar ook dat we ons moe voelen – een gevoel dat we dit al eerder hebben meegemaakt en dat alle pogingen tot vernieuwing op niets zijn uitgelopen. Het besef dat we de toekomst niet in handen hebben.
Maar de eerste jaren van het christendom waren ook niet zo florissant. Het verhaal in Handelingen klinkt wat verward. En er was veel verwarring in de jonge kerk. De eerste christenen hadden veel conflicten en worstelden met vele vragen. Waar bleef het rijk van God, de tijd dat God zou regeren dat door Jezus was beloofd? Kon je christen zijn zonder tegelijk jood te zijn? Hoe moest je omgaan met bezit; kon je dat wel voor jezelf houden? Wat was het belang van die tongentaal? Ging het daarom of veel meer om dienstbaar te zijn elke dag weer? Wat betekende de fundamentele gelijkheid van vrouwen en mannen? Het aantal christenen was gering- zelfs in grote steden konden ze samenkomen in een behoorlijk groot woonhuis. Zo weinig waren er.
Ik vertrouw dat Gods geestkracht ook nu door de wereld trekt.. Misschien wel in en door mensen van wie wij het niet verwachten, zoals de Judeeërs in het verhaal niet verwachten dat die halve en hele heidenen uit Galilea de Bijbelse taal kennen. Misschien is die geestkracht minder hoorbaar en is ze meer gaan worden als het suizen van de wind, die vooral te vinden is in het midden van het gewone leven, waar mensen elkaar verdragen en de kracht hebben elkaar te aanvaarden, het vreemde in de ander te verwelkomen, te vergeven.
We hebben de toekomst niet in de hand. We hebben ons leven niet in onze hand. Maar we kunnen hopen en dit betekent proberen metterdaad de deuren en ramen van ons huis openstellen, zodat Gods adem, Gods wind vrij spel krijgt en alles in ons wegneemt wat obstakels oproept.
Maken we ruimte in onszelf voor de adem van God zodat we nieuw geboren worden. Laten we maar gaan zingen. ‘Dat wij volstromen met levensadem.’ Zingen staat nog het dichts bij het spreken in talen. En bidden we dat alle verstarring in ons zal wegwaaien en verbranden, zodat we voluit leven, ‘eindelijk geboren’.

2e Pinksterdag: Johannes3,1-21
24 mei, Theo Koster OP

Nicodemus was een man die wat te zeggen had; hij behoorde tot de leidende Joodse kringen, en gaat namens die kringen naar Jezus. Dit horen we in de woorden: wij weten dat u een leraar bent die van God gekomen is. Dit weten is gebaseerd op de tekenen die Jezus verricht heeft. Menigeen zou zich gevleid voelen wanneer hij zo zou worden aangesproken; Jezus was immers geen geleerde, noch een belangrijk functionaris, maar een amateur. Jezus laat zijn woorden voor wat zij waard zijn en komt direct tot de kern van de zaak: God. God zien, iets van God ervaren kan enkel degene die opnieuw geboren wordt. Nicodemus begrijpt hier niets van. Hij redeneert zoals ook wij zijn geneigd te doen: op basis van horen, zien, vergelijken, denken kom je verder in je leven, hogerop. Deze terminologie laat al horen, dat we geneigd zijn de weg naar God ook tot iet te maken wat je kunt of moet verdienen. Jezus heeft niets met zo’n prestatiegod en sluit deze weg af door te herhalen: alleen die geboren wordt uit water en geest is in staat Gods koninkrijk binnen te gaan. Geboren worden is niet iets wat je zelf doet; het overkomt je. Waar het om gaat is: sta jij, sta ik open voor dit gebeuren. Water en geest brengen ons bij het begin van alles, het eerste vers in Genesis, waar de geest of adem van God over de wateren zweefde. God heeft bij de schepping de mens gemaakt naar zijn beeld en gelijkenis. Dit is geen historisch feit waarover wij kunnen beschikken. God is nog steeds bezig zijn adem in onze neus te blazen, en snakt zoals de reddingsbrigadier die kunstmatige beademing toepast op een drenkeling, snakt naar een signaal, dat de drenkeling zelf gaat ademen. Nicodemus verkeert nog in duisternis, zijn geloven is een plat geloven; het baseert zich op tekenen. Het doet denken aan de bisschop van Brugge. Deze was voor de mensen een goede bisschop; hij reed op de fiets, je kon hem zomaar tegen komen, en hij was geïnteresseerd in mensen. Totdat bleek dat hij in het verleden zijn neefje heeft misbruik. Het geloof van Nicodemus doet ook denken aan bisschop Eijk. Hij is voor Rome een goede bisschop, want degenen in zijn bisdom die nog naar de kerk gaan zullen zich houden aan de

richtlijnen die Rome voorschrijft. Deze voorbeelden kunnen ieder van ons helpen om bij zichzelf vast te stellen, of en hoe plat uw eigen geloof is. In een geloof dat zich op feiten baseert is Jezus niet bekommerd; Jezus verkondigt niet het ware geloof. Jezus wil vertrouwen in ons wakker maken, zoals een kind in zijn moeder en vader gelooft, vertrouwt. Dit vertrouwen is niet gebaseerd op feiten. Als ouders hun kind verwennen gaat het echt niet sterker geloven in zijn ouders; en als ouders hun kind tekort doet verdwijnt diens vertrouwen in zijn ouders niet. Vertrouwen zit diep, zoals adem diep naar binnen gaat, en kan tegen een stootje. Probeer het maar eens, te ademen via je neus. Dan merk je hoe diep God ging, toen hij de mens via de neus tot leven wekte, zijn levensadem inblies. Zoals een kind blindelings en onvoorwaardelijk vertrouwt op zijn ouders, zo vertrouwt Jezus blindelings op God. Dit is geen god die als een almacht oordeelt en veroordeelt, maar iemand die vanaf het eerste begin tot op de dag van vandaag op zoek is naar mensen, opdat ze niet verloren gaan maar eeuwig leven hebben. Soms wordt gezegd dat God zich met de wereld verzoend heeft door zijn zoon te offeren. Ik heb hiermee altijd moeite gehad, maar begin nu te begrijpen wat hiermee wellicht bedoelt wordt. Jezus heeft de obstakels, een ander woord voor zonde, die staan tussen mensen en God, denk aan uitspraken als: ik red mezelf wel, of het geloof in god als een supermacht die aan de touwtjes trekt, Jezus heeft deze obstakels weggenomen en de weg vrijgemaakt voor de God die liefde is, die van mensen houdt. Wie Jezus ziet ziet deze God. Opnieuw geboren worden is zijn woorden in je groot laten worden, vertrouwen dat niet blijft steken in denken en vergelijken maar omhoog kijkt; het hoeft niet te weten omdat het liefheeft. Jezus deed inderdaad tekenen, maar hij maakte hiervan geen prestaties, waarvoor hij zich op de borst klopte. Ook Jezus bleef niet gespaard voor lijden en ellende. Hij gaf er zich niet aan over, liet zijn hoofd niet hangen, omdat hij Gods adem in zich voelde. Zo werd hij voor christenen een toetssteen voor waarachtig geloven. Jezus was geen leer, geen instituut, maar een levend persoon. Wie naar hem opziet wordt zelf een mens van vertrouwen, beeld van God. Probeer het maar.