PREKEN VAN DE
DOMINICAANSE GEMEENSCHAP TE HUISSEN: Paastijd 2010 (C)
Paaswake:
Lucas 24,1-12
|
3
april
Henk Jongerius OP |
Het
Oratorium
‘Die Schöpfung’ begint met een schildering
van de chaos, waarin wij door de muziek beelden krijgen van over elkaar
heen donderende watermassa’s. Het is een indrukwekkend
gebeuren waarna de verteller heel zacht zingt van het eerste woord dat
er van God geschreven staat in de Bijbel: ‘het worde
licht’. Dan komt er in de muziek een enorme klap die als een
zucht van verlichting klinkt. Ja, eindelijk is er rust gekomen in het
oergeweld en kunnen wij naar de wereld gaan kijken zoals die
oorspronkelijk bedoeld is en komt er licht dat ons de nieuwe morgen en
ruimte aankondigt.
De bevrijding uit de chaos komt opnieuw ter sprake als wij het verhaal
horen van de uittocht van het volk Israël uit Egypte: het
water van de Rode zee wijkt uit elkaar en er komt een weg om te gaan:
een land, uit de zee gespaard. Opgelucht en bevrijd gaat het volk een
nieuwe toekomst tegemoet.
En dan die derde zucht van verlichting die
wij horen als de Adem van God over het dal met doodsbeenderen gaat en
er nieuw leven ontwaakt!
Het is opvallend hoe vaak er in de Bijbel gesproken wordt over een
nieuwe ruimte die er voor mensen ontstaat. In de Psalmen klinkt het
regelmatig op: God als Degene die mensen weer herleven doet, ja uit de
dood oproept en weer nieuw leven doet. Je zou mogen zeggen dat de
werkzaamheid van God misschien wel het mooiste getekend wordt
als
een zucht van verlichting en bevrijding die mensen ervaren hebben.
En vannacht zijn wij deelgenoten van de zucht van verwondering en
verbijstering die de vrouwen ondervinden als zij naar het graf van
Jezus komen: het onmogelijke lijkt gebeurt, de steen is van het
graf
|
weggenomen,
de last van het verdriet om een goed mens die
‘allen heeft welgedaan’ en toch vermoord is, valt
van mensen af. Opnieuw maakt de chaos, de onzekerheid, de
vertwijfeling
en het onbegrip plaats voor een dankbaar herademen waarin aarzelend
getuigd wordt van een nieuw begin!
Ook wij hebben in deze nacht uit de duisternis het licht zien komen en
hebben dat onmogelijke lied aangeheven: Alleluia! Wat zouden wij anders
zingen in deze nacht? Het is de samenvatting van alles wat diep in ons
eigen hart leeft: dat niet het laatste woord is aan geweld, aan
vernedering van mensen, aan het dodend lot, maar aan een nieuwe morgen
waarin het licht ons aanstoot, aan een wereld die van een onvruchtbare
steppe weer tot een bloeiende tuin wordt waarin de vogels gaan zingen.
En dat alles vanwege een God die zijn naam waar maakt en eer aan doet:
‘Ik zal er zijn’, vanwege een mens die tot het
einde toe zijn testament waarmaakt: ‘Heb elkander
lief’ en vanwege het Heilig Vuur van vertrouwen en hoop dat
maar niet wijken wil uit ons hart maar het vervult van Geest en
Levensadem.
In die God met die verwarmende namen geloven wij tegen alle
gruwelijke feiten in die de geloofsgemeenschap besmeuren, tegen alle
onrecht in dat de wereld kleurt met bloed, tegen alle platvloersheid
die geen ruimte maakt voor het wonder van de Geest in ons midden. Zo
zijn wij volgelingen van Jezus, of zoals Olivier het zegt die gedoopt
gaat worden, zo zijn wij de ’fanclub’ van Jezus.
Wie hem achterna gaat zal leven en geluk vinden! Laten wij elkaar dan
bemoedigen en sterken in dat geloof. Zalig paasfeest!
|
Pasen
2010: Johannes, 20,1-10
|
4
april
Ernst Marijnissen OP |
De
mensenzoon moet
wel lijden en worden gedood, maar op de derde dag zal hij uit de dood
verrijzen. Met deze woorden heeft Jezus zijn leerlingen voorbereid op
wat onherroepelijk komen moest. Als mens van vlees en bloed heeft hij
zijn leerlingen lief gehad, onderricht gegeven, getroost en bemoedigd.
Hij heeft met hen geleefd en is met hen door het land getrokken. Zij
konden hem in alles volgen, ze kozen zijn zijde als hij in conflict
kwam met de kerkelijke leiders en zij prezen hem mét het
volk als hij weldeed aan zieken en wanhopige mensen. Ze vroegen hem om
uitleg als zijn onderricht te hoog gegrepen leek. Maar als hij sprak
over zijn lijden, dood en verrijzenis haakten ze af. In de hof van
Gethsemane zijn ze in slaap gevallen.
Maar waarom spreek ik in de
verleden tijd? Doen wij het anders of beter dan de eerste leerlingen
van Jezus? Ook als we niet aanstonds begrijpen wat de evangelies ons
vertellen over Jezus’ doen en laten, toch nemen we veel van
zijn woorden als leiddraad. We gaan mee tot aan zijn sterven. In kerken
en veel woonhuizen vinden we de afbeelding van de gekruisigde Jezus. We
zijn best bereid te gaan tot de uiterste grens van onze mogelijkheden
…. Maar dat iemand uit de dood verrijst?? We reiken er niet
toe. Verbeelding, begrippen en woorden schieten te kort. We kunnen toch
niet uit onszelf treden?
Deze vraag beheerst het verhaal van Johannes,
de evangelist, dat we zojuist hebben gehoord. Dat verhaal is geen
verslag van een gebeurtenis in een ver verleden. Wat Johannes ons
vertelt is de verwoording van ervaringen en emoties, die in meer of
minder sterke en hevige mate deel uitmaken van ons leven als leerlingen
van Jezus. Horen we nog de uitroep, de klacht bijna, van Maria van
Magdala? Want die helpt ons op weg om het verhaal te verstaan.
‘Wij’ weten niet waar ze hem hebben neergelegd!
Wij, zegt ze, niet ’ik’! Wij, dat zijn de
leerlingen van toen en nu. Wij zijn de kerk, die wel belijdt maar
daarom nog niet verzekerd is van haar geloof, haar vertrouwen. De
schoonheid van de liturgie, de pracht en de praal waarmee wij Pasen
vieren, kunnen die werkelijkheid niet verdoezelen of wegnemen.
Je
denkt: daar lopen of rennen drie mensen: Maria Magdalena, Petrus en
Johannes. Inderdaad, maar dan reiken we niet verder dan een
oppervlakkig zien. Als het verhaal nu eens over onszelf gaat! In de
verrijzenisverhalen van Johannes is Maria Magdalena het beeld van de
oude synagoge, welke moet omkeren tot de synagoge van Jezus. Ze moet
het oude achter zich laten en opengaan voor het nieuwe. Dat kunnen we
horen in het prachtige getuigenis over de ontmoeting van Maria en Jezus
in de tuin bij het graf. In de lezing van deze paasmorgen is zij nog
het beeld van de oude synagoge: ‘ze’ hebben de heer
opgeheven uit het graf, zegt ze tegen Petrus. Zij is geschokt en komt
niet verder dan een vage beschuldiging. ‘Ze’ hebben
het gedaan. Haar uitroep is een en al onmacht en niet begrijpen.
Vervolgens verlaten we met Petrus en Johannes de oude niet begrijpende
synagoge. Ze gaan op weg. Zijn ze twee personen, die wij menen te
kennen? Of
|
gaat
het om
één persoon, die op weg is
naar kennis omtrent zichzelf? Ik denk het laatste. Als we goed naar
onszelf zien weten we dat ik soms een Petrus en dan weer een Johannes
ben. Soms is het leven zwaar. Ik kom maar traag vooruit. Ik sleep van
alles met me mee. Mijn karakter, mijn geaardheid, mijn gebreken, mijn
vooroordelen en sympathieën, mijn gewoonten en bezittingen,
mijn
tegenzin en vastgeroeste verlangens, mijn hang naar het oude en angst
voor het nieuwe, het andere. Ik ben soms een en al zwaarlijvigheid en
ga door de wereld op een sukkeldrafje. Als ik al vooruitkom is dat met
een gezapige snelheid.
Maar er steekt ook iemand anders in ons. Dat is de mens met heerlijke
dromen en blijmoedige verlangens. Dat is de lichtvoetige mens, die in
ons schuil gaat. De mens, waar muziek in zit. De mens, die gelooft in
toekomst, die de schone dingen van elke dag ontwaart en die bij de
donkere kanten van ons bestaan altijd wel een lichtpunt blijft zien.
Het is de mens in ons, die alles aangrijpt wat de zin van het leven
verdiept en de zinvolheid van het bestaan verheldert. Het is de mens,
die zoekt naar transparantie, onbedreigd en bevrijdend samenzijn met
anderen. Ja: er zijn er twee in ons en die gaan – zoals het
verhaal zegt - tezamen. Toch loopt de een sneller dan de ander. Je kunt
niet tezamen lopen en tegelijkertijd sneller gaan dan de ander. Maar in
onszelf kan dat wel, sterker nog: het gebeurt ook.
Die lichtvoetige mens in ons, die prachtige vlinder, is altijd op weg
naar licht, ruimte en de afwezigheid van iedere vorm van bederf. Als
die mens de leiding heeft kun je – zelfs als je lichamelijk
gehandicapt bent en moeizaam vooruit komt – vliegen als een
vogel. Psalm 124 zegt het aldus: onze ziel als een vogel kwam vrij uit
de vogelaarstrik: de strik brak en wij: wij ontkwamen! Je moet je wel
afvragen: is dit niet te mooi voorgesteld? Ik denk het niet. Als
Johannes, de lichtvoetige, bij het graf aankomt, ziet hij in het graf
maar gaat er niet binnen. Maar wat is een ziel zonder lichaam? Wat is
een droom, een visioen zonder de mogelijkheid werkelijkheid te worden?
Daarom wacht Johannes op Petrus. Ons zware ik kunnen we niet missen.
Het is de werkelijkheid van elke dag. Petrus, mijn vlees en bloed van
deze dag, buigt zich in het graf en beschouwt wat daar te zien is. Hij
moet erover nadenken. De windsels, die tot driemaal toe worden genoemd,
liggen keurig opgerold op één plaats. De
hoofddoek ligt
aan de andere kant. Er is dus sprake van zorg. Zoals een huisvrouw het
linnengoed keurig opvouwt en in de kast legt. De windsels onthullen
geen lichaam dat aan de verrotting is prijs gegeven. Dit graf is een
herinnering, geen verblijfplaats. Het is de herinnering aan een
sprekende en doende God, wiens woord is mens geworden, die onder ons
heeft gewoond. Het begint in ons te dagen, het licht wordt sterker.
Onze droom, ja ons diepste verlangen naar leven, dat we ons nauwelijks
bewust zijn, breekt door. Dan gaan wij binnen. We zien en vertrouwen.
Petrus en Johannes komen samen. Wie ik was en wie ik moet worden zijn
verenigd. Johannes zegt het aldus: toen kwamen de leerlingen tot
zichzelven.
|
2e zondag van Pasen: Handelingen
5,12-16; Johannes 20,19-31
|
11
april 2010, Antoon Boks OP |
Wat
denkt u
eigenlijk van die Thomas; is er een groot
verschil tussen hem en ons? We leven in een tijd waarin veel mensen
sceptisch zijn en niemand vertrouwen. Hoeveel vertrouwen hebben we in
politici? En dan nog al die schandalen in de Kerk; heel wat mensen
hebben steeds minder vertrouwen in leiders, die geen leiding geven en
dat geldt zowel voor politieke als kerkelijke leiders.
Het evangelie vertelt ons dat Thomas “tweeling”
werd genoemd. Hij heeft de verrezen Christus gezien en gelooft in Hem.
Wij hebben Jezus niet gezien en toch geloven we. Maar laten we eerlijk
zijn: wie twijfelt er niet zo nu en dan? Wie vraagt zich zo nu en dan
niet af of het allemaal niet een droom is geweest? Is onze hoop op
eeuwig leven een soort kalmeringsmiddel? Is ons leven van offers en
pogingen om ander mensen te dienen, vooral om de laatste te zijn in
Jezus’ naam, een verlies van energie en een weglopen van
activiteiten, die meer baat kunnen leveren?
Hoe vaak zijn we als het ware geen tweelingzus of tweelingbroer van de
twijfelende Thomas? We kunnen ook heel rustig zeggen: "Ik zal het
geloven als ik het zie." Jezus brengt ons op andere gedachten, als hij
die zaligspreking gebruikt: "Gelukkig zij die zonder gezien te hebben
toch tot geloof komen." Dat zijn wij! Zelfs het lezen van het verhaal
over de verschijning van Jezus aan Thomas, hun praten met elkaar en de
uitnodiging van Jezus om Hem aan te raken bewijst nog niet zijn
verrijzenis. Ik hoef het niet te herhalen: ieder van ons weet dat de
Evangelies geen documenten zijn die zonder meer in de geschiedenisles
gebruikt kunnen worden. Mensen hebben getuigd van hun geloof, het zijn
getuigenissen van het geloof van de eerste Christenen. Het is niet zo,
dat we niet zien en daarom geloven; het is net anders om: we geloven en
zien daarom de verrezen Christus.
Als we dan toch op zoek gaan naar een bewijs van de verrijzenis, dan
mogen we denken aan de hele grote verandering, die plaats vond in de
geschiedenis van de gemeenschap van de volgelingen van Jezus. Toen
Jezus gevangen genomen, ge- marteld en gedood werd, bleven zijn
volgelingen achter als een onge- organiseerde groep die zich het liefst
schuil hield. Wat eens een beginnende gemeenschap was, bijeengehouden
door de lijm van Jezus’ aanwezigheid, werd na zijn dood een
bange groep achter gesloten deuren.
Toen Jezus aan hen verscheen had die gedesoriënteerde troep
weer iets om naar uit te kijken, en was die weer sterk en overtuigd dat
Jezus leefde te midden van hen. De eerste lezing van vandaag is een
prachtig voorbeeld van de veranderingen die plaats vonden. Petrus
verloochende Jezus drie keer en loopt nu openlijk door de straten van
Jeruzalem en maakt mensen beter. Wat een goede getuige moet hij geweest
zijn. Is dit dezelfde Petrus die we eerder in het Evangelie
tegenkwamen? Ja en nee. De ervaring van de verrezen Christus en de
geestelijke kracht die Hij de opgesloten leerlingen inboezemde, had die
enorme verandering tot stand gebracht. We zouden kunnen
zeggen, dat ze
herboren Christenen
|
(voordat
die term gebruikt werd) waren. Niets kan
ze nu weghouden van de zending die Jezus aan hen gaf om die in zijn
naam te verkondigen over de hele wereld.
Ze wisten dat ze
moesten preken, overdragen en een paar hebben alles wat ze hadden
gezien en wat er gebeurde en zou gaan gebeuren ook op schrift gesteld.
De leerlingen van Jezus brachten een boodschap van hoop. Ze vertelden,
dat zelfs als het nu niet liep zoals ze gedacht hadden, dat het kwade
zou worden overwonnen en dat God zou overwinnen. Als we daarin geloven,
dan zeggen we niet, dat we geen fouten maken, maar dan zeggen we dat we
van onze dwalingen terug kunnen komen.
De eerste Christenen liepen tegen heel wat problemen op binnen de
cultuur van die dagen, en laten we eerlijk zijn dat geldt ook voor ons.
Nu in onze Kerk het schandaal van priesters en religieuzen, die
kinderen misbruikten steeds duidelijker wordt tot in de bovenste lagen,
vragen we ons misschien af of we sterk genoeg staan om steeds meer
bewijzen van misbruikte onschuld die in een doofpot werden gestopt door
de hoogste kerkelijke leden te kunnen verdragen? We hebben kracht
nodig, als een garantie dat alles goed zal komen, want Jezus zal met
ons zijn in onze pijn en zorgen voor nieuw leven. Hopelijk zullen er
steeds weer predikers opstaan om ons in onze pijn en teleurstelling te
vertellen, dat God onder ons aanwezig blijft.
Als we in de Kerkgeschiedenis lezen wat er in het verleden fout is
gegaan in onze Kerk, dan weten we ook, dat “gewone”
gelovigen heel wat keren zware beproevingen hebben meegemaakt en er
onder geleden hebben. Maar de Kerk bestaat nog steeds. God heeft ons
niet verlaten, maar geeft ons steeds weer schatten van nieuw leven
doordat onder ons profeten op staan onder de leken en de religieuzen.
Heel wat hebben hun woorden en daden met de dood moeten bekopen, maar
wij zijn ook erfgenamen van hun moed en geloof.
In het verleden en het heden is er zoveel fout gegaan. Maar God is niet
alleen een God van het verleden, maar ook van het heden en van de
toekomst. Hopelijk zal de Verrezen Heer onze oren openen voor woorden
van nieuw leven. Hopelijk zullen wij ons gedragen als mensen met een
toekomst. Dat stelt ons in staat om te doen wat er gedaan moet worden
om de toekomst beter te maken dan ons heden, dat ook al zo goed is.
Laten we vandaag bidden om te weten te komen, wat onze rol kan zijn om
er voor te zorgen, dat de geloofsgemeenschap van Jezus Christus steeds
lijkt op wat hij voor ogen had.
Zoveel mensen, ook onder ons, nemen elke dag in Jezus’ naam
hun kruis op hun schouder. Ze geven van hun vrije tijd als
vrijwilligers in onze gemeenschap; ze gebruiken hun beroepskennis om
anderen te helpen en te beschermen; ze geven tijd en energie om te
zorgen voor zieken in hun omgeving; ze gaan maar door met het
aanvaarden van vervelende kinderen; helpen een verslaafde door het
genezingsproces; zo kan ik wel een half uur door gaan. Wie kan dat doen
en nog meer zonder te vertrouwen op de terugkeer van Jezus die begin en
einde is?"
|
3e
zondag van Pasen: Hand. 5,27b-32.40b-41; Johannes 21,1-19
|
18
april 2010, Theo Koster OP |
Het
verhaal dat we
hoorden lijkt later aan het evangelie
te zijn toegevoegd. In het twintigste hoofdstuk rondt Johannes zijn
evangelie af met woorden, waarin hij aangeeft waarom hij dit alles op
papier heeft gezet. En dan komt er nog een hoofdstuk, waarvan ik het
begin las. Mosterd na de maaltijd? Nee, eerder een toetje, speciaal
door Johannes geschreven met het oog op ons hier. Nadat Jezus is
gestorven en verrezen treedt hij eerst Maria, en later enkele keren
zijn leerlingen tegemoet, mensen die een sterke band met hem hadden
toen hij nog leefde. Dezelfde Jezus die wij niet gekend hebben laat
zich aan ons zien, weet Johannes; vandaar dit extra hoofdstuk. Jezus
laat zich aan ons zien op plaatsen, waar wij hem niet verwachten.
Waar
verwachten wij Jezus te zien? Als er één plaats
is waar christenen Jezus verwachten te zien, is dat in de kerk. Vele
rooms-katholieke christenen hebben het momenteel met die kerk wel
gehad. Zij haken af. Onverschilligheid en te druk met andere zaken
speelt een rol, maar ook woede en verdriet, teleurstelling en schaamte
om wat binnen die kerk gebeurd is en gebeurt en hoe leiders van deze
kerk hierop reageren. Zij verwachten geen goeds meer van deze kerk,
laat staan dat Jezus daar, in die kerk, zich aan hen zal laten zien. En
de kerk slaagt er nauwelijks of niet in nieuwe verwachtingen te wekken.
Ze moddert maar door in de nacht, maar de netten blijven leeg.
In de morgen staat er ineens iemand aan de kant die een beroep doet op
de kerk. Wellicht is het iemand die in het verleden is misbruikt binnen
de kerk die hem lief was, en nu het aandurft een beroep op haar te
doen. Het kan ook een homo zijn die hongert naar verbonden zijn,
communio, communie. Johannes maakt duidelijk dat Jezus zich aan ons
laat zien op plaatsen, waar we dit niet verwachten, in het leven van
alledag, waarin mensen elkaar nodig hebben en een beroep op elkaar
doen. Tegen hem die aan de kant staat zeggen Petrus en zijn
collega’s: Nee, we hebben je niets te bieden, we hebben ons
best gedaan maar niets gevangen. Dan geeft die mens daar aan de kant
hen een aanwijzing: gooi je net nog eens uit, maar nu rechts, dus aan
de verkeerde kant. Petrus en zijn collega’s doen het en we
hoorden het resultaat. Dan zegt de naamloze leerling van wie Jezus veel
hield: ‘Het is de Heer!’
Wij kennen die naamloze leerling, van wie Jezus veel hield. Het is de
kwetsbare mens in onze samenleving en kerk. Mensen die zichzelf niet
kunnen redden, hebben een helder oog voor degene,die hen zal redden,
voor Jezus wiens naam immers betekent: de Heer redt. Petrus, de
steenrots, heeft niet zo’n helder oog, maar hij is waakzaam,
iets wat je van een leider verwachten mag. Hij staat klaar en gaat
direct zijn Heer tegemoet. De andere leerlingen slepen het net met
vissen achter zich aan. Ze waren niet ver van de kust. Deze bijna
terloopse opmerking vertelt ons dat redding van mensen vlakbij gebeurt,
daar waar mensen doen wat voor de hand ligt.
|
Aan
land zien zij dat
al een houtskoolvuur is aangelegd, met brood en vis. Om de betekenis
hiervan goed te kunnen begrijpen hebben we de eerste lezing nodig. We
hoorden daar de apostelen tegen de hogepriester zeggen: “Men
moet God meer gehoorzamen dan de mensen.” Jezus heeft de
apostelen dit vele malen voorgehouden, en het kostte hen moeite dit te
geloven, want Jezus zei dit altijd in een situatie, waarin hun verstand
hun aangaf dat je nu net niet moest doen wat Jezus deed. Nu ze ervaren
hebben hoe het met Jezus is afgelopen… dat zijn manier van
leven hem op het kruis heeft gebracht… dat de God in wie hij
geloofde hem niet aan zijn lot heeft overgelaten, maar hem heeft
opgewekt… dat God dus anders is dan zij altijd gedacht
hebben… dat Jezus door zijn leven, lijden, dood en
verrijzenis, hen de ogen geopend heeft voor deze God… de
blokkade die er was tussen hen en deze liefhebbende God heeft
weggenomen, zodat zij zich nu ook verbonden voelen met deze
God… nu kunnen zij niet anders dan deze God hun diepste
vertrouwen, hun geloof schenken.
Men moet God meer gehoorzamen dan de mensen…. Deze God die
in Jezus zichtbaar werd kent jou beter dan jij jezelf; de Barmhartige
weet wat je nodig hebt, wat goed voor je is. Het vuurtje met brood en
vis laat zien, dat God het is die voorziet in wat we het hardst nodig
hebben. Betekent dit dat we met de armen over elkaar achterover kunnen
leunen? Nee, we hebben niet voor niets gevist. Ieder mens die wij aan
boord brengen is de moeite waard en telt mee. Jezus doet er een beroep
op en Simon Petrus is weer de eerste die het net aan land sleept.
Ofschoon het boordevol zit, voor iedere mens is er plaats, scheurt het
net niet. We krijgen hier een ander beeld van kerk dan we de afgelopen
tijd gewend zijn.
Dat dit net hier een beeld is voor de kerk maakt het vervolg duidelijk.
Jezus is daar niet meer iemand die aan de kant stond, maar wordt
gastheer. ‘Komt ontbijten’ zegt hij, en dan neemt
hij het brood en geeft het hun en zo ook de vis. Maaltijd houden met de
Heer is hem de vis aanreiken die wij hebben gevangen, mensen die wij
hebben gered uit de dagelijkse zee van moeilijkheden, én van
Hem te eten krijgen, m.a.w. kracht ontvangen om dit te blijven doen.
Jezus laat zich zien op plaatsen waar wij hem niet verwachten. In ons
leven van alledag, waarin het dikwijls zwaar ploeteren en aanmodderen
is, laat hij zich zien in de hand die ons wordt toegestoken, in de
troost en hulp die wij te bieden hebben, in de aandacht die we elkaar
geven. Van paus en bisschoppen mogen wij verwachten dat zij waakzaam
zijn, zoals Petrus direct in actie komen als de Heer zich laat zien.
Doen zij dit niet dan is dit rampzalig, zoals we momenteel ervaren.
Hangt ons heil hiervan af? Nee, zij zijn net als wij maar een onderdeel
van de kerk, mystiek lichaam van Christus. Deze kerk hebben we als
christenen nodig als de plaats, waar Jezus zelf ons te eten geeft en
bemoedigt om niet bij de pakken neer te zitten.
|
4e
zondag van Pasen: Apocalyps 7,9.14b-17;Johannes 10,27-30
|
25
april 2010, Anxré Lascaris OP |
Geboren
in een stad,
in Amsterdam, heb ik een romantisch beeld van herder zijn meegekregen.
Lopen over een zonovergoten heideveld, met een stoet schapen achter je
aan die naar je stem luisteren. Zo nu en dan gooi je een stukje aarde
naar een beest dat wat eigenzinnig is. Een hondje zet afgedwaalde
schapen weer op het rechte spoor. En wanneer je wat moe wordt, is daar
altijd wel een heuveltje of helling waartegen het goed rusten is.
Kortom, ik ben mijn roeping mis gelopen.
De werkelijkheid moet zeker in het wat woestijnachtige land waar Jezus
rondtrok heel wat rauwer zijn geweest. David vertelt koning Saul dat
toen hij herder was, soms een leeuw of een beer een schaap greep en dat
hij het dan uit de muil redde met niet meer dan een stok.
Israël was vanouds een herdersvolk, een nomadisch volk. Al
gauw werd de koning of rechter een ‘herder’
genoemd. Hij moest instaan voor het volk, het verdedigen, voorkomen dat
het opgeslokt werd door grotere naties. En vandaar werd God de herder
van Israël genoemd:
degene die het volk leidde, voor het volk opkwam en zorgde dat het niet
verdween. God heeft hart voor zijn schapen. Jezus eist die titel voor
zichzelf op. Hij is de goede herder. De schapen luisteren naar zijn
stem. Hij heeft een band met hen die over de grenzen van tijd en plaats
heen gaat. Hij noemt dit eeuwig leven. En omdat God en hij gericht
staan op hetzelfde, het heil van de mens, zijn ze
één.
Wat betekent het dat de schapen naar zijn stem luisteren? Dat ze daarin
de oproep verstaan ook zelf als herders op te treden, goede herders
voor elkaar te zijn. Iedere christen wordt geroepen om op een of andere
manier herder te zijn.
Waartoe leidt het goede herdersschap? Dat ontelbaar vele mensen bevrijd
worden uit de verdrukking, uit innerlijke druk en uit die van buiten.
Mensen die het kwaad van zichzelf af hebben gewassen door zich te laten
bezielen door de geest van Jezus of met een beeld van de Apocalyps, hun
kleren wit hebben gewassen in het bloed van het lam. Dat lam is de
herder, die namelijk liever zijn leven gaf voor zijn schapen dan zijn
schapen te laten wegroven. En zijn schapen zijn herders geworden en
zoals de herder Jezus hebben zij hun leven gegeven voor elkaar.
God zal zijn
tent
over hen spreiden: God wil bij hen wonen en zij wonen
bij God.
Zij zullen
geen
honger en dorst meer lijden: een oerwens van mensen
wordt vervuld. Voedsel en drank voor iedereen en voor allen.
Geen
zonnesteek of woestijngloed
zal hen treffen. Wij zouden misschien
eerder zeggen; geen watervloed zal je bedelven. Want we wonen in een
ander soort land.
|
Ontspannen
zijn, niet uitgebrand raken. Het lam, de
herder die zijn leven geeft, blijft onze herder en voert ons naar
bronnen van water zodat we ons niet hoeven af te vragen of er wel
genoeg water is.
En God zal de
tranen uit hun ogen wissen. Zoals een moeder de tranen
afveegt van haar kinderen en ze troost en omarmt, zo doet God met ons.
Over wie gaat dat alles? Het gaat over ons. We zijn nog onderweg met
onze Herder. Die herder wordt onder ons vertegenwoordigd door talrijke
herders van vlees en bloed. Zij bekleden de plaats van de goede herder.
Die herders onder ons zijn niet noodzakelijk de mensen die zich zo
noemen: pastores, pastoors, dominees, bisschoppen, kardinalen en
pausen. Zoals de keizer in het sprookje van Andersen kan blijken dat
zij op een beslissende moment geen kleren aan hebben. Gewone mannen en
vrouwen, kinderen soms, wijzen ons de weg, vaak door een terloopse
opmerking waar wij iets mee kunnen.## Wij kunnen zelf een van die
herders zijn. Als niemand in onze omgeving een herder wil zijn, dan is
er maar één mogelijkheid: we moeten kennelijk
zelf de weg
wijzen, herder zijn. Je kunt wel eindeloos op een ander wachten, soms
moet je zelf het initiatief nemen. Je weet misschien zelf niet waar je
heen moet gaan. Misschien is het niet zo belangrijk wat je doet. Je
slaat de richting in die volgens jou het beste is. De anderen volgen,
en zo worden angst en vrees overwonnen en blijkt elke richting de goede
te zijn.
Leiderschap ontstaat niet door een vaste groep kwaliteiten. In elke
tijd en situatie vraagt leiderschap andere kwaliteiten. Iedereen kan op
een gegeven moment voor een bepaalde tijd en op een bepaalde plaats
leider zijn. Ook leeftijd doet niet ter zake. Het enige dat telt is dat
wij goede herders zijn in de geest van Jezus. Een goede herder zijn
heeft niets te maken met de baas spelen. Deze week kwam ik vrouw tegen
die haar doodzieke moeder verzorgt, een man die probeert de situatie
van opgesloten mensen zonder papieren te verbeteren. En herderschap kan
bestaan in leiding geven: dat betekent de positieve gaven van anderen
ontdekken en helpen die tot bloei te brengen. De uiteindelijke norm van
een goed herder is dat hij bereid is een lam te worden en zijn leven te
geven. Jezus is de goede herder: hij roept ieder van ons op naar hem te
luisteren en een goede herder te worden zoals hij: een mens die zonder
geweld, als een lam, dient en leiding geeft.
|
5e
zondag van Pasen: Handelingen 14,21-27; Johannes 13,31-35
|
2
mei 2010, Henk Jongerius OP |
De
woorden van de
afscheidsrede waaruit wij vanmorgen
enkele regels hoorden, zijn meer dan 50 jaar na de dood van Jezus
op-geschreven en dan is het heel begrijpelijk dat daarin de situatie
van de jonge kerk in Klein Azië doorheen klinkt.
Misschien
gaat dat altijd wel zo: als wij ons nu woorden van onze ouders
herinneren, komt er al heel gauw de opmerking bij: zij zouden vandaag
dit of dat gezegd hebben. Zo zijn de woorden van Jezus ook voor ons
hier en nu een krachtige vertroosting. Immers de situatie van de jonge
kerk van Ephese rondom Johannes verschilt niet zoveel van die van ons.
Toen werd die groep mensen bedreigd, geminacht en vervolgd en gedurig
in haar bestaan op de proef ge-steld. Is het nu in onze kerk wel veel
anders?
Het aanzien van onze geloofsgemeenschap heeft in de laatste tijd veel
beschadigingen opgelopen door de hardnekkigheid en doofheid van haar
leiders voor de vragen van mensen, zij heeft bovendien aan respect
heeft ingeboet door de schandalen aangaande misbruik die naar buiten
zijn gekomen! En, alsof dat alles al niet erg genoeg is, maakt men
elkaar nu ook nog binnen de geloofsgemeenschap voor ketter uit!
In die situatie van onzekerheid, op de proef gesteld worden en elkaar
zwart maken klinkt het woord van Jezus dat als zijn testament beschouwd
mag worden ‘hebt elkander lief’. Dit wordt als een
nieuw gebod aangeduid, maar is het wel zo nieuw? Horen wij hier niet op
een nieuwe manier het oude gebod uit Leviticus klinken dat wij God
zullen beminnen met heel ons hart en al onze vermogens en onze naaste
die is als wij? Dit woord vormt letterlijk en figuurlijk het hart van
de
|
Wet
van Mozes. Daarin gaat het om een waarachtige
wederkerigheid en
gelijkwaardigheid van mensen die allemaal gekend en bemind willen
worden. Op basis daarvan zijn wij elkaars broeders en zusters en kan er
geen onderscheidzijn tussen Jood of Griek, heidenen en besnedenen.
Allen worden zij opgeroepen tot ‘afkeer van geweld en het
buigen
voor geld als god of welk bewind dan ook’. Liefde is geen
romantiek maar in de volstrekte zin van het woord recht doen aan
elkaar, in goede en kwade dagen. Wat maakt dit gebod dan toch nieuw?
Jezus zegt dat wij elkaar zó moeten liefhebben als hij ons
heeft
lief gehad en hij heeft ons bemind omdat hij zich bemind en gekend wist
door de Vader. Wie werkelijk liefheeft weet zich ten diepste verankerd
in de ziel en de bron van alle leven en durft zó goed te
zijn
als God. Liefhebben betekent dan elkaar tot leven wekken, doen opstaan
uit vernedering en angst, elkaars gezicht opdelven en zegenen, d.w.z.
uitspreken dat een ander goed is! Dan worden de woorden uit die oude
hymne van de jonge kerk waar: ‘waar vriendschap is en liefde,
daar is God’.
Mogen die woorden weerklank vinden in ons hart en een richtingwijzer
worden voor al ons spreken en doen. Dan zal er een andere kerk komen
die de wereld iets wezenlijks te zeggen heeft, zoals ook het geval was
bij de eerste christengemeente waarvan gezegd werd ‘zie hoe
zij
elkaar liefhebben’. Zo zal onder ons geboren worden:
‘een
nieuwe aarde in gerechtigheid
waar brood
en
liefde genoeg is voor allen.
Geliefden,
nooit
heeft iemand God gezien.
Wie naar de
liefde
leeft, zal in Hem wonen’.
|
6e zondag van Pasen: Handelingen
15,1-2+22-29; Johannes 14,23-29
|
9
mei 2010, Ernst Marijnissen OP |
De
afscheidswoorden
van Jezus hebben geklonken in bange
uren. De viering van het paasmaal met zijn leerlingen wordt
overschaduwd door zijn naderende ondergang. Daar staan wij niet zo gauw
bij stil. Als wíj Pasen vieren, luiden we de klokken en
zingen blijde liederen. Het eerste paasfeest van de kerk van Jezus
vindt echter plaats onder andere omstandigheden. Ze doen denken aan het
eerste paasfeest van Israël, toen het werd onderdrukt in
Egypte. Mitsraïm, land van benauwenis, noemt de Bijbel het.
Staande en haastig hebben zij het paaslam gegeten. De vijand was rond
hun huizen en alleen voor de Levende waren ze veilig. Zo vergaat het
ook de leerlingen in een bovenzaal, daar in Jerusalem. Natuurlijk
hebben zij traditiegetrouw gedacht aan de bevrijding uit het slavenhuis
Egype, onder de hoede van Mozes en het betrouwbare woord van God. Toch
heeft die avond meer weg van een galgemaal, want Jezus de nieuwe Mozes
is door de kerkelijke leiders al ter dood veroordeeld. In
Mitsraïm, het land van benauwenis, heeft het volk vertrouwd op
een levende Mozes, die bij zijn broeders en zusters bleef om met hen en
onder zijn hoede uit te trekken uit het slavenhuis. Maar Jezus is al zo
goed als dood. Dat heeft hij hun al eerder verteld: ik zal worden
veroordeeld, ik zal moeten lijden door mijn eigen mensen, ja, ik zal
worden gedood. Maar … op de derde dag zal ik worden
opgewekt.
Wij verkeren in andere omstandigheden. Wij hebben ons geloof
in Jezus, die verrezen is. Wij vertrouwen na zoveel eeuwen op onze
vaste overtuiging, dat deze mens echt uit de doden is opgewekt. De
mannen en vrouwen in de zaal van het Laatste Avondmaal weten echter nog
van niets. Ze krijgen juist te horen, dat Jezus wel uit hun midden gaat
vertrekken, maar dat hij een andere helper van Godswege -de Heilige
Geest- zal zenden. Zij horen een Jezus spreken, die in vele toonaarden
maar blíjf hameren op hun onderlinge liefde. Dan zullen zij
doen als Jezus, ja, zelfs meer dan hij zullen ze doen. Achteraf klinken
zulke woorden minder vreemd. Wij, de leerlingen uit latere tijden,
hebben kennis genomen van de velen, die in Jezus' voetspoor door het
leven zijn gegaan. Maar vóóraf klinken deze
woorden duister en zelfs bedreigend. Zíj horen maar
één ding: Ik ga weg, naar de Vader.
De leerlingen
van toen hebben gezucht. Ze hebben elkaar vluchtig aangekeken. Hoe
groot was hun vertrouwen in elkaar? Tot nu toe is Jezus hun middelpunt,
hun gids en vraagbaak. Als ze onderling ruzie maken, wijst Jezus hen
terecht. Maar als hij er niet meer is zijn ze op
elkáár aangewezen. Bovendien is de zaal van het
Laatste Avondmaal door vijanden omgeven en alleen voor de Levende zijn
zij veilig. Daarin lijken zij op het oude Israël in Egypte.
Maar zelfs als de Levende op hun hand is, bevindt Deze zich toch ver
weg, juist door Jezus' eigen woorden, dat hij naar de Vader terugkeert.
Dat klinkt eerder als een verwijdering dan als een toenadering. Waarom
sta ik eigenlijk wat lang stil bij de leerlingen van toen? Wel, hierom.
Er gebeuren in onze tijd zoveel vreemde dingen in kerk en samenleving,
dat de Levende verder weg lijkt dan ooit. De kerk, waarin velen van ons
zijn opgegroeid, is de laatste dertig jaar nogal veranderd. Velen
hebben aan de veranderingen meegewerkt, maar onder hen zijn er nu, die
schrikken van een verschijnsel, dat destijds niet kon worden voorzien.
Er is ongetwijfeld meer ruimte gekomen voor verschillende manieren van
kerk beleven en voor verschillende stijlen van denken en leven.
Tegelijkertijd zijn we ook meer versnipperd en lijken we dikwijls op
een kudde zonder herder. Daarom is het belangrijk ons te herinneren,
dat Jezus temidden van de eerste leerlingen goed heeft rondgezien. Hij
ziet de uiteenlopende emoties op hun gezicht, maar ook op die van
allen, die na hen zijn leerlingen zijn. Hij ziet die van u en mij en
van de mensen van morgen. Hij zegt: 'jullie hart moet niet geschokt
zijn en jullie moeten de moed niet verliezen'. Al die
mensen ziet Jezus aan: de vluggen en de tragen,
de conservatieven en
|
de
progressieven, de ouden en de jongen, de
onverschilligen en de twijfelaars, de moedigen, die het niet opgeven en
de wankelmoedigen, die het ergste vrezen. Jezus ziet ons aan en met hem
alle mannen en vrouwen, die zijn inzet en zijn ervaring in de
leerschool van het leven zijn gaan delen. Als een verkoelende bries
waaien hun woorden ons tegemoet: jullie hart moet niet geschokt zijn!
Jullie moeten de moed niet verliezen!
Deze kapel, waarin wij zo dikwijls samenkomen, gelijkt op die bovenzaal
in Jerusalem. Hier mogen we Jezus' onderricht vernemen en worden we
gericht op de Levende, die er voor ons zal zijn. Buiten dit huis zijn
er heel wat redenen om te zeggen: vijanden omgeven ons en waar is onze
God? Worden we nog gezien en wordt ons bidden nog gehoord? Hoe moet het
verder met de kerk, waar blijven de voorgangers en biedt het
kloosterleven nog perspectief? En dan laten we de schandalen nog maar
even terzijde.
Voor de leerlingen van Jezus geldt wat ook altijd heeft gegolden voor
Israël: God haalt ons weg uit de gevangenis van het verleden
en God is onze toekomst. Daarom hebben wíj een heden om in
te leven. Ik zeg het nog anders. Alleen God is in staat ons te redden
van het verleden en te behouden voor de toekomst. Het is niet makkelijk
en beslist niet vanzelfsprekend om je daaraan over te geven. We willen
zoveel, en zoveel tegelijk. We zijn soms bang en benauwd. We komen vaak
adem tekort om verder te gaan.
Dan zegt Jezus: Bemint mij en de Vader en wij zullen tot je komen. Dat
betekent: kies voor mij en voor de Levende: vertrouw op mij. Dan
spreekt Jezus niet enkel over zijn persoon, maar ook over wat hij ons
leert. En het kernpunt van zijn onderricht luidt: bemint elkaar! Dat
betekent dus: kies voor elkaar, vertrouw elkaar! Verketter de ander
niet met wie je van mening verschilt. Als wij elkaar vasthouden -en dat
belangrijker vinden dan onze eigen overtuigingen en onze
meningsverschillen- zal de Levende onze toekomst zijn. Zo heeft ook
Jezus zich aan God toevertrouwd. Daarom eindigt de lezing van deze
morgen met de woorden: sta op! Laten we van hier gaan! Dat is geen
uitnodiging om de bovenzaal te verlaten. Ze blijven er immers nog drie
hoofdstukken lang! Het is een uitnodiging om in beweging te blijven,
nieuwe mogelijkheden onder ogen te zien en tot je toe te laten. Het is
een uitnodiging het over een andere boeg te gooien, om open te staan
voor iets anders, iets onverwachts. De eerste lezing van deze dag is
daarvan een geweldig voorbeeld. In het begin van de kerk ontstond een
probleem, toen de christenen, die uit de Joden waren voortgekomen en
besneden waren, het vanzelfsprekend vonden dat de christenen uit de
heidenen ook werden besneden. Misschien worden we er koud nog warm van,
maar in die dagen ontstond er een geweldige discussie. De besnijdenis
was zó verweven met het leven van het Joodse volk
én met de verhalen en het onderricht van de Heilige Schrift,
dat men zich niet kon voorstellen dat de toetreding tot het verbond
zonder die besnijdenis mogelijk was. En heeft Jezus zelf niet gezegd,
dat hij wet en profeten niet kwam afschaffen maar tot vervulling
brengen?! Om het verzet van die tijd enigszins aan te voelen wijs ik u
op het verzet van onze kerkelijke hiërarchie tegen gehuwde
priesters en het toelaten van vrouwen tot het ambt.
“Onbespreekbaar” hebben de voorlaatste en de
huidige paus uitgeroepen. En de huidige top van de dominicanenorde
heeft geen goed woord over voor de brochure over kerk en ambt van de
Nederlandse dominicanen. Daarom is het besluit van Petrus en de zijnen
destijds om de christenen uit de heidenen niet te verplichten tot de
besnijdenis een prachtig voorbeeld van luisteren naar en het verstaan
van de tekenen van de tijd. Na veel praten over en weer en een vurig
gebed gooide de jonge kerk het over een andere boeg.
Daarom eindigt de lezing van het evangelie met de aanmoediging van
Jezus: staat op! Laten we van hier gaan! Sla een nieuwe weg in. Bevrijd
je van het verleden.
|
Hemelvaart:
Handelingen 1,1-11
|
13
mei 2010, Paul Minke OP |
Waar
gaat het om als
Lucas ons het verhaal van
Jezus’Hemelvaart vertelt? Gaat het om 't wonderlijk gebeuren
van het omhoogstijgen van Jezus? Of gaat onder dit verhaal een
boodschap schuil tot onze onderrichting? In het evangelie volgens
diezelfde Lucas vertelt deze, dat Jezus op Pasen zelf van hen heenging
en in de hemel werd opgenomen. Komt hij daarvan terug als hij later de
Handelingen van de Apostelen beschrijft? Het getal 40 doet denken aan
andere bijbelverhalen. 40 is een heilig getal. Na 40 jaar woestijnleven
mocht Israel het beloofde land binnentrekken, zo mocht Jezus 40 dagen
na zijn Verrijzenis binnengaan in Zijn Heerlijkheid. Na 40 dagen gevast
te hebben begon Jezus aan zijn zending in Israel, zo, na 40 dagen
alvorens ten aanschouwen van hen omhooggeheven te worden ontvangen de
apostelen de zending van Jezus om zijn getuigen te zijn in Jeruzalem,
in geheel Judea en Samaria en tot het einde der aarde. Die zending tot
getuigen krijgt in de Handelingen een extra accent door de be-lofte van
Jezus dat zij gedoopt zullen worden met de Heilige Geest, een kracht
die zij van de heilige Geest, die over hen komt, ontvangen, zoals Jezus
zelf die ontvangen heeft bij zijn doop in de Jordaan. En nog door een
ander detail. Toen zij bij de hemelvaart Jezus nastaarden, kregen zij
van twee mannen in witte gewaden te horen: “Mannen van
Galilea, wat staat ge naar de hemel te kijken?”
“Deze Jezus zal wederkeren als gij Hem naar de hemel hebt
zien gaan”. M.a.w.: Nu is het de tijd te doen waartoe hij
jullie heeft opgeroepen: getuigen zijn.
Tot dan toe waren ze eigenlijk niet meer dan toeschouwers van het
optre-den van Jezus, soms begrijpend, soms ook niet, soms verwonderd,
soms onzeker en bang, dan weer zelfverzekerd en enthousiast.
Nú worden ze van slechts toeschouwers en bewonderaars,
geëngageerde deelnemers en geïnspireerde medespelers,
bondgenoten van de Heer en daarmee tot ware getuigen . Ze zijn niet
meer enkel getuigen in de zin van passieve toeschouwer, maar vooral
worden ze getuigen in de tweede betekenis van het woord: verkondigers.
Ze zijn nu betrokkenen, geraakt door het optreden en 't woord van Jezus
en leggen vanuit hun betrokkenheid en verbon-denheid getuigenis af van
wat Jezus na aan het hart ligt: een rijk van vrede en gerechtigheid. Ze
getuigen van Jezus' leven en werken in Zijn Geest, met hart
|
en
ziel.
Zij leggen voor ons open, niet alleen door hun woorden vol geloof maar
ook met hun leven: de liefde van God, in Jezus verschenen.
Om zo met alle krachten en volle inzet Jezus' getuigen te zijn, belooft
Je-zus hen zijn Geest als de inspirerende kracht in hun leven. De
inlossing ervan is een ander verhaal. Het Pinksterverhaal. Nu horen ze
waartoe ze geroepen zijn: getuige zijn van hun Heer , voortgaan op de
weg die Jezus heeft uitgezet, moedig en vastberaden. Zij hebben niet
langer naar de he-mel te staren. Er is werk te doen.
Het getuigenis van de apostelen draagt ver, de eeuwen door. Hun
opvol-gers zetten het werk van de verkondiging voort. Dank zij hen
hebben wij van Jezus mogen horen en volgen wij hem Ook wij zijn
geroepen om als geëngageerde gelovigen en bondgenoten, van
Jezus te laten horen en te laten zien wat Hem voor ogen stond. Ook wij
zijn daartoe met Gods Geest gevormd en met kracht gezegend.
Hemelvaart nodigt ons uit even stil te staan bij het feit, dat God ons
de blijde boodschap in onze handen heeft gelegd. Getuigen is:
gemeenschap stichten, een thuis scheppen voor hen, die het alleen niet
meer redden, hen geborgenheid en vrede bieden, een perspectief, een
hoop, die uitnodigt tot geloof in Jezus Christus. Getuigen is: stem
geven aan de stemlozen, de ongetelden hier en elders vorm geven aan een
wereld omgekeerd, vol menselijkheid en warmte. Als er ooit een wereld
is die zo'n bevrijdend getuigenis nodig heeft, dan is het wel onze
wereld, die steeds meer mensen gaan ervaren als onherbergzaam, als een
onveilig thuis, een onleefbare wereld. Ook voor ons is nastaren naar
wat eens was niet de juiste weg om van Jezus te getuigen in onze wereld
vol onrust en twijfel. Ook voor ons geldt dat we de wereld niet dichter
tot God brengen, wanneer wij slechts passieve toeschouwers of
luisteraars zijn of blijven.
Het feest van vandaag maakt ons tot mensen van de aarde. De aarde met
al zijn onrecht, hardheid, onvrede, verdriet en pijn. Maar niet zonder
per-spectief. Daar is de belofte van Jezus’wederkeer. Ons
wacht voltooiing van Godswege, waarin deze ook zal bestaan. Evenmin
zijn wij verweesd achtergelaten. De Geest draagt ons. Het is ons
gegeven te doen wat God van ons verwacht, dankzij de Geest. Moge die
Geest ons blijvend inspire-ren. Amen.
|
7e zondag van Pasen: Handelingen
7,55-60; Johannes 17,20-26
|
16
mei 2010, Antoon Boks OP |
Niet
iedere dag is
precies hetzelfde, ook niet iedere zondag is precies hetzelfde.
Vorige week vierden we moederdag en deze week is het de zondag tussen
Hemelvaart en Pinksteren. Maar er zijn zaken die altijd belangrijk
blijven; zo vertelde ik vroeger – op Moederdag - toen ik in
een parochie werkte dat als iedereen maar één dag
per jaar aan zijn moeder denkt dat het helemaal niet goed gaat met die
moeder en ook niet met die dochter of zoon. Iedere dag moeten moeders
aandacht hebben, net zo goed als vaders en kinderen.
Het is niet langer hemelvaartsdag en we hoeven ook niet te blijven
kijken naar de hemel zelfs al hebben we de blijde boodschap gekregen
dat Jezus op dezelfde manier terug zal komen, als zijn leerlingen Hem
hadden zien vertrekken.
Die twee vreemde mensen aanwezig bij de hemelvaart, lieten
doorschemeren dat wat Jezus zijn discipelen had beloofd, nl. dat de
Geest zou komen om te voltooien wat Jezus begonnen was, vanaf dat
tijdsstip in werking werd gezet. De Apostelen op wie de Heilige Geest
neer zou dalen hadden de opdracht gekregen om het Evangelie te blijven
verkondigen totdat Hij terugkeerde. Ze spraken ook over de terugkeer
aan het einde van de tijd, wanneer Jezus alles tot voltooiing zou komen
brengen.
Het goede nieuws dat die twee met de bij elkaar gekomen leerlingen
bespraken is ook voor ons bedoeld. Jezus beloofde ons de Heilige Geest
te zenden:dus hulp is onderweg. Zonder de komst van die Geest, kunnen
wij wel naar huis gaan en vergeten, hoe we christenen moeten zijn in
een wereld boordevol problemen! Zonder de Geest kunnen we wel blijven
proberen om de woorden van Jezus om te zetten in een of andere
leefstijl, maar dat zou doods, ritualistisch en leeg zijn!
Maar gelukkig hoeven wij niet tot volgende week te wachten voordat de
belofte van de Jezus werkelijkheid wordt. Gisteren en vandaag is de
Heilige Geest al bij ons; Jezus deed al wat Hij beloofde. Maar we
hebben deze zondag wel de kans om mee te voelen wat het betekent, dat
we soms moeten wachten en weten, dat ons leven volmaakter moet en kan
worden. Zelfs met de Geest is er tussen de Hemelvaart van Jezus en zijn
toekomstige terugkeer nog zoveel te doen in ons persoonlijk leven, in
de kerk en in de wereld.
Wij zijn wachtende mensen. Daar worden we deze week aan herinnerd.
Terwijl wij wachten bidden wij: “Uw rijk
kome…” Wij willen meehelpen om het koninkrijk van
liefde, eenheid en rechtvaardigheid dat Jezus afkondigde werkelijkheid
te maken.
Jezus sprak de woorden, die we vandaag hoorden in de nacht voor hij
stierf. Die waren niet alleen gericht tot de mensen aan zijn tafel,
maar ook tot ons die in hem geloven omdat anderen preekten en
Jezus’ woorden aan ons doorgaven. Dat begon al in de
handelingen. De apostelen durfden het aan om de wereld in te gaan om te
prediken. Wij hebben hun woorden gehoord en met de leerlingen voor ons
hebben wij ervaring uit de eerste hand hoe het is om te leven met de
Geest. Die Geest geeft ons de mogelijkheid om de liefde die Jezus ons
toonde na te leven.##
Wij zullen de laatste woorden die Jezus en Stefanus gebruikten om te
bidden voor de mensen die hen doodden niet herhalen, maar hopelijk
zullen we door de Geest van Jezus wel kunnen bidden: “Heer
Jezus ontvang mijn geest”.
|
Die
dag kan nog ver weg
zijn. Wij leven in de
tussentijd; we wachten op de voltooiing van alle dingen in Jezus. Wij
horen ook de vraag van die twee mensen bij de Hemelvaart:
“Waarom staan jullie naar de hemel te kijken?”
Terwijl wij wachten op de terugkeer van Jezus hebben wij veel te doen.
Wij moeten ons dagelijks leven laten leiden door de woorden van Jezus
aan zijn verzamelde leerlingen om te werken aan de eenheid als vrucht
van onze liefdevolle aanwezigheid in de wereld. Wij hebben de beloofde
Geest en mogen zo naar andere mensen toegaan met vriendelijkheid en
liefde voor mensen van alle godsdiensten en tradities
In de tijd dat Jezus nog niet is teruggekeerd kunnen we zorgen dat
alles wat nog ontbreekt aan de belofte van Jezus werkelijkheid wordt.
Door de kracht van de Heilige Geest kunnen we vergeven, kan ons leven
de liefde van Jezus zichtbaar maken. Door de Geest leren wij om iedere
dag mensen te vertrouwen en ons leven steeds meer over te geven aan
God. Wij leven elke dag als kinderen van God doordat we zorgen voor
andere mensen en aan hen onze liefde zichtbaar maken. In al onze
woorden en werken bidden wij dat Jezus thuis, op het werk en in ons
hele leven ons helpt om goed te doen zoals Hij het deed. Wij bidden,
dat Hij in ons leven blijft, want we hebben zijn Geest nodig om als
zijn leerlingen door te gaan met onze hoop en inspanningen in onze
wereld.
Jezus liet door zijn leven de liefde van God voor ons zien. Zijn gebed
wijst op de wens dat Hij en de Vader binnen de gemeenschap van
gelovigen zullen blijven en dat wij door onze liefde die aanwezigheid
zichtbaar maken voor anderen. Als wij die goddelijke liefde in ons
midden laten zien dan zal onze liefde anderen er ook toe brengen om
elkaar lief te hebben. Als Kerk moeten wij de liefde die wij in
Christus hebben leren kennen uitstralen.
Jezus bidt dat wij ook de eenheid tussen Hem en de Vader zullen
verwerkelijken. Dat is een uitdaging voor ons. Zolang we nog niet zover
zijn, worden wij aangemoedigd om naar hem te luisteren, want Hij heeft,
als dat al nodig zou zijn, onze naam aan God bekend gemaakt. Jezus wil
God aan ons openbaren. God leren kennen houdt nooit op; Jezus blijft
God aan ons openbaren en zijn verlangen naar eenheid.
Als we naar voren komen om deel te nemen aan het Lichaam en Bloed van
Jezus, kunnen we onze ogen niet sluiten voor het feit, dat we nog beter
onze eenheid werkelijkheid kunnen maken. Tussen de mensen die zeggen
lid te zijn van de Kerk zijn soms grotere verschillen dan tussen de
verschillende Kerken! Laten we vandaag weer een keer met Jezus bidden
dat de eenheid die Hij met de Vader heeft steeds meer werkelijkheid
wordt onder alle gelovigen.
Een paar dagen geleden hoorde ik iemand zeggen, dat het huidige
misbruikschandaal in onze Kerk een grotere crisis is dan al wat wij de
laatste twee honderd jaar hebben gehad. Ik weet het niet. De Geest die
Jezus beloofde moet blijven komen net zoals op het eerste
Pinksterfeest, met een harde wind en vurige tongen, omdat wij nog
steeds de adem van de Geest nodig hebben om te genezen en wijs te
worden. Wij hebben de Geest ook nodig om een nieuw vuur in ons aan te
steken zodat wij al onze aandacht kunnen geven aan de opdracht van
Jezus toen Hij wegging: wij moeten in woord en daad het Goede Nieuws
verkondigen.
|
Pinksteren:
Handelingen 2,1-11; Johannes 20,1923
|
23
mei 2010, André Lascaris OP |
De
hevige wind die
het huis vervult, doet me denken aan
de berichten over orkanen in het Caribische gebied en de Verenigde
Staten. Opeens ontstaat er ergens het begin van een orkaan. Die wint
aan kracht, soms verliest die weer aan kracht, maakt plotseling een
draai, en verwoest alles op zijn weg wat niet stevig en op rotsgrond
gebouwd is. Zo is het ook met de adem, de wind, de geestkracht die van
God komt – adem, wind, geest is allemaal hetzelfde woord. Met
zijn adem doet God de eerste mens opstaan tot een levend tegenover die
hij vervolgens tot man en vrouw maakt. Die stormwind lijkt te
verzwakken, maar dan komt de zondvloed en Noach die de duiven uitstuurt
op zoek naar groene grond. De geest wekt Abraham op, en richt het volk
Israël op, dat soms lijkt ten onder te gaan, maar weer steeds
opstaat. Dan intensiveert de adem, de wind zich in Jezus en vervolgens
vult die het huis met de eerste leerlingen, met de broeders van Jezus,
die aanvankelijk vijandig stonden tegenover Jezus, en zijn moeder.
Die hevige wind heeft net zoals de orkanen een naam. Geen jongens- of
meisjesnaam, maar namen als liefde, ik zal er zijn, God, bemin je
naaste, heb de vreemdeling lief, - die laatste tekst komt nog vaker
voor dan ‘bemin je naaste’- Jezus Christus, kerk,
vergeving, geestkracht.
Heel het huis raakt vol van Gods adem. Als een vuur dat om zich heen
grijpt, worden allen daarin gedoopt. De bewoners gaan in talen spreken
– ze brengen onverstaanbare klanken uit. Ze zijn het nuchtere
denken voorbij. En op een of andere manier horen de joden waar ze ook
geboren zijn, dat de bewoners van het huis
‘Bijbels’ praten. Het zijn nota bene
Gallileeërs, in hun ogen eigenlijk meer heidenen zijn dan
joden. Maar nu horen ze hun eigen Bijbels geloof verkondigen door die
heidense mensen. Het is een verwarrend gebeuren. Een heftig gebeuren.
Door de wind en het vuur wordt alles weggenomen wat zich tegen God
stelt: eigendunk, rivaliteit, het beschuldigen van anderen, het geen
oog hebben voor de vreemdeling.
En dat op Pinksteren, oorspronkelijk een oogstfeest, waarop ook gevierd
wordt dat de Thora, de wegwijzer, de wet, aan de joden werd geschonken
vanuit de berg Sinaï. Pinksteren wordt zo de geboortedag van
het christendom. Het is ondanks de heftigheid een vrolijk gebeuren.
Maar is die adem,
geestkracht, wind er nog steeds? We kunnen het gevoel
hebben dat we midden tussen allerlei afbraakprocessen zijn. De kerk
brokkelt af
|
en
wat ervan overblijft lijkt verstard, zielloos, ademloos,
versteend. Onze Nederlandse en Europese samenleving lijkt versleten en
verouderd. En misschien nemen we ook bij onszelf de veroudering waar,
niet alleen
lichamelijk, maar ook dat we ons moe voelen – een gevoel dat
we dit al eerder hebben meegemaakt en dat alle pogingen tot vernieuwing
op niets zijn uitgelopen. Het besef dat we de toekomst niet in handen
hebben.
Maar de eerste jaren van het christendom waren ook niet zo florissant.
Het verhaal in Handelingen klinkt wat verward. En er was veel
verwarring in de jonge kerk. De eerste christenen hadden veel
conflicten en worstelden met vele vragen. Waar bleef het rijk van God,
de tijd dat God zou regeren dat door Jezus was beloofd? Kon je christen
zijn zonder tegelijk jood te zijn? Hoe moest je omgaan met bezit; kon
je dat wel voor jezelf houden? Wat was het belang van die tongentaal?
Ging het daarom of veel meer om dienstbaar te zijn elke dag weer? Wat
betekende de fundamentele gelijkheid van vrouwen en mannen? Het aantal
christenen was gering- zelfs in grote steden konden ze samenkomen in
een behoorlijk groot woonhuis. Zo weinig waren er.
Ik vertrouw dat Gods geestkracht ook nu door de wereld trekt..
Misschien wel in en door mensen van wie wij het niet verwachten, zoals
de Judeeërs in het verhaal niet verwachten dat die halve en
hele heidenen uit Galilea de Bijbelse taal kennen. Misschien is die
geestkracht minder hoorbaar en is ze meer gaan worden als het suizen
van de wind, die vooral te vinden is in het midden van het gewone
leven, waar mensen elkaar verdragen en de kracht hebben elkaar te
aanvaarden, het vreemde in de ander te verwelkomen, te vergeven.
We hebben de toekomst niet in de hand. We hebben ons leven niet in onze
hand. Maar we kunnen hopen en dit betekent proberen metterdaad de
deuren en ramen van ons huis openstellen, zodat Gods adem, Gods wind
vrij spel krijgt en alles in ons wegneemt wat obstakels oproept.
Maken we ruimte in onszelf voor de adem van God zodat we nieuw geboren
worden. Laten we maar gaan zingen. ‘Dat wij volstromen met
levensadem.’ Zingen staat nog het dichts bij het spreken in
talen. En bidden we dat alle verstarring in ons zal wegwaaien en
verbranden, zodat we voluit leven, ‘eindelijk
geboren’.
|
2e
Pinksterdag: Johannes3,1-21
|
24
mei, Theo Koster OP |
Nicodemus
was een
man die wat te zeggen had; hij behoorde tot de leidende Joodse kringen,
en gaat namens die kringen naar Jezus. Dit horen we in de woorden: wij
weten dat u een leraar bent die van God gekomen is. Dit weten is
gebaseerd op de tekenen die Jezus verricht heeft. Menigeen zou zich
gevleid voelen wanneer hij zo zou worden aangesproken; Jezus was immers
geen geleerde, noch een belangrijk functionaris, maar een amateur.
Jezus laat zijn woorden voor wat zij waard zijn en komt direct tot de
kern van de zaak: God. God zien, iets van God ervaren kan enkel degene
die opnieuw geboren wordt. Nicodemus begrijpt hier niets van. Hij
redeneert zoals ook wij zijn geneigd te doen: op basis van horen, zien,
vergelijken, denken kom je verder in je leven, hogerop. Deze
terminologie laat al horen, dat we geneigd zijn de weg naar God ook tot
iet te maken wat je kunt of moet verdienen. Jezus heeft niets met
zo’n prestatiegod en sluit deze weg af door te herhalen:
alleen die geboren wordt uit water en geest is in staat Gods koninkrijk
binnen te gaan. Geboren worden is niet iets wat je zelf doet; het
overkomt je. Waar het om gaat is: sta jij, sta ik open voor dit
gebeuren. Water en geest brengen ons bij het begin van alles, het
eerste vers in Genesis, waar de geest of adem van God over de wateren
zweefde. God heeft bij de schepping de mens gemaakt naar zijn beeld en
gelijkenis. Dit is geen historisch feit waarover wij kunnen beschikken.
God is nog steeds bezig zijn adem in onze neus te blazen, en snakt
zoals de reddingsbrigadier die kunstmatige beademing toepast op een
drenkeling, snakt naar een signaal, dat de drenkeling zelf gaat ademen.
Nicodemus verkeert nog in duisternis, zijn geloven is een plat geloven;
het baseert zich op tekenen. Het doet denken aan de bisschop van
Brugge. Deze was voor de mensen een goede bisschop; hij reed op de
fiets, je kon hem zomaar tegen komen, en hij was
geïnteresseerd in mensen. Totdat bleek dat hij in het verleden
zijn neefje heeft misbruik. Het geloof van Nicodemus doet ook denken
aan bisschop Eijk. Hij is voor Rome een goede bisschop, want degenen in
zijn bisdom die nog naar de kerk gaan zullen zich houden aan de
|
richtlijnen
die
Rome voorschrijft. Deze voorbeelden kunnen ieder van ons helpen om bij
zichzelf vast te stellen, of en hoe plat uw eigen geloof is. In een
geloof dat zich op feiten baseert is Jezus niet bekommerd; Jezus
verkondigt niet het ware geloof. Jezus wil vertrouwen in ons wakker
maken, zoals een kind in zijn moeder en vader gelooft, vertrouwt. Dit
vertrouwen is niet gebaseerd op feiten. Als ouders hun kind verwennen
gaat het echt niet sterker geloven in zijn ouders; en als ouders hun
kind tekort doet verdwijnt diens vertrouwen in zijn ouders niet.
Vertrouwen zit diep, zoals adem diep naar binnen gaat, en kan tegen een
stootje. Probeer het maar eens, te ademen via je neus. Dan merk je hoe
diep God ging, toen hij de mens via de neus tot leven wekte, zijn
levensadem inblies. Zoals een kind blindelings en onvoorwaardelijk
vertrouwt op zijn ouders, zo vertrouwt Jezus blindelings op God. Dit is
geen god die als een almacht oordeelt en veroordeelt, maar iemand die
vanaf het eerste begin tot op de dag van vandaag op zoek is naar
mensen, opdat ze niet verloren gaan maar eeuwig leven hebben. Soms
wordt gezegd dat God zich met de wereld verzoend heeft door zijn zoon
te offeren. Ik heb hiermee altijd moeite gehad, maar begin nu te
begrijpen wat hiermee wellicht bedoelt wordt. Jezus heeft de obstakels,
een ander woord voor zonde, die staan tussen mensen en God, denk aan
uitspraken als: ik red mezelf wel, of het geloof in god als een
supermacht die aan de touwtjes trekt, Jezus heeft deze obstakels
weggenomen en de weg vrijgemaakt voor de God die liefde is, die van
mensen houdt. Wie Jezus ziet ziet deze God. Opnieuw geboren worden is
zijn woorden in je groot laten worden, vertrouwen dat niet blijft
steken in denken en vergelijken maar omhoog kijkt; het hoeft niet te
weten omdat het liefheeft. Jezus deed inderdaad tekenen, maar hij
maakte hiervan geen prestaties, waarvoor hij zich op de borst klopte.
Ook Jezus bleef niet gespaard voor lijden en ellende. Hij gaf er zich
niet aan over, liet zijn hoofd niet hangen, omdat hij Gods adem in zich
voelde. Zo werd hij voor christenen een toetssteen voor waarachtig
geloven. Jezus was geen leer, geen instituut, maar een levend persoon.
Wie naar hem opziet wordt zelf een mens van vertrouwen, beeld van God.
Probeer het maar.
|
|