PREKEN VAN DE DOMINICAANSE GEMEENSCHAP TE HUISSEN: Paastijd 2012 (B)


Paasnacht: Marcus 16,1-8
7-8 april 2012, Ernst Marijnissen OP

Uit hun namen blijkt, dat alleen de vrouwen uit Galilea op weg zijn naar het graf. De andere vrouwen, die uit Juda, zijn gewoon verdwenen. Marcus begint zijn evangelie in Galilea en besluit het daar ook. Dat is belangrijk te weten, want Galilea was in die dagen een woeste landstreek vol politieke vluchtelingen, rovers en moordenaars, huurlingen, én verzetsstrijders tegen de Romeinse overheersing. Maar het was ook een weergave van een mengelmoes aan godsdienstige stromingen: Joden, Samaritanen, Romeinse proselieten, Grieks georiënteerde humanisten en andere levensbeschouwingen. Wat onze wereld in het groot laat zien tot op de dag van vandaag wordt weerspiegeld in het kleine Galilea. Het gaat bij Marcus niet om Juda of Jeruzalem. Het gaat om de redding van de wereld. De gang van de vrouwen naar het graf is niet gewoon of vanzelfsprekend, maar een speurtocht naar een nieuwe ervaring, een nieuw levensbesef, ja zelfs naar wat vreemd is en niet van deze tijd lijkt.
Nu kunnen wij de indruk hebben dat het evangelie na de dood en graflegging van Jezus gewoon verder vertelt wat er gebeurd is. Er is een nieuwe dag aangebroken, de zon gaat op, en omdat er op de sabbat niet gebalsemd mag worden, gaan de vrouwen dat op de eerste werkdag alsnog doen. En terwijl ze erheen lopen denken ze aan die grote grafsteen. Bij het graf aangekomen blijkt het leeg te zijn. Alleluja, zeggen we, de heer is verrezen! We luiden de klokken, vieren feest, zingen dat het een lust is en gaan vervolgens over tot de orde van de dag. Alles is immers goed afgelopen. Jezus heeft de dood overwonnen. Dat is een prettige gedachte voor hen, die dat wel willen geloven.
Maar zó helder is het niet, want dan hebben we van het evangelie een verslag gemaakt. Maar een verslag is iets anders dan een blijde boodschap, dan verkondiging en oproep tot een nieuwe manier van denken en leven.
Misschien is de heenweg naar het graf nog een gewoon verhaal. De vrouwen houden van hun gestorven Jezus, zij willen zijn begrafenis passend afronden en nog een wijle bij hem toeven. Wij kennen deze gevoelens en emoties maar al te goed. Maar direct bij aankomst slaat de vlam in de pan! De vrouwen slaan hun ogen op. Zij beginnen te zien, te doorschouwen. Zij gaan een andere wereld binnen. Het is een ‘open’ graf geworden, want de steen is weg. Het dode punt is verdwenen. En rechts van de plek, die toegang gaf tot de oude wereld, zien zij een jongeling zitten. Een nieuwe lente! Deze is gehuld in een blinkend wit kleed. Terugbladerend in het evangelie, lezen we dat bij de arrestatie van Jezus een jongeling aanwezig is, gekleed in fijn lijnwaad. Men wil hem vastgrijpen, maar hij ontkomt door zijn kleed achter te laten. Naakt vlucht hij weg, naakt zoals de naakte Jezus, van alles berooid, maar ook van alles verlost wat er niet toe doet. Als we Jezus willen volgen zullen we het kleed van de oude mens moeten achterlaten. Men neemt aan dat deze jonge man Marcus is, de evangelist. Hij doet geen verslag van Jezus’ leven en lijden. Hij verkondigt, dat God deelt in de nood en het lijden van kleine mensen, verscheurd, misleid, misbruikt, gevangen gehouden in de greep van onrecht en hebzucht. Deze jonge man, die geroepen is de boodschap van uittocht en bevrijding in onze zelfgenoegzame wereld te doen klinken, zit nu, nu de vrouwen zien, rechts van het graf, dat geen graf meer is. Hij zit aan de rechterkant, omdat hij geroepen is de behoeder van een nauwelijks te 

bedenken boodschap te zijn. Want de vrouwen, én als ook wij willen zien – wij met hen, staan niet te kijken naar een merkwaardig tableau, een spannende gebeurtenis of een sensationeel verschijnsel. We zijn niet verbaasd over dingen, waarvan je een boeiende fotoreportage kunt maken. We raken ontsteld door wat er wordt verkondigd. Daarom zit daar die jonge en vitale man, de evangelist, die getuigen moet, aan de rechterzijde van het graf.
En dan, dan verkondigt hij de nieuwe werkelijkheid. Hij zegt tegen ons: als jullie op zoek zijn naar Jezus van Nazaret, dan moet je hier niet zijn. Jezus van Nazaret is gestorven. Zoals hij eens in ons midden heeft geleefd:…dat is voorbij. Hij is niet hier! En als we willen zien én omdát we willen zien, worden we overvallen door een nieuwe werkelijkheid, want de boodschapper zegt: hij is opgewekt!
Zo’n boodschap is als een aardschok! Daarom spreekt Matteus in zijn evangelie over een aardbeving. Van onszelf uit hebben we niets gezien en niets gehoord. Dit gaat de grenzen van ons denken en bestaan gewoon te boven. Je kunt een kind in de moederschoot ook niet duidelijk maken wat daar buiten plaats vindt Het moet eerst geboren zijn om beweging en gaan, zien en kleuren, horen en geluiden te ervaren en leren te verstaan. Die nieuwe geboorte is Jezus in zijn opwekking overkomen. Omdat hij betrouwbaar is mogen we ook zijn getuige vertrouwen. Omdat hij in zijn aardse bestaan heeft gesproken en gehandeld, kunnen wij ook het evangelie van Marcus vertrouwen. Er bestaat een wereld, die groter en gaver is dan de moederschoot van ons bestaan in deze wereld.
Deze boodschap klinkt binnen de grenzen van onze kwetsbare en verdeelde samenleving. Daarom zegt de jongeling: gaat heen, zegt aan zijn leerlingen en aan Petrus dat hij u voorgaat naar Galilea; dáár zult ge hem zien, zoals hij u heeft gezegd!
Het vervolg krijgt nu betekenis. Wij horen dat de vrouwen naar buiten weten te komen en weg vluchten van het graf: want siddering en ontzetting heeft hen bevangen. Zij zeggen niemand iets, want zij zijn bevreesd! Als een kind net geboren is, schreeuwt en huilt het. Het is weggehaald uit een vertrouwde en duistere omgeving. Die geweldig grote en volkomen nieuwe, lichte ruimte, die het nu is binnen gegaan, is vreemd, niet zo maar te vatten, ja in eerste instantie misschien wel bedreigend ten opzichte van de kleine wereld, de baarmoeder, die het zojuist ongevraagd heeft verlaten. Marcus verhaalt deze ervaring kort en indringend. De vrouwen weten buiten te komen, dat wel, maar ze kunnen nog niet navertellen hoe. De moederschoot van de oude wereld – in de gestalte van een leeg graf – hebben ze achter zich gelaten, maar hoe? Welke mens herinnert zich zijn geboorte? Dus zeggen ze niemand iets. Siddering en ontzetting houdt hen nog gevangen. Ze zijn bevreesd.
In dit uur houden wij hier de paaswake. Ónze paaswake, want we zijn met velen. Zo moet dat ook zijn, want we hebben elkaar nodig, om met het geheim van een nieuw bestaan te leren omgaan. We moeten elkaar helpen, en aanmoedigen waakzaam te zijn en te blijven. De boodschap mag niet verdampen. In deze nacht maken we een nieuw begin en gaan met de vrouwen, met hun verwarring, vrees, maar ook hun blijde verwachtingen op weg. We hebben weer vertrouwen in de toekomst en we zingen: alleluja. De Heer is waarlijk opgestaan!

Pasen: Handelingen 10,34-43; Johannes 20,1-9
8 april 2012, Antoon Boks OP

Wat doen we als iemand is overleden? Na de aanvankelijke schok en de droefheid, na de avondwake en de begrafenis, na bloemen op de doodskist die langzaam in de grond is verdwenen gestrooid te hebben, na de maaltijd voor familie en naaste vrienden gaan we over tot het opruimen van een kamer of een huis: wij beslissen wat we van hun bezit zullen houden en wat wij met familie en naaste vrienden zullen delen; zoveel andere dingen worden weggegooid.
De tijd gaat daarna verder. Zo nu en dan komen wij oude foto’s tegen in een album of kijken we met een glimlach naar een foto op ons bureau. Wij doen ons best om door te gaan met ons leven, want wij verwachten niet dat we onze doden aan deze kant van het graf terug zullen zien.
Het evangelie van vandaag doet niets om de werkelijkheid van de dood te verdoezelen. Maria Magdalena reageert met diepe droefheid op de dood van Jezus. Haar herinneringen zijn nog vervuld van de tragische gebeurtenissen waarmee zijn dood gepaard ging. In alle vroegte gaat ze daarom naar Zijn graf. Het was voor haar nog veel te vroeg om haar leven weer gewoon op te pakken.
Maria wil zo dicht als ze kan bij Jezus zijn van wie ze zoveel hield. Het graf was de laatste plaats waar zij Hem zag en daar wil ze zijn. Daarna kan zij verdergaan met wat er na Jezus’ dood nog over is van haar leven. Dat leven zal natuurlijk anders zijn, want Jezus had zoveel verandering in haar leven aangebracht, Hij was het centrum van haar leven geworden.
Maar zo vlak na de dood van een dierbare leven we als het ware op een automatisch piloot, zo zal het Maria ook vergaan zijn. Toen zij bij het graf aankwam en zag dat het leeg was, kon ze niet verder denken dan wat iedereen in eerste instantie in zo’n situatie zou denken: “Zij hebben de Heer uit het graf meegenomen en wij weten niet waar zij Hem hebben gelaten.”
Het evangelie van vandaag is maar de helft van het verhaal. Later zal Maria terugkeren, Jezus ontmoeten en denken dat hij de tuinman is en dan ontdekken dat Hij de Verrezen Heer is toen Hij haar bij haar naam riep. Maar ja dat laatste deel-- dat mooie einde van dit mysterie -- krijgen wij vandaag nog niet te horen. Dat kan ons een ontevreden gevoel geven.
Laten we eerlijk zijn, wat wij steeds weer in het leven ondervinden, geeft ons vaak geen reden om overtuigd te zijn en wijst meer op de lezing van vandaag - het lege graf en de verwarring.
Maar dan komt die leerling, die Jezus liefhad: hij kijkt in het graf, ziet de kleren die daar liggen, kleren van de man die dood was en meteen werd het voor hem helder en geloofde hij zonder dat hij van tevoren het flauwste benul had dat Jezus van de doden moest zijn opgestaan.
Natuurlijk moest Hij van de doden opstaan, anders zouden wij nu alleen maar een gedenkteken van onze dode grote leraar Jezus kunnen vereren. En niet 

Jezus onze Levende Heer kunnen aanbidden. Zijn verrijzenis uit de doden maakt het grote verschil voor ons gelovigen. “Bewijs het!” dagen onze tegenstanders ons uit. Dat kunnen we niet: we hebben alleen een leeg graf. Maar wij zijn ook de leerlingen van wie Jezus hield en hopelijk zien wij zoals Johannes. In het Evangelie dat hij schreef leren we zien met de ogen van het geloof.
Wij hebben een leeg graf en toch geloven wij dat Hij is opgestaan. Met de geliefde leerling zien en geloven we.
Wat bewoog de leerling om te geloven? Had het iets te maken met de keurig gevouwen begrafenisdoeken? Hoe kon er iemand een lijk stelen en eerst netjes de doeken opvouwen?
Goed, het is een detail waar rekening mee gehouden kan worden, maar toch niet wat ons er toe zou brengen om in de verrijzenis te geloven. Als die doeken genoeg bewijs waren waarom zagen en geloofden Petrus en Maria dan niet? Het Evangelie volgens Johannes is rijk aan symbolisme. De opgevouwen begrafenisdoeken was de manier van Johannes om te vertellen, dat de dood voor Jezus niet meer bestond; Hij had het aardse achter zich gelaten. Jezus was verrezen tot een nieuw leven. De geliefde leerling zag en geloofde.
Johannes zegt dat velen de schriften niet begrepen, die zeiden, dat Jezus uit de doden moest verrijzen. Jezus zal later aan zijn leerlingen verschijnen die zich bang in de opperzaal hadden opgesloten en zijn Geest over hen uitstorten,waardoor ook zij net als Johannes gingen zien en geloven. Johannes leerde de gemeenschap, waaraan hij leiding gaf om door de Geest geleid de schriften te lezen, zodat zij sterker gaan geloven in de verrezen Christus. De Geest is ook op ons neergedaald en wijst ons naar de schriften om ons te helpen te geloven in de verrezen Heer.
Lazarus werd ten leven gewekt, maar hij zou opnieuw sterven. Jezus verrees uit de doden om nooit meer opnieuw te sterven. Zijn verrijzenis zorgde voor een heel nieuwe tijd. Nu is alles mogelijk. Het verleden bestaat niet meer. Nu is ook voor ons alles mogelijk, want ons is beloofd, dat we mogen delen in de verrijzenis van Jezus. In het licht van Zijn verrijzenis kunnen wij ons verleden naast ons neer leggen en onze manier van denken en doen tegenover onszelf en anderen veranderen. Ook wij hebben als zijn leerlingen gezien en geloofd.
Wij kunnen ons daarom voelen als de uitverkorenen, maar wie zijn het nog meer? Petrus legt het ons in het gesprek met Cornelius in onze eerste lezing uit. Volgens de Joden waren buitenlanders heidenen en daardoor hadden ze geen toegang tot God. Maar het is geen toeval dat Petrus met de Romein Cornelius spreekt. Petrus had een droom dat God ook de heidenen als zijn volk wilde. Cornelius had ook een droom en een stem gaf hem opdracht om het goede nieuws te zoeken. God heeft zijn kracht getoond aan alle mensen en ons verlost door Jezus. Petrus legde dat uit aan Cornelius en ook aan ons. Amen.

2e Paasdag: Mattteus 28, 8-15
9 april 2012, André Lascaris OP

Het graf is een van de oudste cultuuruitingen van de mens, een van de oudste menselijke maaksels. Een graf bedekt de dode, verbergt de dode, markeert de grens tussen levenden en doden, een grens die je maar in één richting kunt oversteken. Een graf laat er geen misverstand over bestaan: behalve voor zover de dode nog een testament heeft nagelaten, is de dode machteloos, zijn tijd is voorbij. Hij neemt geen deel meer aan de menselijke geschiedenis. De afstand tussen doden en levenden is onoverbrugbaar.
Tegelijk houdt een graf de herinnering aan de dode levend. Mensen bezoeken het graf van hun overledene en denken terug aan de tijd dat deze nog leefde. Ze treuren dat de overledene voor goed afwezig is en dat er geen contact met hem of haar mogelijk is. Er wordt soms geprobeerd de dode op te roepen in een spiritistische séance. Zo ook heeft koning Saul geprobeerd de dode Samuël te laten oproepen, hoewel dit in de traditie van Israël verboden was. (1 Sam.28)
Jezus heeft echter geen graf. Hij is niet verborgen en evenmin is hij alleen nog maar een herinnering. Want hij is geen dode, maar een levende. Hier is niet de wens de vader is van de gedachte. Maria van Magdala en de ander Maria verzinnen het niet. Het initiatief komt van Jezus die hen tegemoet komt. Hun weten komt van hem. Zij ervaren dat de dood Jezus niet verhindert om zijn geestkracht, zijn bezieling, door te geven, en zijn aanwezigheid aan mensen kenbaar te maken. Hij blijft mensen inspireren, genezen, uitdagen, vergeven. De kracht die van hem uitging, blijft van hem uitgaan. Hij blijft hen bevrijden van de letter van de wet. Hij roept op om te blijven uitzien naar de tijd dat ieder mens recht gedaan zal worden. De leerlingen voelen dat Jezus nog steeds in hun midden is, wanneer zij samen bidden, wanneer zij erop trekken om te preken, wanneer zij brood en wijn delen. Hij wil niet dat zij voor hem knielen, vervuld met angst. Hij wil dat zij opstaan en in beweging komen.
De muur tussen levenden en doden is gebroken, en met die muur zijn alle andere muren tot gruis gereduceerd, de muur tussen joden en heidenen, tussen vrouwen en mannen, tussen ouderen en jongeren. Het wegvallen van deze grenzen roept 

angst op. Het is een van de eerste dingen die Jezus zegt: “wees niet bang. Integendeel, verheug je”. Jezus vraagt zijn leerlingen naar Galilea, het land van de heidenen, te gaan. Daar was het verkondigende leven van Jezus begonnen. In het land van de heidenen bevinden ook wij ons. In dit Galilea begint het evangelie telkens weer opnieuw. We lezen de verhalen over zijn geboorte, zijn leven en zijn dood en horen wat hij zegt. We lezen niet, om op een vrome wijze Jezus te herdenken, zijn gedachtenis levend te houden tegen het verglijden van de tijd in. Jezus heeft geen graf en er is dus geen plaats om hem te gedenken zoals je een dode herdenkt. Wanneer wij brood breken tot zijn gedachtenis, is dit geen treurend stilstaan bij het verleden, maar het vieren van de ontmoeting met de Levende. Wanneer we het evangelie lezen, luisteren wij staande naar de Opgestane. Jezus zelf is het die ons toespreekt. Ook nu nog is Jezus te zien in al het goede dat door zijn inspiratie gebeurt. De eerste leerlingen zijn niet bevoorrecht boven ons. Ook wij kunnen hem met de ogen van het geloof zien. Wij kunnen zijn aanwezigheid ervaren in de woorden van de Schrift en in het delen van brood en wijn, in het vergeven van elkaar en in het uithouden met elkaar, in onze ervaring bezielde mensen te zijn, die blijven vertrouwen dat het geweld niet het laatste woord heeft ondanks het vreselijke geweld in onze wereld, dichtbij in bijvoorbeeld huiselijk geweld en veraf in landen als Syrië.
Ook de macht van het geld kan de bezielende kracht die van hem uitgaat niet te niet doen. Steeds is geprobeerd in de geschiedenis mensen om te kopen zodat ze het optreden van Jezus voorstellen als een handelen in de duisternis. Het christendom wordt voorgesteld als een obscure beweging die je als verlichte mens niet ernstig hoeft te nemen. Want een ‘verlicht’ mens gelooft in de redelijkheid van het geld en leeft van daaruit.
Maar vertrouwen op geld is een leugen. Wie op het geld vertrouwt graaft zijn eigen graf. Laten wij de twee vrouwen volgen naar Galilea, leven zonder angst en ons verheugen over de aanwezigheid van hem die de heer is geworden van het leven.

2e zondag van Pasen: Handelingen 4, 32-35; Johannes 20, 19-31

“Ontvang de heilige Geest”, horen we Jezus zeggen tegen zijn leerlingen. Het zijn belangrijke woorden in deze lezing. Als wij van iemand zeggen: die heeft de geest gekregen, bedoelen we: die ziet het (weer) zitten, zit niet bij de pakken neer, is in beweging gekomen, op weg gegaan. De Geest komt niet uit te lucht vallen, en je kunt haar niet pakken. De heilige Geest is met Jezus verbonden, die haar zijn leerlingen schenkt door over hen te ademen of blazen.
Ik moet bij deze woorden direct denken aan het begin, toen de mens nog een hoopje aarde was, en tot leven kwam doordat God zijn adem in de mens blies.
Maar het ging al snel mis tussen de mensen en God. Mensen willen graag alles overzien, hun eigen beslissingen nemen, niet afhankelijk zijn, alles onder controle hebben, zelfs hun adem, hun leven.
Mensen kunnen veel, maar hun adem, hun leven hebben ze niet in de hand. Mensen hebben andere mensen om zich heen nodig, om van te houden, om zelf aardig, lief, gevonden te worden, samen te genieten. En daarmee is de tragiek in ons leven ingebakken. Tragisch is het dat iemand van wie je houdt ziek wordt, dood gaat, en dan heb ik het nog niet over pesten, misdaden, geweld. Door onze drang om onszelf te bewijzen verloren we het contact met God. We kregen er een God voor terug die erg op ons lijkt: een almacht die graag de baas speelt, een afgod die met mensen doet waar hij zin in heeft.
Deze afgod is niet de God die door zijn adem ons tot leven bracht. Die God kom je op het spoor als je leeft, met anderen samenleeft, als mensen die niet meer of minder waard zijn dan jij. Jezus noemt deze God Vader. Een vader, moeder ziet je graag, staat achter je, zeker als je het moeilijk hebt, denkt aan je, ook als jij door alle drukte van het bestaan haar vergeet. Als vaders of moeders gescheiden raken van hun kinderen, en dat gebeurt helaas, is dat voor deze kinderen een drama, en ook voor deze ouders.
Voordat Jezus over de leerlingen blaast horen we hem zeggen: zoals de Vader mij gezonden heeft, zo zend ik jullie. Wat was de zending van Jezus? Het goede nieuws verkondigen dat Gods rijk is aangebroken, m.a.w.: de mensen brengen bij de God die als een vader, een moeder voor mensen is. Wie oog heeft voor deze God, die naar je om blijft zien, wat je ook doet, die jou niet wil verliezen, niet omdat je zo sterk, of slim bent of zo je best doet, maar simpelweg omdat je zijn kind bent, wie oog heeft voor deze God, gaat ook anders kijken naar, gaat anders om met de mensen om zich heen. Ook die kregen hun levensadem immers van dezelfde die van mij houdt.
Uit de verhalen weten we hoe Jezus met mensen omging; Jezus verbond mensen met elkaar. Hij had oog voor mensen die geminacht werden, er niet bij hoorden.

Hij at zelfs met hen, zoals hij met zijn vrienden at. Hij nam obstakels, een ander woord voor zonden, weg, want voor hem waren obstakels niet het belangrijkste, maar de mensen, kinderen van dezelfde Vader.
De Geest die Jezus bezielde was de Geest van de Vader, is de Geest die Jezus over ons uitblies. Wij worden geacht te doen wat Jezus deed: naar elkaar omzien, voor elkaar opkomen, niemand laten vallen, ongeacht of deze het verdient, sympathiek, ongewoon of zelfs in jouw ogen gek is.
Hoe Gods rijk eruit ziet hoorden we in de eerste lezing. De eerste gemeente vormde een verband van mensen, die alles met elkaar deelden, zodat niemand iets tekort kwam. Om zo met elkaar te leven, daar zijn we in onze wereld nog ver van af. Moed, vertrouwen, creativiteit wordt van ons gevraagd, want voor het rijk Gods opkomen, kan ook ons onze goede naam, onze rust, de lieve vrede, ja zelfs je leven kosten. De Geest maakt je moedig, soepel en lenig, creatief.
Moet je erbij geweest zijn, toen Jezus zijn geest uitblies? Nee, dat vertelt het verhaal van Thomas. Thomas was er niet bij, en moet het hebben van de verhalen van getuigen, net zoals wij. Thomas gelooft niet zomaar en terecht: er wordt immers zoveel verteld. Waar het omgaat is, of de verteller van de verhalen betrouwbaar is, in zijn gedrag laat zien dat klopt wat zij of hij vertelt.
Ik eindig deze verkondiging met een verhaal. Er kwam eens een groep jongeren hier een weekend in Onder de Pannen van een grote school, VMBO; ze zaten in de derde klas, 14, 15 jaar oud. De groep was groot, 25 scholieren. Tijdens het kennismaken op vrijdagavond viel een van hen mij op, omdat hij een muts droeg, tot over zijn oren, terwijl het toch echt niet koud was in Onder de Pannen. De volgende dag gaf ik hen een rondleiding, en in de middag deden we het doe taboespel, een spel waarin je leert met elkaar te praten over seksualiteit, wat het voor je betekent, wat je graag zou willen op seksueel gebied, wat je absoluut niet zou willen en hoe je dit aan anderen duidelijk maakt. Er werd in groepen gewerkt, de meisjes en jongens apart. De vragen die bij de meisjes opkwamen aan de jongens, de begeleiders, aan mij, en bij de jongens aan de meisjes, de begeleiders en mij werden opgeschreven en aan het eind van de middag aan de verschillende groepen gegeven. Die konden vervolgens zelf bepalen of en wat zij op de vragen wilden antwoorden. De jongen droeg de hele dag zijn muts, tot over zijn oren.
Toen in de avond de vragen werden beantwoord zag ik hem zonder muts. Na afloop sprak ik erover met een van de docenten. Zij vertelde me, dat zij hem op school ook nog nooit zonder muts had gezien. Zij had haar verbazing om hem nu eens zonder muts te zien uitgesproken tegen hem. Zijn reactie was: ik heb gemerkt dat ik me hier niet hoef te bedekken.

3e zondag van Pasen: Handelingen 3,13-19; Lucas 24,35-48
22 april 2012, Henk Jongerius OP

Als mij vandaag één ding heel duidelijk wordt uit het verhaal in de Handelingen van de Apostelen en het Evangelie, dan is het wel dat God zich laat zien in het verhaal van concrete mensen. Veel mensen spreken over God als een niet kenbare grootheid, als een probleem dat er wel of niet is, als een ‘iets’ wat je misschien in een formulering zou kunnen vatten, maar ik denk dat wij daarmee op een heel verkeerde weg zijn die uiteindelijk dood loopt.
Daarom is het verkwikkend om vandaag uit de mond van de eerste getuigen van Jezus’ verrijzenis te horen hoe zij hun vertrouwen uitspreken in een God die zich in concrete mensen laat horen, in de ‘God van Abraham, Izaäk en Jakob’ en niet in de God van denkers of filosofen.
In het verhaal van Abraham horen wij hoe hij weggeroepen wordt uit zijn land om een nieuwe wereld binnen te gaan, hoe hij tegen alle verwachting in een zoon krijgt en hoe die zoon in leven wordt gehouden.
In de geschiedenis van Izaäk zien wij opnieuw hoe hem toekomst wordt gegeven als hij biddend durft wachten bij de bron en in het verhaal van Jakob leren wij hoe de levensweg van de mens naar Gods hart uiteindelijk te maken heeft met de verzoening tussen hem en zijn broer Ezau. Het is in die ontmoeting, in het aangezicht van zijn broer dat hij God zelf tegenkomt, staat er geschreven. Het aangezicht van God weerspiegelt zich in het gezicht van de mens naast ons.
In het verhaal van mensen horen wij hoe God van zich doet horen als een stem die vol belofte is, die bevrijding brengt en een nieuwe manier van leven in het vooruitzicht stelt.
Geloven heeft te maken met leven, met concreet handelen en omgaan van mensen met elkaar. Dat kunnen machthebbers en kerkleiders in de dagen van de Apostelen niet verstaan, omdat zij de grote verhalen van de vaders van het geloof 

vergeten zijn. Daarom zijn hun ogen en oren niet opengegaan voor de weerloze rabbi uit Nazareth die ons dat verheel weer wilde leren en met nieuwe ogen liet zien naar de wereld. Het is deze Jezus die zijn leerlingen inprent dat in een concreet mens van vlees en bloed die met hen eet en drinkt, in een niet aflatende bewogenheid om andere mensen het hartsgeheim van leven heeft laten zien. Al wat er geschreven staat in Wet en Profeten en Psalmen is concrete werkelijkheid geworden in Hem die zo die onbekende God een gezicht en een stem heeft gegeven.
God ‘geschiedt’ onder mensen en zo maakt Hij de Naam waar die Hij aan Mozes ooit openbaarde in het brandende braambos ‘Ik zal er zijn zoals Ik er zal zijn’. In de vrede en de liefde die er onder mensen gevonden wordt mogen wij eerbiedig en vol verwondering beseffen dat Hij daar aanwezig is als een kracht die tot bewogenheid om mensen, tot liefde en gerechtigheid voert. De eerste leerlingen getuigen dan ook dat het woord uit de psalm in Hem vervuld is: ‘De levende zal zijn knecht het bederf van de dood niet laten zien’, want Hij is een God van levende mensen. Zij zullen hem niet zoeken in het rijk van de doden want hij verschijnt onder ons als het brood gebroken wordt en de vis gedeeld. Daar mogen wij ervaren hoezeer Hij ons levensbrood is, hoe zijn levenskracht bezit van ons neemt als wij doen als Hij. Wie naar deze mens luistert zal ontdekken dat in Hem al die verhalen van de aartsvaders concreet werkelijkheid worden en zijn woord tot op de dag van vandaag ons hoop in het hart legt en de moed geeft om elkaar waarachtig lief te hebben.
Het verhaal van God met de mensen gaat door in ons eigen leven: ‘In ieder die bemint, maakt God een nieuw begin, ontlokt Hij ons een lied van hoop in ons verdriet, Hij doet de dood teniet.’

4e zondag van Pasen: Handelingen 4,8-12; Johannes 10,11-18
29 april 2012, Ernst Marijnissen OP

Wij geloven en zeggen van Jezus dat hij de zoon van God is, omdat hij tot een echte en oprechte broeder van de mensen geworden is. Hij heeft het hoofd geboden aan al die krachten in samenleving en kerk én in het persoonlijke gedrag van mensen, die leiden tot armoede, honger, vervreemding, vervolging en dood. Hij ging vol ontferming en dus bevrijdend met mensen om. Mensen weer op de been helpen was zijn lust en zijn leven, en door er zó te zijn vervult hij het Woord van God. Dat Woord daagt de mensen immers uit om beeld van God te zijn, dat betekent: te leven als zonen en dochters van één Vader, die de Levende is. Jezus heeft geleefd als de gelijkenis van God. Daarom mocht hij van zichzelf getuigen: wie mij ziet, ziet de Vader. Daartoe worden ook wij opgeroepen. Als we doen als Jezus van Nazaret ontvangen wij van Godswege de ruimte om onszelf te worden en naar anderen om te zien zoals God naar ons omziet. Dat is zorgzaam zijn. Dan ben je een goede herder. Dan ontstaat er vertrouwen tussen mensen. Je kent elkaar bij de naam, dat wil zeggen: je weet van elkaar wie je bent en dat voert op zijn beurt tot het juiste inzicht en het juiste omgaan met elkaar. Of je Jezus nu vanuit de Schriften kent of niet, waar het op aan komt is dat je metterdaad doet wat hij gedaan heeft. Niet de theorie beslist maar de praktijk van elke dag. Het evangelie laat er geen over twijfel bestaan dat wij worden afgerekend op onze daden. Met name de evangelist Matteüs heeft ons een prachtige gelijkenis van Jezus overgeleverd. Daarin wordt gesproken over het zogenaamde laatste oordeel. Wie zich heeft bekommerd over de minste der mensen en hen van kleding heeft voorzien, hun te eten en te drinken heeft gegeven, in ziekte bijgestaan en in de gevangenis opgezocht, worden welkom geheten in het koninkrijk van God. “Komt gezegenden van mijn Vader”. Er wordt niet geïnformeerd of je volgens de riten, de leer en het kerkelijk wetboek hebt gehandeld. Trouw zijn aan de kerk vindt alleen genade in het oog van God als we trouw zijn aan de mens (Matteüs25,31-46).
Aan wie denkt Jezus eigenlijk als hij in de gelijkenis van de goede herder spreekt van huurlingen, die vluchten als de wolf komt en de kudde aanvalt? Natuurlijk in de eerste plaats aan bepaalde kerkelijke voorgangers in zijn dagen. In de Handelingen vernemen we hoe Petrus en Johannes gevangen worden genomen, omdat hij een lamme geneest op het tempelplein in de Naam van Jezus. Het tempelplein is het beeld van het kerkelijk domein. Daarom wordt hij voor de Hoge Raad geleid en ondervraagd. De leden van die Raad hebben geen belangstelling voor de genezen lamme, de daad van genezing. Daarmee hadden ze genoegen kunnen nemen, want er was een weldaad geschied. Deze weldaad wijst tegelijkertijd naar het goede van de verkondiging; ze is geschied uit Naam van Jezus Messias, die zich als een broeder van mensen heeft geopenbaard en daardoor terecht zoon van God, dat is beeld van God is geworden. Ook in de lamme mens is dat beeld hersteld. De Raad had zich kunnen verheugen, dat gewone en ongeletterde mensen het Rijk Gods zichtbaar hadden gemaakt door het een lamme, dat is een gekwetste mens, mogelijk te maken springend en zingend het huis van God, dat is zijn Rijk, binnen te gaan.

Maar de Raad was verstoord. Ze nam Petrus en Johannes gevangen. Deze vissers hadden zonder aanstelling en dus zonder bevoegdheid verkondigd en heil gebracht. Het was alleen aan de Raad om vast te stellen, wat heil is, waar het geschiedt en wie het mogen bewerkstelligen. Ze voelen zich gepasseerd, deze hoge autoriteiten. Dan geldt niet langer het goede werk maar de bevoegdheid en de leer. Hier treedt het rampzalige gedrag op, dat we zo vaak bij gezagsdragers moeten constateren. In plaats van herder te zijn en mensen te vragen hoe zij zich voelen, wat ze doen, waar ze mee zitten, en te zoeken naar een woord van waardering en bevrijding, dus kijken gelijk God dat doet, hebben ze het druk met het bewaken van hun positie, het zich laten eren, met andere woorden: ze spelen voor leraar en meester, terwijl het hun roeping is mensen te dienen en ruimte tot levensvreugde te geven. Daar gaat het toch om: herder te zijn voor elkaar en elkander op de been zetten en gaande houden. Dan worden we voor onze medemens tot een spoor van licht in een dikwijls duistere en ontluisterde wereld. Niet goud en geld bepalen de toekomst van onze mensenwereld, maar een goed en gezond meelevend hart.
Er schijnt een verhaal te bestaan dat het volgende vertelt. Er was eens een bisschop, die niet door de Paus maar dank zij een kinderstem was aangewezen tot herder. Toen hij eenmaal zijn ambt had aanvaard en een bescheiden huis had gevonden om daar te wonen en te werken, besloot hij allen, die in zijn bisdom voorgangers waren, op te zoeken. Hun aantal was gering, want de kerkelijke wet liet alleen niet getrouwde mannen tot het ambt van voorganger toe. Daarom waren er ook voorgangers, die niet tot priester waren gewijd, want om verantwoord een betrouwbare herder te kunnen zijn moet een geloofsgemeenschap niet te groot zijn. De bisschop voerde vooral met hen indringende gesprekken. Zij werden pastorale werkers genoemd, mannen en vrouwen. Hij vroeg hun naar hun bevindingen, hun wijze van werken, de omgang met hun gelovigen, en natuurlijk ook de reactie van de mensen. Met een enkeling sprak de bisschop tot diep in de nacht. Als hij dan weer naar huis terugkeerde was de dageraad al begonnen. Ook besteedde hij veel tijd aan de ontmoeting en het gesprek met groepen van gelovigen. Hij hoorde alles aan met een kinderlijke eenvoud en sprak openhartig, als dat nodig was. Geen wonder, want een kinderstem had zijn roeping bepaald. Op een dag, toen hij na een van zijn bezoeken weer thuis was, stond hij voor het raam en keek uit over de stad. Ver daar achter zag hij nog het wijde land met zijn velden en bomen. Hij streek over zijn hoofd en Ineens nam hij een besluit. Hij liep naar zijn schrijftafel. Boven op een stapeltje post lag een brief. Op de envelop prijkte het wapen van het Vaticaan. Hij schoof alles opzij, opende zijn computer en schreef een uitvoerige mail aan zijn gelovigen. Hij maakte bekend dat hij iedere pastorale werker, man of vrouw, de handen zou opleggen en vroeg om hem nog meer geschikte kandidaten om voorganger te worden bekend te maken. Vervolgens liet hij weten dat hij elke zaterdag zich in een supermarkt zou ophouden, waar hij vele van zijn broeders en zusters hoopte te ontmoeten, een groet uit te wisselen of even te spreken. Bisdom en supermarkt voeren daar wel bij.
De naam van de bisschop blijft vooralsnog onbekend.

5e zondag van Pasen: Handelingen 9,26-31; Johannes 15,1-8
6 april 2012, Paul Minke OP

Het uur is gekomen. Jezus wist zijn dood nabij. Hij neemt afscheid van zijn leerlingen, mannen en vrouwen die hem vergezelden op zijn tochten, een zwerversvolkje, dat met hem meetrok naar steden en platteland tussen Galilea en Judea, lerend, helend, genezend, troostend, dienend, inspirerend, een ware gemeente, door Jezus gevormd tot een hechte groep met een groot vertrouwen in hem. Vrienden noemde hij hen voor wie hij geen geheimen heeft. Wat zal er met hen gebeuren na zijn dood? Zullen zij uiteenvallen? Het is van het grootste belang, dat zij elkaar weten vast te houden. "Jezus zegt: Blijft in me, dan blijf ik in u."
Jezus neemt afscheid van wie hij zijn apostelen noemde, door hem geroepen, door hem gezonden om te getuigen van wat zij gehoord en gezien hebben. Hun getuigenis moet zijn boodschap levendig houden voor de komende generaties. Op hun getuigenis zal de geloofsgemeenschap rusten, die vredesbeweging, die Jezus in gang gezet heeft, waarvoor hij bereid was te sterven. Hij wist wat hen te wachten stond aan beproevingen en vervolgingen, aan onbegrip en bespotting, aan tegenslag en gevangenschap. Hoe sterk is hun trouw? Hoe groot hun vertrouwen in hem? Hun geloof in hem? Of zullen zij terugvallen in hun oude leven, in hun oude beroep: vissen? Het is van het grootste belang, dat zij elkaar weten vast te houden. "Jezus zegt: Blijft in mij, dan blijf ik in u."
Jezus gebruikt een beeld om het belang van de verbondenheid te onder- strepen. Het beeld van de wijnstok, dat ook veelvuldig door de profeten gebruikt is. Daarom een veelzeggend beeld, waar zij dankzij de Schriften mee vertrouwd waren. De wijnstok is het beeld van Israel. Israel is een weelderige wijnstok, door God geplant. Maar het gaf niet de vruchten, die God ervan verwachtte. De wijnstok gedijt niet maar verdort. Het volk was God ontrouw. Nu zei Jezus: Ik ben de ware wijnstok, die niet verdorren en verdrogen zal. En jullie zijn de ranken, die de Vader, de wijnbouwer, liefdevol koestert. "Wie in Mij blijft terwijl ik in hem blijf, die draagt veel vrucht." Bedenk, los van mij kunt gij niets. Je bent dan een rank, die verdort. Los van mij raak je vervreemd van mijn God en Vader, en jullie God en Vader, loop je verdwaald rond in een wereld van chaos. Je leven blijft zonder vrucht. Verbondenheid met mij is van levensbelang. Het kan niet genoeg gezegd worden. In dit kleine stukje evangelie wordt het woord 'blijven' zevenmaal gebruikt.
Wij maken deel uit van dat zwerversvolkje van in het begin. Gods Volk onderweg. Ook wij hebben te maken met beproevingen, vervolgingen, verdachtmakingen enz. U weet allen hoe het met de kerk gesteld is wereldwijd, en hier in Nederland. Dat hoef ik nu niet voor u uitvoerig uit de doeken te doen. Het raakt ons zelf. Hoe sterk is onze trouw? Hoe groot ons vertrouwen en geloof in Jezus? Het is van het grootste belang, dat wij elkaar weten vast te houden. Ook tot ons zegt Jezus: Blijft in mij, dan blijf ik in u.

"Als gij in mij blijft en mijn woorden in u blijven, vraagt dan wat gij wilt en gij zult het krijgen." Mijn woorden. Het zijn woorden, die bemoedigen, die hoop geven, die troosten; het zijn woorden die uitdagen, roepen, wegen wijzen, wijsheid schenken. Het zijn woorden die inspireren, ons kunnen motiveren, in beweging zetten. Woorden die vragen om gedaan worden. Woorden die beloften in zich dragen. Het zijn woorden die vrucht dragen, rijpe vruchten van liefde en zorg en aandacht. Het zijn woorden, die ons verbinden met elkaar, verbinden met de Vader, met Jezus. Paulus spreekt in zijn brief aan de Galaten over de vruchten van de Geest, die mijns inziens niet anders zijn dan de vruchten van de wijnstok en de ranken. Welnu, Paulus somt op: Liefde, vreugde, vrede, geduld, vriendelijkheid goedheid, vertrouwen, zachtmoedigheid, zelfbeheersing. Een heerlijke oogst.
Blijft in mij, dan blijf ik in u. Verbondenheid, dat is het waar het op aan komt. Verbondenheid kennen we uit eigen ervaring en hoe vruchtbaar dat kan zijn: Binnen in een gezin; tussen vrienden en vriendinnen, in een klooster- gemeenschap. Hoe hartverwarmend wordt niet verbondenheid en solidariteit ervaren in gebeurtenissen die ons diep raken, op momenten van groot verdriet of vreugde. Vergaat het ons zo ook niet, nu, hier in dit samen-zijn rond het woord en de Tafel? En anderzijds, hoe hartverscheurend het kan zijn waar banden breken! Hoeveel verdorring, verdriet, pijn een scheiding teweeg kan brengen! Hoe onleefbaar het leven wordt waar liefde is gedoofd en verbittering groeit. De ervaring leert ons ook: verbondenheid vraagt onderhoud zoals ook de ranken. Verbondenheid beleven gaat niet vanzelf, vooral nu het streven is gericht is op de eigen autonomie, eigen onafhankelijkheid en individuele vrijheid, nu zelfs kwetsen deel uitmaakt van de zogenaamde vrije meningsuiting en iedereen vrij en ongeremd zijn eigen waarheid mag uitdragen, leuk of niet leuk. In zo'n wereld houdt geen gemeenschap stand, blijft geen verbondenheid overeind. Verbondenheid vraagt betrokkenheid, aandacht, respect, gemeenschapszin, liefde.
Blijf in mij, dan blijf ik in u. Jezus, zijn woord, is de bron van ons leven. fundament van ons als gemeenschap, de bindende kracht, die ons bijeenhoudt. Wie op andere gronden meent de gemeenschap te kunnen behoeden, vergist zich. Hier en nu bindt Gods woord ons samen, brengen brood en wijn ons bijeen rond de Tafel van de Heer, en herdenken wij in verbondenheid met elkaar zijn liefde jegens ons tot de dood. Alleen zo zal deze gemeenschap vrucht dragen en onze saamhorigheid versterkt worden. Zo zullen we Vader verheerlijken en ons doen kennen als leerlingen van Jezus. En zo zullen wij ervaren wat het betekent: in hem, Jezus te blijven. Een groots geluk. Amen.

6e zondag van Pasen: Handelingen 10,25-48; Johannes 15,9-17
13 mei 2012, Antoon Boks OP

Hoeveel wonderen gebeuren er niet per dag. Maar... zien we die wel? Misschien zijn we er al zo aan gewend geraakt, dat ze geen indruk meer op ons maken. In de natuur kunnen we genieten van heel veel van die wonderen. Ik heb er onlangs weer heel wat gezien op Bonaire: een prachtige zonsondergang boven zee, allerlei soorten bloemen en dan die hele kleine kleurrijke kolibries.
Niet alleen in de natuur maar ook onder ons mensen komen zoveel wonderen voor. Ik zie als gelovige in Jezus een wonder van Gods liefde. Vandaag hoorden we in het evangelie, dat er geen grotere liefde bestaat dan ons leven op het spel te zetten voor een medemens. Gods liefde en macht zijn voor ons maar ook voor heel veel andere mensen in het verleden en hopelijk ook in de toekomst duidelijk geworden omdat wij weten dat Jezus bij ons op aarde kwam en zijn leven gaf om te bewijzen hoeveel God van ons houdt. Dat is het werk van God, een wonder van Gods genade voor ons.
Petrus en zijn metgezellen moesten nog heel wat leren over genade. Veel van het verleden bestond niet meer in wat Jezus leerde. God ging verder, nam weer het initiatief en schonk zijn genade aan wie Hij maar wilde en dat waren ook de heidenen. De gelovigen moesten dat leren en er iets mee doen. De Geest toonde zich in tegenstelling tot de manier van geloven van Petrus en de zijnen niet partijdig; iedereen was welkom om het woord te horen en bij elkaar aan tafel te eten. Dat geldt nog steeds ook voor ons.
We weten veel van de geschiedenis, daarom zijn we misschien niet zo verrast als Petrus was toen hij een visioen had en stemmen hoorde die hem vertelden dat hij naar de Romeinse honderdman Cornelius moest gaan. Sprekend in zijn huis daalde de Heilige Geest neer op iedereen die naar zijn woorden luisterde. Lukas verhaalt dat God niet het exclusieve bezit van het uitverkoren volk was, maar de God van alle mensen is.
Met onze kennis van de christelijke geschiedenis weten we ook dat we niet naar de kerk komen om Gods liefde en goedheid over ons af te smeken of om God zover te brengen dat Hij ons zal geven wat wij van Hem vragen. Wij hoeven God niet te dienen om Zijn liefde te ontvangen. Het leven en de dood van Jezus maken het ons dat duidelijk: God is liefde en daarom heeft God ook alles geschapen en vooral ook ons mensen, want nu kan God van ons houden. Wat zou God nog meer kunnen doen om ons daarvan te overtuigen? De Blijde Boodschap van Jezus is: dat niet wij eerst van God hielden en dat God ons wat teruggeeft. Het is echt zo, dat God altijd al van ons hield en Jezus is het positieve bewijs van de liefde van God voor ons, al geloof ik niet, dat we daar heel veel twijfels over hebben.

De vraag waar het nu om gaat, is: wat zouden wij moeten doen om te laten zien, dat we het begrepen hebben dat God van ons houdt en ons al zoveel prachtige bewijzen van die liefde geeft? Hoe kunnen wij daarop reageren en laten zien dat ons leven door die liefde veranderd is? Als wij Jezus vragen wat wij moeten doen als een antwoord op Gods liefde dan zegt Hij ons vandaag dat we ons aan zijn geboden moeten houden. Als we het woord gebod horen, dan denken we meteen aan de Tien geboden. Dan kunnen wij ons geweten onderzoeken om te zien of we iets verkeerds gedaan hebben. Maar die tien geboden bestonden al voor Jezus mens werd. Jezus praat niet over het overtreden van de tien geboden. Hij spoort ons aan om ons niet ongerust te maken over wat we verkeerd deden, maar om in plaats daarvan van elkaar te houden. De beste richtlijn “in het houden” van is om te kijken naar mensen die van elkaar houden: ze stralen liefde uit. Ze zijn vrolijk, vriendelijk en geduldig.
Als teken van liefde gaf Jezus zijn leven voor ons, zijn vrienden. Voor ons hoeft dat niet zo ver te gaan; wij kunnen beginnen met ons af te vragen: welk stuk van mijn leven ik kan geven voor die ander. Het kan mijn vooroordeel zijn; mijn negatieve gevoelens; mijn kwaadheid om wat anderen me hebben aangedaan; mijn egoïsme; mijn tegenzin om een beetje van mijn tijd te geven om een ander te helpen.
Verder vraagt Jezus van ons: houd van elkaar, zoals ik dat heb gedaan en... dat was oneindig. Wie kan dan tegen een ander zeggen: Ik heb genoeg van je gehouden. Wat kan ik nog meer voor je doen of aan je geven? Echte liefde gaat als maar door en laat ons steeds naar nieuwe wegen zoeken om die liefde te tonen.
Jezus gaat nog verder en zegt dat wij niet moeten leven en denken als slaven, die als maar proberen om alles goed te doen uit vrees voor straf. In plaats daarvan noemt Hij ons vrienden. Dat is niets sentimenteels. De vriendschap met Jezus is er een van wederzijdse liefde en eerbied. Vrienden zorgen er voor dat we normaal blijven: helpen ons uit een depressie; zijn klankborden als wij met iemand willen praten; leren ons nieuwe werelden kennen.
Wij zijn vrienden van Christus. Door zijn Geest kunnen we nu al op die manier leven om meer en meer op Jezus te lijken en steeds meer vrucht te dragen in ons leven. In deze viering nodigen wij vandaag Jezus uit om ons te laten zien hoe wij kunnen leven. Wij vragen Hem om ons te tonen wat we moeten loslaten. Wij vragen hem ook om ons te laten zien hoe wij tot bloei kunnen komen door van elkaar te houden en die liefde te tonen, zodat andere mensen zullen weten dat wij Jezus’ vrienden zijn.

Hemelvaart: Handelingen 1,1-11
17 mei 2012, André Lascaris OP

Het is misschien overbodig om het hier te zeggen, maar ik zeg het toch even: Lucas is geen journalist. Als moderne lezer krijg je de indruk dat Lucas een verslag geeft van een reeks gebeurtenissen: de ene gebeurtenis komt na de andere, eerst Pasen met de verrijzenis van Jezus, dan veertig dagen later hemelvaart en weer tien dagen later de Zending van de Geest, de adem van God, Pinksteren. Maar zo bedoelt Lucas het niet. Pasen, Hemelvaart en Pinksteren vallen op één dag. Hemelvaart is geen aparte gebeurtenis, de hemelvaart is een aspect van Pasen, een kant van Pasen, een onderdeel. Dit aspect geeft aan dat we niet mogen verwachten dat Jezus na de verrijzenis gewoon weer op aarde rondloopt zoals hij deed voor zijn dood en verrijzenis. We kunnen niet het vliegtuig nemen om naar het Midden Oosten te gaan en dan verwachten op de weg van Jericho naar Jeruzalem Jezus tegen te komen. De dood is een grens, waar je niet over terug kan. Op Pasen ervaren de leerlingen dat hun verraad van Jezus, hun vlucht, hun gebrek aan vertrouwen door hem vergeven is. Zij komen tot het vertrouwen dat Jezus aanwezig is met zijn vergevende kracht. Hij leeft, hij is de Heer.
Hemelvaart geeft aan dat Jezus, de levende, bij God is. Hij is niet meer op onze aarde. De wolk waarachter Jezus verdwijnt is een beeld van God. De wolk ging volgens de verhalen van het Oude Testament voorop toen de stoet van het joodse volk uittrok uit Egypte door de woestijn naar het beloofde land. De wolk was het beeld van de aanwezigheid en het wonen van God in de tempel. Jezus wordt opgenomen in de sfeer van God, hij woont in God, of liever: God woont in hem. Lucas heeft bovendien dit aspect zo benadrukt en er een apart verhaal van gemaakt om te voorkomen dat allerlei extatische lieden aan zouden komen met beweringen dat zij Jezus in levende lijve hadden gezien.
Dat Jezus niet meer op onze aarde rondwandelt zoals hij deed toen hij rondtrok in Galilea en Judea betekent niet dat hij ver weg is of zelfs onbereikbaar is geworden, De twee mannen in witte kleren worden vaak aangezien voor engelen. 

Maar misschien moeten we eerder denken aan dopelingen. Zij vertegen- woordigen de kerk, een nieuwe beweging. De verrijzenis van Jezus betekent niet dat het oude koninkrijk van David hersteld wordt of dat God ten volle zal regeren over deze aarde, zodat er overal vrede en gerechtigheid zal bloeien en de dood niet meer zal zijn. Maar er gaat wel een nieuwe wind waaien, de adem van God die leven geeft, de Geest die het doet gisten op aarde.
In deze nieuwe beweging is Jezus aanwezig. Hij leeft in de sfeer van God en tegelijk is hij aanwezig in wat wij ‘kerk’ noemen, het ‘huis van de Heer’.
Bij ‘kerk’ moeten we niet denken aan paus, bisschoppen, dominees of priesters, maar aan onszelf. Wij die hier op deze ochtend zijn, wij zijn de kerk, wij vertegenwoordigen Jezus, wij komen voor hem op in deze wereld, verhalen over zijn leven, zijn dood, zijn verrijzenis en Hemelvaart. Wij delen brood en wijn, herinneren onszelf en anderen aan zijn woorden, proberen te doen wat hij deed: verwonde mensen heel maken, mensen die vastzitten in beweging brengen, sprakeloze mensen leren spreken of mensen die blind zijn voor wat het leven biedt, de ogen openen. Wij zijn als ’t ware de advocaten van Jezus in onze wereld. Wij verdedigen zijn keuzes en zijn wijze van omgaan met de werkelijkheid. Wij komen op voor zijn weigering ten koste van anderen te winnen. Hij laat zich liever uit onze wereld verdrijven dan dat hij anderen vernietigt.
Wij zijn het lichaam van Jezus in deze wereld. Maar Jezus is het beginpunt, de bron, het hoofd van dit lichaam. Wij mogen zijn advocaat zijn in deze wereld, hij is onze advocaat bij God. Hij weet uit eigen ervaring wat het betekent mens te zijn, te leven tussen dood en geboorte, vervolgd te worden en omhoog gestoken, veracht en vereerd te worden. Hij pleit bij God voor ons. Zijn hemelvaart is geen verwijdering van ons, maar de aanvaarding van de taak onze advocaat te zijn. Met hem is er ook voor ons een plek in de sfeer van God. We leven ten volle in deze wereld, maar we steken er ook met kop en schouders bovenuit, doordat we weten een advocaat bij God te hebben. We kunnen daarom des te krachtiger de wereld aan. Gaan we met goede moed in vrede voorwaarts.

7e zondag van Pasen, 1Johannes 4, 11-16; Johannes 17, 11b-19
20 mei 2012, André Lascaris OP

We leven in een goede wereld. In het eerste scheppingsverhaal klinkt steeds weer: ‘En God zag dat het ’tof’, goed, was.’ Tegelijk zien we dat er iets mis is in die toffe wereld, Jezus bidt dat wij bewaard blijven in die bedorven wereld, die ons zelfs haat. We leven in een corrupte cultuur.
Het gaat hier over de wereld van banken en bonussen, de wereld van de vrouwenhandelaars, de wapenhandelaars, de cultuur van: de sterkste wint. Een cultuur waarin de Tv vele films laat zien over overwinnaars, vaak over mensen die ongebreideld geweld plegen en daarvoor gerechtvaardigd worden, omdat ze wraak nemen op hun vijand. Het is alsof tweeduizend jaar christendom niets heeft betekend.
Die wereld, die cultuur, is niet alleen de grote wereld waarover de media melden, het is ook de wereld van jalousie tussen partners of tussen collega’s, de wereld van het ressentiment, dingen die iemand in het verleden zijn aangedaan en waarover deze nog steeds wrokt. Ressentiment is een gif dat voortdurend doordruppelt en alles zuur, bitter en haatdragend maakt.
Voor deze werelden, voor deze manieren van leven wil Jezus zijn leerlingen bewaren. Hij hoopt dat zij, dat wij, leven in dezelfde vrijheid en vreugde waarin hij heeft geleefd. Hij bidt dat wij geen deel uitmaken van de bedorven cultuur, al leven we er midden in. Meer nog: hij geeft zijn woord aan ons door want hij wil dat wij, zoals hij, ons toewijden aan de waarheid. En de waarheid is dat de wereld waarin wij leven vaak niet tof, goed, is.
Abel Herzberg, de joodse schrijver, heeft ooit heel scherp, zelfs schokkend het verschil tussen de corrupte cultuur en de wereld die hijzelf, en ook Jezus voor ogen heeft, geformuleerd. Toen een vrouw hem vroeg; hoe kunnen wij voorkomen dat onze kinderen slachtoffers worden?, antwoordde hij: ‘mevrouw u stelt de verkeerde vraag; het gaat er om hoe we zorgen dat onze kinderen geen beulen worden’. Een pijnlijk antwoord, maar het geeft aan wat het betekent dat iemand al of niet tot ‘de wereld’ behoort. Ben je er alleen op gericht dat je kinderen tot de winnaars behoren en dus geen slachtoffer worden, of wil je voorkomen dat je kinderen geen beulen worden. Als je je kinderen tot winnaars opvoedt, dan is de kans groot dat zij anderen tot verliezers maken. Als je ze leert anderen niet te onderdrukken, dan is het mogelijk dat zij in de vrijheid en de vreugde van Jezus leven, maar ook moeten ze aanvaarden dat de wereld van de sterken en de winnaars hen haat, omdat zij hun spel niet meespelen.

Wat ziet Jezus als tegengif? Als geneesmiddel en als middel; om ons staande te houden in die samenleving van ons die toch veel goeds bevat, mede dankzij 2000 jaar christendom, maar daarnaast vol is van de vraag hoe de eerste en de beste te worden.
Jezus bidt dat wij, zijn leerlingen, één mogen zijn zoals hijzelf en God één is. Hij bidt hier niet om de eenheid van de kerken. Hij vraagt niet om eenheid van een vereniging, een partij, een enkele kerk of van een beleidsplan. Zijn vergelijkingspunt is zijn relatie met God. Een persoonlijke relatie van de mens en tegenover hem God. Dat is dus een dynamische relatie, een relatie van daden waarin leven is en die levendig is. Die relatie is er een van toewijding. En we begrijpen het al – want hetzelfde komt steeds terug als oud en toch telkens nieuw - .de eenheid waar Jezus over spreekt is de liefde De leerlingen worden uitgezonden in de verdorven en corrupte samenleving om daar dit tegengif te brengen.
Is de liefde daarvoor sterk genoeg? Als we naar onszelf kijken, dan moeten we erkennen dat het moeilijk is de wortels in ons van jalousie, ressentiment wrok en haat om te vormen tot krachten ten goede. Soms maak je een stap vooruit, een ander keer twee stappen achteruit. Als we naar onze samenleving kijken, kunnen we niet ontkennen dat christenen hun sporen hebben achter gelaten. Gezondheidszorg en sociale wetgeving zijn geïnspireerd en vaak opgezet vanuit het christendom. Maar het gaat heel langzaam. Want in de liefde is geen geweld. Daarom moet Gods molen langzaam draaien. De liefde moet steeds weer overtuigen. Ze is een zachte kracht die niets kan afdwingen.
We moeten met Jezus de hoop koesteren en met hem bidden dat wij toegewijd blijven aan de liefde, de waarheid, aan elkaar en aan God. In plaats van ‘van de wereld’ te zijn, moeten – mogen - wij wonen in God.
We mogen weten dat God met ons is, dat hij naar ons op zoek is voordat wij op zoek zijn naar hem.
Dat de liefde uiteindelijk zal overwinnen door lijden, het kruis en de dood heen, in zowel de grote samenleving als in ons innerlijk weten we omdat God zelf liefde is. We kunnen het moeilijk vinden erop te vertrouwen dat God liefde is, wanneer wij groot lijden verduren moeten. Maar ook hier geldt dat de liefde niets afdwingt, krachtig is wanneer ze zwak is, maar juist zo onoverwinnelijk is. Sluiten we ons aan bij dit bidden van Jezus.

Pinksteren: Galaten 5,16-25; JOhannes 20,19-23
27 mei, Ernst Marijnissen OP

De leerlingen zijn bijeen en angstig. We hebben het gehoord. Ze hebben de deuren gesloten uit vrees voor de Joden. De Joden zijn in het evangelie van Johannes vaak het beeld van de oude synagoge. Ze herinneren niet alleen aan het verleden maar ook aan de zelfbewuste houding van een kerk, die weet wat ze moet geloven, hoe ze de Schriften moet lezen en verklaren, en in de loop van eeuwen een indrukwekkende bibliotheek heeft opgebouwd, waarin op alle vragen tot in het kleinste detail een antwoord is te vinden. Op een andere plaats in zijn evangelie vertelt Johannes het beroemde verhaal over de genezing van de blindgeboren mens. Daarin typeert hij dit soort zelfverzekerde mensen. Hij laat ze daar het volgende zeggen: ‘wij, wij hebben Mozes. Waar die vandaan komt weten we heel goed. Maar waar die man, die volgens de blindgeborene zijn ogen geopend heeft, vandaan komt, weten we niets’. Kernachtiger kun je een vastgelopen geloofsgemeenschap eigenlijk niet tekenen. De hogepriesters, schriftgeleerden en Farizeeërs weten het. Je speurt tevergeefs naar een stijl van geloven, waar plaats is voor het scheppend en vernieuwend werken van de Heilige Geest. Ze weten waar Mozes vandaan komt. Ze hebben geen vernieuwing meer nodig. Er is geen plaats voor nieuw licht en een frisse wind. Als de blindgeborene in dat verhaal voor de rechtbank staat en steeds beter gaat zien wat er aan de hand is, roepen de gezagsdragers uit, dat ze niet weten waar die man vandaan is. Ze noemen zijn naam niet, als ware die een gruwel. Maar de naam Jezus betekent nu juist: ‘de Heer brengt redding’. De Heer brengt uitkomst in moeilijke tijden. Dat is wat de mens, die door Jezus ziende is gemaakt, aan den lijve gaat ondervinden. Als hij door het leergezag van de oude synagoge is buiten geworpen, komt Jezus op hem toe. Dan klinkt in het verhaal weer zijn naam, want we zijn de bedompte ruimte van het alles zeker weten, het dogmatisme en de zelfgenoegzaamheid ontkomen. In die nieuwe ruimte zegt Jezus tot allen, die door hem tot een nieuw inzicht worden gebracht: ‘door mij zullen allen, die niet zien tot zien komen. Maar zij die zeggen dat ze zien zullen als blinden worden’.
De leerlingen hebben zich verschanst. Ze willen Jezus niet verloochenen, maar ze hebben angst voor de gevolgen in het leven daarbuiten. Ze voelen zich bedreigd. Ze zijn maar een kleine groep, en die anderen weten het allemaal zo goed. Die zeggen dat ze over de geest van God beschikken. Zij daarentegen worden beschouwd als ongeletterden, warhoofden en brokkenmakers. Zij hebben slechts Jezus aan hun kant, maar die is gestorven, al heeft hij gezegd dat hij leeft. Die daar buiten beschikken over het weten, dat door de eeuwen is gevoed. Zij daar binnen voelen zich eenzaam, verloren, miskend. De deuren zijn dicht.
Johannes heeft geen roman geschreven. Het gaat hem niet om emoties of een gedetailleerde beschrijving van de gemoedstoestand van de eerste leerlingen. De lezing is kort en ter zake. Hij wil ons verkondigen over Jezus, de verrezen Heer, én over de weg die zijn volgelingen moeten en zullen gaan. Hij vertelt ons niet een eenmalige gebeurtenis, maar maakt ons duidelijk wat er gebeurt en steeds

opnieuw gebeurt als je Jezus belijdt als het licht van de wereld, de zoon van God, de vriend van de armen. De evangelisten beschrijven hoe Jezus mensen op weg heeft gezet en nieuwe wegen doen gaan, omdat zijn woord hen vrij heeft gemaakt. De eerste leerlingen zijn hem dáárom gevolgd, maar nu hij niet meer in hun midden is, zo denken ze, verdwijnen hun blijdschap en moed als sneeuw voor de zon.
Als ik in gedachten hen daar zo bijeen zie beleef ik dat als een samenvatting van deze tijd. Velen hebben in de voorbije jaren vreugde beleefd aan een nieuwe manier van geloven, het volwassen worden van Gods volk, en zich gekoesterd in de zon van een nieuwe lente. Maar dan geleidelijk aan verandert het weer, er trekken wolken voor de zon en het grijs en grauw van het zeker weten en de zucht naar het onveranderlijke leggen een sluier over ons bestaan. We worden een kleine groep en zonderen ons af uit vrees voor nog zwaarder weer.
We schuilen bij elkaar.
Zo gaat het dikwijls, maar de oprechte leerling van Jezus Messias mag zich dan voor een bepaalde tijd bedrukt voelen, zich erbij neerleggen is in strijd met Jezus’ eigen belofte. Daarom heeft het verhaal van Johannes een vervolg. Ineens bevindt Jezus zich in hun midden. De gebarricadeerde deuren vermogen hem niet tegen te houden. Als de bestaande kerk in haar verstarring en kortzichtigheid de leerlingen van vandaag onzeker maakt en vrees aanjaagt, zal dat Jezus Messias niet tegenhouden in het waarmaken van zijn belofte. Hij heeft toch gezegd dat hij met ons zal zijn tot het einde der tijden, tot de vervulling van onze geschiedenis! Daar wijst Johannes ons op als hij getuigt hoe Jezus de vrees van de eerste leerlingen heeft doorbroken en weggenomen. Hij wenst hen vrede, sjaloom, dus evenwicht en stevigheid. Hij laat de wondentekenen zien als een inleiding op wat komen gaat. Zie en herinner. Ook ik heb veel moeten lijden omwille van Gods weg en de blijde boodschap. Verlies de moed niet als het tegen zit, maar handel als ik doe. Vertrouw op de Geest van God, die sterker is dan alle macht op aarde. Dan blaast hij over hen, over ons, toen en vandaag, en spoort ons aan elkaar de zonden te vergeven. Blijf niet mokken en sluit je niet op in jezelf. Vergeef hen, die je onrecht aandoen. Als zij er door worden aangesproken zal er vrede zijn tussen jullie en je voormalige belagers. Zo niet, dan blijft de situatie bestaan, maar vertrouw dan op de Geest van God. Zoals de Vader mij heeft gezonden, zo zend ik jullie, vandaag en steeds opnieuw.
Vandaag vieren we het Pinksterfeest. We bidden en zingen van de Heilige Geest. Deze vergelijken we met een stormwind en met vuur. Juist in tijden, dat het spannend is en doorzettingsvermogen en vasthoudendheid worden gevraagd, is het getuigenis van Johannes over Jezus Messias in het midden van de leerlingen het vieren waard. Als hij bij ons is ontstaat er vrede. En vrede zuivert ons denken en doen. Houd goede moed!

2e Pinkserdag: Johannes 14,15-21
28 mei 2012, Paul Minke OP

Jezus zegt: "Ik zal u niet verweesd achterlaten: Ik keer tot u terug." Daarmee is wel gezegd, dat Jezus ons verlaat, verlaten heeft. Dat voelt niet goed. Dat geldt allereerst voor de apostelen zelf. Zij raken ontmoedigd, verontrust, vertwijfeld, beangst en onzeker en Jezus probeert hen in zijn afscheidsreden gerust te stellen. Maar of Jezus daarin geslaagd is, het lijkt me eerlijk gezegd van niet. Mij treft iedere keer het zinnetje uit de handelingen van de apostelen als Jezus ten hemel opstijgt en een wolk hem ontrok aan het gezicht: "Mannen van Galilea, wat staat ge naar de hemel te staren?" Het drukt voor mij zo sterk de pijn van de verlatenheid uit. Het voelt ook voor ons niet goed, dat Jezus ons verlaten heeft. Zovelen zijn in onze dagen ook ontmoedigd en verontrust wanneer ze stil staan bij de crises in kerk en wereld en niemand die het antwoord weet hoe het tij te keren. Zovelen zijn in onze dagen onzeker over de toekomst bv. onder ons, Dominicanen, nu wij steeds ouder worden en al zovele jaren niemand zich tot de Orde geroepen voelt. Het voelt niet goed, zo ervaren zieken, armen, vluchtelingen, die niet ophouden te bidden in de hoop dat God hen hoort en met de psalmist klagen: Mijn God, waarom hebt Gij mij verlaten? Ja, er is zoveel dat niet goed voelt. We leven in een krankzinnige wereld, in een verscheurde kerk, in een gewelddadige samenleving. Dat alles doet ons God ervaren als de grote afwezige onder ons.
En toch zegt Jezus met volle overtuiging: Ik zal u niet verweesd achterlaten. Niet verweesd. Ik keer tot u terug. Hoe Jezus' woorden te begrijpen? Is mijn blikrichting verkeerd? Ik vermoed, dat op dat moment het ook de apostelen niet duidelijk was. Pas met Pinksteren wordt hen en ons duidelijk wat Jezus hiermee bedoelde. De apostelen werd het gegeven in de Geest van Jezus te leven. Dit is geen beeldspraak, zo van: 'op de wijze van'. Nee: in zijn Geest, die in vurige tongen op

 hen neerdaalde en alle angst verjoeg; die hen deed spreken met woorden waarin Hij aanwezig was. Om dat te verstaan en aan te voelen moeten we niet zien en horen met de oren en ogen van de wereld die daarvoor niet ontvankelijk is, maar met de oogopslag als van een kind dat in wonderen gelooft.
Jezus spreekt over de Geest, die voor ons is als een Helper, een Trooster, als iemand die je bijstaat, inzicht geeft, een bezielende, inspirerende kracht. De Geest manifesteert zich in vele gestalten, in vele talen, zegt de Schrift. Hij is aanwezig niet alleen in de apostelen maar in allen die liefhebben, anderen troosten, bemoedigen, nabij zijn met hun hart en mededogen. Hij is aanwezig in de gemeenschap, die Gods lof zingt en Hem dankt. Hij doet zich kennen in u en mij als wij anders in de wereld staan: met geloof en vertrouwen, met moed en hoop tegen alle wanhoop in, met zorg en aandacht voor elkaar, hulpvaardig en dienstbaar, strijdbaar ook tegen alle onrecht en ontmenselijking hier en elders. Zo immers geven wij inhoud aan wat Jezus vraagt: zijn geboden onderhouden. Zo immers geven wij inhoud aan wat wij toch willen: Jezus en elkaar liefhebben, Zo immers geeft Jezus inhoud aan zijn belofte aan de apostelen en ons: Dan zal de Vader op mijn gebed u een andere helper geven om voor altijd bij u te zijn: de Geest van de waarheid. Zo zien wij in, dat wie alleen deze wereld ziet met al zijn venijn, zijn blik vernauwd heeft en niet ziet wat er aan goeds onder ons geschiedt, dankzij de Geest die in velen leeft en werkt en velen inspireert. Het past ons niet slechts naar de hemel te staren met een gevoel van verlatenheid: wat heb je ons toch aangedaan! Wat ons past is: open staan voor de Geest, die inspireert en bemoedigt en ons Jezus doet volgen: de weg, de waarheid en het leven. Amen.