PREKEN VAN DE
DOMINICAANSE GEMEENSCHAP TE HUISSEN: Paastijd 2012 (B)
Paasnacht:
Marcus 16,1-8
|
7-8
april 2012, Ernst Marijnissen OP |
Uit
hun namen blijkt, dat alleen de vrouwen uit Galilea op weg zijn naar
het graf. De andere vrouwen, die uit Juda, zijn gewoon verdwenen.
Marcus begint zijn evangelie in Galilea en besluit het daar ook. Dat is
belangrijk te weten, want Galilea was in die dagen een woeste
landstreek vol politieke vluchtelingen, rovers en moordenaars,
huurlingen, én verzetsstrijders tegen de Romeinse
overheersing. Maar het was ook een weergave van een mengelmoes aan
godsdienstige stromingen: Joden, Samaritanen, Romeinse proselieten,
Grieks georiënteerde humanisten en andere levensbeschouwingen.
Wat onze wereld in het groot laat zien tot op de dag van vandaag wordt
weerspiegeld in het kleine Galilea. Het gaat bij Marcus niet om Juda of
Jeruzalem. Het gaat om de redding van de wereld. De gang van de vrouwen
naar het graf is niet gewoon of vanzelfsprekend, maar een speurtocht
naar een nieuwe ervaring, een nieuw levensbesef, ja zelfs naar wat
vreemd is en niet van deze tijd lijkt.
Nu kunnen wij de indruk hebben dat het evangelie na de dood en
graflegging van Jezus gewoon verder vertelt wat er gebeurd is. Er is
een nieuwe dag aangebroken, de zon gaat op, en omdat er op de sabbat
niet gebalsemd mag worden, gaan de vrouwen dat op de eerste werkdag
alsnog doen. En terwijl ze erheen lopen denken ze aan die grote
grafsteen. Bij het graf aangekomen blijkt het leeg te zijn. Alleluja,
zeggen we, de heer is verrezen! We luiden de klokken, vieren feest,
zingen dat het een lust is en gaan vervolgens over tot de orde van de
dag. Alles is immers goed afgelopen. Jezus heeft de dood overwonnen.
Dat is een prettige gedachte voor hen, die dat wel willen geloven.
Maar zó helder is het niet, want dan hebben we van het
evangelie een verslag gemaakt. Maar een verslag is iets anders dan een
blijde boodschap, dan verkondiging en oproep tot een nieuwe manier van
denken en leven.
Misschien is de heenweg naar het graf nog een gewoon verhaal. De
vrouwen houden van hun gestorven Jezus, zij willen zijn begrafenis
passend afronden en nog een wijle bij hem toeven. Wij kennen deze
gevoelens en emoties maar al te goed. Maar direct bij aankomst slaat de
vlam in de pan! De vrouwen slaan hun ogen op. Zij beginnen te zien, te
doorschouwen. Zij gaan een andere wereld binnen. Het is een
‘open’ graf geworden, want de steen is weg. Het
dode punt is verdwenen. En rechts van de plek, die toegang gaf tot de
oude wereld, zien zij een jongeling zitten. Een nieuwe lente! Deze is
gehuld in een blinkend wit kleed. Terugbladerend in het evangelie,
lezen we dat bij de arrestatie van Jezus een jongeling aanwezig is,
gekleed in fijn lijnwaad. Men wil hem vastgrijpen, maar hij ontkomt
door zijn kleed achter te laten. Naakt vlucht hij weg, naakt zoals de
naakte Jezus, van alles berooid, maar ook van alles verlost wat er niet
toe doet. Als we Jezus willen volgen zullen we het kleed van de oude
mens moeten achterlaten. Men neemt aan dat deze jonge man Marcus is, de
evangelist. Hij doet geen verslag van Jezus’ leven en lijden.
Hij verkondigt, dat God deelt in de nood en het lijden van kleine
mensen, verscheurd, misleid, misbruikt, gevangen gehouden in de greep
van onrecht en hebzucht. Deze jonge man, die geroepen is de boodschap
van uittocht en bevrijding in onze zelfgenoegzame wereld te doen
klinken, zit nu, nu de vrouwen zien, rechts van het graf, dat geen graf
meer is. Hij zit aan de rechterkant, omdat hij geroepen is de behoeder
van een nauwelijks te
|
bedenken
boodschap te zijn. Want de vrouwen,
én als
ook wij willen zien – wij met hen, staan niet te kijken naar
een merkwaardig tableau, een spannende gebeurtenis of een sensationeel
verschijnsel. We zijn niet verbaasd over dingen, waarvan je een
boeiende fotoreportage kunt maken. We raken ontsteld door wat er wordt
verkondigd. Daarom zit daar die jonge en vitale man, de evangelist, die
getuigen moet, aan de rechterzijde van het graf.
En dan, dan verkondigt hij de nieuwe werkelijkheid. Hij zegt tegen ons:
als jullie op zoek zijn naar Jezus van Nazaret, dan moet je hier niet
zijn. Jezus van Nazaret is gestorven. Zoals hij eens in ons midden
heeft geleefd:…dat is voorbij. Hij is niet hier! En als we
willen zien én omdát we willen zien, worden we
overvallen door een nieuwe werkelijkheid, want de boodschapper zegt:
hij is opgewekt!
Zo’n boodschap is als een aardschok! Daarom spreekt Matteus
in zijn evangelie over een aardbeving. Van onszelf uit hebben we niets
gezien en niets gehoord. Dit gaat de grenzen van ons denken en bestaan
gewoon te boven. Je kunt een kind in de moederschoot ook niet duidelijk
maken wat daar buiten plaats vindt Het moet eerst geboren zijn om
beweging en gaan, zien en kleuren, horen en geluiden te ervaren en
leren te verstaan. Die nieuwe geboorte is Jezus in zijn opwekking
overkomen. Omdat hij betrouwbaar is mogen we ook zijn getuige
vertrouwen. Omdat hij in zijn aardse bestaan heeft gesproken en
gehandeld, kunnen wij ook het evangelie van Marcus vertrouwen. Er
bestaat een wereld, die groter en gaver is dan de moederschoot van ons
bestaan in deze wereld.
Deze boodschap klinkt binnen de grenzen van onze kwetsbare en verdeelde
samenleving. Daarom zegt de jongeling: gaat heen, zegt aan zijn
leerlingen en aan Petrus dat hij u voorgaat naar Galilea;
dáár zult ge hem zien, zoals hij u heeft gezegd!
Het vervolg krijgt nu betekenis. Wij horen dat de vrouwen naar buiten
weten te komen en weg vluchten van het graf: want siddering en
ontzetting heeft hen bevangen. Zij zeggen niemand iets, want zij zijn
bevreesd! Als een kind net geboren is, schreeuwt en huilt het. Het is
weggehaald uit een vertrouwde en duistere omgeving. Die geweldig grote
en volkomen nieuwe, lichte ruimte, die het nu is binnen gegaan, is
vreemd, niet zo maar te vatten, ja in eerste instantie misschien wel
bedreigend ten opzichte van de kleine wereld, de baarmoeder, die het
zojuist ongevraagd heeft verlaten. Marcus verhaalt deze ervaring kort
en indringend. De vrouwen weten buiten te komen, dat wel, maar ze
kunnen nog niet navertellen hoe. De moederschoot van de oude wereld
– in de gestalte van een leeg graf – hebben ze
achter zich gelaten, maar hoe? Welke mens herinnert zich zijn geboorte?
Dus zeggen ze niemand iets. Siddering en ontzetting houdt hen nog
gevangen. Ze zijn bevreesd.
In dit uur houden wij hier de paaswake. Ónze paaswake, want
we zijn met velen. Zo moet dat ook zijn, want we hebben elkaar nodig,
om met het geheim van een nieuw bestaan te leren omgaan. We moeten
elkaar helpen, en aanmoedigen waakzaam te zijn en te blijven. De
boodschap mag niet verdampen. In deze nacht maken we een nieuw begin en
gaan met de vrouwen, met hun verwarring, vrees, maar ook hun blijde
verwachtingen op weg. We hebben weer vertrouwen in de toekomst en we
zingen: alleluja. De Heer is waarlijk opgestaan!
|
Pasen:
Handelingen 10,34-43; Johannes 20,1-9
|
8
april 2012, Antoon Boks OP |
Wat
doen we als iemand is overleden? Na de aanvankelijke
schok en de droefheid, na de avondwake en de begrafenis, na bloemen op
de doodskist die langzaam in de grond is verdwenen gestrooid te hebben,
na de maaltijd voor familie en naaste vrienden gaan we over tot het
opruimen van een kamer of een huis: wij beslissen wat we van hun bezit
zullen houden en wat wij met familie en naaste vrienden zullen delen;
zoveel andere dingen worden weggegooid.
De tijd gaat daarna verder. Zo nu en dan komen wij oude
foto’s tegen in een album of kijken we met een glimlach naar
een foto op ons bureau. Wij doen ons best om door te gaan met ons
leven, want wij verwachten niet dat we onze doden aan deze kant van het
graf terug zullen zien.
Het evangelie van vandaag doet niets om de werkelijkheid van de dood te
verdoezelen. Maria Magdalena reageert met diepe droefheid op de dood
van Jezus. Haar herinneringen zijn nog vervuld van de tragische
gebeurtenissen waarmee zijn dood gepaard ging. In alle vroegte gaat ze
daarom naar Zijn graf. Het was voor haar nog veel te vroeg om haar
leven weer gewoon op te pakken.
Maria wil zo dicht als ze kan bij Jezus zijn van wie ze zoveel hield.
Het graf was de laatste plaats waar zij Hem zag en daar wil ze zijn.
Daarna kan zij verdergaan met wat er na Jezus’ dood nog over
is van haar leven. Dat leven zal natuurlijk anders zijn, want Jezus had
zoveel verandering in haar leven aangebracht, Hij was het centrum van
haar leven geworden.
Maar zo vlak na de dood van een dierbare leven we als het ware op een
automatisch piloot, zo zal het Maria ook vergaan zijn. Toen zij bij het
graf aankwam en zag dat het leeg was, kon ze niet verder denken dan wat
iedereen in eerste instantie in zo’n situatie zou denken:
“Zij hebben de Heer uit het graf meegenomen en wij weten niet
waar zij Hem hebben gelaten.”
Het evangelie van vandaag is maar de helft van het verhaal. Later zal
Maria terugkeren, Jezus ontmoeten en denken dat hij de tuinman is en
dan ontdekken dat Hij de Verrezen Heer is toen Hij haar bij haar naam
riep. Maar ja dat laatste deel-- dat mooie einde van dit mysterie --
krijgen wij vandaag nog niet te horen. Dat kan ons een ontevreden
gevoel geven.
Laten we eerlijk zijn, wat wij steeds weer in het leven ondervinden,
geeft ons vaak geen reden om overtuigd te zijn en wijst meer op de
lezing van vandaag - het lege graf en de verwarring.
Maar dan komt die leerling, die Jezus liefhad: hij kijkt in het graf,
ziet de kleren die daar liggen, kleren van de man die dood was en
meteen werd het voor hem helder en geloofde hij zonder dat hij van
tevoren het flauwste benul had dat Jezus van de doden moest zijn
opgestaan.
Natuurlijk moest Hij
van de doden opstaan, anders zouden wij nu alleen maar een gedenkteken
van onze dode grote leraar Jezus kunnen vereren. En niet
|
Jezus
onze
Levende Heer kunnen aanbidden. Zijn verrijzenis uit de doden maakt het
grote verschil voor ons gelovigen. “Bewijs het!”
dagen onze tegenstanders ons uit. Dat kunnen we niet: we hebben alleen
een leeg graf. Maar wij zijn ook de leerlingen van wie Jezus hield en
hopelijk zien wij zoals Johannes. In het Evangelie dat hij schreef
leren we zien met de ogen van het geloof.
Wij hebben een leeg graf en toch geloven wij dat Hij is opgestaan. Met
de geliefde leerling zien en geloven we.
Wat bewoog de leerling om te geloven? Had het iets te maken met de
keurig gevouwen begrafenisdoeken? Hoe kon er iemand een lijk stelen en
eerst netjes de doeken opvouwen?
Goed, het is een detail waar rekening mee gehouden kan worden, maar
toch niet wat ons er toe zou brengen om in de verrijzenis te geloven.
Als die doeken genoeg bewijs waren waarom zagen en geloofden Petrus en
Maria dan niet? Het Evangelie volgens Johannes is rijk aan symbolisme.
De opgevouwen begrafenisdoeken was de manier van Johannes om te
vertellen, dat de dood voor Jezus niet meer bestond; Hij had het aardse
achter zich gelaten. Jezus was verrezen tot een nieuw leven. De
geliefde leerling zag en geloofde.
Johannes zegt dat velen de schriften niet begrepen, die zeiden, dat
Jezus uit de doden moest verrijzen. Jezus zal later aan zijn leerlingen
verschijnen die zich bang in de opperzaal hadden opgesloten en zijn
Geest over hen uitstorten,waardoor ook zij net als Johannes gingen zien
en geloven. Johannes leerde de gemeenschap, waaraan hij leiding gaf om
door de Geest geleid de schriften te lezen, zodat zij sterker gaan
geloven in de verrezen Christus. De Geest is ook op ons neergedaald en
wijst ons naar de schriften om ons te helpen te geloven in de verrezen
Heer.
Lazarus werd ten leven gewekt, maar hij zou opnieuw sterven. Jezus
verrees uit de doden om nooit meer opnieuw te sterven. Zijn verrijzenis
zorgde voor een heel nieuwe tijd. Nu is alles mogelijk. Het verleden
bestaat niet meer. Nu is ook voor ons alles mogelijk, want ons is
beloofd, dat we mogen delen in de verrijzenis van Jezus. In het licht
van Zijn verrijzenis kunnen wij ons verleden naast ons neer leggen en
onze manier van denken en doen tegenover onszelf en anderen veranderen.
Ook wij hebben als zijn leerlingen gezien en geloofd.
Wij kunnen ons daarom voelen als de uitverkorenen, maar wie zijn het
nog meer? Petrus legt het ons in het gesprek met Cornelius in onze
eerste lezing uit. Volgens de Joden waren buitenlanders heidenen en
daardoor hadden ze geen toegang tot God. Maar het is geen toeval dat
Petrus met de Romein Cornelius spreekt. Petrus had een droom dat God
ook de heidenen als zijn volk wilde. Cornelius had ook een droom en een
stem gaf hem opdracht om het goede nieuws te zoeken.
God heeft zijn kracht getoond aan alle mensen en ons verlost door
Jezus. Petrus legde dat uit aan Cornelius en ook aan ons. Amen.
|
2e Paasdag: Mattteus 28, 8-15
|
9
april 2012, André Lascaris OP |
Het
graf is een van de oudste cultuuruitingen van de mens, een van de
oudste menselijke maaksels. Een graf bedekt de dode, verbergt de dode,
markeert de grens tussen levenden en doden, een grens die je maar in
één richting kunt oversteken. Een graf laat er
geen misverstand over bestaan: behalve voor zover de dode nog een
testament heeft nagelaten, is de dode machteloos, zijn tijd is voorbij.
Hij neemt geen deel meer aan de menselijke geschiedenis. De afstand
tussen doden en levenden is onoverbrugbaar.
Tegelijk houdt een graf de herinnering aan de dode levend. Mensen
bezoeken het graf van hun overledene en denken terug aan de tijd dat
deze nog leefde. Ze treuren dat de overledene voor goed afwezig is en
dat er geen contact met hem of haar mogelijk is. Er wordt soms
geprobeerd de dode op te roepen in een spiritistische
séance. Zo ook heeft koning Saul geprobeerd de dode
Samuël te laten oproepen, hoewel dit in de traditie van
Israël verboden was. (1 Sam.28)
Jezus heeft echter geen graf. Hij is niet verborgen en evenmin is hij
alleen nog maar een herinnering. Want hij is geen dode, maar een
levende. Hier is niet de wens de vader is van de gedachte. Maria van
Magdala en de ander Maria verzinnen het niet. Het initiatief komt van
Jezus die hen tegemoet komt. Hun weten komt van hem. Zij ervaren dat de
dood Jezus niet verhindert om zijn geestkracht, zijn bezieling, door te
geven, en zijn aanwezigheid aan mensen kenbaar te maken. Hij blijft
mensen inspireren, genezen, uitdagen, vergeven. De kracht die van hem
uitging, blijft van hem uitgaan. Hij blijft hen bevrijden van de letter
van de wet. Hij roept op om te blijven uitzien naar de tijd dat ieder
mens recht gedaan zal worden. De leerlingen voelen dat Jezus nog steeds
in hun midden is, wanneer zij samen bidden, wanneer zij erop trekken om
te preken, wanneer zij brood en wijn delen. Hij wil niet dat zij voor
hem knielen, vervuld met angst. Hij wil dat zij opstaan en in beweging
komen.
De muur tussen levenden en doden is gebroken, en met die muur zijn alle
andere muren tot gruis gereduceerd, de muur tussen joden en heidenen,
tussen vrouwen en mannen, tussen ouderen en jongeren. Het wegvallen van
deze grenzen roept
|
angst
op. Het is een van de eerste dingen die Jezus zegt: “wees
niet
bang. Integendeel, verheug je”. Jezus vraagt zijn leerlingen
naar
Galilea, het land van de heidenen, te gaan. Daar was het verkondigende
leven van Jezus begonnen. In het land van de heidenen bevinden ook wij
ons. In dit Galilea begint het evangelie telkens weer opnieuw. We lezen
de verhalen over zijn geboorte, zijn leven en zijn dood en horen wat
hij zegt. We lezen niet, om op een vrome wijze Jezus te herdenken, zijn
gedachtenis levend te houden tegen het verglijden van de tijd in. Jezus
heeft geen graf en er is dus geen plaats om hem te gedenken zoals je
een dode herdenkt. Wanneer wij brood breken tot zijn gedachtenis, is
dit geen treurend stilstaan bij het verleden, maar het vieren van de
ontmoeting met de Levende. Wanneer we het evangelie lezen, luisteren
wij staande naar de Opgestane. Jezus zelf is het die ons toespreekt.
Ook nu nog is Jezus te zien in al het goede dat door zijn inspiratie
gebeurt. De eerste leerlingen zijn niet bevoorrecht boven ons. Ook wij
kunnen hem met de ogen van het geloof zien. Wij kunnen zijn
aanwezigheid ervaren in de woorden van de Schrift en in het delen van
brood en wijn, in het vergeven van elkaar en in het uithouden met
elkaar, in onze ervaring bezielde mensen te zijn, die blijven
vertrouwen dat het geweld niet het laatste woord heeft ondanks het
vreselijke geweld in onze wereld, dichtbij in bijvoorbeeld huiselijk
geweld en veraf in landen als Syrië.
Ook de macht van het geld kan de bezielende kracht die van hem uitgaat
niet te niet doen. Steeds is geprobeerd in de geschiedenis mensen om te
kopen zodat ze het optreden van Jezus voorstellen als een handelen in
de duisternis. Het christendom wordt voorgesteld als een obscure
beweging die je als verlichte mens niet ernstig hoeft te nemen. Want
een ‘verlicht’ mens gelooft in de redelijkheid van
het geld en leeft van daaruit.
Maar vertrouwen op geld is een leugen. Wie op het geld vertrouwt graaft
zijn eigen graf. Laten wij de twee vrouwen volgen naar Galilea, leven
zonder angst en ons verheugen over de aanwezigheid van hem die de heer
is geworden van het leven.
|
2e
zondag van Pasen: Handelingen 4, 32-35; Johannes 20, 19-31
|
|
“Ontvang
de heilige Geest”, horen we
Jezus zeggen tegen zijn leerlingen. Het zijn belangrijke woorden in
deze lezing. Als wij van iemand zeggen: die heeft de geest gekregen,
bedoelen we: die ziet het (weer) zitten, zit niet bij de pakken neer,
is in beweging gekomen, op weg gegaan. De Geest komt niet uit te lucht
vallen, en je kunt haar niet pakken. De heilige Geest is met Jezus
verbonden, die haar zijn leerlingen schenkt door over hen te ademen of
blazen.
Ik moet bij deze woorden direct denken aan het begin, toen de mens nog
een hoopje aarde was, en tot leven kwam doordat God zijn adem in de
mens blies.
Maar het ging al snel mis tussen de mensen en God. Mensen willen graag
alles overzien, hun eigen beslissingen nemen, niet afhankelijk zijn,
alles onder controle hebben, zelfs hun adem, hun leven.
Mensen kunnen veel, maar hun adem, hun leven hebben ze niet in de hand.
Mensen hebben andere mensen om zich heen nodig, om van te houden, om
zelf aardig, lief, gevonden te worden, samen te genieten. En daarmee is
de tragiek in ons leven ingebakken. Tragisch is het dat iemand van wie
je houdt ziek wordt, dood gaat, en dan heb ik het nog niet over pesten,
misdaden, geweld. Door onze drang om onszelf te bewijzen verloren we
het contact met God. We kregen er een God voor terug die erg op ons
lijkt: een almacht die graag de baas speelt, een afgod die met mensen
doet waar hij zin in heeft.
Deze afgod is niet de God die door zijn adem ons tot leven bracht. Die
God kom je op het spoor als je leeft, met anderen samenleeft, als
mensen die niet meer of minder waard zijn dan jij. Jezus noemt deze God
Vader. Een vader, moeder ziet je graag, staat achter je, zeker als je
het moeilijk hebt, denkt aan je, ook als jij door alle drukte van het
bestaan haar vergeet. Als vaders of moeders gescheiden raken van hun
kinderen, en dat gebeurt helaas, is dat voor deze kinderen een drama,
en ook voor deze ouders.
Voordat Jezus over de leerlingen blaast horen we hem zeggen: zoals de
Vader mij gezonden heeft, zo zend ik jullie. Wat was de zending van
Jezus? Het goede nieuws verkondigen dat Gods rijk is aangebroken,
m.a.w.: de mensen brengen bij de God die als een vader, een moeder voor
mensen is. Wie oog heeft voor deze God, die naar je om blijft zien, wat
je ook doet, die jou niet wil verliezen, niet omdat je zo sterk, of
slim bent of zo je best doet, maar simpelweg omdat je zijn kind bent,
wie oog heeft voor deze God, gaat ook anders kijken naar, gaat anders
om met de mensen om zich heen. Ook die kregen hun levensadem immers van
dezelfde die van mij houdt.
Uit de verhalen weten we hoe Jezus met mensen omging; Jezus verbond
mensen met elkaar. Hij had oog voor mensen die geminacht werden, er
niet bij hoorden.
|
Hij
at zelfs met hen,
zoals hij met zijn vrienden at. Hij nam obstakels, een ander woord voor
zonden, weg, want voor hem waren obstakels niet het belangrijkste, maar
de mensen, kinderen van dezelfde Vader.
De Geest die Jezus bezielde was de Geest van de Vader, is de Geest die
Jezus over ons uitblies. Wij worden geacht te doen wat Jezus deed: naar
elkaar omzien, voor elkaar opkomen, niemand laten vallen, ongeacht of
deze het verdient, sympathiek, ongewoon of zelfs in jouw ogen gek is.
Hoe Gods rijk eruit ziet hoorden we in de eerste lezing. De eerste
gemeente vormde een verband van mensen, die alles met elkaar deelden,
zodat niemand iets tekort kwam. Om zo met elkaar te leven, daar zijn we
in onze wereld nog ver van af. Moed, vertrouwen, creativiteit wordt van
ons gevraagd, want voor het rijk Gods opkomen, kan ook ons onze goede
naam, onze rust, de lieve vrede, ja zelfs je leven kosten. De Geest
maakt je moedig, soepel en lenig, creatief.
Moet je erbij geweest zijn, toen Jezus zijn geest uitblies? Nee, dat
vertelt het verhaal van Thomas. Thomas was er niet bij, en moet het
hebben van de verhalen van getuigen, net zoals wij. Thomas gelooft niet
zomaar en terecht: er wordt immers zoveel verteld. Waar het omgaat is,
of de verteller van de verhalen betrouwbaar is, in zijn gedrag laat
zien dat klopt wat zij of hij vertelt.
Ik eindig deze verkondiging met een verhaal. Er kwam eens een groep
jongeren hier een weekend in Onder de Pannen van een grote school,
VMBO; ze zaten in de derde klas, 14, 15 jaar oud. De groep was groot,
25 scholieren. Tijdens het kennismaken op vrijdagavond viel een van hen
mij op, omdat hij een muts droeg, tot over zijn oren, terwijl het toch
echt niet koud was in Onder de Pannen. De volgende dag gaf ik hen een
rondleiding, en in de middag deden we het doe taboespel, een spel
waarin je leert met elkaar te praten over seksualiteit, wat het voor je
betekent, wat je graag zou willen op seksueel gebied, wat je absoluut
niet zou willen en hoe je dit aan anderen duidelijk maakt. Er werd in
groepen gewerkt, de meisjes en jongens apart. De vragen die bij de
meisjes opkwamen aan de jongens, de begeleiders, aan mij, en bij de
jongens aan de meisjes, de begeleiders en mij werden opgeschreven en
aan het eind van de middag aan de verschillende groepen gegeven. Die
konden vervolgens zelf bepalen of en wat zij op de vragen wilden
antwoorden. De jongen droeg de hele dag zijn muts, tot over zijn oren.
Toen in de avond de vragen werden beantwoord zag ik hem zonder muts. Na
afloop sprak ik erover met een van de docenten. Zij vertelde me, dat
zij hem op school ook nog nooit zonder muts had gezien. Zij had haar
verbazing om hem nu eens zonder muts te zien uitgesproken tegen hem.
Zijn reactie was: ik heb gemerkt dat ik me hier niet hoef te bedekken.
|
3e
zondag van Pasen: Handelingen 3,13-19; Lucas 24,35-48
|
22
april 2012, Henk Jongerius OP |
Als
mij vandaag één ding heel duidelijk wordt uit het
verhaal in de Handelingen van de Apostelen en het Evangelie, dan is het
wel dat God zich laat zien in het verhaal van concrete mensen. Veel
mensen spreken over God als een niet kenbare grootheid, als een
probleem dat er wel of niet is, als een ‘iets’ wat
je misschien in een formulering zou kunnen vatten, maar ik denk dat wij
daarmee op een heel verkeerde weg zijn die uiteindelijk dood loopt.
Daarom is het verkwikkend om vandaag uit de mond van de eerste getuigen
van Jezus’ verrijzenis te horen hoe zij hun vertrouwen
uitspreken in een God die zich in concrete mensen laat horen, in de
‘God van Abraham, Izaäk en Jakob’ en niet
in de God van denkers of filosofen.
In het verhaal van Abraham horen wij hoe hij weggeroepen wordt uit zijn
land om een nieuwe wereld binnen te gaan, hoe hij tegen alle
verwachting in een zoon krijgt en hoe die zoon in leven wordt gehouden.
In de geschiedenis van Izaäk zien wij opnieuw hoe hem toekomst
wordt gegeven als hij biddend durft wachten bij de bron en in het
verhaal van Jakob leren wij hoe de levensweg van de mens naar Gods hart
uiteindelijk te maken heeft met de verzoening tussen hem en zijn broer
Ezau. Het is in die ontmoeting, in het aangezicht van zijn broer dat
hij God zelf tegenkomt, staat er geschreven. Het aangezicht van God
weerspiegelt zich in het gezicht van de mens naast ons.
In het verhaal van mensen horen wij hoe God van zich doet horen als een
stem die vol belofte is, die bevrijding brengt en een nieuwe manier van
leven in het vooruitzicht stelt.
Geloven heeft te maken met leven, met concreet handelen en
omgaan van mensen met elkaar. Dat kunnen machthebbers en
kerkleiders in de
dagen van de Apostelen niet verstaan, omdat zij de grote verhalen van
de vaders van het geloof
|
vergeten
zijn. Daarom zijn hun ogen en oren niet opengegaan voor de weerloze
rabbi uit Nazareth die ons dat verheel weer wilde leren en met nieuwe
ogen liet zien naar de wereld. Het is deze Jezus die zijn leerlingen
inprent dat in een concreet mens van vlees en bloed die met hen eet en
drinkt, in een niet aflatende bewogenheid om andere mensen het
hartsgeheim van leven heeft laten zien. Al wat er geschreven staat in
Wet en Profeten en Psalmen is concrete werkelijkheid geworden in Hem
die zo die onbekende God een gezicht en een stem heeft gegeven.
God ‘geschiedt’ onder mensen en zo maakt Hij de
Naam waar die Hij aan Mozes ooit openbaarde in het brandende braambos
‘Ik zal er zijn zoals Ik er zal zijn’. In de vrede
en de liefde die er onder mensen gevonden wordt mogen wij eerbiedig en
vol verwondering beseffen dat Hij daar aanwezig is als een kracht die
tot bewogenheid om mensen, tot liefde en gerechtigheid voert.
De eerste leerlingen getuigen dan ook dat het woord uit de psalm in Hem
vervuld is: ‘De levende zal zijn knecht het bederf van de
dood niet laten zien’, want Hij is een God van levende
mensen. Zij zullen hem niet zoeken in het rijk van de doden want hij
verschijnt onder ons als het brood gebroken wordt en de vis gedeeld.
Daar mogen wij ervaren hoezeer Hij ons levensbrood is, hoe zijn
levenskracht bezit van ons neemt als wij doen als Hij. Wie naar deze
mens luistert zal ontdekken dat in Hem al die verhalen van de
aartsvaders concreet werkelijkheid worden en zijn woord tot op de dag
van vandaag ons hoop in het hart legt en de moed geeft om elkaar
waarachtig lief te hebben.
Het verhaal van God met de mensen gaat door in ons eigen leven:
‘In ieder die bemint, maakt God een nieuw begin, ontlokt Hij
ons een lied van hoop in ons verdriet, Hij doet de dood
teniet.’
|
4e
zondag van Pasen: Handelingen 4,8-12; Johannes 10,11-18
|
29
april 2012, Ernst Marijnissen OP |
Wij
geloven en zeggen van Jezus dat hij de zoon van God
is, omdat hij tot een echte en oprechte broeder van de mensen geworden
is. Hij heeft het hoofd geboden aan al die krachten in samenleving en
kerk én in het persoonlijke gedrag van mensen, die leiden
tot armoede, honger, vervreemding, vervolging en dood. Hij ging vol
ontferming en dus bevrijdend met mensen om. Mensen weer op de been
helpen was zijn lust en zijn leven, en door er zó te zijn
vervult hij het Woord van God. Dat Woord daagt de mensen immers uit om
beeld van God te zijn, dat betekent: te leven als zonen en dochters van
één Vader, die de Levende is. Jezus heeft geleefd
als de gelijkenis van God. Daarom mocht hij van zichzelf getuigen: wie
mij ziet, ziet de Vader. Daartoe worden ook wij opgeroepen. Als we doen
als Jezus van Nazaret ontvangen wij van Godswege de ruimte om onszelf
te worden en naar anderen om te zien zoals God naar ons omziet. Dat is
zorgzaam zijn. Dan ben je een goede herder. Dan ontstaat er vertrouwen
tussen mensen. Je kent elkaar bij de naam, dat wil zeggen: je weet van
elkaar wie je bent en dat voert op zijn beurt tot het juiste inzicht en
het juiste omgaan met elkaar. Of je Jezus nu vanuit de Schriften kent
of niet, waar het op aan komt is dat je metterdaad doet wat hij gedaan
heeft. Niet de theorie beslist maar de praktijk van elke dag. Het
evangelie laat er geen over twijfel bestaan dat wij worden afgerekend
op onze daden. Met name de evangelist Matteüs heeft ons een
prachtige gelijkenis van Jezus overgeleverd. Daarin wordt gesproken
over het zogenaamde laatste oordeel. Wie zich heeft bekommerd over de
minste der mensen en hen van kleding heeft voorzien, hun te eten en te
drinken heeft gegeven, in ziekte bijgestaan en in de gevangenis
opgezocht, worden welkom geheten in het koninkrijk van God.
“Komt gezegenden van mijn Vader”. Er wordt niet
geïnformeerd of je volgens de riten, de leer en het kerkelijk
wetboek hebt gehandeld. Trouw zijn aan de kerk vindt alleen genade in
het oog van God als we trouw zijn aan de mens
(Matteüs25,31-46).
Aan wie denkt Jezus eigenlijk als hij in de gelijkenis van de goede
herder spreekt van huurlingen, die vluchten als de wolf komt en de
kudde aanvalt? Natuurlijk in de eerste plaats aan bepaalde kerkelijke
voorgangers in zijn dagen. In de Handelingen vernemen we hoe Petrus en
Johannes gevangen worden genomen, omdat hij een lamme geneest op het
tempelplein in de Naam van Jezus. Het tempelplein is het beeld van het
kerkelijk domein. Daarom wordt hij voor de Hoge Raad geleid en
ondervraagd. De leden van die Raad hebben geen belangstelling voor de
genezen lamme, de daad van genezing. Daarmee hadden ze genoegen kunnen
nemen, want er was een weldaad geschied. Deze weldaad wijst
tegelijkertijd naar het goede van de verkondiging; ze is geschied uit
Naam van Jezus Messias, die zich als een broeder van mensen heeft
geopenbaard en daardoor terecht zoon van God, dat is beeld van God is
geworden. Ook in de lamme mens is dat beeld hersteld. De Raad had zich
kunnen verheugen, dat gewone en ongeletterde mensen het Rijk Gods
zichtbaar hadden gemaakt door het een lamme, dat is een gekwetste mens,
mogelijk te maken springend en zingend het huis van God, dat is zijn
Rijk, binnen te gaan.
|
Maar
de Raad was
verstoord. Ze nam Petrus en Johannes gevangen. Deze vissers hadden
zonder aanstelling en dus zonder bevoegdheid verkondigd en heil
gebracht. Het was alleen aan de Raad om vast te stellen, wat heil is,
waar het geschiedt en wie het mogen bewerkstelligen. Ze voelen zich
gepasseerd, deze hoge autoriteiten. Dan geldt niet langer het goede
werk maar de bevoegdheid en de leer. Hier treedt het rampzalige gedrag
op, dat we zo vaak bij gezagsdragers moeten constateren. In plaats van
herder te zijn en mensen te vragen hoe zij zich voelen, wat ze doen,
waar ze mee zitten, en te zoeken naar een woord van waardering en
bevrijding, dus kijken gelijk God dat doet, hebben ze het druk met het
bewaken van hun positie, het zich laten eren, met andere woorden: ze
spelen voor leraar en meester, terwijl het hun roeping is mensen te
dienen en ruimte tot levensvreugde te geven. Daar gaat het toch om:
herder te zijn voor elkaar en elkander op de been zetten en gaande
houden. Dan worden we voor onze medemens tot een spoor van licht in een
dikwijls duistere en ontluisterde wereld. Niet goud en geld bepalen de
toekomst van onze mensenwereld, maar een goed en gezond meelevend hart.
Er schijnt een verhaal te bestaan dat het volgende vertelt. Er was eens
een bisschop, die niet door de Paus maar dank zij een kinderstem was
aangewezen tot herder. Toen hij eenmaal zijn ambt had aanvaard en een
bescheiden huis had gevonden om daar te wonen en te werken, besloot hij
allen, die in zijn bisdom voorgangers waren, op te zoeken. Hun aantal
was gering, want de kerkelijke wet liet alleen niet getrouwde mannen
tot het ambt van voorganger toe. Daarom waren er ook voorgangers, die
niet tot priester waren gewijd, want om verantwoord een betrouwbare
herder te kunnen zijn moet een geloofsgemeenschap niet te groot zijn.
De bisschop voerde vooral met hen indringende gesprekken. Zij werden
pastorale werkers genoemd, mannen en vrouwen. Hij vroeg hun naar hun
bevindingen, hun wijze van werken, de omgang met hun gelovigen, en
natuurlijk ook de reactie van de mensen. Met een enkeling sprak de
bisschop tot diep in de nacht. Als hij dan weer naar huis terugkeerde
was de dageraad al begonnen. Ook besteedde hij veel tijd aan de
ontmoeting en het gesprek met groepen van gelovigen. Hij hoorde alles
aan met een kinderlijke eenvoud en sprak openhartig, als dat nodig was.
Geen wonder, want een kinderstem had zijn roeping bepaald. Op een dag,
toen hij na een van zijn bezoeken weer thuis was, stond hij voor het
raam en keek uit over de stad. Ver daar achter zag hij nog het wijde
land met zijn velden en bomen. Hij streek over zijn hoofd en Ineens nam
hij een besluit. Hij liep naar zijn schrijftafel. Boven op een
stapeltje post lag een brief. Op de envelop prijkte het wapen van het
Vaticaan. Hij schoof alles opzij, opende zijn computer en schreef een
uitvoerige mail aan zijn gelovigen. Hij maakte bekend dat hij iedere
pastorale werker, man of vrouw, de handen zou opleggen en vroeg om hem
nog meer geschikte kandidaten om voorganger te worden bekend te maken.
Vervolgens liet hij weten dat hij elke zaterdag zich in een supermarkt
zou ophouden, waar hij vele van zijn broeders en zusters hoopte te
ontmoeten, een groet uit te wisselen of even te spreken. Bisdom en
supermarkt voeren daar wel bij.
De naam van de bisschop blijft vooralsnog onbekend.
|
5e
zondag van Pasen: Handelingen 9,26-31; Johannes 15,1-8
|
6
april 2012, Paul Minke OP |
Het
uur is gekomen. Jezus wist zijn dood nabij. Hij
neemt afscheid van zijn leerlingen, mannen en vrouwen die hem
vergezelden op zijn tochten, een zwerversvolkje, dat met hem meetrok
naar steden en platteland tussen Galilea en Judea, lerend, helend,
genezend, troostend, dienend, inspirerend, een ware gemeente, door
Jezus gevormd tot een hechte groep met een groot vertrouwen in hem.
Vrienden noemde hij hen voor wie hij geen geheimen heeft. Wat zal er
met hen gebeuren na zijn dood? Zullen zij uiteenvallen? Het is van het
grootste belang, dat zij elkaar weten vast te houden. "Jezus zegt:
Blijft in me, dan blijf ik in u."
Jezus neemt afscheid van wie hij zijn apostelen noemde, door hem
geroepen, door hem gezonden om te getuigen van wat zij gehoord en
gezien hebben. Hun getuigenis moet zijn boodschap levendig houden voor
de komende generaties. Op hun getuigenis zal de geloofsgemeenschap
rusten, die vredesbeweging, die Jezus in gang gezet heeft, waarvoor hij
bereid was te sterven. Hij wist wat hen te wachten stond aan
beproevingen en vervolgingen, aan onbegrip en bespotting, aan tegenslag
en gevangenschap. Hoe sterk is hun trouw? Hoe groot hun vertrouwen in
hem? Hun geloof in hem? Of zullen zij terugvallen in hun oude leven, in
hun oude beroep: vissen? Het is van het grootste belang, dat zij elkaar
weten vast te houden. "Jezus zegt: Blijft in mij, dan blijf ik in u."
Jezus gebruikt een beeld om het belang van de verbondenheid te
onder- strepen. Het beeld van de wijnstok, dat ook veelvuldig door de
profeten gebruikt is. Daarom een veelzeggend beeld, waar zij dankzij de
Schriften mee vertrouwd waren. De wijnstok is het beeld van Israel.
Israel is een weelderige wijnstok, door God geplant. Maar het gaf niet
de vruchten, die God ervan verwachtte. De wijnstok gedijt niet maar
verdort. Het volk was God ontrouw. Nu zei Jezus: Ik ben de ware
wijnstok, die niet verdorren en verdrogen zal. En jullie zijn de
ranken, die de Vader, de wijnbouwer, liefdevol koestert. "Wie in Mij
blijft terwijl ik in hem blijf, die draagt veel vrucht." Bedenk, los
van mij kunt gij niets. Je bent dan een rank, die verdort. Los van mij
raak je vervreemd van mijn God en Vader, en jullie God en Vader, loop
je verdwaald rond in een wereld van chaos. Je leven blijft zonder
vrucht. Verbondenheid met mij is van levensbelang. Het kan niet genoeg
gezegd worden. In dit kleine stukje evangelie wordt het woord 'blijven'
zevenmaal gebruikt.
Wij maken deel uit van dat zwerversvolkje van in
het begin. Gods Volk onderweg. Ook wij hebben te maken met
beproevingen, vervolgingen, verdachtmakingen enz. U weet allen hoe het
met de kerk gesteld is wereldwijd, en hier in Nederland. Dat hoef ik nu
niet voor u uitvoerig uit de doeken te doen. Het raakt ons zelf. Hoe
sterk is onze trouw? Hoe groot ons vertrouwen en geloof in Jezus? Het
is van het grootste belang, dat wij elkaar weten vast te
houden. Ook
tot ons zegt Jezus:
Blijft in mij, dan blijf ik in u.
|
"Als
gij in mij blijft en mijn woorden in u blijven, vraagt dan wat gij
wilt en gij zult het krijgen." Mijn woorden. Het zijn woorden, die
bemoedigen, die hoop geven, die troosten; het zijn woorden die
uitdagen, roepen, wegen wijzen, wijsheid schenken. Het zijn woorden die
inspireren, ons kunnen motiveren, in beweging zetten. Woorden die
vragen om gedaan worden. Woorden die beloften in zich dragen. Het zijn
woorden die vrucht dragen, rijpe vruchten van liefde en zorg en
aandacht. Het zijn woorden, die ons verbinden met elkaar, verbinden met
de Vader, met Jezus. Paulus spreekt in zijn brief aan de
Galaten over de vruchten van de Geest, die mijns inziens niet anders
zijn dan de vruchten van de wijnstok en de ranken. Welnu, Paulus somt
op: Liefde, vreugde, vrede, geduld, vriendelijkheid goedheid,
vertrouwen, zachtmoedigheid, zelfbeheersing. Een heerlijke oogst.
Blijft in mij, dan blijf ik in u. Verbondenheid, dat is het waar het op
aan komt. Verbondenheid kennen we uit eigen ervaring en hoe vruchtbaar
dat kan zijn: Binnen in een gezin; tussen vrienden en vriendinnen, in
een klooster- gemeenschap. Hoe hartverwarmend wordt niet verbondenheid
en
solidariteit ervaren in gebeurtenissen die ons diep raken, op momenten
van groot verdriet of vreugde. Vergaat het ons zo ook niet, nu, hier in
dit samen-zijn rond het woord en de Tafel? En anderzijds, hoe
hartverscheurend het kan zijn waar banden breken! Hoeveel verdorring,
verdriet, pijn een scheiding teweeg kan brengen! Hoe onleefbaar het
leven wordt waar liefde is gedoofd en verbittering groeit. De ervaring
leert ons ook: verbondenheid vraagt onderhoud zoals ook de ranken.
Verbondenheid beleven gaat niet vanzelf, vooral nu het streven is
gericht is op de eigen autonomie, eigen onafhankelijkheid en
individuele vrijheid, nu zelfs kwetsen deel uitmaakt van de zogenaamde
vrije meningsuiting en iedereen vrij en ongeremd zijn eigen waarheid
mag uitdragen, leuk of niet leuk. In zo'n wereld houdt geen gemeenschap
stand, blijft geen verbondenheid overeind. Verbondenheid vraagt
betrokkenheid, aandacht, respect, gemeenschapszin, liefde.
Blijf in mij, dan blijf ik in u. Jezus, zijn woord, is de bron van ons
leven. fundament van ons als gemeenschap, de bindende kracht, die ons
bijeenhoudt. Wie op andere gronden meent de gemeenschap te kunnen
behoeden, vergist zich. Hier en nu bindt Gods woord ons samen, brengen
brood en wijn ons bijeen rond de Tafel van de Heer, en herdenken wij in
verbondenheid met elkaar zijn liefde jegens ons tot de dood. Alleen zo
zal deze gemeenschap vrucht dragen en onze saamhorigheid versterkt
worden. Zo zullen we Vader verheerlijken en ons doen kennen als
leerlingen van Jezus. En zo zullen wij ervaren wat het betekent: in
hem, Jezus te blijven. Een groots geluk. Amen.
|
6e
zondag van Pasen: Handelingen 10,25-48; Johannes 15,9-17
|
13
mei 2012, Antoon Boks OP |
Hoeveel
wonderen gebeuren er niet per dag. Maar... zien
we die wel? Misschien zijn we er al zo aan gewend geraakt, dat ze geen
indruk meer op ons maken. In de natuur kunnen we genieten van heel veel
van die wonderen. Ik heb er onlangs weer heel wat gezien op Bonaire:
een prachtige zonsondergang boven zee, allerlei soorten bloemen en dan
die hele kleine kleurrijke kolibries.
Niet alleen in de natuur maar ook onder ons mensen komen zoveel
wonderen voor. Ik zie als gelovige in Jezus een wonder van Gods liefde.
Vandaag hoorden we in het evangelie, dat er geen grotere liefde bestaat
dan ons leven op het spel te zetten voor een medemens. Gods liefde en
macht zijn voor ons maar ook voor heel veel andere mensen in het
verleden en hopelijk ook in de toekomst duidelijk geworden omdat wij
weten dat Jezus bij ons op aarde kwam en zijn leven gaf om te bewijzen
hoeveel God van ons houdt. Dat is het werk van God, een wonder van Gods
genade voor ons.
Petrus en zijn metgezellen moesten nog heel wat leren over genade. Veel
van het verleden bestond niet meer in wat Jezus leerde. God ging
verder, nam weer het initiatief en schonk zijn genade aan wie Hij maar
wilde en dat waren ook de heidenen. De gelovigen moesten dat leren en
er iets mee doen. De Geest toonde zich in tegenstelling tot de manier
van geloven van Petrus en de zijnen niet partijdig; iedereen was welkom
om het woord te horen en bij elkaar aan tafel te eten. Dat geldt nog
steeds ook voor ons.
We weten veel van de geschiedenis, daarom zijn we misschien niet zo
verrast als Petrus was toen hij een visioen had en stemmen hoorde die
hem vertelden dat hij naar de Romeinse honderdman Cornelius moest gaan.
Sprekend in zijn huis daalde de Heilige Geest neer op iedereen die naar
zijn woorden luisterde. Lukas verhaalt dat God niet het exclusieve
bezit van het uitverkoren volk was, maar de God van alle mensen is.
Met onze kennis van de christelijke geschiedenis weten we ook dat we
niet naar de kerk komen om Gods liefde en goedheid over ons af te
smeken of om God zover te brengen dat Hij ons zal geven wat wij van Hem
vragen. Wij hoeven God niet te dienen om Zijn liefde te ontvangen. Het
leven en de dood van Jezus maken het ons dat duidelijk: God is liefde
en daarom heeft God ook alles geschapen en vooral ook ons mensen, want
nu kan God van ons houden. Wat zou God nog meer kunnen doen om ons
daarvan te overtuigen? De Blijde Boodschap van Jezus is: dat niet wij
eerst van God hielden en dat God ons wat teruggeeft. Het is echt zo,
dat God altijd al van ons hield en Jezus is het positieve bewijs van de
liefde van God voor ons, al geloof ik niet, dat we daar heel veel
twijfels over hebben.
|
De
vraag waar het nu om
gaat, is: wat zouden wij moeten doen om te laten zien, dat we het
begrepen hebben dat God van ons houdt en ons al zoveel prachtige
bewijzen van die liefde geeft? Hoe kunnen wij daarop reageren en laten
zien dat ons leven door die liefde veranderd is? Als wij Jezus vragen
wat wij moeten doen als een antwoord op Gods liefde dan zegt Hij ons
vandaag dat we ons aan zijn geboden moeten houden. Als we het woord
gebod horen, dan denken we meteen aan de Tien geboden. Dan kunnen wij
ons geweten onderzoeken om te zien of we iets verkeerds gedaan hebben.
Maar die tien geboden bestonden al voor Jezus mens werd. Jezus praat
niet over het overtreden van de tien geboden. Hij spoort ons aan om ons
niet ongerust te maken over wat we verkeerd deden, maar om in plaats
daarvan van elkaar te houden. De beste richtlijn “in het
houden” van is om te kijken naar mensen die van elkaar
houden: ze stralen liefde uit. Ze zijn vrolijk, vriendelijk en geduldig.
Als teken van liefde gaf Jezus zijn leven voor ons, zijn vrienden. Voor
ons hoeft dat niet zo ver te gaan; wij kunnen beginnen met ons af te
vragen: welk stuk van mijn leven ik kan geven voor die ander. Het kan
mijn vooroordeel zijn; mijn negatieve gevoelens; mijn kwaadheid om wat
anderen me hebben aangedaan; mijn egoïsme; mijn tegenzin om
een beetje van mijn tijd te geven om een ander te helpen.
Verder vraagt Jezus van ons: houd van elkaar, zoals ik dat heb gedaan
en... dat was oneindig. Wie kan dan tegen een ander zeggen: Ik heb
genoeg van je gehouden. Wat kan ik nog meer voor je doen of aan je
geven? Echte liefde gaat als maar door en laat ons steeds naar nieuwe
wegen zoeken om die liefde te tonen.
Jezus gaat nog verder en zegt dat wij niet moeten leven en denken als
slaven, die als maar proberen om alles goed te doen uit vrees voor
straf. In plaats daarvan noemt Hij ons vrienden. Dat is niets
sentimenteels. De vriendschap met Jezus is er een van wederzijdse
liefde en eerbied. Vrienden zorgen er voor dat we normaal blijven:
helpen ons uit een depressie; zijn klankborden als wij met iemand
willen praten; leren ons nieuwe werelden kennen.
Wij zijn vrienden van Christus. Door zijn Geest kunnen we nu al op die
manier leven om meer en meer op Jezus te lijken en steeds meer vrucht
te dragen in ons leven. In deze viering nodigen wij vandaag Jezus uit
om ons te laten zien hoe wij kunnen leven. Wij vragen Hem om ons te
tonen wat we moeten loslaten. Wij vragen hem ook om ons te laten zien
hoe wij tot bloei kunnen komen door van elkaar te houden en die liefde
te tonen, zodat andere mensen zullen weten dat wij Jezus’
vrienden zijn.
|
Hemelvaart:
Handelingen 1,1-11
|
17
mei 2012, André Lascaris OP |
Het
is misschien overbodig om het hier te zeggen, maar ik zeg het toch
even: Lucas is geen journalist. Als moderne lezer krijg je de indruk
dat Lucas een verslag geeft van een reeks gebeurtenissen: de ene
gebeurtenis komt na de andere, eerst Pasen met de verrijzenis van
Jezus, dan veertig dagen later hemelvaart en weer tien dagen later de
Zending van de Geest, de adem van God, Pinksteren. Maar zo bedoelt
Lucas het niet. Pasen, Hemelvaart en Pinksteren vallen op
één dag. Hemelvaart is geen aparte gebeurtenis,
de hemelvaart is een aspect van Pasen, een kant van Pasen, een
onderdeel. Dit aspect geeft aan dat we niet mogen verwachten dat Jezus
na de verrijzenis gewoon weer op aarde rondloopt zoals hij deed voor
zijn dood en verrijzenis. We kunnen niet het vliegtuig nemen om naar
het Midden Oosten te gaan en dan verwachten op de weg van Jericho naar
Jeruzalem Jezus tegen te komen. De dood is een grens, waar je niet over
terug kan. Op Pasen ervaren de leerlingen dat hun verraad van Jezus,
hun vlucht, hun gebrek aan vertrouwen door hem vergeven is. Zij komen
tot het vertrouwen dat Jezus aanwezig is met zijn vergevende kracht.
Hij leeft, hij is de Heer.
Hemelvaart geeft aan dat Jezus, de levende, bij God is. Hij is niet
meer op onze aarde. De wolk waarachter Jezus verdwijnt is een beeld van
God. De wolk ging volgens de verhalen van het Oude Testament voorop
toen de stoet van het joodse volk uittrok uit Egypte door de woestijn
naar het beloofde land. De wolk was het beeld van de aanwezigheid en
het wonen van God in de tempel. Jezus wordt opgenomen in de sfeer van
God, hij woont in God, of liever: God woont in hem. Lucas heeft
bovendien dit aspect zo benadrukt en er een apart verhaal van gemaakt
om te voorkomen dat allerlei extatische lieden aan zouden komen met
beweringen dat zij Jezus in levende lijve hadden gezien.
Dat Jezus niet meer op onze aarde rondwandelt zoals hij deed toen hij
rondtrok in Galilea en Judea betekent niet dat hij ver weg is of zelfs
onbereikbaar is geworden, De twee mannen in witte kleren worden vaak
aangezien voor engelen.
|
Maar
misschien moeten we eerder denken aan dopelingen. Zij vertegen-
woordigen de kerk, een nieuwe beweging. De verrijzenis van Jezus
betekent niet dat het oude koninkrijk van David hersteld wordt of dat
God ten volle zal regeren over deze aarde, zodat er overal vrede en
gerechtigheid zal bloeien en de dood niet meer zal zijn. Maar er gaat
wel een nieuwe wind waaien, de adem van God die leven geeft, de Geest
die het doet gisten op aarde.
In deze nieuwe beweging is Jezus aanwezig. Hij leeft in de sfeer van
God en tegelijk is hij aanwezig in wat wij ‘kerk’
noemen, het ‘huis van de Heer’.
Bij ‘kerk’ moeten we niet denken aan paus,
bisschoppen, dominees of priesters, maar aan onszelf. Wij die hier op
deze ochtend zijn, wij zijn de kerk, wij vertegenwoordigen Jezus, wij
komen voor hem op in deze wereld, verhalen over zijn leven, zijn dood,
zijn verrijzenis en Hemelvaart. Wij delen brood en wijn, herinneren
onszelf en anderen aan zijn woorden, proberen te doen wat hij deed:
verwonde mensen heel maken, mensen die vastzitten in beweging brengen,
sprakeloze mensen leren spreken of mensen die blind zijn voor wat het
leven biedt, de ogen openen. Wij zijn als ’t ware de
advocaten van Jezus in onze wereld. Wij verdedigen zijn keuzes en zijn
wijze van omgaan met de werkelijkheid. Wij komen op voor zijn weigering
ten koste van anderen te winnen. Hij laat zich liever uit onze wereld
verdrijven dan dat hij anderen vernietigt.
Wij zijn het lichaam van Jezus in deze wereld. Maar Jezus is het
beginpunt, de bron, het hoofd van dit lichaam. Wij mogen zijn advocaat
zijn in deze wereld, hij is onze advocaat bij God. Hij weet uit eigen
ervaring wat het betekent mens te zijn, te leven tussen dood en
geboorte, vervolgd te worden en omhoog gestoken, veracht en vereerd te
worden. Hij pleit bij God voor ons. Zijn hemelvaart is geen
verwijdering van ons, maar de aanvaarding van de taak onze advocaat te
zijn. Met hem is er ook voor ons een plek in de sfeer van God. We leven
ten volle in deze wereld, maar we steken er ook met kop en schouders
bovenuit, doordat we weten een advocaat bij God te hebben. We kunnen
daarom des te krachtiger de wereld aan. Gaan we met goede moed in vrede
voorwaarts.
|
7e
zondag van Pasen, 1Johannes 4, 11-16; Johannes 17, 11b-19
|
20
mei 2012, André Lascaris OP |
We
leven in een goede wereld. In het eerste
scheppingsverhaal klinkt steeds weer: ‘En God zag dat het
’tof’, goed, was.’ Tegelijk zien we dat
er iets mis is in die toffe wereld, Jezus bidt dat wij bewaard blijven
in die bedorven wereld, die ons zelfs haat. We leven in een corrupte
cultuur.
Het gaat hier over de wereld van banken en bonussen, de wereld van de
vrouwenhandelaars, de wapenhandelaars, de cultuur van: de sterkste
wint. Een cultuur waarin de Tv vele films laat zien over overwinnaars,
vaak over mensen die ongebreideld geweld plegen en daarvoor
gerechtvaardigd worden, omdat ze wraak nemen op hun vijand. Het is
alsof tweeduizend jaar christendom niets heeft betekend.
Die wereld, die cultuur, is niet alleen de grote wereld waarover de
media melden, het is ook de wereld van jalousie tussen partners of
tussen collega’s, de wereld van het ressentiment, dingen die
iemand in het verleden zijn aangedaan en waarover deze nog steeds
wrokt. Ressentiment is een gif dat voortdurend doordruppelt en alles
zuur, bitter en haatdragend maakt.
Voor deze werelden, voor deze manieren van leven wil Jezus zijn
leerlingen bewaren. Hij hoopt dat zij, dat wij, leven in dezelfde
vrijheid en vreugde waarin hij heeft geleefd. Hij bidt dat wij geen
deel uitmaken van de bedorven cultuur, al leven we er midden in. Meer
nog: hij geeft zijn woord aan ons door want hij wil dat wij, zoals hij,
ons toewijden aan de waarheid. En de waarheid is dat de wereld waarin
wij leven vaak niet tof, goed, is.
Abel Herzberg, de joodse schrijver, heeft ooit heel scherp, zelfs
schokkend het verschil tussen de corrupte cultuur en de wereld die
hijzelf, en ook Jezus voor ogen heeft, geformuleerd. Toen een vrouw hem
vroeg; hoe kunnen wij voorkomen dat onze kinderen slachtoffers worden?,
antwoordde hij: ‘mevrouw u stelt de verkeerde vraag; het gaat
er om hoe we zorgen dat onze kinderen geen beulen worden’.
Een pijnlijk antwoord, maar het geeft aan wat het betekent dat iemand
al of niet tot ‘de wereld’ behoort. Ben je er
alleen op gericht dat je kinderen tot de winnaars behoren en dus geen
slachtoffer worden, of wil je voorkomen dat je kinderen geen beulen
worden. Als je je kinderen tot winnaars opvoedt, dan is de kans groot
dat zij anderen tot verliezers maken. Als je ze leert anderen niet te
onderdrukken, dan is het mogelijk dat zij in de vrijheid en de vreugde
van Jezus leven, maar ook moeten ze aanvaarden dat de wereld van de
sterken en de winnaars hen haat, omdat zij hun spel niet meespelen.
|
Wat
ziet Jezus als
tegengif? Als geneesmiddel en als middel; om ons staande te houden in
die samenleving van ons die toch veel goeds bevat, mede dankzij 2000
jaar christendom, maar daarnaast vol is van de vraag hoe de eerste en
de beste te worden.
Jezus bidt dat wij, zijn leerlingen, één mogen
zijn zoals hijzelf en God één is. Hij bidt hier
niet om de eenheid van de kerken. Hij vraagt niet om eenheid van een
vereniging, een partij, een enkele kerk of van een beleidsplan. Zijn
vergelijkingspunt is zijn relatie met God. Een persoonlijke relatie van
de mens en tegenover hem God. Dat is dus een dynamische relatie, een
relatie van daden waarin leven is en die levendig is. Die relatie is er
een van toewijding. En we begrijpen het al – want hetzelfde
komt steeds terug als oud en toch telkens nieuw - .de eenheid waar
Jezus over spreekt is de liefde De leerlingen worden uitgezonden in de
verdorven en corrupte samenleving om daar dit tegengif te brengen.
Is de liefde daarvoor sterk genoeg? Als we naar onszelf kijken, dan
moeten we erkennen dat het moeilijk is de wortels in ons van jalousie,
ressentiment wrok en haat om te vormen tot krachten ten goede. Soms
maak je een stap vooruit, een ander keer twee stappen achteruit. Als we
naar onze samenleving kijken, kunnen we niet ontkennen dat christenen
hun sporen hebben achter gelaten. Gezondheidszorg en sociale wetgeving
zijn geïnspireerd en vaak opgezet vanuit het christendom. Maar
het gaat heel langzaam. Want in de liefde is geen geweld. Daarom moet
Gods molen langzaam draaien. De liefde moet steeds weer overtuigen. Ze
is een zachte kracht die niets kan afdwingen.
We moeten met Jezus de hoop koesteren en met hem bidden dat wij
toegewijd blijven aan de liefde, de waarheid, aan elkaar en aan God. In
plaats van ‘van de wereld’ te zijn, moeten
– mogen - wij wonen in God.
We mogen weten dat God met ons is, dat hij naar ons op zoek is voordat
wij op zoek zijn naar hem.
Dat de liefde uiteindelijk zal overwinnen door lijden, het kruis en de
dood heen, in zowel de grote samenleving als in ons innerlijk weten we
omdat God zelf liefde is. We kunnen het moeilijk vinden erop te
vertrouwen dat God liefde is, wanneer wij groot lijden verduren moeten.
Maar ook hier geldt dat de liefde niets afdwingt, krachtig is wanneer
ze zwak is, maar juist zo onoverwinnelijk is. Sluiten we ons aan bij
dit bidden van Jezus.
|
Pinksteren:
Galaten 5,16-25; JOhannes 20,19-23
|
27
mei, Ernst Marijnissen OP |
De
leerlingen zijn bijeen en angstig. We hebben het
gehoord. Ze hebben de deuren gesloten uit vrees voor de Joden. De Joden
zijn in het evangelie van Johannes vaak het beeld van de oude synagoge.
Ze herinneren niet alleen aan het verleden maar ook aan de zelfbewuste
houding van een kerk, die weet wat ze moet geloven, hoe ze de Schriften
moet lezen en verklaren, en in de loop van eeuwen een indrukwekkende
bibliotheek heeft opgebouwd, waarin op alle vragen tot in het kleinste
detail een antwoord is te vinden. Op een andere plaats in zijn
evangelie vertelt Johannes het beroemde verhaal over de genezing van de
blindgeboren mens. Daarin typeert hij dit soort zelfverzekerde mensen.
Hij laat ze daar het volgende zeggen: ‘wij, wij hebben Mozes.
Waar die vandaan komt weten we heel goed. Maar waar die man, die
volgens de blindgeborene zijn ogen geopend heeft, vandaan komt, weten
we niets’. Kernachtiger kun je een vastgelopen
geloofsgemeenschap eigenlijk niet tekenen. De hogepriesters,
schriftgeleerden en Farizeeërs weten het. Je speurt tevergeefs
naar een stijl van geloven, waar plaats is voor het scheppend en
vernieuwend werken van de Heilige Geest. Ze weten waar Mozes vandaan
komt. Ze hebben geen vernieuwing meer nodig. Er is geen plaats voor
nieuw licht en een frisse wind. Als de blindgeborene in dat verhaal
voor de rechtbank staat en steeds beter gaat zien wat er aan de hand
is, roepen de gezagsdragers uit, dat ze niet weten waar die man vandaan
is. Ze noemen zijn naam niet, als ware die een gruwel. Maar de naam
Jezus betekent nu juist: ‘de Heer brengt redding’.
De Heer brengt uitkomst in moeilijke tijden. Dat is wat de mens, die
door Jezus ziende is gemaakt, aan den lijve gaat ondervinden. Als hij
door het leergezag van de oude synagoge is buiten geworpen, komt Jezus
op hem toe. Dan klinkt in het verhaal weer zijn naam, want we zijn de
bedompte ruimte van het alles zeker weten, het dogmatisme en de
zelfgenoegzaamheid ontkomen. In die nieuwe ruimte zegt Jezus tot allen,
die door hem tot een nieuw inzicht worden gebracht: ‘door mij
zullen allen, die niet zien tot zien komen. Maar zij die zeggen dat ze
zien zullen als blinden worden’.
De leerlingen hebben zich verschanst. Ze willen Jezus niet
verloochenen, maar ze hebben angst voor de gevolgen in het leven
daarbuiten. Ze voelen zich bedreigd. Ze zijn maar een kleine groep, en
die anderen weten het allemaal zo goed. Die zeggen dat ze over de geest
van God beschikken. Zij daarentegen worden beschouwd als ongeletterden,
warhoofden en brokkenmakers. Zij hebben slechts Jezus aan hun kant,
maar die is gestorven, al heeft hij gezegd dat hij leeft. Die daar
buiten beschikken over het weten, dat door de eeuwen is gevoed. Zij
daar binnen voelen zich eenzaam, verloren, miskend. De deuren zijn
dicht.
Johannes heeft geen roman geschreven. Het gaat hem niet om emoties of
een gedetailleerde beschrijving van de gemoedstoestand van de eerste
leerlingen. De lezing is kort en ter zake. Hij wil ons verkondigen over
Jezus, de verrezen Heer, én
over de weg die zijn volgelingen
moeten en zullen gaan. Hij vertelt ons niet een eenmalige gebeurtenis,
maar maakt ons duidelijk wat er gebeurt en steeds
|
opnieuw
gebeurt als
je Jezus belijdt als het licht van de wereld, de zoon van God, de
vriend van de armen. De evangelisten beschrijven hoe Jezus mensen op
weg heeft gezet en nieuwe wegen doen gaan, omdat zijn woord hen vrij
heeft gemaakt. De
eerste leerlingen zijn hem dáárom gevolgd, maar
nu hij niet meer in hun midden is, zo denken ze, verdwijnen hun
blijdschap en moed als sneeuw voor de zon.
Als ik in gedachten hen daar zo bijeen zie beleef ik dat als een
samenvatting van deze tijd. Velen hebben in de voorbije jaren vreugde
beleefd aan een nieuwe manier van geloven, het volwassen worden van
Gods volk, en zich gekoesterd in de zon van een nieuwe lente. Maar dan
geleidelijk aan verandert het weer, er trekken wolken voor de zon en
het grijs en grauw van het zeker weten en de zucht naar het
onveranderlijke leggen een sluier over ons bestaan. We worden een
kleine groep en zonderen ons af uit vrees voor nog zwaarder weer.
We schuilen bij elkaar.
Zo gaat het dikwijls, maar de oprechte leerling van Jezus Messias mag
zich dan voor een bepaalde tijd bedrukt voelen, zich erbij neerleggen
is in strijd met Jezus’ eigen belofte. Daarom heeft het
verhaal van Johannes een vervolg. Ineens bevindt Jezus zich in hun
midden. De gebarricadeerde deuren vermogen hem niet tegen te houden.
Als de bestaande kerk in haar verstarring en kortzichtigheid de
leerlingen van vandaag onzeker maakt en vrees aanjaagt, zal dat Jezus
Messias niet tegenhouden in het waarmaken van zijn belofte. Hij heeft
toch gezegd dat hij met ons zal zijn tot het einde der tijden, tot de
vervulling van onze geschiedenis! Daar wijst Johannes ons op als hij
getuigt hoe Jezus de vrees van de eerste leerlingen heeft doorbroken en
weggenomen. Hij wenst hen vrede, sjaloom, dus evenwicht en stevigheid.
Hij laat de wondentekenen zien als een inleiding op wat komen gaat. Zie
en herinner. Ook ik heb veel moeten lijden omwille van Gods weg en de
blijde boodschap. Verlies de moed niet als het tegen zit, maar handel
als ik doe. Vertrouw op de Geest van God, die sterker is dan alle macht
op aarde. Dan blaast hij over hen, over ons, toen en vandaag, en spoort
ons aan elkaar de zonden te vergeven. Blijf niet mokken en sluit je
niet op in jezelf. Vergeef hen, die je onrecht aandoen. Als zij er door
worden aangesproken zal er vrede zijn tussen jullie en je voormalige
belagers. Zo niet, dan blijft de situatie bestaan, maar vertrouw dan op
de Geest van God. Zoals de Vader mij heeft gezonden, zo zend ik jullie,
vandaag en steeds opnieuw.
Vandaag vieren we het Pinksterfeest. We bidden en zingen van de Heilige
Geest. Deze vergelijken we met een stormwind en met vuur. Juist in
tijden, dat het spannend is en doorzettingsvermogen en vasthoudendheid
worden gevraagd, is het getuigenis van Johannes over Jezus Messias in
het midden van de leerlingen het vieren waard. Als hij bij ons is
ontstaat er vrede. En vrede zuivert ons denken en doen. Houd goede
moed!
|
2e
Pinkserdag: Johannes 14,15-21
|
28
mei 2012, Paul Minke OP |
Jezus
zegt: "Ik zal u niet verweesd achterlaten: Ik keer tot u terug."
Daarmee is wel gezegd, dat Jezus ons verlaat, verlaten heeft. Dat voelt
niet goed. Dat geldt allereerst voor de apostelen zelf. Zij raken
ontmoedigd, verontrust, vertwijfeld, beangst en onzeker en Jezus
probeert hen in zijn afscheidsreden gerust te stellen. Maar of Jezus
daarin geslaagd is, het lijkt me eerlijk gezegd van niet. Mij treft
iedere keer het zinnetje uit de handelingen van de apostelen als Jezus
ten hemel opstijgt en een wolk hem ontrok aan het gezicht: "Mannen van
Galilea, wat staat ge naar de hemel te staren?" Het drukt voor mij zo
sterk de pijn van de verlatenheid uit. Het voelt ook voor ons niet
goed, dat Jezus ons verlaten heeft. Zovelen zijn in onze dagen ook
ontmoedigd en verontrust wanneer ze stil staan bij de crises in kerk en
wereld en niemand die het antwoord weet hoe het tij te keren. Zovelen
zijn in onze dagen onzeker over de toekomst bv. onder ons, Dominicanen,
nu wij steeds ouder worden en al zovele jaren niemand zich tot de Orde
geroepen voelt. Het voelt niet goed, zo ervaren zieken, armen,
vluchtelingen, die niet ophouden te bidden in de hoop dat God hen hoort
en met de psalmist klagen: Mijn God, waarom hebt Gij mij verlaten? Ja,
er is zoveel dat niet goed voelt. We leven in een krankzinnige wereld,
in een verscheurde kerk, in een gewelddadige samenleving. Dat alles
doet ons God ervaren als de grote afwezige onder ons.
En toch zegt Jezus met volle overtuiging: Ik zal u niet verweesd
achterlaten. Niet verweesd. Ik keer tot u terug. Hoe Jezus' woorden te
begrijpen? Is mijn blikrichting verkeerd? Ik vermoed, dat op dat moment
het ook de apostelen niet duidelijk was. Pas met Pinksteren wordt hen
en ons duidelijk wat Jezus hiermee bedoelde. De apostelen werd
het gegeven in de Geest van Jezus te leven. Dit is
geen beeldspraak, zo van: 'op de wijze van'. Nee: in zijn Geest, die in
vurige tongen op
|
hen
neerdaalde en alle angst verjoeg; die hen deed spreken met woorden
waarin Hij aanwezig was. Om dat te verstaan en aan te voelen moeten we
niet zien en horen met de oren en ogen van de wereld die daarvoor niet
ontvankelijk is, maar met de oogopslag als van een kind dat in wonderen
gelooft.
Jezus spreekt over de Geest, die voor ons is als een Helper, een
Trooster, als iemand die je bijstaat, inzicht geeft, een bezielende,
inspirerende kracht. De Geest manifesteert zich in vele gestalten, in
vele talen, zegt de Schrift. Hij is aanwezig niet alleen in de
apostelen maar in allen die liefhebben, anderen troosten, bemoedigen,
nabij zijn met hun hart en mededogen. Hij is aanwezig in de
gemeenschap, die Gods lof zingt en Hem dankt. Hij doet zich kennen in u
en mij als wij anders in de wereld staan: met geloof en vertrouwen, met
moed en hoop tegen alle wanhoop in, met zorg en aandacht voor elkaar,
hulpvaardig en dienstbaar, strijdbaar ook tegen alle onrecht en
ontmenselijking hier en elders. Zo immers geven wij inhoud aan wat
Jezus vraagt: zijn geboden onderhouden. Zo immers geven wij inhoud aan
wat wij toch willen: Jezus en elkaar liefhebben, Zo immers geeft Jezus
inhoud aan zijn belofte aan de apostelen en ons: Dan zal de Vader op
mijn gebed u een andere helper geven om voor altijd bij u te zijn: de
Geest van de waarheid. Zo zien wij in, dat wie alleen deze wereld ziet
met al zijn venijn, zijn blik vernauwd heeft en niet ziet wat er aan
goeds onder ons geschiedt, dankzij de Geest die in velen leeft en werkt
en velen inspireert. Het past ons niet slechts naar de hemel te staren
met een gevoel van verlatenheid: wat heb je ons toch aangedaan! Wat ons
past is: open staan voor de Geest, die inspireert en bemoedigt en ons
Jezus doet volgen: de weg, de waarheid en het leven. Amen.
|
|