PREKEN VAN DE
DOMINICAANSE GEMEENSCHAP TE HUISSEN: Paastijd 2009 (B)
Paaswake: Marcus 16,1-8 |
11 april 2009, Henk
Jongerius OP |
Mensen
vertellen elkaar graag verhalen! Uit mijn jeugd herinner ik mij dat wij
het altijd prachtig vonden als mijn moeder vertelde dat zij in de
hongerwinter op de fiets uit Utrecht naar de Achterhoek reed om via een
neef die als Franciscaan pastoor was in Lichtervoorde eten te krijgen
in ruil voor linnengoed. Wij vonden het spannend als zij ons vertelde
over gevaarlijke situaties waarin zij beland was door de aanwezigheid
van de Duitse bezetter en toch weer veilig thuis was gekomen. Je was
dan trots op je moeder en het schiep een nauwe band met elkaar, zeker
als het verhalen betrof die te maken hadden met bedreiging, gevaar en
bevrijding. Ook een geloofsgemeenschap bewaart verhalen met elkaar. Zij
gaan over verdrukking, bevrijding en een nieuw begin. En wie zulke
verhalen met elkaar delen weten zich op een bijzondere manier met
elkaar verbonden.
In deze nacht horen wij drie van die verhalen uit het verleden waarin
wij onszelf herkennen en waaruit wij hoop putten voor de dag van
morgen. Als wij ons afvragen waarvoor ons leven bedoeld is, dan is het
lied van de schepping van een adembenemende schoonheid want het zingt
ons over een wereld die goed is, waarin mensen hun plaats hebben en er
mogen zijn voor elkaar. Zo'n verhaal vertolkt het diepgewortelde
verlangen van elk mens naar een leven in harmonie, waarin er geen
oorlog of vernietiging van mensen plaatsvindt.
Wij hoorden het verhaal van de Uittocht uit Egypte en dat sluit aan bij
ons verlangen om in vrijheid te kunnen leven zonder tirannie en
overheersing,
|
zonder een slavenbestaan dat ons kleineert en monddood maakt. Wij
hoorden het verhaal over het weer levend worden van doods-beenderen en
daarin weerklinkt ons vermoeden dat leven niet dood kan, dat wij niet
zinloos leven maar gedragen worden door de ademtocht van de Levende!
Die grote verlangens van ons hart worden in ons wakker gemaakt door de
verhalen die vanouds bewaard zijn gebleven in dat Goede Boek dat Bijbel
heet. Vannacht delen wij die grote verhalen opnieuw met elkaar, wij
worden
erdoor verzameld tot gemeenschap en als je gedoopt wordt laat je jezelf
onderdompelen in die verhalen en deelgenoot worden in een gemeenschap
die uit die verhalen hoop en verwachting put.
Als jij, Ilonka zo dadelijk gedoopt gaat worden dan zeg je daarmee dat
ook jij wilt delen in die hoop en verwachting die voor ons een
menselijk gezicht gekregen hebben in Jezus van Nazareth, van wie wij
geloven dat hij de belichaming is geworden van al wat er aan hoop op
menselijk geluk en bevrijding leeft in mensen. Je wilt zijn weg gaan
samen met Cor, je man, die vorig jaar eenzelfde stap heeft gezet.
Het is zijn levensverhaal dat wij met ons meedragen en waarin wij mogen
horen dat onze verlangens en verwachtingen van geluk niet op zand-grond
zijn gebouwd maar geloofwaardig zijn als wij doen wat hij ons heeft
voorgedaan. Zo zullen wij met elkaar op verhaal komen telkens als wij
hier samen zijn en al doende het visioen van een nieuwe wereld in ons
leven van alledag waarmaken.
Ilonka, wil je deel uitmaken van die kring van mensen en gedoopt worden?
|
Paaszondag:
Handelingen 10,34a-43; Johannes 20,1-9 |
12 april 2009, André Lascaris OP
|
In
deze buurt worden vele nieuwe huizen gebouwd. Soms kun je dan zien dat
een metselaar een steen als 't ware even in zijn hand weegt, en dan
weggooit: onbruikbaar. Zo is ook Jezus weggeworpen als onbruikbaar door
de bouwers van de samenleving, vroeger, maar ook nog nu.
We hebben immers een bouwplan, we hebben regels hoe we met elkaar
omgaan. Regels zoals: gelijk oversteken: ik geef jou wat, jij geeft mij
wat, jij doet mij iets goeds, ik doe jou iets goeds; jij doet mij leed
aan, ik doe jou leed aan. Rechtvaardig zijn is gelijk oversteken. Als
je mij iets slechts doet, dan moet je mij compensatie geven. Nu ja ,
gelijk oversteken, mensen met stijl hebben natuurlijk recht op meer. Op
een goede bonus bijvoorbeeld.
Een andere regel luidt: je zorgt goed voor jezelf en de mensen van je
eigen kring. 'Wij' is belangrijker dan 'zij'. De regels die ons
beschermen, gelden niet voor die anderen. Je mag de mensen die bij ons
horen geen schade toebrengen, maar je mag profiteren van mensen die
niet bij ons horen.
Maar Jezus doorbrak deze regels. Je kunt mensen goed doen zonder iets
terug te vragen. Je kunt mensen hun schuld kwijtschelden en niets
terugeisen. Als iemand je dwingt één mijl te
gaan, bied je een tweede mijl aan, met als gevolg verwarring. Ja, maar
waar blijf je dan? De tempel kun je zo wel afschaffen, die leeft
helemaal van het kwijtschelden van schulden, geestelijke en
materiële En op deze manier vervalt ook de grens tussen wij en
zij. Als mensen die onze regels breken, onrecht doen, toch welkom zijn
bij God, dan zijn niet alleen 'wij', maar zijn ook 'zij' welkom bij
God.
Weg met Jezus, een onbruikbare steen voor ons samenleven. En zo gaat
een van zijn leerlingen, Maria van Magdala, bij het krieken van de dag
naar zijn graf. Wat ze daar zoekt is onduidelijk: nog even contact met
een dode? Het graf is waarschijnlijk het oudste monument, het oudste
bouwsel, dat mensen hebben opgericht. Het is een gedenkteken dat orde
schept: er is een grens tussen dood en leven zoals tussen wij en zij en
zoals tussen mij en een ander. Zij ontdekt dat dit gedenkteken, dit
graf, dit bouwsel, dat het begin en fundament is van alle andere
bouwsels overbodig is. Dit is ongeschikt om Jezus te gedenken. Het graf
is geen graf van Jezus meer.
Ze zet het op een lopen. Er is haast bij. Alles gaat veranderen. Ze
waarschuwt Simon Petrus en de door Jezus beminde leerling. En dadelijk
blijken onze regels verouderd. Een vrouw als betrouwbare getuige - wie
had dat ooit verwacht? Niet: wie het eerst komt, het eerst maalt, maar
de eerste zal de laatste zijn er de laatste zal de eerste zijn. De
beminde
leerling komt het eerst, maar laat Petrus voorgaan. Eenmaal het graf
binnengegaan, wordt de beminde leerling
|
de eerste en Petrus die het eerst binnenkwam de laatste. Want
Petrus en de beminde leerlingen zien
hetzelfde. Petrus ziet alleen maar dat er iets niet is, het lichaam. De
beminde leerling ziet en gelooft. Het graf heeft Jezus niet kunnen
vasthouden, zijn kleren zijn overbodig geworden. Zelfs de oude regel
'dood is dood' geldt niet meer. God is een God van levenden. God staat
aan de kant van Jezus. Hij maakt hem, de verworpen steen, tot hoeksteen
van een nieuwe wijze van samenleven.
De beminde leerling weet nog niet wat dit alles betekent. En dat geldt
ook voor Petrus. Zij worden op zichzelf teruggeworpen. Johannes gelooft
omdat hij zich bemind weet. Liefde is meer dan gelijk oversteken. Het
is een geven zonder voorwaarden vooraf. Hij ervaart dat die liefde van
Jezus nog steeds aanwezig is. Wanneer hij de wet en profeten openslaat,
dan wordt hij bevestigd in zijn geloof, zijn vertrouwen, dat de liefde
sterker is dan de dood, en dat God een God is die mensen uit slavernij
en onderdrukking wegvoert. In navolging van Jezus delen ze brood en
wijn als teken van de nieuwe wijze van samenleven, gebouwd op de
liefde. Niet op de liefde als gevoel, hoe aantrekkelijk die ook is,
maar de liefde als daad, die als hoogtepunt heeft dat je je leven geeft
voor een ander. En ze ervaren dat Jezus in hun midden aanwezig is.
En zo horen we Petrus spreken voor een groep die grotendeels uit niet
joden bestaat. Iedereen kan kwijtschelding krijgen van zijn schuld of
hij nou heiden is of jood, zegt hij. De oude afbakeningen gelden niet
meer. God maakt geen verschil, voor Gods geldt ieder mens, God heeft
ieder mens lief.
En waar is het lichaam van Jezus?
Wij zijn dat lichaam. Met dat 'wij' bedoel ik geen duidelijk
gedefinieerde groep, een wij tegenover een zij. Ik bedoel daarmee niet
de Nederlandse samenleving, zelfs niet de kerk. Maar overal en altijd
waar mensen handelen zoals Jezus, daar is Hij aanwezig en wordt hij
belichaamd. Daar wordt de weggeworpen steen de hoeksteen, het fundament
van een nieuw samenzijn, al is dit soms maar voor even. Zelfs waar zijn
naam niet gekend is, is hij hoeksteen, lichaam, aanwezigheid.
Daarom is het ook goed dat er groepen zijn, zoals wij hier, waar
uitdrukkelijk de naam van Jezus valt en de naam van God wordt genoemd.
Ook al brengen we er misschien zelf niet zoveel van terecht, de
verhalen die hier klinken, het brood en de wijn die hier gedeeld worden
doen zowel ons als anderen Jezus gedenken. Hij blijft ons inspireren.
Niet een graf doet ons hem gedenken, maar zijn geest, zijn kracht, zijn
aanwezigheid in wat wij doen, hem navolgend, brood en wijn delend.
De steen, afgekeurd is ons tot hoeksteen geworden, het is een wonder
voor onze ogen. Zalig Pasen.
|
Paasmaandag: Matteüs 28,8-15
Overgave aan het onverwachte |
13 april 2009, Ernst
Marijnissen OP |
Wat doen we als we
zó in de klem raken, dat we niet meer weten hoe het verder
moet? Als we zó in nood verkeren of teleurgesteld zijn, dat
we werkelijk geen enkele uitweg meer zien? Ik kan me voorstellen dat je
op zoek gaat naar een mens, die jou in het verleden al eens geholpen
heeft. Je zult zeggen: help me nu, want dat heb je vroeger ook gedaan.
De herinnering aan het verleden geeft kracht voor het heden. Zo heeft
Israël, als het in benau-wenis verkeerde, vele malen tot God
geroepen met een beroep op de grote tekenen en wonderen, die Hij in
vroegere tijden aan eerdere generaties had gedaan. Dat is een
regelrechte herinnering aan het verbond, waarin God ons zijn blijvende
trouw heeft toegezegd.
Als we God om hulp vragen met een beroep op het verleden, moeten we wel
bereid zijn om zijn wijze van helpen te aanvaarden. We zullen attent
moeten zijn op het waar en hoe en door wie God ons nabijkomt. Want zijn
hulp is altijd concreet in mensen en gebeurtenissen om ons heen. We
moeten dus Gods signalen, tekenen, willen verstaan. Dat houdt ook in
dat God ons zijn nabijheid openbaart op een manier, die we niet bedacht
zouden hebben en die meer van ons vraagt dan waartoe we misschien
bereid zijn. Het zou wel eens kunnen zijn dat je ervan schrikt of
ervoor terugdeinst. Dan moet blijken wat ons vertrouwen en ons vragen
om een uitweg werkelijk waard zijn!
Daarop wijst Petrus met grote nadruk: je zult de tekenen Gods leren
verstaan en daarom ook zorgvuldig met de Schriften omgaan. Zo beroept
Petrus zelf zich op psalm 16, om de tekenen en wonderen, waarin God
zich door Jezus van Nazaret openbaart, op de goede manier te begrijpen.
Anders kijk je niet goed naar Jezus en mis je precies hoe God ons de
weg van zijn reddende nabijheid wil duidelijk te maken. Met andere
woorden: je kunt dan niet echt ontdekken wie Jezus werkelijk is. Maar
als je het wel doet zul je in Jezus de messiaanse weg van God met
mensen gaan zien. Dan is er nieuwe toekomst, hoe benard de dagelijkse
omstandigheden ook zijn.
Deze houding van opstaan, verwachten en aanvaarden wordt door
Matteüs nader ingevuld in het verhaal van de vrouwen en de
wachters bij het graf. Hij verkondigt ons in een sterk con-trast waarom
het gaat, want het moet ons opvallen, dat de vrouwen heel anders
reageren en handelen dan de wachters. Laten we eens zien naar de
vrouwen.
Het zijn Maria Magdalena en Maria, de moeder van Jakobus en Jozef. Zij
hebben een naam, de wachters echter niet. Eerst zijn ze bedroefd. Ze
zijn immers getuigen van Jezus' dood en begrafenis. Ze zitten tegenover
het graf. Ze weten niet hoe het nu verder moet met de messiaanse
beweging, want Jezus is vermoord. Maar in plaats van weg te lopen
wachten ze en
staren naar het gesloten graf. Ze kunnen niets doen, dus moet God zelf
een teken geven. Dat heeft Hij toch
|
altijd gedaan? Zonder dat zij het misschien weten, zijn hun ogen en
oren geopend,
waakzaam en vol vertrouwen. Juist omdat zij waakzaam zijn en
de toekomst durven toevertrouwen aan God, zien zij wat aan anderen
ontgaat. Het teken, dat ze ontvangen, keert heel hun wereld
ondersteboven. Wat ze ook verwacht hebben, dit niet! Hoe zou dat ook
kunnen als mensen ontdekken, dat ze niet meer verder komen en de
toekomst lijkt vernietigd? Maar ze reageren direct en zonder aarzeling
gaan ze op weg om de leerlingen het blijde nieuws te verkondigen.
Matteüs zegt het zeer precies: ze gaan met vrees en grote
vreugde! Mensen raken verwonderd en zelfs verbijsterd, als ze getuigen
mogen zijn van Gods mogelijkheden. Ze raken bevreesd als ze ontdekken
welk een grote verantwoordelijkheid op hun schouders wordt gelegd omdat
God alleen maar genoegen neemt met een radicale inzet. Hij vraagt een
volledige overgave als er sprake is van zorg om mensen en hun
bevrijding uit beklemmende situaties. Maar je wordt ook van vreugde
vervuld als je ervaart dat Gods bekommernis om mensen en onze
samenleving groter is dan we ons kunnen indenken. Dat je een plaats mag
innemen in het dienstwerk van de bevrijding. Kortom: dat je bondgenoot
van God mag zijn om het onmogelijke mogelijk te maken: een wereld, waar
we elkaar niet naar het leven staan en de ander het licht in de ogen
gunnen.
Daarom gaan de vrouwen op weg, met vrees én vreugde, en
verkondigen zij de blijde boodschap. Als mensen deze messiaanse weg
werkelijk verlangen te gaan, zullen ze moeten afrekenen met heel wat
zogenaamde privileges, gevestigde posities, het veilig stellen van
eigen voordeel en het recht van de sterkste. Ze zullen met minder
genoegen moeten nemen om allen, die tekort komen, te geven waarop ze
recht hebben: voedsel, werk en een goede plek om te wonen. Er zijn heel
veel mensen, die dit misschien wel willen maar niet kunnen of durven.
Er zijn er ook die niet willen. In die wereld horen de wachters thuis.
Daarom zien zij niet wat de vrouwen zien. Ze zijn bang, want ze willen
hun baan en manier van leven veiligstellen. Ook zij lopen weg van het
graf, niet om de waarheid te vertellen maar om deze te verdoezelen. Ook
de opperpriesters en de oudsten willen met het oog op hun posities maar
al te graag de waarheid in de doofpot stoppen. Zij geven de wachters
smeergeld en beloven de burgerlijke overheid te sussen om een mogelijk
onderzoek te voorkomen.
De vrouwen openbaren wat ze krijgen aangereikt met alle risico's
vandien. De wachters en hun opdrachtgevers verdoezelen om zich tegen
risico's in te dekken. Een wereld van verschil. Het is Pasen. De Heer
raakt ons aan en vraagt ons niet alleen met de mond maar ook al doende
te belijden dat Jezus Messias een levende is. Toekomst voor allen.
|
Beloken Pasen: Handelingen 4,32-35;
Johannes 20,19-31 |
19 april 2009, Mies
Singendonk OP |
Lieve mensen,
"Toen de
mensen eenmaal groot waren en almachtig,
na lang wachten,
vonden zij God,
ergens verkleumd in het donker op de grond,
Zo zo God, zeiden zij, u hier...
Zij schudden hun hoofd.
Maar niet lang daarna strooiden zij brood,
zetten schoteltjes wijn voor hem neer
en zagen
hoe hij aarzelend
dichterbij kwam,
en heel voorzichtig, met één vinger, raakten zij
hem aan". (Toon Tellegen)
Lieve mensen, deze God is in de verdrukking geraakt in het tumult van
het Darwin-jaar en de Verlichting.
Dat tumult gaat over de veronderstelde tegenstelling tussen God en
Darwin. Tussen schepping en evolutie. Nu boegbeelden van de
scheppingsleer toegeven die evolutie toch wel een verstandig idee te
vinden, verschuift het vraagstuk van het mysterie van de opstanding
naar de letterlijkheid. Maar hoe zinvol is dat?
Moeten we het mysterie wegverklaren, of juist met alle middelen
"bewijzen"? Mag de opstanding nog een mysterie blijven, een
betekenisvol en actueel mysterie?
Als we de opstanding niet zo letterlijk voor ons kunnen zien, dan is
dat niet zo gek. De evangelisten zwijgen over de gang van zaken. Ookal
zwijgen zij erover, kunstenaars hebben hun verbeelding over de
opstanding niet onder stoelen of banken gestoken. Kijk maar naar de
levendige verbeelding van de opstanding vóór op
uw liturgie. Daar zie je hoe de Christusfiguur uit de onderwereld
breekt. Met iedere doorboorde hand trekt hij een mens mee omhoog uit
het dodenrijk. Ik denk daarbij aan de muzikale verbeelding van Bach bij
de woorden: "Und es stunden auf viele Leichen der Heiligen".
Laten we vandaag eens wat nadenken over de
betekenis van de opstanding.
We beginnen bij het begin, met het eerste gedeelte van het
Johanesevangelie: In het begin was het woord en het woord was van God.
Het woord is vlees geworden en het heeft onder ons gewoond.
Woord en vlees. Woord duidt hier geen dode letter aan en vlees geen
biologische bestaan.
|
Het woord en het handelen horen bij elkaar. Dat het woord vlees is
geworden duidt bezieling aan. En daarmee wordt het vleselijke bestaan
een bezield bestaan. Bezield bestaan wil zeggen dat we het woord niet
voor onszelf houden, maar het delen met andere mensen en er naar
handelen.
Gods wil doen is dat mensen zijn gegeven woord
doen. Maar niet allemaal op dezelfde manier. Want niemand is hetzelfde.
Denk maar eens aan de laatste zin uit Handelingen van vandaag: "Aan
ieder is uitgegeven al naar iemand nodig had". Het woord wordt dus op
verschillende manieren belichaamd. Als ik zeg belichaamd dan wil dat
zeggen uitstijgend boven het biologische. Omdat het bezield wordt.
Zoals in het Johannes-evangelie staat: de bezieling wordt ingeblazen,
het leven wordt ingeblazen of ingegoten.
Bezieling duidt frisheid aan, groei, durf,
inspiratie, overtuiging, en daadkracht. Maar ook behoedzaamheid om
datgene wat nog pril is te beschermen. Om het vonkje van de hoop te
beschermen. Uit het biologische naar de bezieling zou dat ook
opstanding kunnen zijn? Zou het ook kunnen zijn, ons laten raken en
vernieuwen door het totaal onverwachte? Door de Ander met een
hoofdletter en de ander met een kleine letter?
Dan is opstanding vernieuwing van het hart dat
naar het woord hoort.
Als wij naar het woord horen en het bewaren in ons hart en er naar
handelen, dan wordt het woord vlees en dan woont het onder ons. Dan
helpt het ons om te hopen.
Maar, gaan we dan niet te snel voorbij aan verdriet en wanhoop waarvan
er zoveel is in de wereld?
Ja, ik vraag me af of we het misschien eerst moeten durven uithouden
bij onze eigen wanhoop en bij elkaars wanhoop. Wanhoop brengt je bij
datgene wat je vreest voor jezelf en voor de wereld. Wellicht is
dát het moment van bekering. Vlucht ik weg van de wanhoop
naar het cynisme onder het motto "Ieder voor zich en God voor ons
allen"? Of kies ik het andere pad, van wat ons heilig is? Willen wij
ons door onze vrees laten brengen bij wat ons heilig is? Bij onze
bezieling?
Als wij ons laten bezielen dan staan wij op en gaan wij bij het lege
graf vandaan. Dan keren we ons toe naar de wereld die de hoop zo
broodnodig heeft. Zo kunnen we God in ons koesteren en doen opstaan.
Opdat wij de wereld ingaan en daar Zijn woord mogen doen. En dat woord
is de opdracht om God lief te hebben en onze naaste, omdat die is zoals
wijzelf. Amen.
|
3e zondag van Pasen: Handelingen 3,
13-19; Lucas 24, 35-48
|
26 april, Theo Koster OP
|
Je
hoort mensen wel eens zeggen: van hem ben ik zeker, of: voor haar steek
ik mijn hand in het vuur. Dit suggereert, dat vertrouwen, een ander
woord voor geloven, een kwestie is van weten, van bewijzen, waar je je
aan vast kunt klampen, en waarmee je anderen kunt overtuigen.
Ik ben zeker, dat deze stoelen van hout zijn; dat kan ik bewijzen. Maar
als ik zeg: ik ben zeker van u, bedoel ik in feite: ik heb een groot
vertrouwen in u. Ik zal dit niet tegen u zeggen; daarvoor ken ik u
onvoldoende. Zou ik dit toch tegen u zeggen, dan is de kans groot, dat
ik argwaan bij u oproep: moet hij iets van mij, wil hij mij ergens voor
gebruiken? Geloven in iemand vraagt tijd, onderling vertrouwen ontstaat
en groeit door met elkaar om te gaan.
Dat geldt ook voor ons geloof in God; bewijzen kun je jouw geloven in
God niet. Wil dit zeggen, dat je het maar moet aannemen? Nee, zomaar
iets aannemen is een blind vertrouwen. U en ik zouden daarmee
waarschijnlijk geen genoegen nemen, laat staan de Barmhartige. In het
Oude Testament komt die aanduiding van God regelmatig voor. Wat wij
vertalen met Barmhartige is in het Hebreeuws, waarin een groot deel van
het Oude Testament werd geschreven, een meervoud waarvan het enkelvoud
zoiets als 'moederschoot' betekent. Deze aanduiding laat goed zien hoe
God met zijn volk omgaat. Het volk vond het maar moeilijk in God te
geloven. Andere goden zoals geld, macht, status dongen naar de gunst
van dit volk, en regelmatig deden zich situaties voor van door de grond
zakken, alle zekerheid verliezen, zich onmachtig voelen,
uitzichtloosheid. Blijf dan maar eens vertrouwen in God. Het volk liet
God in woord en/of daad regelmatig in de steek. Toch vertellen de
verhalen dat God steeds weer opnieuw contact zoekt met zijn volk. Een
vader laat zijn kind niet vallen, voor een moeder is dit ondenkbaar. De
aanduiding van God als de Barmhartige maken deze verhalen voor ons
inzichtelijk; God houdt echt en intens van haar mensen.
In Jezus onderstreept de God van Abraham, Isaak en Jakob, dat Hij een
God van mensen is. Ook Jezus was niet zeker van God. We weten dat hij
God veelvuldig zijn vader noemde. Bij 'vader' moet je niet denken aan
de man die de straffen uitdeelt, als je als kind stout bent geweest.
Nee, het is de man die blijft uitzien naar zijn zoon die met zijn deel
van de erfenis is vertrokken, een kind die op eigen benen wil staan en
vader niet meer nodig heeft.
God wekte bij Jezus het vertrouwen mensen zonder angst tegemoet te
treden. Geliefd was Jezus met name bij mensen die niets hadden om zich
achter te verbergen of om zich aan vast te klampen: zoals armen,
kinderen, prostituees, zieken, gebrekkige mensen, lui die de wet niet
|
kennen, zondaars, allochtonen, allen mensen om wie ook menigeen van ons
graag met een boogje heen loopt. Uit respect voor zijn vader die ook
hun vader was deed Jezus dat niet. Het heeft hem op het kruis gebracht,
en er was geen god die dit verhinderde. Waar zelfs zijn leerlingen hem
in de steek lieten, deed zijn vader dat niet. Daarvan getuigt Lukas
vandaag, in het evangelie en in de eerste lezing uit Handelingen.
Jezus neemt bij deze verschijning alle tijd voor zijn medeleerlingen.
Hij wil geen blind vertrouwen bij hen oproepen. Degene die plotseling
weer in hun midden staat is geen spook, maar werkelijk Jezus, degene
die ze gevolgd zijn en die stierf aan het kruis."Ik ben het zelf.
Betast mij en kijkt", hoorden we hem zeggen. Hij eet zelfs met hen.
Lukas neemt vervolgens alle tijd om ons te laten ervaren wat hem zelf
overkomen is. Geloven is geen kwestie van maar aannemen, blind
vertrouwen vertelt hij ons; aarzelend en op de tast komen de leerlingen
tot echt vertrouwen in de verrezen Jezus.
Na de tastbare ontmoeting volgt de schriftuitleg. Wat Jezus hun eerder
verteld had vanuit de heilige boeken van de Joden - de wet van Mozes,
de profeten en de psalmen, ons Oude Testament - gaan ze nu echt
begrijpen. Jezus kun je niet los zien van de Barmhartige; de God van
Abraham, Isaak en Jakob is dezelfde die hij aanduidt met vader, degene
die blijft uitzien naar zijn zonen en dochters. Deze God moet
verkondigd worden onder alle volkeren, net als de bekering en de
vergiffenis van de zonden in Jezus' naam.
Dit laatste vind je niet in het Oude Testament. Door en in Jezus wordt
hiermee aangegeven, dat God in zijn liefde niet exclusief is. De
Barmhartige die steeds weer wegen zoekt om contact met zijn volk te
zoeken, komt als een vader op voor ieder die zich naar Hem keert.
Daarvan moeten zij die ooggetuigen waren van de verrezen Jezus nu
getuigen, te beginnen met Jeruzalem. De Barmhartige doet haar naam eer
aan; Zij blijft trouw aan haar volk, maar in haar hart, haar schoot is
plaats voor iedere mens. Prachtig getuigt Petrus hiervan in de eerste
lezing. De wijze waarop Jezus, de oogappel van God, door het volk en
zijn leiders gedood werd wordt niet ontkend noch vergoelijkt. Maar de
Barmhartige zal zijn volk ook nu niet laten vallen.
Dit is met recht evangelie, goed nieuws voor ieder van ons, voor heel
de wereld. Ruimte geeft God ons, verantwoordelijkheid; wij zijn geen
marionetten. Wil dit zeggen, dat ieder zijn of haar eigen gang kan
gaan? Ja, dat kan en dat gebeurt. Liefde, vertrouwen, geloven kun je
niet afdwingen, wij niet, God niet. Heb je eenmaal die liefde en trouw
ervaren, dan kun je niet meer doen alsof. Als wij Gods liefde en trouw
beantwoorden en in de Barmhartige, onze Vader ons vertrouwen stellen
zal onze wereld dit ervaren. In woorden, maar vooral in ons gedrag naar
medemensen zullen we hiervan getuigen.
|
4e zondag van Pasen: Handelingen
4,8-12; Johannes 10,11-18 |
3 mei 2009: Henk
Jongerius OP |
Negen jaar geleden werd ik gevraagd om een groep
managers te begeleiden die voor een bezinningsdag over leiderschap in
ons huis te gast kwamen. Zij waren op zoek naar een ander soort
leidinggeven: niet een autoritair van boven af geregeld besturen van
mensen maar eerder een dienend leiderschap zoals dat heette. Toen wij
daarover spraken liet ik me ontvallen dat ik daar vanuit de Bijbel een
lied over kende. Het was Psalm 23, die wij zojuist gezongen hebben. Een
van de deelnemers zei op een van de bijeenkomsten; ach, eigenlijk gaat
het er bij dienend leiding geven om dat je een authentiek en goed mens
bent.
Als het vandaag in het evangelie gaat over de goede herder dan lijkt
het me boeiend om na te denken over wat nu zo iemand is. Tegen de
achtergrond daarvan zullen de slechte leiders en herders beschaamd
staan!
Wat doet een goede herder eigenlijk? In de psalm heet het dat hij
schapen naar groene weiden en stromend water voert. Hij zorgt dat zij
weer op adem komen, rust vinden en op rechte wegen kunnen gaan. Dat
zijn wegen van recht, die eerlijk zijn en naar dat water leiden. Een
waarachtige herder, een goed mens is iemand die erom bekommerd is dat
anderen tot bloei en tot hun recht kunnen komen.
Vervolgens is het een mens die aan een ander nabij probeert te zijn,
niet alleen in goede dagen maar ook als die ander in nood is, angstig
is of met de dood voor ogen leeft. Met andere woorden: een goed
mens is onvoorwaardelijk de tochtgenoot van een ander, wat er
ook gebeuren
zal.
|
En hij bereidt een tafel voor mensen, is bedacht op wat gemeenschap
sticht en vreugde schenkt aan mensen samen. Hij of zij is gastvrij en
weet anderen welkom te heten en zorgt dat het zijn gasten aan niets
ontbreekt. Liefde voor mensen die hun recht doet, kent geen grenzen of
voorwaarden vooraf.
Zo ontstaat er hoop bij mensen en zullen zij de dag van morgen met
vertrouwen tegemoet zien! Dat is wat een goede herder doet.
Vanouds is vanuit die ervaring van herderlijke nabijheid en voorkomende
liefde in mensen de Herder als beeld van God gegroeid. Dat is de Ene en
Levende die ons hier gaande houdt en die zijn trouw zal betonen tot
over de grens van de dood heen!
De Schriften betuigen dat dit aan Jezus gebeurd is en dat in iedereen
die zo met anderen omgaat diezelfde levenwekkende kracht werkzaam is!
Daarom horen wij Petrus zeggen dat het in de naam van Jezus is dat een
zieke mens weer genezen is. Wanneer wij doen als Jezus en in zijn
voetspoor met anderen omgaan, vindt er verrijzenis en opstanding plaats!
Ja, het is zelfs zo dat het vertrouwen dat mensen kunnen stellen in de
Eeuwige die Herder is, dán in hen ontwaakt als zij de
ervaren hoe mensen elkanders hoeder zijn. Zo is de Eeuwige aanwezig
onder ons waar wij bestaan in goed vertrouwen met elkaar,
vergevingsgezind zijn en elkaar vrijheid geven, waar wij elkaar tot
herder zijn. Dan wordt onze samenleving bewaard voor onheil waar doden
vallen en kunnen wij als opgewekte mensen die leven zonder vrees. Zo
vervult de Eeuwige ons leven met zijn naam.
|
5e zondag van Pasen: Handelingen
9,26-31; Johannes 15,1-8 |
10 mei 2009: Paul Minke
OP |
Op de zondagen van de paastijd
lezen wij uit de Handelingen van de apostelen, een boekje, geschreven
door de evangelist Lucas. Hij verhaalt de geschiedenis van de jonge
kerken, her en der verspreid te beginnen in Jeruzalem, vervolgens in
Klein-Azië, Griekenland en Rome. Hij beschrijft de expansieve
groei en bloei van de verschillende gemeentes, onder de bezielende
kracht van de Heilige Geest, alom voelbaar aanwezig, en gedragen door
een sterk geloof in de verrijzenis van Jezus Christus, die zij als het
ware lijfelijk nabij ervaren. Er was nog geen hiërarchie.
Iedere kerk maakte zijn eigen ontwikkeling door. Niet dat er geen
problemen waren. Problemen waren er genoeg: van de kant van de joodse
overheid, die zich fel verzette tegen de apostelen, binnen de jonge
ker-ken zelf, toen ook heidenen zich bij de kerk aansloten en de vraag
opkwam: moeten zij niet besneden worden zoals alle joden? Christenen
uit de Joden meenden van wel. Paulus m.n.kantte zich sterk ertegen. Een
voorbeeld van de vele problemen lazen we in de eerste lezing: Paulus,
voorheen Saulus, een vervolger van de jonge kerk, ondervond wantrouwen
in Jeruzalem en twijfel totdat Barnabas het voor hem opnam bij de
apostelen. Vervolgens irriteerde hij zozeer de hellenisten, dat zij hem
wilde vermoorden zodat hij genoodzaakt was te vertrekken eerst naar
Caesarea dan naar Tarsus.
Hoe anders vergaat het de kerk anno 2009 en met name in ons eigen land.
We zien: geen expansieve groei maar een reusachtige inkrimping. We
zien: geen verfrissende uitstraling maar een uitgebluste verschijning.
We ervaren: geen in-spirerende leiding maar bange en kille regelaars.
Mankeert het ons aan de Geest van God? Ontbreekt het ons aan geloof?
Hebben wij ons afgekeerd van Hem, die de bron van alle leven is?
Hechten wij meer waarde aan onze oplos-singen voor de crisis in de
kerk? Wie weet het antwoord? Waar moet het heen met de kerk, met ons?
Mij schoot psalm 80 te binnen, een smeekbede om Gods bevrijding:
"Herder Is-raëls, Gij die ons volk leidt als uw schapen: laat
thans ontwaken uw kracht: kom tot onze verlossing. Hoelang nog de wolk
van uw gramschap over het gebed van uw volk Een wijnstok groef Gij los
uit het slavenland Egypte verdreef volken dat hij hier geplant werd.
God der heerscharen, o keer toch, zie neer uit de hemel, aanschouw het:
hergeef hem uw zorg, deze wijnstok."
In onze pogingen om het tij te keren, waarin de kerk en gemeenschappen
ver-keren, schuilt het gevaar dat we, waar het op aan komt, over het
hoofd zien. Wat dat eigenlijke is, ik zou het kunnen zeggen met het
evangelie. "Ik ben de
|
wijnstok Blijf in Mij, dan blijf Ik in u." En een paar regels verder:
"Wie in Mij blijft terwijl Ik blijf in hem, die draagt rijke vrucht."
Anders gezegd: Jezus is de bron van waaruit ons vergund wordt te leven.
Zijn evangelie is het fundament waarop de kerk gebouwd dient te zijn.
Zijn woord is het kompas waarop wij met elkaar mogen varen. Bij hem,
bij zijn woord en leven hebben wij de inspiratie te zoeken. Hij is het
die ons moet en wil bewegen, motiveren, vormen tot mensen, die met hart
en ziel kunnen getuigen in woord en daad wie Jezus is, en hoe rijk je
bent, als je leven mag in verbondenheid met Hem en vanuit die
verbondenheid leven mag met elkaar. Dat geldt voor het bestuur van de
kerk, de pastores, voor alle gelovigen.
Dat geldt ook voor de provincie van de Nederlandse Dominicanen. Morgen
be-gint het kapittel van de provincie, waarin beleid gemaakt wordt voor
de komen-de vier jaren. Een buitengewoon moeilijke opgave, want de
provincie maakt zeer hachelijke tijden door. Hoe verder, nu wij snel in
aantal afnemen en vitale krachten steeds meer ontbreken, nu ook wij
niet helder zien waar nog onze be-tekenis voor de toekomst ligt, nu ook
onder ons verdeeldheid heerst over de weg die we kunnen gaan. Een week
lang vergaderen 22 afgevaardigden en waarnemers over vier rapporten:
Onze zending, de inrichting van het bestuur, over de communicatie en
werving en tenslotte over de financiën.
"Blijf in mij, dan blijf Ik in u. Je draagt dan rijke vrucht." Dit
ontslaat ons niet te doen wat we kunnen, verantwoordelijkheid te nemen.
Dit woord mag ons ook vervullen met hoop ook nu in onze
uitzichtloosheid. Met dit woord van Jezus mogen we ons ook bemoedigd en
gesterkt weten. Jezus neemt ook zijn ver-antwoordelijkheid voor het
werk van de provincie, evenals voor de gemeen-schap, die wij hier rond
woord en tafel vormen. Hij is een dragende kracht, een inspirerende
bron waaruit we mogen putten. Hij heeft zorg voor zijn kerk en voor
allen die daartoe (willen) behoren. Dat hebben de jonge kerken
onderkend. Van daaruit hebben zij geleefd. In die Geest waren zij in
staat tegenstellingen en problemen te overwinnen. Dit heeft velen die
hen zagen geïnspireerd om zich bij heen aan te sluiten.
Ik ben de wijnstok. Die wijnstok heeft de Vader in ons midden geplant.
Los van hem kunnen wij niets. Met hem kunnen we meer dan we denken. En
we mogen de overtuiging hebben net als de jonge kerk die had, dat waar
in verbondenheid met Jezus, met zijn evangelie als bron van leven,
wordt geleefd, gewerkt en bestuurd, en met elkaar wordt omgegaan, dat
er dan toch bij alle zorg en spanningen iets ervaren zal worden van
vertrouwen, hoop en geloof in de toe-komst, welke dan ook en gevolglijk
van rust en vrede bij alle onzekerheid en zoeken naar echtheid. Amen.
|
6e zondag van Pasen: Handelingen 10,
25-48; Johannes 15, 9-17 |
17 mei 2009;
André Lascaris OP |
Vriendinnen
en vrienden van Jezus van Nazareth,
Het is niet gewoon U zo aan te spreken. Maar Jezus doet het zelf zo.
Jullie zijn mijn vrienden zegt hij. Jullie zijn geen dienstknechten,
maar vrienden noem ik jullie. Dat is niet gering. Ikzelf aarzel altijd
een beetje voordat ik iemand een vriend noem. Is iemand een kennis, een
vriend, of iemand die je zo nu en dan wel eens ziet? Je hoort wel dat
sommige politici elkaars vrienden zijn. Ze ontmoeten elkaar
bijvoorbeeld één of twee keer en zijn dan al
vrienden. Ik geloof daar niet zoveel van. Evenmin als zakenvrienden
echte vrienden zijn; soms kan het zo zijn, maar vaak is het alleen maar
aan belang dat je samen deelt. Van de andere kant: tegenwoordig is het
vaak zo dat 'een vriend of vriendin hebben' een seksuele relatie
inhoudt. Volgens mij is dit meer dan vriendschap.
Er is veel geschreven over vriendschap. In het eerste en tweede boek
Samuel vinden we het prachtige verhaal van de vriendschap tussen David
en Jonathan. Jonathan is de zoon van de koning Saul. Deze koning
probeert David om te brengen want hij ziet hem als een concurrent.
Jonathan redt hem verschillende keren. En als Jonathan omkomt, samen
met zijn vader Saul in een slag tegen de Filistijnen, treurt David over
hem en schrijft hij een hartverscheurend lied over hem. De Griekse
filosofen hebben veel over vriendschap geschreven en later zullen
christelijke theologen dat ook doen.
Vriendschap is iets bijzonders. Zij valt altijd buiten de geijkte
kaders. Je hebt bijv. kinderbijslag, maar geen vriendenbijslag. Voor
een huwelijk heb je een heel wetboek. Voor vriendschap bestaat zoiets
niet. Een vriend is een ander dan je levenspartner. Met die laatste
sluit je een verbond. Met elke vriend kun je afzonderlijk afspraken
maken, maar vriendschap als zodanig is niet aan regels gebonden.
De ene vriend is ook niet de andere. Bij de een stort uw hart uit met
een andere ga je vissen of naar de sauna. Met vrienden doe je leuke
dingen. In moeilijke tijden ontdek je wie werkelijk je vrienden zijn.
Vooral in onze maatschappij waarin de familie minder belangrijk is en
waar iedereen op een of andere manier individualistisch is, is
vriendschap belangrijk. Vrienden vormen een soort emotioneel en soms
ook sociaal vangnet. Vrienden geven je een grotere actieradius in de
wereld.
Er wordt wel eens gezegd dat je vrienden kunt maken, maar ik geloof dat
niet zo erg. Vrienden krijg je. Jezus zegt dat hij ons heeft
uitgekozen. We worden door hem tot zijn vrienden gemaakt. We krijgen
hem tot vriend. Jezus noemt de leerlingen en dus ook ons vrienden. Hij
heeft sympathie
|
voor ons, hij vertrouwt ons, ziet ons als mensen die hem
vertegenwoordigen, een actieradius geven in deze wereld. Hij noemt ons
vrienden omdat wij weten waar het hem omgaat. Hij heeft ons verteld
waar zijn vader in de hemel op uit is. Wij zijn vrienden omdat hij
alles aan ons heeft verteld wat hij van zijn vader heeft ontvangen. Je
zou ook kunnen zeggen hij maakt ons medeverantwoordelijk. Daarom zijn
we zijn vrienden.
Wat weten we dan? Sommige mensen pretenderen dat zij de wil van God
kennen dat zij precies weten dat God hier en nu wil. Ik geloof niet dat
dit zo is. Dat is ook niet wat Jezus bedoelt. Wij weten echter waar het
God om gaat, namelijk dat hij van ieder mens wil houden, ook dus van
jou.
Vriendschap moet vrucht dragen. Anders is zij leeg, betekent zij niets.
De vruchten van deze vriendschap zijn dat we ook andere mensen
liefhebben en aan hen in woord en daad duidelijk maken dat de zin van
het leven gelegen is in de liefde. De liefde is hier niet zozeer een
emotie, maar een daad. De grootste liefde die je kunt betonen is dat je
je leven geeft voor je vrienden.
Andere vruchten zijn dat je niet bang bent van God. Er is geen argwaan
in deze relatie met God. Er is geen wanhoop. Als er iets misgaat, is er
altijd weer vergeving. Als je een vriend van Jezus bent, dan kun je
erop rekenen dat je vertrouwen kunt stellen in jezelf, die
beslissingen. Want zij zullen meestal gebeuren in de geest van de
vriendschap met Jezus en met zijn vader. Je kunt hem alles vragen, maar
als vriend weet je wat je moet vragen en vooral wat je niet moet
vragen. De vraag zal altijd te maken hebben met waar het om gaat in dit
leven; liefde, communicatie, zich meedelen.
Johannes heeft deze tekst geschreven in discussie met de joodse leiders
van zijn tijd. Zij zien zich als dienaren van de enige God. Johannes
ziet de christenen als vrienden van God. In Jesaja wordt Abraham vriend
van God genoemd (Jes 41,8), en zo suggereert Johannes de christenen
evenzeer Abraham tot hun vader hebben. In de eerste lezing uit de
Handelingen horen wij dat Petrus ontdekt dat de kracht van God, de
geest van God ook neerdaalt op de heidenen. God discrimineert niet. Ook
niet-joden, en ik zou zeggen ook niet-christenen, kunnen vrienden van
God zijn.
Vriendschap met Jezus en zijn vader is geen privilege dat anderen
uitsluit. Ieder mens kan in beginsel; vriend/ vriendin van Jezus
worden. En ook onderling zullen de vrienden van Jezus niet rivaliseren
om de eerste vriend van Jezus en God te zijn. Voor elk mens heeft die
vriendschap een eigen karakter, heeft die vriendschap haar eigen
verhaal. Uw vriendschap met God is uniek. Die unieke vriendschap kunnen
we samen vieren in het delen van brood en wijn tot zijn gedachtenis.
|
Hemelvaart: Handelingen 1,1-11 |
21 mei 2009, Ernst
Marijnissen OP |
De
twee figuren, in blinkende kleren, zijn meer dan figuranten in de
getuigenissen over de verrijzenis en de hemelvaart van Jezus Messias.
Lucas voert hen ten tonele in zijn eerste boek, het evangelie, als de
vrouwen, die het graf bezoeken, tot hun ontsteltenis ontdekken dat het
leeg is. Plotseling staan er twee blinkende figuren naast hen. Zodra
zij de verbijstering en het onbegrip van de vrouwen zien, zeggen ze:
"wat zoekt ge de levende bij de doden? Hij is niet hier, nee, hij is
opgewekt! Gedenkt hoe hij tot u heeft gesproken toen hij nog in Galilea
was, toen hij zei van de mensenzoon dat hij moest worden prijsgegeven
in de handen van zondige mensen, gekruisigd worden en ten derden dage
opstaan!".
De twee stralende figuren, die we ook wel als engelen aanduiden,
verwijzen naar het verblijf van Jezus met drie van zijn leerlingen op
de berg Tabor. Daar zijn hem Mozes en Elia verschenen, die met hem
spraken. Van dit visioen raakt Petrus zo over zijn toeren, dat hij
voorstelt om maar daarboven te blijven en drie tenten te bouwen voor
Jezus, Mozes en Elia. Dat ging niet door. De kerk mag, en moet zelfs,
leren leven vanuit het visioen dat Jezus de Gezalfde van God is
geworden, omdat hij wet en profeten, Mozes en Elia, tot vervulling
heeft gebracht. Maar die vervulling, zo moesten ze toen nog leren, kan
alleen op aarde plaats vinden, daar waar geleefd en geleden wordt. Het
realiseren van wat wet en profeten beogen is een zaak van lange adem,
bloed, zweet en tranen. Het gaan van Jezus' weg gaat ongetwijfeld
gepaard met veel vreugde. Toch dringt het niet altijd tot ons door, dat
Jezus ons gewezen heeft op de weg, die hijzelf moest afleggen. Op de
berg zeggen Mozes en Elias hem aan, dat hij op uittocht moet gaan.
Exodus, lezen we wij in het Grieks. Deze uittocht moet hij in Jerusalem
volbrengen. Als Jezus is gekruisigd en het einde nadert, roept hij uit:
het is volbracht. Hij zegt met andere woorden: ik heb nu wet en
profeten tot vervulling gebracht. Bij het lege graf leggen de twee
witblinkende figuren daarvan een getuigenis af. Wie de Tora heeft
volbracht is aan de dood ontkomen.
Johannes, de evangelist, vertelt het ons op zijn eigen manier. Als
Maria Magdalena zich huilend in het lege graf wil begeven, ziet zij
daar twee witte figuren. De een aan het hoofdeinde, de ander aan het
voeteneinde. Wat een prachtig beeld. Aan het hoofdeinde bevindt
zich
|
de
wet. Die nodigt ons uit tot horen en verstaan: Hoor Israël!
Hoor mijn volk! Aan het voeteneinde ziet ze de profeten. De
profeten zijn immers
geroepen ons op de weg te wijzen, als we afwijken, ontrouw en
wankelmoedig worden. De wet zegt: Wat hoor je? De profeten roepen: wat
doe je? Ja, wie wet en profeten vervult ontkomt aan de dood. Het graf
is leeg, natuurlijk! Ook Maria, hier het beeld van een synagoge of
kerk, die nog veel moest leren over het leerling zijn van Jezus
Messias, gedraagt zich aanvankelijk als Petrus en de andere leerlingen:
verbijsterd, bedroefd, onzeker. Het begrijpen ontbreekt.
In de veertig dagen na zijn verrijzenis verschijnt
Jezus vele malen aan zijn leerlingen. Hij oefent hen in de ervaring,
dat Hij een levende is. Dat gaat niet zonder slag of stoot. Er wordt
geaarzeld en getwijfeld bij het leven. Dat blijkt uit de laatste vraag,
die ze hem stellen: "Heer, gaat u in déze tijd voor
Israël het koningschap herstellen?". Jezus heeft dan wet en
profeten vervuld, maar dat zegt nog niet dat wij, zijn leerlingen, het
hebben begrepen, dat ook wij werkelijk zijn weg gaan. Dat wordt ons
vandaag duidelijk gemaakt. Als zij met de verrezen Heer bijeen zijn op
de Olijfberg, en Hij van hen wordt weggenomen blijven ze omhoog staren,
ook als een wolk hem aan hun starende ogen heeft onttrokken. Ze zien
omhoog, als willen zij in de hemel blikken, zoals eens de volkeren een
toren bouwden, in Babel, om groot te worden en
één te zijn. Het tegendeel gebeurde. Deze
hoogmoed, namelijk de poging Gods eigen domein te betreden, veroorzaakt
alleen maar verstrooiing. Onze plaats is de aarde, de grond waar we
staan, het land, dat ons van Godswege wordt aangereikt. Wij zien
omhoog, maar worden aanstonds gecorrigeerd. Naast ons staan weer de
twee blinkend witte figuren: wet en profeten. Zij roepen ons tot de
orde: "wat staat ge toch te kijken naar de hemel? Hij, Jezus, die van u
is weggegaan, opgenomen ten hemel, zal op dezelfde wijze als ge hebt
aanschouwd dat hij naar de hemel wegging, ook wederkómen!".
Het laatste woord is aan de hemel, dat wil zeggen: aan God. Wij, de
leerlingen van alle tijden, blijven trouw aan wet en profeten, Mozes en
Elia. Zoals Jezus ons heeft voorgeleefd zo zullen ook wij voorwaarts
gaan, namelijk in deze tijd en op onze plaats zo met wet en profeten
levend dat ze een leidraad zijn: uitnodigend, bemoedigend en altijd
actueel. Het land, waar we werken, is de aarde. Niet de hemel. In het
omzien naar elkaar - hier in deze wereld - is de Levende in ons midden:
God met ons.
|
7e zondag van Pasen: Handelingen
1,15-26; Johannes 17,11-19 |
24 mei 2009, Theo Koster
OP |
Waor bun ie van?' is in mijn
geboortestad een vraag die mensen elkaar stellen wanneer ze oprecht
geïnteresseerd zijn in elkaar. 'Waar bent u er een van?'is een
gebrekkige vertaling van deze vraag. Ik ben van Koster, en omdat er
meerdere Kosters waren in Groenlo voeg ik eraantoe: van de Ruurloseweg.
'Waor bun ie van?' is een persoonlijke vraag, waarbij je elkaar
aankijkt. Het 'zijn van' zegt dan ook iets over je persoonlijkheid, uit
welke invloedssfeer je komt en hoe je je hiertoe verhoudt.
Jezus was er een van God en hij stak dit niet onder stoelen of banken.
Het eerste was niet zo bijzonder; elke Jood was er een van God,
behoorde tot het uitverkoren volk. God met heilig aanduiden was hen met
de paplepel ingegoten. 'Heilig' drukt uit het unieke van God; zoals God
is er maar één, met niets of niemand te
vergelijken. Van God was Jezus er een en dat kon je zien. Jezus was
besneden, zoals elk mannelijk lid van het uitverkoren volk; en hij was
van een van de twaalf stammen: Juda. Ook Jezus koesterde de droom dat
het verstrooide volk weer één zou worden. Daarom
beperkte hij de groep van intieme leerlingen tot 12, de 12 apostelen.
Bijzonder aan Jezus was, dat hij degene van wie hij was aanduidde met
heilige Váder. Jezus bracht met de aanduiding 'Vader' God in
de intieme sfeer van mensen; in hem kwam het heilige dicht bij mensen,
een hechte band. Dat was in de ogen van vele Joden geen brúg
te ver, het was godslasterlijk.
In de eerste lezing hoorden we dat Petrus de groep van apostelen weer
aanvult. Met het wegvallen van Judas klopte de verwijzing naar de 12
stammen van Israël niet meer. Jezus en zijn navolgers namen
geen afstand van een oud verlangen, een diep vertrouwen, in een God die
zelf het verstrooide volk, de 12 stammen, weer bijeen zal brengen.
Jezus was en werd door zijn leven, sterven en verrijzen voor zijn
navolgers hét symbool van dit vertrouwen. Daarom wordt van
de twaalfde getuige van Jezus' verrijzenis geëist, dat hij
niet alleen de dood en verrijzenis van Jezus heeft meegemaakt, maar
alles wat eraan voorafging, vanaf zijn doop door Johannes.
Als Mattias enkel de dood en verrijzenis had meegemaakt, en niet Jezus'
omgang met en interesse in mensen, dan waren mensen op basis van zijn
getuigenis wellicht gaan geloven in een God die buiten deze wereld
staat en zo nu en dan ingrijpt. De bekoring om in zo'n almacht te
geloven kennen we uit eigen ervaring. Waarom grijpt God niet in? Hoe
kan God dit toelaten? Als er een God is, laat hij dan optreden. Door zo
te denken en te handelen vervreemden wij ons in feite van onze afkomt,
zetten wij God juist buiten spel.
Dat we dit onbewust en als vanzelf geneigd zijn te doen werd
mij duidelijk in een aantal bijeenkomsten met studenten, die
allemaal
|
zeiden in iets te geloven, maar dit iets geen 'god' noemden. Ook
deelden ze, dat ze nieuwsgierig waren, er naar verlangden dit
vage
'iets' concreter te maken. In een drietal bijeenkomsten hebben zij
elkaar bevraagd op dit geheim van hun leven. Bij velen viel me tijdens
de bijeenkomsten op een zekere opluchting; dat je hier zomaar met
anderen over kunt praten. Sommigen hadden tussen de bijeenkomsten in er
ook met anderen over gepraat. Waar ze bang voor waren: onbegrip, spot,
gebeurde niet, integendeel: ook vrienden en bekenden kenden dit
verlangen en waardeerden de kans die hen geboden werd om hierover nu
eens te kunnen praten. Van belang voor ons vandaag is met name een
opmerking die één van de studenten maakte bij de
evaluatie. 'Ik dacht altijd van mezelf', zei hij, 'dat ik ruimdenkend
ben. Tijdens het bevragen van elkaar ontdekte ik echter, dat ik
behoorlijk dogmatisch ben. Dit gaf mij te denken.'
Dogmatisch is een moeilijk woord voor leerstellig: zo en zo is het. Als
je er anders over denkt ben je gek, niet wijs, een ketter.
Wij leven in een dogmatische wereld, waarin de mentaliteit van 'verdeel
en heers' de boventoon voert. De wereld nodigt niet uit haar te delen
met ieder die net als wij zichzelf aantreft als bewoner van dezelfde
wereld. Integendeel, mensen onthouden door hun gedrag andere mensen het
broodnodige, staan elkaar naar het leven, gedragen zich alsof zij van
de wereld zijn en deze wereld van hen is. Ook het geloof is niet in
staat onze 'verdeel en heers mentaliteit' de doorbreken. Het geloof
maakt de gevechten die mensen met elkaar voeren eerder nog fanatieker.
Voor Jezus deed niet zozeer het Joodse geloof ertoe, maar Degene die in
dit geloof verborgen gaat. Deze diepte hij op uit de gevangenis, waarin
mensen hem bewust of onbewust steeds weer opsluiten. Jezus was, net als
de student die ik net aanhaalde, oprecht geïnteresseerd in
mensen. In zijn omgang met hen werd hij zich bewust van de zachte
kracht, die in en onder ons mensen verborgen gaat. Deze zachte kracht
gaf hij gezicht, hij werd er het gezicht van. Jezus bracht God weer in
het spel als iemand die diep met mensen verbonden is, zoals ouders dat
zijn met hun kinderen; die tot onze intimiteit behoort, en ook in deze
intimiteit niet weggestopt mag worden. Dat wij hiertoe geneigd zijn en
daarmee anderen én onszelf tekort doen leerde mij de eerder
genoemde bijeenkomsten met studenten.
Het uitverkoren zijn door God was voor Jezus geen status, waarmee hij
te koop liep. Het beperkte zich niet tot uiterlijke tekens als besneden
zijn, tot de stam Juda behoren. Er een van God zijn was voor Jezus een
roeping, waaruit hij kracht putte om mensen te bevrijden uit de
'verdeel en heers mentaliteit', die het ons zo moeilijk maakt
één te worden.
In de woorden die we hoorden getuigt Jezus publiekelijk van zijn
intieme band met zijn Vader. Ze nodigen ons uit onszelf en elkaar
regelmatig de vraag te stellen waarmee ik begon: Waor bun ie van?
|
Pinksteren: Handelingen 2,1-11;
Johannes 20,19-23 |
29 mei 2009, Antoon Boks
OP |
Pinksteren is het feest van de
door de Geest geopende deuren, van de apostelen die durfden te praten,
van al die mensen, die verstonden, wat er gezegd werd en daar meteen op
reageerden door iets te doen.
De tijd van de vrees, van de gesloten deuren was voorbij. Maar ook bij
die gesloten deuren was Jezus al binnen gekomen om zijn moeder en de
andere leerlingen vrede te wensen. Ik kan ook zeggen dat Jezus ze al
meerdere keren een hart onder de riem gestoken had. We hebben allemaal
wel eens meegemaakt, dat we gelukkig opnieuw konden beginnen.
Er zijn vele soorten van angst, die ons kan overmeesteren en weg kan
houden van een poging om het een en ander in ons leven te veranderen.
Soms zijn we bang om verder te gaan dan wat we al weten en waaraan we
gewend zijn geraakt. Soms zijn we bang voor alles wat niet geprobeerd
en onbekend is. Soms zijn we bang om wat ons te wachten staat. Dat was
ook het geval met de leerlingen van Jezus. Ze bevonden zich achter
gesloten deuren, bevreesd. Ze waren bang, dat wat met Jezus gebeurd was
ook met hen kon gebeuren. Ze kropen bij elkaar, bang en zonder
toekomst. Net toen het leek, dat het niet erger kon worden, kwam Jezus.
Er zijn mensen die deze ervaring kennen; ze hebben Jezus ontmoet op het
dieptepunt van hun leven, toen ze zich hulpeloos en zonder hoop op de
toekomst voelden.
Jezus verschijnt: die ene, die verslagen is, neergeslagen, gedood en
ter zijde geschoven. Die ene, die geen toekomst scheen te hebben. Die
is het! Hij is "uit de doden opgestaan!" Nu is alles mogelijk. Jezus
verschijnt aan zijn leerlingen, die hem verlaten hebben in zijn uur van
nood; die hem niet kenden, toen er naar hem gevraagd werd en toen Maria
Magdalena het nieuws van zijn verrijzenis bracht - geloofden ze haar
niet. Daar zijn ze dan, samen achter een gesloten deur, zonder hoop en
bang.
Jezus verschijnt aan hen in hun tekortkoming en vrees. Maar in plaats
van een scheldpartij over hun gedrag, in plaats van hen lafaards en
falers te noemen opent hij een nieuwe toekomst voor hen. Het eerste
woord uit zijn mond is: "Vrede." Dat ene woord vertelt hen, dat alles
in orde is tussen hen en hem. Dat ene woord schuift het verleden ter
zijde. Dat ene woord opent een toekomst voor hen. Wat moeten ze wel
gedacht hebben? Wat zullen ze zich opgelucht hebben gevoeld; net zoals
wanneer wij ruzie hadden of iemand gekwetst hebben en die ander zegt
tegen ons: "Vergeet het. Ik vergeef je." Als zoiets gebeurt dan voelen
we wat de leerlingen gevoeld moeten hebben, toen ze de groet van Jezus
hoorden. "We kunnen weer opnieuw beginnen; het verleden is voorbij. Nu
heeft onze relatie met Jezus weer toekomst."
|
Dat is wat de begroeting van de verrezen Jezus met dat woord "Vrede"
voor hen betekend moet hebben.
Hij zei het nog een keer, "Vrede zij met jullie." Het gaat niet over
het verleden; dat is voorbij. Het gaat nu over de toekomst. Vrede -
want ze waren bang om de deuren te openen en naar buiten te gaan; de
wereld was zo slecht tegen Jezus geweest en zou zeker ook kwaadaardig
tegen hen zijn vanwege hun geloof in Jezus. Maar hij zond hen, zoals
hij ons opnieuw stuurt op deze Pinksterdag, niet om wraak te nemen voor
fouten in het verleden, maar om vergiffenis te schenken. In een wereld
die soms veel te lang blijft hangen bij de fouten van het verleden en
zoekt naar manieren om terug te slaan, zendt Jezus zijn leerlingen uit
om te vergeven.
Toen zij bekend werden doordat ze konden vergeven, begonnen de
leerlingen de aandacht te trekken, want vergiffenis schenken is iets
wat bijna niet voorkomt in onze wereld -noch internationaal en ook niet
nationaal. Dat geldt ook voor onze eigen kleine wereld van klooster en
familie. Als we vergeven dan brengen we mensen naar de manier van leven
van Jezus en hopelijk naar die van onze eigen christelijke gemeenschap.
Jezus vertelt zijn leerlingen niet om zich te verbergen, om zich te
gaan beschermen en te zorgen dat we veilig en geborgen zijn. Hij wil
niet een verzamelaar van oudheden zijn met volgelingen, die in een
museum thuishoren. Hij wil geen kerk, met gesloten deuren en die deuren
moeten zeker niet gesloten zijn voor nieuwkomers - vooral niet als ze
van andere culturen komen en nieuwe ideeën brengen. Hij wil
geen gemeenschap, die deuren sluit, die bij elkaar schuilt en bidt,
alles veilig wil houden en zo blijft wachten op zijn wederkomst.
In plaats daarvan zendt Jezus hen en ons naar een wereld, die hen en
ons bang maakt om zijn leven te leven en te doen, wat hij deed - te
beginnen met vergeven, buitenstaanders verwelkomen; kijken naar de
mensen, die over het hoofd gezien worden en geen stem hebben. Hoe
konden zij dat en kunnen wij dat doen? Zij en wij zijn gewone mensen!
Zij en wij kunnen alleen leven zoals Jezus met de waarden die de wereld
onbelangrijk vindt door zijn Geest!
Jezus geeft zijn Geest: de bron van zijn leven; de kracht die hem in
staat stelde om te zeggen en te doen, wat hij zei en deed. Hij gaf hun
en ons zijn eigen Geest. Dat doet hij ook voor ons, nu, vandaag en elke
andere dag, als we woorden, moed, en kracht nodig hebben om te leven
als Christenen in de wereld.
Hij zegt ons: "Vrede," en stuurt zijn Geest in ons gedurende deze
Eucharistie. Laten wij antwoorden: "Kom Heilige Geest, vervul de harten
van ons, gelovigen en breng in ons het vuur van uw goddelijke liefde."
|
Pinkstermaandag: Johannes 14,15-21 |
1 juni 2009, Paul Minke
OP |
Telkens wanneer ik de Handelingen lees en herlees, of hoor, ben ik
opnieuw onder de indruk over de gedrevenheid, de geestdrift, waar-mee
de apostelen getuigenis aflegden van Jezus Christus. Onbe-schroomd en
vrijmoedig traden zij op in de synagogen. Tegenwerking deerden hen niet
noch raakten zij ontmoedigd. Blijmoedig on-dergingen zij spot, hoon,
lijden en vernedering. Zij voelden zich niet verweesd. Zij ervaarden de
Heer niet afwezig. Zij ondervonden, dat de Geest van Jezus hen droeg en
samenbond. Zij was de levende en stuwende kracht, een bron van hoop en
vreugde die hen bijstond waar zij ook de blijde Boodschap verkondigden
en hen deed getuigen van de liefde van de verrezen Heer.
Die ervaring van Gods nabijheid en van de Geest die hen bezielde deed
wellicht Johannes vele tientallen jaren later Jezus de woorden in de
mond leggen die wij zojuist hebben gehoord. Hij plaatste de woorden in
de context van Jezus' aanstaande lijden en dood, die bij de apostelen
grote ontreddering en angst teweeg brachten. Was dan alles tevergeefs:
de prediking van Jezus. Hun volgen van hem? Wat moesten zij nu doen
zonder hem? Wat was nu hun toekomst? Tegen deze achtergrond krijgen de
woorden van Jezus bijzondere betekenis. De belofte van een andere
helper om voor altijd bij hen te blijven ook in de meest benarde en
uitzichtloze omstandigheden; de belofte van de Geest der waarheid; de
belofte hen niet verweesd achter te laten. De boodschap kan je niet
ontgaan, die in deze belofte besloten ligt: waar menselijkerwijs
gesproken alles voorbij is, mislukt en vergeefs lijkt, daar mag je
blijven vertrouwen in Gods nabijheid, vertrouwen op Gods Geest. Zo
hebben het de apostelen ervaren. Maar is er meer dan dit weten? Kunnen
wij het ook ervaren zoals de apostelen? In de woestijn stelden de
Israëlieten zich de vraag: Is de Heer in ons mid-den of niet?
Die vraag wordt ook nu meer dan eens gesteld: Is de Geest in ons midden
of niet? Hebben we de Geest uitgeblust, waar-voor Paulus de
Tessalonicensen al waarschuwden? Er is zo weinig bezieling, zo weinig
enthousiasme, zo weinig vreugde. Het lijkt of er meer uit plicht
gehandeld wordt dan uit innerlijke gedrevenheid. Be-speur ik in mijzelf
iets van Geest, die mij verlokt God lief te hebben en in grote
blijmoedigheid en grote dankbaarheid door het leven te gaan? Anderzijds
geven wij er geen blijk van de hoop en de moed op te geven, blijven wij
ons leven inzetten op het volgen van Jezus en
|
houden we niet op te prediken. Is het niet de liefde voor de Heer en
het geïnspireerd zijn door zijn woord dat we doorgaan en ons
ver-trouwen blijven stellen in Gods bijstand. Is het niet dat we ons
gedre-ven voelen, een gedrevenheid die berust op het geloof, dat God
zijn Geest niet zal onthouden aan wie hem liefhebben? Is dit niet het
werk van de Geest? Is zij het niet die ons zo beweegt? Dagblad Trouw
heeft een rubriek "Religieuze belevenissen". En de rubriek begint
steevast met: Zonder religieuze beleving geen religie. Boven een van
die belevenissen stond onlangs: Dat anderen hun geloof behouden, geeft
mij geloof. Om te zien en te ervaren, dat Jezus ons niet ver-weesd
achterlaat kunnen we ook omzien naar mensen, die in zijn Geest leven en
werken die zijn woorden ter harte nemen, die Hem liefhebben. Wat voor
liefde? Het gaat om een gemotiveerde liefde, liefde die op geloof in
Jezus berust, en tevens een liefde is, die moti-veert om te leven en te
doen als Hij. Liefde in Bijbelse zin is: doel-bewust aandacht hebben
voor iemand, iemand tot zijn/haar recht laten komen, doen groeien in
menselijkheid, mensen bevrijden van verblinding, van wat hen verlamt en
blokkeert, tekenen stellen, waar-door nieuwe wegen van leven zichtbaar
worden.
En die mensen zijn er onder ons, heerlijke mensen, hemelse mensen, die
zonder dat ze het wellicht beseffen, je bemoedigen en doen vol-houden,
die je 't geloven in Jezus Christus en God gemakkelijk ma-ken,
moeiteloos die de goede krachten in je naar boven halen en ver-sterken,
die je meeslepen in hun gelovig enthousiasme en goedmoe-dige liefde. De
wereld ziet ze niet, of liever, ziet ze wel maar verstaat niet. Het
ontgaat de wereld dat hier iets hemels, iets bijzonders gaan-de is, dat
in die geweldige mensen de liefde van God aan het licht komt, zijn
aandacht voor de samenleving, zijn zorg voor de kerk op aarde. Dat in
die mensen Gods krachtige Geest werkzaam is die alles nieuw maakt.
Ik weet, dat u van de Geest vervulde mensen bent. Getuig van die Geest,
geef rekenschap van de hoop die in u leeft Wees mensen, die vertrouwen
uitstralen en geloof in de toekomst, mensen die laten zien, waar je
geluk en je vreugde te vinden zijn. Dat in u velen mogen ervaren, dat
Jezus ons niet verweesd achterlaat. Dat kan de groei en de bloei van de
gemeenschap ten goede komen, en de onderlinge liefde en ons aller
geloven overtuigender maken. Amen.
|
|