PREKEN VAN DE DOMINICAANSE GEMEENSCHAP TE HUISSEN: Paastijd 2009 (B)


   Paaswake: Marcus 16,1-8 11 april 2009, Henk Jongerius OP   


PasenMensen vertellen elkaar graag verhalen! Uit mijn jeugd herinner ik mij dat wij het altijd prachtig vonden als mijn moeder vertelde dat zij in de hongerwinter op de fiets uit Utrecht naar de Achterhoek reed om via een neef die als Franciscaan pastoor was in Lichtervoorde eten te krijgen in ruil voor linnengoed. Wij vonden het spannend als zij ons vertelde over gevaarlijke situaties waarin zij beland was door de aanwezigheid van de Duitse bezetter en toch weer veilig thuis was gekomen. Je was dan trots op je moeder en het schiep een nauwe band met elkaar, zeker als het verhalen betrof die te maken hadden met bedreiging, gevaar en bevrijding. Ook een geloofsgemeenschap bewaart verhalen met elkaar. Zij gaan over verdrukking, bevrijding en een nieuw begin. En wie zulke verhalen met elkaar delen weten zich op een bijzondere manier met elkaar verbonden.
In deze nacht horen wij drie van die verhalen uit het verleden waarin wij onszelf herkennen en waaruit wij hoop putten voor de dag van morgen. Als wij ons afvragen waarvoor ons leven bedoeld is, dan is het lied van de schepping van een adembenemende schoonheid want het zingt ons over een wereld die goed is, waarin mensen hun plaats hebben en er mogen zijn voor elkaar. Zo'n verhaal vertolkt het diepgewortelde verlangen van elk mens naar een leven in harmonie, waarin er geen oorlog of vernietiging van mensen plaatsvindt.
Wij hoorden het verhaal van de Uittocht uit Egypte en dat sluit aan bij ons verlangen om in vrijheid te kunnen leven zonder tirannie en overheersing,


zonder een slavenbestaan dat ons kleineert en monddood maakt. Wij hoorden het verhaal over het weer levend worden van doods-beenderen en daarin weerklinkt ons vermoeden dat leven niet dood kan, dat wij niet zinloos leven maar gedragen worden door de ademtocht van de Levende!
Die grote verlangens van ons hart worden in ons wakker gemaakt door de verhalen die vanouds bewaard zijn gebleven in dat Goede Boek dat Bijbel heet. Vannacht delen wij die grote verhalen opnieuw met elkaar, wij worden
erdoor verzameld tot gemeenschap en als je gedoopt wordt laat je jezelf onderdompelen in die verhalen en deelgenoot worden in een gemeenschap die uit die verhalen hoop en verwachting put.
Als jij, Ilonka zo dadelijk gedoopt gaat worden dan zeg je daarmee dat ook jij wilt delen in die hoop en verwachting die voor ons een menselijk gezicht gekregen hebben in Jezus van Nazareth, van wie wij geloven dat hij de belichaming is geworden van al wat er aan hoop op menselijk geluk en bevrijding leeft in mensen. Je wilt zijn weg gaan samen met Cor, je man, die vorig jaar eenzelfde stap heeft gezet.
Het is zijn levensverhaal dat wij met ons meedragen en waarin wij mogen horen dat onze verlangens en verwachtingen van geluk niet op zand-grond zijn gebouwd maar geloofwaardig zijn als wij doen wat hij ons heeft voorgedaan. Zo zullen wij met elkaar op verhaal komen telkens als wij hier samen zijn en al doende het visioen van een nieuwe wereld in ons leven van alledag waarmaken.
Ilonka, wil je deel uitmaken van die kring van mensen en gedoopt worden?

   Paaszondag: Handelingen 10,34a-43; Johannes 20,1-9 12 april 2009, André Lascaris OP    


PaasicoonIn deze buurt worden vele nieuwe huizen gebouwd. Soms kun je dan zien dat een metselaar een steen als 't ware even in zijn hand weegt, en dan weggooit: onbruikbaar. Zo is ook Jezus weggeworpen als onbruikbaar door de bouwers van de samenleving, vroeger, maar ook nog nu.
We hebben immers een bouwplan, we hebben regels hoe we met elkaar omgaan. Regels zoals: gelijk oversteken: ik geef jou wat, jij geeft mij wat, jij doet mij iets goeds, ik doe jou iets goeds; jij doet mij leed aan, ik doe jou leed aan. Rechtvaardig zijn is gelijk oversteken. Als je mij iets slechts doet, dan moet je mij compensatie geven. Nu ja , gelijk oversteken, mensen met stijl hebben natuurlijk recht op meer. Op een goede bonus bijvoorbeeld.
Een andere regel luidt: je zorgt goed voor jezelf en de mensen van je eigen kring. 'Wij' is belangrijker dan 'zij'. De regels die ons beschermen, gelden niet voor die anderen. Je mag de mensen die bij ons horen geen schade toebrengen, maar je mag profiteren van mensen die niet bij ons horen.
Maar Jezus doorbrak deze regels. Je kunt mensen goed doen zonder iets terug te vragen. Je kunt mensen hun schuld kwijtschelden en niets terugeisen. Als iemand je dwingt één mijl te gaan, bied je een tweede mijl aan, met als gevolg verwarring. Ja, maar waar blijf je dan? De tempel kun je zo wel afschaffen, die leeft helemaal van het kwijtschelden van schulden, geestelijke en materiële En op deze manier vervalt ook de grens tussen wij en zij. Als mensen die onze regels breken, onrecht doen, toch welkom zijn bij God, dan zijn niet alleen 'wij', maar zijn ook 'zij' welkom bij God.
Weg met Jezus, een onbruikbare steen voor ons samenleven. En zo gaat een van zijn leerlingen, Maria van Magdala, bij het krieken van de dag naar zijn graf. Wat ze daar zoekt is onduidelijk: nog even contact met een dode? Het graf is waarschijnlijk het oudste monument, het oudste bouwsel, dat mensen hebben opgericht. Het is een gedenkteken dat orde schept: er is een grens tussen dood en leven zoals tussen wij en zij en zoals tussen mij en een ander. Zij ontdekt dat dit gedenkteken, dit graf, dit bouwsel, dat het begin en fundament is van alle andere bouwsels overbodig is. Dit is ongeschikt om Jezus te gedenken. Het graf is geen graf van Jezus meer.
Ze zet het op een lopen. Er is haast bij. Alles gaat veranderen. Ze waarschuwt Simon Petrus en de door Jezus beminde leerling. En dadelijk blijken onze regels verouderd. Een vrouw als betrouwbare getuige - wie had dat ooit verwacht? Niet: wie het eerst komt, het eerst maalt, maar de eerste zal de laatste zijn er de laatste zal de eerste zijn. De beminde  leerling komt het eerst, maar laat Petrus voorgaan. Eenmaal het graf binnengegaan, wordt de beminde leerling 


de eerste en Petrus die het eerst binnenkwam de laatste. Want Petrus en de beminde leerlingen zien hetzelfde. Petrus ziet alleen maar dat er iets niet is, het lichaam. De beminde leerling ziet en gelooft. Het graf heeft Jezus niet kunnen vasthouden, zijn kleren zijn overbodig geworden. Zelfs de oude regel 'dood is dood' geldt niet meer. God is een God van levenden. God staat aan de kant van Jezus. Hij maakt hem, de verworpen steen, tot hoeksteen van een nieuwe wijze van samenleven.
De beminde leerling weet nog niet wat dit alles betekent. En dat geldt ook voor Petrus. Zij worden op zichzelf teruggeworpen. Johannes gelooft omdat hij zich bemind weet. Liefde is meer dan gelijk oversteken. Het is een geven zonder voorwaarden vooraf. Hij ervaart dat die liefde van Jezus nog steeds aanwezig is. Wanneer hij de wet en profeten openslaat, dan wordt hij bevestigd in zijn geloof, zijn vertrouwen, dat de liefde sterker is dan de dood, en dat God een God is die mensen uit slavernij en onderdrukking wegvoert. In navolging van Jezus delen ze brood en wijn als teken van de nieuwe wijze van samenleven, gebouwd op de liefde. Niet op de liefde als gevoel, hoe aantrekkelijk die ook is, maar de liefde als daad, die als hoogtepunt heeft dat je je leven geeft voor een ander. En ze ervaren dat Jezus in hun midden aanwezig is.
En zo horen we Petrus spreken voor een groep die grotendeels uit niet joden bestaat. Iedereen kan kwijtschelding krijgen van zijn schuld of hij nou heiden is of jood, zegt hij. De oude afbakeningen gelden niet meer. God maakt geen verschil, voor Gods geldt ieder mens, God heeft ieder mens lief.
En waar is het lichaam van Jezus?
Wij zijn dat lichaam. Met dat 'wij' bedoel ik geen duidelijk gedefinieerde groep, een wij tegenover een zij. Ik bedoel daarmee niet de Nederlandse samenleving, zelfs niet de kerk. Maar overal en altijd waar mensen handelen zoals Jezus, daar is Hij aanwezig en wordt hij belichaamd. Daar wordt de weggeworpen steen de hoeksteen, het fundament van een nieuw samenzijn, al is dit soms maar voor even. Zelfs waar zijn naam niet gekend is, is hij hoeksteen, lichaam, aanwezigheid.
Daarom is het ook goed dat er groepen zijn, zoals wij hier, waar uitdrukkelijk de naam van Jezus valt en de naam van God wordt genoemd. Ook al brengen we er misschien zelf niet zoveel van terecht, de verhalen die hier klinken, het brood en de wijn die hier gedeeld worden doen zowel ons als anderen Jezus gedenken. Hij blijft ons inspireren.
Niet een graf doet ons hem gedenken, maar zijn geest, zijn kracht, zijn aanwezigheid in wat wij doen, hem navolgend, brood en wijn delend.
De steen, afgekeurd is ons tot hoeksteen geworden, het is een wonder voor onze ogen. Zalig Pasen.

   Paasmaandag: Matteüs 28,8-15 Overgave aan het onverwachte 13 april 2009, Ernst Marijnissen OP   


Het graf van JezusWat doen we als we zó in de klem raken, dat we niet meer weten hoe het verder moet? Als we zó in nood verkeren of teleurgesteld zijn, dat we werkelijk geen enkele uitweg meer zien? Ik kan me voorstellen dat je op zoek gaat naar een mens, die jou in het verleden al eens geholpen heeft. Je zult zeggen: help me nu, want dat heb je vroeger ook gedaan. De herinnering aan het verleden geeft kracht voor het heden. Zo heeft Israël, als het in benau-wenis verkeerde, vele malen tot God geroepen met een beroep op de grote tekenen en wonderen, die Hij in vroegere tijden aan eerdere generaties had gedaan. Dat is een regelrechte herinnering aan het verbond, waarin God ons zijn blijvende trouw heeft toegezegd.
Als we God om hulp vragen met een beroep op het verleden, moeten we wel bereid zijn om zijn wijze van helpen te aanvaarden. We zullen attent moeten zijn op het waar en hoe en door wie God ons nabijkomt. Want zijn hulp is altijd concreet in mensen en gebeurtenissen om ons heen. We moeten dus Gods signalen, tekenen, willen verstaan. Dat houdt ook in dat God ons zijn nabijheid openbaart op een manier, die we niet bedacht zouden hebben en die meer van ons vraagt dan waartoe we misschien bereid zijn. Het zou wel eens kunnen zijn dat je ervan schrikt of ervoor terugdeinst. Dan moet blijken wat ons vertrouwen en ons vragen om een uitweg werkelijk waard zijn!
Daarop wijst Petrus met grote nadruk: je zult de tekenen Gods leren verstaan en daarom ook zorgvuldig met de Schriften omgaan. Zo beroept Petrus zelf zich op psalm 16, om de tekenen en wonderen, waarin God zich door Jezus van Nazaret openbaart, op de goede manier te begrijpen. Anders kijk je niet goed naar Jezus en mis je precies hoe God ons de weg van zijn reddende nabijheid wil duidelijk te maken. Met andere woorden: je kunt dan niet echt ontdekken wie Jezus werkelijk is. Maar als je het wel doet zul je in Jezus de messiaanse weg van God met mensen gaan zien. Dan is er nieuwe toekomst, hoe benard de dagelijkse omstandigheden ook zijn.
Deze houding van opstaan, verwachten en aanvaarden wordt door Matteüs nader ingevuld in het verhaal van de vrouwen en de wachters bij het graf. Hij verkondigt ons in een sterk con-trast waarom het gaat, want het moet ons opvallen, dat de vrouwen heel anders reageren en handelen dan de wachters. Laten we eens zien naar de vrouwen.

Het zijn Maria Magdalena en Maria, de moeder van Jakobus en Jozef. Zij hebben een naam, de wachters echter niet. Eerst zijn ze bedroefd. Ze zijn immers getuigen van Jezus' dood en begrafenis. Ze zitten tegenover het graf. Ze weten niet hoe het nu verder moet met de messiaanse beweging, want Jezus is vermoord. Maar in plaats van weg te lopen wachten ze en  staren naar het gesloten graf. Ze kunnen niets doen, dus moet God zelf een teken geven. Dat heeft Hij toch 


altijd gedaan? Zonder dat zij het misschien weten, zijn hun ogen en oren geopend, waakzaam en vol vertrouwen. Juist omdat zij waakzaam zijn en de toekomst durven toevertrouwen aan God, zien zij wat aan anderen ontgaat. Het teken, dat ze ontvangen, keert heel hun wereld ondersteboven. Wat ze ook verwacht hebben, dit niet! Hoe zou dat ook kunnen als mensen ontdekken, dat ze niet meer verder komen en de toekomst lijkt vernietigd? Maar ze reageren direct en zonder aarzeling gaan ze op weg om de leerlingen het blijde nieuws te verkondigen. Matteüs zegt het zeer precies: ze gaan met vrees en grote vreugde! Mensen raken verwonderd en zelfs verbijsterd, als ze getuigen mogen zijn van Gods mogelijkheden. Ze raken bevreesd als ze ontdekken welk een grote verantwoordelijkheid op hun schouders wordt gelegd omdat God alleen maar genoegen neemt met een radicale inzet. Hij vraagt een volledige overgave als er sprake is van zorg om mensen en hun bevrijding uit beklemmende situaties. Maar je wordt ook van vreugde vervuld als je ervaart dat Gods bekommernis om mensen en onze samenleving groter is dan we ons kunnen indenken. Dat je een plaats mag innemen in het dienstwerk van de bevrijding. Kortom: dat je bondgenoot van God mag zijn om het onmogelijke mogelijk te maken: een wereld, waar we elkaar niet naar het leven staan en de ander het licht in de ogen gunnen.

Daarom gaan de vrouwen op weg, met vrees én vreugde, en verkondigen zij de blijde boodschap. Als mensen deze messiaanse weg werkelijk verlangen te gaan, zullen ze moeten afrekenen met heel wat zogenaamde privileges, gevestigde posities, het veilig stellen van eigen voordeel en het recht van de sterkste. Ze zullen met minder genoegen moeten nemen om allen, die tekort komen, te geven waarop ze recht hebben: voedsel, werk en een goede plek om te wonen. Er zijn heel veel mensen, die dit misschien wel willen maar niet kunnen of durven.
Er zijn er ook die niet willen. In die wereld horen de wachters thuis. Daarom zien zij niet wat de vrouwen zien. Ze zijn bang, want ze willen hun baan en manier van leven veiligstellen. Ook zij lopen weg van het graf, niet om de waarheid te vertellen maar om deze te verdoezelen. Ook de opperpriesters en de oudsten willen met het oog op hun posities maar al te graag de waarheid in de doofpot stoppen. Zij geven de wachters smeergeld en beloven de burgerlijke overheid te sussen om een mogelijk onderzoek te voorkomen.
De vrouwen openbaren wat ze krijgen aangereikt met alle risico's vandien. De wachters en hun opdrachtgevers verdoezelen om zich tegen risico's in te dekken. Een wereld van verschil. Het is Pasen. De Heer raakt ons aan en vraagt ons niet alleen met de mond maar ook al doende te belijden dat Jezus Messias een levende is. Toekomst voor allen.

   Beloken Pasen: Handelingen 4,32-35; Johannes 20,19-31 19 april 2009, Mies Singendonk OP   


Lieve mensen,

Ongelovige Thomas"Toen de mensen eenmaal groot waren en almachtig,
na lang wachten,
vonden zij God,
ergens verkleumd in het donker op de grond,
Zo zo God, zeiden zij, u hier...
Zij schudden hun hoofd.
Maar niet lang daarna strooiden zij brood,
zetten schoteltjes wijn voor hem neer
en zagen
hoe hij aarzelend
dichterbij kwam,
en heel voorzichtig, met één vinger, raakten zij hem aan". (Toon Tellegen)


Lieve mensen, deze God is in de verdrukking geraakt in het tumult van het Darwin-jaar en de Verlichting.
Dat tumult gaat over de veronderstelde tegenstelling tussen God en Darwin. Tussen schepping en evolutie. Nu boegbeelden van de scheppingsleer toegeven die evolutie toch wel een verstandig idee te vinden, verschuift het vraagstuk van het mysterie van de opstanding naar de letterlijkheid. Maar hoe zinvol is dat?
Moeten we het mysterie wegverklaren, of juist met alle middelen "bewijzen"? Mag de opstanding nog een mysterie blijven, een betekenisvol en actueel mysterie?
Als we de opstanding niet zo letterlijk voor ons kunnen zien, dan is dat niet zo gek. De evangelisten zwijgen over de gang van zaken. Ookal zwijgen zij erover, kunstenaars hebben hun verbeelding over de opstanding niet onder stoelen of banken gestoken. Kijk maar naar de levendige verbeelding van de opstanding vóór op uw liturgie. Daar zie je hoe de Christusfiguur uit de onderwereld breekt. Met iedere doorboorde hand trekt hij een mens mee omhoog uit het dodenrijk. Ik denk daarbij aan de muzikale verbeelding van Bach bij de woorden: "Und es stunden auf viele Leichen der Heiligen".
Laten we vandaag eens wat nadenken over de betekenis van de opstanding.
We beginnen bij het begin, met het eerste gedeelte van het Johanesevangelie: In het begin was het woord en het woord was van God. Het woord is vlees geworden en het heeft onder ons gewoond.
Woord en vlees. Woord duidt hier geen dode letter aan en vlees geen biologische bestaan.


Het woord en het handelen horen bij elkaar. Dat het woord vlees is geworden duidt bezieling aan. En daarmee wordt het vleselijke bestaan een bezield bestaan. Bezield bestaan wil zeggen dat we het woord niet voor onszelf houden, maar het delen met andere mensen en er naar handelen.
Gods wil doen is dat mensen zijn gegeven woord doen. Maar niet allemaal op dezelfde manier. Want niemand is hetzelfde. Denk maar eens aan de laatste zin uit Handelingen van vandaag: "Aan ieder is uitgegeven al naar iemand nodig had". Het woord wordt dus op verschillende manieren belichaamd. Als ik zeg belichaamd dan wil dat zeggen uitstijgend boven het biologische. Omdat het bezield wordt. Zoals in het Johannes-evangelie staat: de bezieling wordt ingeblazen, het leven wordt ingeblazen of ingegoten.
Bezieling duidt frisheid aan, groei, durf, inspiratie, overtuiging, en daadkracht. Maar ook behoedzaamheid om datgene wat nog pril is te beschermen. Om het vonkje van de hoop te beschermen. Uit het biologische naar de bezieling zou dat ook opstanding kunnen zijn? Zou het ook kunnen zijn, ons laten raken en vernieuwen door het totaal onverwachte? Door de Ander met een hoofdletter en de ander met een kleine letter?
Dan is opstanding vernieuwing van het hart dat naar het woord hoort.
Als wij naar het woord horen en het bewaren in ons hart en er naar handelen, dan wordt het woord vlees en dan woont het onder ons. Dan helpt het ons om te hopen.

Maar, gaan we dan niet te snel voorbij aan verdriet en wanhoop waarvan er zoveel is in de wereld?
Ja, ik vraag me af of we het misschien eerst moeten durven uithouden bij onze eigen wanhoop en bij elkaars wanhoop. Wanhoop brengt je bij datgene wat je vreest voor jezelf en voor de wereld. Wellicht is dát het moment van bekering. Vlucht ik weg van de wanhoop naar het cynisme onder het motto "Ieder voor zich en God voor ons allen"? Of kies ik het andere pad, van wat ons heilig is? Willen wij ons door onze vrees laten brengen bij wat ons heilig is? Bij onze bezieling?
Als wij ons laten bezielen dan staan wij op en gaan wij bij het lege graf vandaan. Dan keren we ons toe naar de wereld die de hoop zo broodnodig heeft. Zo kunnen we God in ons koesteren en doen opstaan. Opdat wij de wereld ingaan en daar Zijn woord mogen doen. En dat woord is de opdracht om God lief te hebben en onze naaste, omdat die is zoals wijzelf. Amen.

   3e zondag van Pasen: Handelingen 3, 13-19; Lucas 24, 35-48
26 april, Theo Koster OP   


Je hoort mensen wel eens zeggen: van hem ben ik zeker, of: voor haar steek ik mijn hand in het vuur. Dit suggereert, dat vertrouwen, een ander woord voor geloven, een kwestie is van weten, van bewijzen, waar je je aan vast kunt klampen, en waarmee je anderen kunt overtuigen.
Ik ben zeker, dat deze stoelen van hout zijn; dat kan ik bewijzen. Maar als ik zeg: ik ben zeker van u, bedoel ik in feite: ik heb een groot vertrouwen in u. Ik zal dit niet tegen u zeggen; daarvoor ken ik u onvoldoende. Zou ik dit toch tegen u zeggen, dan is de kans groot, dat ik argwaan bij u oproep: moet hij iets van mij, wil hij mij ergens voor gebruiken? Geloven in iemand vraagt tijd, onderling vertrouwen ontstaat en groeit door met elkaar om te gaan.
Dat geldt ook voor ons geloof in God; bewijzen kun je jouw geloven in God niet. Wil dit zeggen, dat je het maar moet aannemen? Nee, zomaar iets aannemen is een blind vertrouwen. U en ik zouden daarmee waarschijnlijk geen genoegen nemen, laat staan de Barmhartige. In het Oude Testament komt die aanduiding van God regelmatig voor. Wat wij vertalen met Barmhartige is in het Hebreeuws, waarin een groot deel van het Oude Testament werd geschreven, een meervoud waarvan het enkelvoud zoiets als 'moederschoot' betekent. Deze aanduiding laat goed zien hoe God met zijn volk omgaat. Het volk vond het maar moeilijk in God te geloven. Andere goden zoals geld, macht, status dongen naar de gunst van dit volk, en regelmatig deden zich situaties voor van door de grond zakken, alle zekerheid verliezen, zich onmachtig voelen, uitzichtloosheid. Blijf dan maar eens vertrouwen in God. Het volk liet God in woord en/of daad regelmatig in de steek. Toch vertellen de verhalen dat God steeds weer opnieuw contact zoekt met zijn volk. Een vader laat zijn kind niet vallen, voor een moeder is dit ondenkbaar. De aanduiding van God als de Barmhartige maken deze verhalen voor ons inzichtelijk; God houdt echt en intens van haar mensen.
In Jezus onderstreept de God van Abraham, Isaak en Jakob, dat Hij een God van mensen is. Ook Jezus was niet zeker van God. We weten dat hij God veelvuldig zijn vader noemde. Bij 'vader' moet je niet denken aan de man die de straffen uitdeelt, als je als kind stout bent geweest. Nee, het is de man die blijft uitzien naar zijn zoon die met zijn deel van de erfenis is vertrokken, een kind die op eigen benen wil staan en vader niet meer nodig heeft.
God wekte bij Jezus het vertrouwen mensen zonder angst tegemoet te treden. Geliefd was Jezus met name bij mensen die niets hadden om zich achter te verbergen of om zich aan vast te klampen: zoals armen, kinderen, prostituees, zieken, gebrekkige mensen, lui die de wet niet


kennen, zondaars, allochtonen, allen mensen om wie ook menigeen van ons graag met een boogje heen loopt. Uit respect voor zijn vader die ook hun vader was deed Jezus dat niet. Het heeft hem op het kruis gebracht, en er was geen god die dit verhinderde. Waar zelfs zijn leerlingen hem in de steek lieten, deed zijn vader dat niet. Daarvan getuigt Lukas vandaag, in het evangelie en in de eerste lezing uit Handelingen.
Jezus neemt bij deze verschijning alle tijd voor zijn medeleerlingen. Hij wil geen blind vertrouwen bij hen oproepen. Degene die plotseling weer in hun midden staat is geen spook, maar werkelijk Jezus, degene die ze gevolgd zijn en die stierf aan het kruis."Ik ben het zelf. Betast mij en kijkt", hoorden we hem zeggen. Hij eet zelfs met hen. Lukas neemt vervolgens alle tijd om ons te laten ervaren wat hem zelf overkomen is. Geloven is geen kwestie van maar aannemen, blind vertrouwen vertelt hij ons; aarzelend en op de tast komen de leerlingen tot echt vertrouwen in de verrezen Jezus.
Na de tastbare ontmoeting volgt de schriftuitleg. Wat Jezus hun eerder verteld had vanuit de heilige boeken van de Joden - de wet van Mozes, de profeten en de psalmen, ons Oude Testament - gaan ze nu echt begrijpen. Jezus kun je niet los zien van de Barmhartige; de God van Abraham, Isaak en Jakob is dezelfde die hij aanduidt met vader, degene die blijft uitzien naar zijn zonen en dochters. Deze God moet verkondigd worden onder alle volkeren, net als de bekering en de vergiffenis van de zonden in Jezus' naam.
Dit laatste vind je niet in het Oude Testament. Door en in Jezus wordt hiermee aangegeven, dat God in zijn liefde niet exclusief is. De Barmhartige die steeds weer wegen zoekt om contact met zijn volk te zoeken, komt als een vader op voor ieder die zich naar Hem keert. Daarvan moeten zij die ooggetuigen waren van de verrezen Jezus nu getuigen, te beginnen met Jeruzalem. De Barmhartige doet haar naam eer aan; Zij blijft trouw aan haar volk, maar in haar hart, haar schoot is plaats voor iedere mens. Prachtig getuigt Petrus hiervan in de eerste lezing. De wijze waarop Jezus, de oogappel van God, door het volk en zijn leiders gedood werd wordt niet ontkend noch vergoelijkt. Maar de Barmhartige zal zijn volk ook nu niet laten vallen.
Dit is met recht evangelie, goed nieuws voor ieder van ons, voor heel de wereld. Ruimte geeft God ons, verantwoordelijkheid; wij zijn geen marionetten. Wil dit zeggen, dat ieder zijn of haar eigen gang kan gaan? Ja, dat kan en dat gebeurt. Liefde, vertrouwen, geloven kun je niet afdwingen, wij niet, God niet. Heb je eenmaal die liefde en trouw ervaren, dan kun je niet meer doen alsof. Als wij Gods liefde en trouw beantwoorden en in de Barmhartige, onze Vader ons vertrouwen stellen zal onze wereld dit ervaren. In woorden, maar vooral in ons gedrag naar medemensen zullen we hiervan getuigen.

   4e zondag van Pasen: Handelingen 4,8-12; Johannes 10,11-18 3 mei 2009: Henk Jongerius OP   


De Goede HerderNegen jaar geleden werd ik gevraagd om een groep managers te begeleiden die voor een bezinningsdag over leiderschap in ons huis te gast kwamen. Zij waren op zoek naar een ander soort leidinggeven: niet een autoritair van boven af geregeld besturen van mensen maar eerder een dienend leiderschap zoals dat heette. Toen wij daarover spraken liet ik me ontvallen dat ik daar vanuit de Bijbel een lied over kende. Het was Psalm 23, die wij zojuist gezongen hebben. Een van de deelnemers zei op een van de bijeenkomsten; ach, eigenlijk gaat het er bij dienend leiding geven om dat je een authentiek en goed mens bent.
Als het vandaag in het evangelie gaat over de goede herder dan lijkt het me boeiend om na te denken over wat nu zo iemand is. Tegen de achtergrond daarvan zullen de slechte leiders en herders beschaamd staan!
Wat doet een goede herder eigenlijk? In de psalm heet het dat hij schapen naar groene weiden en stromend water voert. Hij zorgt dat zij weer op adem komen, rust vinden en op rechte wegen kunnen gaan. Dat zijn wegen van recht, die eerlijk zijn en naar dat water leiden. Een waarachtige herder, een goed mens is iemand die erom bekommerd is dat anderen tot bloei en tot hun recht kunnen komen.
Vervolgens is het een mens die aan een ander nabij probeert te zijn, niet alleen in goede dagen maar ook als die ander in nood is, angstig is of met de dood voor ogen leeft. Met andere woorden: een goed mens is onvoorwaardelijk de tochtgenoot van een ander, wat er ook gebeuren zal.


En hij bereidt een tafel voor mensen, is bedacht op wat gemeenschap sticht en vreugde schenkt aan mensen samen. Hij of zij is gastvrij en weet anderen welkom te heten en zorgt dat het zijn gasten aan niets ontbreekt. Liefde voor mensen die hun recht doet, kent geen grenzen of voorwaarden vooraf.
Zo ontstaat er hoop bij mensen en zullen zij de dag van morgen met vertrouwen tegemoet zien! Dat is wat een goede herder doet.
Vanouds is vanuit die ervaring van herderlijke nabijheid en voorkomende liefde in mensen de Herder als beeld van God gegroeid. Dat is de Ene en Levende die ons hier gaande houdt en die zijn trouw zal betonen tot over de grens van de dood heen!
De Schriften betuigen dat dit aan Jezus gebeurd is en dat in iedereen die zo met anderen omgaat diezelfde levenwekkende kracht werkzaam is! Daarom horen wij Petrus zeggen dat het in de naam van Jezus is dat een zieke mens weer genezen is. Wanneer wij doen als Jezus en in zijn voetspoor met anderen omgaan, vindt er verrijzenis en opstanding plaats!
Ja, het is zelfs zo dat het vertrouwen dat mensen kunnen stellen in de Eeuwige die Herder is, dán in hen ontwaakt als zij de ervaren hoe mensen elkanders hoeder zijn. Zo is de Eeuwige aanwezig onder ons waar wij bestaan in goed vertrouwen met elkaar, vergevingsgezind zijn en elkaar vrijheid geven, waar wij elkaar tot herder zijn. Dan wordt onze samenleving bewaard voor onheil waar doden vallen en kunnen wij als opgewekte mensen die leven zonder vrees. Zo vervult de Eeuwige ons leven met zijn naam.

   5e zondag van Pasen: Handelingen 9,26-31; Johannes 15,1-8 10 mei 2009: Paul Minke OP   


Ik ben de ware wijnstokOp de zondagen van de paastijd lezen wij uit de Handelingen van de apostelen, een boekje, geschreven door de evangelist Lucas. Hij verhaalt de geschiedenis van de jonge kerken, her en der verspreid te beginnen in Jeruzalem, vervolgens in Klein-Azië, Griekenland en Rome. Hij beschrijft de expansieve groei en bloei van de verschillende gemeentes, onder de bezielende kracht van de Heilige Geest, alom voelbaar aanwezig, en gedragen door een sterk geloof in de verrijzenis van Jezus Christus, die zij als het ware lijfelijk nabij ervaren. Er was nog geen hiërarchie. Iedere kerk maakte zijn eigen ontwikkeling door. Niet dat er geen problemen waren. Problemen waren er genoeg: van de kant van de joodse overheid, die zich fel verzette tegen de apostelen, binnen de jonge ker-ken zelf, toen ook heidenen zich bij de kerk aansloten en de vraag opkwam: moeten zij niet besneden worden zoals alle joden? Christenen uit de Joden meenden van wel. Paulus m.n.kantte zich sterk ertegen. Een voorbeeld van de vele problemen lazen we in de eerste lezing: Paulus, voorheen Saulus, een vervolger van de jonge kerk, ondervond wantrouwen in Jeruzalem en twijfel totdat Barnabas het voor hem opnam bij de apostelen. Vervolgens irriteerde hij zozeer de hellenisten, dat zij hem wilde vermoorden zodat hij genoodzaakt was te vertrekken eerst naar Caesarea dan naar Tarsus.
Hoe anders vergaat het de kerk anno 2009 en met name in ons eigen land. We zien: geen expansieve groei maar een reusachtige inkrimping. We zien: geen verfrissende uitstraling maar een uitgebluste verschijning. We ervaren: geen in-spirerende leiding maar bange en kille regelaars. Mankeert het ons aan de Geest van God? Ontbreekt het ons aan geloof? Hebben wij ons afgekeerd van Hem, die de bron van alle leven is? Hechten wij meer waarde aan onze oplos-singen voor de crisis in de kerk? Wie weet het antwoord? Waar moet het heen met de kerk, met ons?
Mij schoot psalm 80 te binnen, een smeekbede om Gods bevrijding: "Herder Is-raëls, Gij die ons volk leidt als uw schapen: laat thans ontwaken uw kracht: kom tot onze verlossing. Hoelang nog de wolk van uw gramschap over het gebed van uw volk Een wijnstok groef Gij los uit het slavenland Egypte verdreef volken dat hij hier geplant werd. God der heerscharen, o keer toch, zie neer uit de hemel, aanschouw het: hergeef hem uw zorg, deze wijnstok."
In onze pogingen om het tij te keren, waarin de kerk en gemeenschappen ver-keren, schuilt het gevaar dat we, waar het op aan komt, over het hoofd zien. Wat dat eigenlijke is, ik zou het kunnen zeggen met het evangelie. "Ik ben de


wijnstok Blijf in Mij, dan blijf Ik in u." En een paar regels verder: "Wie in Mij blijft terwijl Ik blijf in hem, die draagt rijke vrucht." Anders gezegd: Jezus is de bron van waaruit ons vergund wordt te leven. Zijn evangelie is het fundament waarop de kerk gebouwd dient te zijn. Zijn woord is het kompas waarop wij met elkaar mogen varen. Bij hem, bij zijn woord en leven hebben wij de inspiratie te zoeken. Hij is het die ons moet en wil bewegen, motiveren, vormen tot mensen, die met hart en ziel kunnen getuigen in woord en daad wie Jezus is, en hoe rijk je bent, als je leven mag in verbondenheid met Hem en vanuit die verbondenheid leven mag met elkaar. Dat geldt voor het bestuur van de kerk, de pastores, voor alle gelovigen.
Dat geldt ook voor de provincie van de Nederlandse Dominicanen. Morgen be-gint het kapittel van de provincie, waarin beleid gemaakt wordt voor de komen-de vier jaren. Een buitengewoon moeilijke opgave, want de provincie maakt zeer hachelijke tijden door. Hoe verder, nu wij snel in aantal afnemen en vitale krachten steeds meer ontbreken, nu ook wij niet helder zien waar nog onze be-tekenis voor de toekomst ligt, nu ook onder ons verdeeldheid heerst over de weg die we kunnen gaan. Een week lang vergaderen 22 afgevaardigden en waarnemers over vier rapporten: Onze zending, de inrichting van het bestuur, over de communicatie en werving en tenslotte over de financiën.
"Blijf in mij, dan blijf Ik in u. Je draagt dan rijke vrucht." Dit ontslaat ons niet te doen wat we kunnen, verantwoordelijkheid te nemen. Dit woord mag ons ook vervullen met hoop ook nu in onze uitzichtloosheid. Met dit woord van Jezus mogen we ons ook bemoedigd en gesterkt weten. Jezus neemt ook zijn ver-antwoordelijkheid voor het werk van de provincie, evenals voor de gemeen-schap, die wij hier rond woord en tafel vormen. Hij is een dragende kracht, een inspirerende bron waaruit we mogen putten. Hij heeft zorg voor zijn kerk en voor allen die daartoe (willen) behoren. Dat hebben de jonge kerken onderkend. Van daaruit hebben zij geleefd. In die Geest waren zij in staat tegenstellingen en problemen te overwinnen. Dit heeft velen die hen zagen geïnspireerd om zich bij heen aan te sluiten.
Ik ben de wijnstok. Die wijnstok heeft de Vader in ons midden geplant. Los van hem kunnen wij niets. Met hem kunnen we meer dan we denken. En we mogen de overtuiging hebben net als de jonge kerk die had, dat waar in verbondenheid met Jezus, met zijn evangelie als bron van leven, wordt geleefd, gewerkt en bestuurd, en met elkaar wordt omgegaan, dat er dan toch bij alle zorg en spanningen iets ervaren zal worden van vertrouwen, hoop en geloof in de toe-komst, welke dan ook en gevolglijk van rust en vrede bij alle onzekerheid en zoeken naar echtheid. Amen.

   6e zondag van Pasen: Handelingen 10, 25-48; Johannes 15, 9-17 17 mei 2009; André Lascaris OP   


Vriendinnen en vrienden van Jezus van Nazareth,
Het is niet gewoon U zo aan te spreken. Maar Jezus doet het zelf zo. Jullie zijn mijn vrienden zegt hij. Jullie zijn geen dienstknechten, maar vrienden noem ik jullie. Dat is niet gering. Ikzelf aarzel altijd een beetje voordat ik iemand een vriend noem. Is iemand een kennis, een vriend, of iemand die je zo nu en dan wel eens ziet? Je hoort wel dat sommige politici elkaars vrienden zijn. Ze ontmoeten elkaar bijvoorbeeld één of twee keer en zijn dan al vrienden. Ik geloof daar niet zoveel van. Evenmin als zakenvrienden echte vrienden zijn; soms kan het zo zijn, maar vaak is het alleen maar aan belang dat je samen deelt. Van de andere kant: tegenwoordig is het vaak zo dat 'een vriend of vriendin hebben' een seksuele relatie inhoudt. Volgens mij is dit meer dan vriendschap.
Er is veel geschreven over vriendschap. In het eerste en tweede boek Samuel vinden we het prachtige verhaal van de vriendschap tussen David en Jonathan. Jonathan is de zoon van de koning Saul. Deze koning probeert David om te brengen want hij ziet hem als een concurrent. Jonathan redt hem verschillende keren. En als Jonathan omkomt, samen met zijn vader Saul in een slag tegen de Filistijnen, treurt David over hem en schrijft hij een hartverscheurend lied over hem. De Griekse filosofen hebben veel over vriendschap geschreven en later zullen christelijke theologen dat ook doen.
Vriendschap is iets bijzonders. Zij valt altijd buiten de geijkte kaders. Je hebt bijv. kinderbijslag, maar geen vriendenbijslag. Voor een huwelijk heb je een heel wetboek. Voor vriendschap bestaat zoiets niet. Een vriend is een ander dan je levenspartner. Met die laatste sluit je een verbond. Met elke vriend kun je afzonderlijk afspraken maken, maar vriendschap als zodanig is niet aan regels gebonden.
De ene vriend is ook niet de andere. Bij de een stort uw hart uit met een andere ga je vissen of naar de sauna. Met vrienden doe je leuke dingen. In moeilijke tijden ontdek je wie werkelijk je vrienden zijn. Vooral in onze maatschappij waarin de familie minder belangrijk is en waar iedereen op een of andere manier individualistisch is, is vriendschap belangrijk. Vrienden vormen een soort emotioneel en soms ook sociaal vangnet. Vrienden geven je een grotere actieradius in de wereld.
Er wordt wel eens gezegd dat je vrienden kunt maken, maar ik geloof dat niet zo erg. Vrienden krijg je. Jezus zegt dat hij ons heeft uitgekozen. We worden door hem tot zijn vrienden gemaakt. We krijgen hem tot vriend. Jezus noemt de leerlingen en dus ook ons vrienden. Hij heeft sympathie


voor ons, hij vertrouwt ons, ziet ons als mensen die hem vertegenwoordigen, een actieradius geven in deze wereld. Hij noemt ons vrienden omdat wij weten waar het hem omgaat. Hij heeft ons verteld waar zijn vader in de hemel op uit is. Wij zijn vrienden omdat hij alles aan ons heeft verteld wat hij van zijn vader heeft ontvangen. Je zou ook kunnen zeggen hij maakt ons medeverantwoordelijk. Daarom zijn we zijn vrienden.
Wat weten we dan? Sommige mensen pretenderen dat zij de wil van God kennen dat zij precies weten dat God hier en nu wil. Ik geloof niet dat dit zo is. Dat is ook niet wat Jezus bedoelt. Wij weten echter waar het God om gaat, namelijk dat hij van ieder mens wil houden, ook dus van jou.
Vriendschap moet vrucht dragen. Anders is zij leeg, betekent zij niets. De vruchten van deze vriendschap zijn dat we ook andere mensen liefhebben en aan hen in woord en daad duidelijk maken dat de zin van het leven gelegen is in de liefde. De liefde is hier niet zozeer een emotie, maar een daad. De grootste liefde die je kunt betonen is dat je je leven geeft voor je vrienden.
Andere vruchten zijn dat je niet bang bent van God. Er is geen argwaan in deze relatie met God. Er is geen wanhoop. Als er iets misgaat, is er altijd weer vergeving. Als je een vriend van Jezus bent, dan kun je erop rekenen dat je vertrouwen kunt stellen in jezelf, die beslissingen. Want zij zullen meestal gebeuren in de geest van de vriendschap met Jezus en met zijn vader. Je kunt hem alles vragen, maar als vriend weet je wat je moet vragen en vooral wat je niet moet vragen. De vraag zal altijd te maken hebben met waar het om gaat in dit leven; liefde, communicatie, zich meedelen.
Johannes heeft deze tekst geschreven in discussie met de joodse leiders van zijn tijd. Zij zien zich als dienaren van de enige God. Johannes ziet de christenen als vrienden van God. In Jesaja wordt Abraham vriend van God genoemd (Jes 41,8), en zo suggereert Johannes de christenen evenzeer Abraham tot hun vader hebben. In de eerste lezing uit de Handelingen horen wij dat Petrus ontdekt dat de kracht van God, de geest van God ook neerdaalt op de heidenen. God discrimineert niet. Ook niet-joden, en ik zou zeggen ook niet-christenen, kunnen vrienden van God zijn.
Vriendschap met Jezus en zijn vader is geen privilege dat anderen uitsluit. Ieder mens kan in beginsel; vriend/ vriendin van Jezus worden. En ook onderling zullen de vrienden van Jezus niet rivaliseren om de eerste vriend van Jezus en God te zijn. Voor elk mens heeft die vriendschap een eigen karakter, heeft die vriendschap haar eigen verhaal. Uw vriendschap met God is uniek. Die unieke vriendschap kunnen we samen vieren in het delen van brood en wijn tot zijn gedachtenis.

   Hemelvaart: Handelingen 1,1-11 21 mei 2009, Ernst Marijnissen OP   


hemelvaartDe twee figuren, in blinkende kleren, zijn meer dan figuranten in de getuigenissen over de verrijzenis en de hemelvaart van Jezus Messias. Lucas voert hen ten tonele in zijn eerste boek, het evangelie, als de vrouwen, die het graf bezoeken, tot hun ontsteltenis ontdekken dat het leeg is. Plotseling staan er twee blinkende figuren naast hen. Zodra zij de verbijstering en het onbegrip van de vrouwen zien, zeggen ze: "wat zoekt ge de levende bij de doden? Hij is niet hier, nee, hij is opgewekt! Gedenkt hoe hij tot u heeft gesproken toen hij nog in Galilea was, toen hij zei van de mensenzoon dat hij moest worden prijsgegeven in de handen van zondige mensen, gekruisigd worden en ten derden dage opstaan!".
De twee stralende figuren, die we ook wel als engelen aanduiden, verwijzen naar het verblijf van Jezus met drie van zijn leerlingen op de berg Tabor. Daar zijn hem Mozes en Elia verschenen, die met hem spraken. Van dit visioen raakt Petrus zo over zijn toeren, dat hij voorstelt om maar daarboven te blijven en drie tenten te bouwen voor Jezus, Mozes en Elia. Dat ging niet door. De kerk mag, en moet zelfs, leren leven vanuit het visioen dat Jezus de Gezalfde van God is geworden, omdat hij wet en profeten, Mozes en Elia, tot vervulling heeft gebracht. Maar die vervulling, zo moesten ze toen nog leren, kan alleen op aarde plaats vinden, daar waar geleefd en geleden wordt. Het realiseren van wat wet en profeten beogen is een zaak van lange adem, bloed, zweet en tranen. Het gaan van Jezus' weg gaat ongetwijfeld gepaard met veel vreugde. Toch dringt het niet altijd tot ons door, dat Jezus ons gewezen heeft op de weg, die hijzelf moest afleggen. Op de berg zeggen Mozes en Elias hem aan, dat hij op uittocht moet gaan. Exodus, lezen we wij in het Grieks. Deze uittocht moet hij in Jerusalem volbrengen. Als Jezus is gekruisigd en het einde nadert, roept hij uit: het is volbracht. Hij zegt met andere woorden: ik heb nu wet en profeten tot vervulling gebracht. Bij het lege graf leggen de twee witblinkende figuren daarvan een getuigenis af. Wie de Tora heeft volbracht is aan de dood ontkomen.
Johannes, de evangelist, vertelt het ons op zijn eigen manier. Als Maria Magdalena zich huilend in het lege graf wil begeven, ziet zij daar twee witte figuren. De een aan het hoofdeinde, de ander aan het voeteneinde. Wat een prachtig beeld. Aan het hoofdeinde bevindt zich 


de wet. Die nodigt ons uit tot horen en verstaan: Hoor Israël! Hoor mijn volk! Aan het voeteneinde ziet ze de profeten. De profeten zijn immers geroepen ons op de weg te wijzen, als we afwijken, ontrouw en wankelmoedig worden. De wet zegt: Wat hoor je? De profeten roepen: wat doe je? Ja, wie wet en profeten vervult ontkomt aan de dood. Het graf is leeg, natuurlijk! Ook Maria, hier het beeld van een synagoge of kerk, die nog veel moest leren over het leerling zijn van Jezus Messias, gedraagt zich aanvankelijk als Petrus en de andere leerlingen: verbijsterd, bedroefd, onzeker. Het begrijpen ontbreekt.
In de veertig dagen na zijn verrijzenis verschijnt Jezus vele malen aan zijn leerlingen. Hij oefent hen in de ervaring, dat Hij een levende is. Dat gaat niet zonder slag of stoot. Er wordt geaarzeld en getwijfeld bij het leven. Dat blijkt uit de laatste vraag, die ze hem stellen: "Heer, gaat u in déze tijd voor Israël het koningschap herstellen?". Jezus heeft dan wet en profeten vervuld, maar dat zegt nog niet dat wij, zijn leerlingen, het hebben begrepen, dat ook wij werkelijk zijn weg gaan. Dat wordt ons vandaag duidelijk gemaakt. Als zij met de verrezen Heer bijeen zijn op de Olijfberg, en Hij van hen wordt weggenomen blijven ze omhoog staren, ook als een wolk hem aan hun starende ogen heeft onttrokken. Ze zien omhoog, als willen zij in de hemel blikken, zoals eens de volkeren een toren bouwden, in Babel, om groot te worden en één te zijn. Het tegendeel gebeurde. Deze hoogmoed, namelijk de poging Gods eigen domein te betreden, veroorzaakt alleen maar verstrooiing. Onze plaats is de aarde, de grond waar we staan, het land, dat ons van Godswege wordt aangereikt. Wij zien omhoog, maar worden aanstonds gecorrigeerd. Naast ons staan weer de twee blinkend witte figuren: wet en profeten. Zij roepen ons tot de orde: "wat staat ge toch te kijken naar de hemel? Hij, Jezus, die van u is weggegaan, opgenomen ten hemel, zal op dezelfde wijze als ge hebt aanschouwd dat hij naar de hemel wegging, ook wederkómen!". Het laatste woord is aan de hemel, dat wil zeggen: aan God. Wij, de leerlingen van alle tijden, blijven trouw aan wet en profeten, Mozes en Elia. Zoals Jezus ons heeft voorgeleefd zo zullen ook wij voorwaarts gaan, namelijk in deze tijd en op onze plaats zo met wet en profeten levend dat ze een leidraad zijn: uitnodigend, bemoedigend en altijd actueel. Het land, waar we werken, is de aarde. Niet de hemel. In het omzien naar elkaar - hier in deze wereld - is de Levende in ons midden: God met ons.

   7e zondag van Pasen: Handelingen 1,15-26; Johannes 17,11-19 24 mei 2009, Theo Koster OP   


Apostel MattiasWaor bun ie van?' is in mijn geboortestad een vraag die mensen elkaar stellen wanneer ze oprecht geïnteresseerd zijn in elkaar. 'Waar bent u er een van?'is een gebrekkige vertaling van deze vraag. Ik ben van Koster, en omdat er meerdere Kosters waren in Groenlo voeg ik eraantoe: van de Ruurloseweg. 'Waor bun ie van?' is een persoonlijke vraag, waarbij je elkaar aankijkt. Het 'zijn van' zegt dan ook iets over je persoonlijkheid, uit welke invloedssfeer je komt en hoe je je hiertoe verhoudt.
Jezus was er een van God en hij stak dit niet onder stoelen of banken. Het eerste was niet zo bijzonder; elke Jood was er een van God, behoorde tot het uitverkoren volk. God met heilig aanduiden was hen met de paplepel ingegoten. 'Heilig' drukt uit het unieke van God; zoals God is er maar één, met niets of niemand te vergelijken. Van God was Jezus er een en dat kon je zien. Jezus was besneden, zoals elk mannelijk lid van het uitverkoren volk; en hij was van een van de twaalf stammen: Juda. Ook Jezus koesterde de droom dat het verstrooide volk weer één zou worden. Daarom beperkte hij de groep van intieme leerlingen tot 12, de 12 apostelen. Bijzonder aan Jezus was, dat hij degene van wie hij was aanduidde met heilige Váder. Jezus bracht met de aanduiding 'Vader' God in de intieme sfeer van mensen; in hem kwam het heilige dicht bij mensen, een hechte band. Dat was in de ogen van vele Joden geen brúg te ver, het was godslasterlijk.
In de eerste lezing hoorden we dat Petrus de groep van apostelen weer aanvult. Met het wegvallen van Judas klopte de verwijzing naar de 12 stammen van Israël niet meer. Jezus en zijn navolgers namen geen afstand van een oud verlangen, een diep vertrouwen, in een God die zelf het verstrooide volk, de 12 stammen, weer bijeen zal brengen. Jezus was en werd door zijn leven, sterven en verrijzen voor zijn navolgers hét symbool van dit vertrouwen. Daarom wordt van de twaalfde getuige van Jezus' verrijzenis geëist, dat hij niet alleen de dood en verrijzenis van Jezus heeft meegemaakt, maar alles wat eraan voorafging, vanaf zijn doop door Johannes.
Als Mattias enkel de dood en verrijzenis had meegemaakt, en niet Jezus' omgang met en interesse in mensen, dan waren mensen op basis van zijn getuigenis wellicht gaan geloven in een God die buiten deze wereld staat en zo nu en dan ingrijpt. De bekoring om in zo'n almacht te geloven kennen we uit eigen ervaring. Waarom grijpt God niet in? Hoe kan God dit toelaten? Als er een God is, laat hij dan optreden. Door zo te denken en te handelen vervreemden wij ons in feite van onze afkomt, zetten wij God juist buiten spel.
Dat we dit onbewust en als vanzelf geneigd zijn te doen werd mij duidelijk in een aantal bijeenkomsten met studenten, die allemaal


zeiden in iets te geloven, maar dit iets geen 'god' noemden. Ook deelden ze, dat ze nieuwsgierig waren, er naar verlangden dit vage 'iets' concreter te maken. In een drietal bijeenkomsten hebben zij elkaar bevraagd op dit geheim van hun leven. Bij velen viel me tijdens de bijeenkomsten op een zekere opluchting; dat je hier zomaar met anderen over kunt praten. Sommigen hadden tussen de bijeenkomsten in er ook met anderen over gepraat. Waar ze bang voor waren: onbegrip, spot, gebeurde niet, integendeel: ook vrienden en bekenden kenden dit verlangen en waardeerden de kans die hen geboden werd om hierover nu eens te kunnen praten. Van belang voor ons vandaag is met name een opmerking die één van de studenten maakte bij de evaluatie. 'Ik dacht altijd van mezelf', zei hij, 'dat ik ruimdenkend ben. Tijdens het bevragen van elkaar ontdekte ik echter, dat ik behoorlijk dogmatisch ben. Dit gaf mij te denken.'
Dogmatisch is een moeilijk woord voor leerstellig: zo en zo is het. Als je er anders over denkt ben je gek, niet wijs, een ketter.
Wij leven in een dogmatische wereld, waarin de mentaliteit van 'verdeel en heers' de boventoon voert. De wereld nodigt niet uit haar te delen met ieder die net als wij zichzelf aantreft als bewoner van dezelfde wereld. Integendeel, mensen onthouden door hun gedrag andere mensen het broodnodige, staan elkaar naar het leven, gedragen zich alsof zij van de wereld zijn en deze wereld van hen is. Ook het geloof is niet in staat onze 'verdeel en heers mentaliteit' de doorbreken. Het geloof maakt de gevechten die mensen met elkaar voeren eerder nog fanatieker.
Voor Jezus deed niet zozeer het Joodse geloof ertoe, maar Degene die in dit geloof verborgen gaat. Deze diepte hij op uit de gevangenis, waarin mensen hem bewust of onbewust steeds weer opsluiten. Jezus was, net als de student die ik net aanhaalde, oprecht geïnteresseerd in mensen. In zijn omgang met hen werd hij zich bewust van de zachte kracht, die in en onder ons mensen verborgen gaat. Deze zachte kracht gaf hij gezicht, hij werd er het gezicht van. Jezus bracht God weer in het spel als iemand die diep met mensen verbonden is, zoals ouders dat zijn met hun kinderen; die tot onze intimiteit behoort, en ook in deze intimiteit niet weggestopt mag worden. Dat wij hiertoe geneigd zijn en daarmee anderen én onszelf tekort doen leerde mij de eerder genoemde bijeenkomsten met studenten.
Het uitverkoren zijn door God was voor Jezus geen status, waarmee hij te koop liep. Het beperkte zich niet tot uiterlijke tekens als besneden zijn, tot de stam Juda behoren. Er een van God zijn was voor Jezus een roeping, waaruit hij kracht putte om mensen te bevrijden uit de 'verdeel en heers mentaliteit', die het ons zo moeilijk maakt één te worden.
In de woorden die we hoorden getuigt Jezus publiekelijk van zijn intieme band met zijn Vader. Ze nodigen ons uit onszelf en elkaar regelmatig de vraag te stellen waarmee ik begon: Waor bun ie van?

 

   Pinksteren: Handelingen 2,1-11; Johannes 20,19-23 29 mei 2009, Antoon Boks OP   


PinksterenPinksteren is het feest van de door de Geest geopende deuren, van de apostelen die durfden te praten, van al die mensen, die verstonden, wat er gezegd werd en daar meteen op reageerden door iets te doen.
De tijd van de vrees, van de gesloten deuren was voorbij. Maar ook bij die gesloten deuren was Jezus al binnen gekomen om zijn moeder en de andere leerlingen vrede te wensen. Ik kan ook zeggen dat Jezus ze al meerdere keren een hart onder de riem gestoken had. We hebben allemaal wel eens meegemaakt, dat we gelukkig opnieuw konden beginnen.
Er zijn vele soorten van angst, die ons kan overmeesteren en weg kan houden van een poging om het een en ander in ons leven te veranderen. Soms zijn we bang om verder te gaan dan wat we al weten en waaraan we gewend zijn geraakt. Soms zijn we bang voor alles wat niet geprobeerd en onbekend is. Soms zijn we bang om wat ons te wachten staat. Dat was ook het geval met de leerlingen van Jezus. Ze bevonden zich achter gesloten deuren, bevreesd. Ze waren bang, dat wat met Jezus gebeurd was ook met hen kon gebeuren. Ze kropen bij elkaar, bang en zonder toekomst. Net toen het leek, dat het niet erger kon worden, kwam Jezus. Er zijn mensen die deze ervaring kennen; ze hebben Jezus ontmoet op het dieptepunt van hun leven, toen ze zich hulpeloos en zonder hoop op de toekomst voelden.
Jezus verschijnt: die ene, die verslagen is, neergeslagen, gedood en ter zijde geschoven. Die ene, die geen toekomst scheen te hebben. Die is het! Hij is "uit de doden opgestaan!" Nu is alles mogelijk. Jezus verschijnt aan zijn leerlingen, die hem verlaten hebben in zijn uur van nood; die hem niet kenden, toen er naar hem gevraagd werd en toen Maria Magdalena het nieuws van zijn verrijzenis bracht - geloofden ze haar niet. Daar zijn ze dan, samen achter een gesloten deur, zonder hoop en bang.
Jezus verschijnt aan hen in hun tekortkoming en vrees. Maar in plaats van een scheldpartij over hun gedrag, in plaats van hen lafaards en falers te noemen opent hij een nieuwe toekomst voor hen. Het eerste woord uit zijn mond is: "Vrede." Dat ene woord vertelt hen, dat alles in orde is tussen hen en hem. Dat ene woord schuift het verleden ter zijde. Dat ene woord opent een toekomst voor hen. Wat moeten ze wel gedacht hebben? Wat zullen ze zich opgelucht hebben gevoeld; net zoals wanneer wij ruzie hadden of iemand gekwetst hebben en die ander zegt tegen ons: "Vergeet het. Ik vergeef je." Als zoiets gebeurt dan voelen we wat de leerlingen gevoeld moeten hebben, toen ze de groet van Jezus hoorden. "We kunnen weer opnieuw beginnen; het verleden is voorbij. Nu heeft onze relatie met Jezus weer toekomst."


Dat is wat de begroeting van de verrezen Jezus met dat woord "Vrede" voor hen betekend moet hebben.
Hij zei het nog een keer, "Vrede zij met jullie." Het gaat niet over het verleden; dat is voorbij. Het gaat nu over de toekomst. Vrede - want ze waren bang om de deuren te openen en naar buiten te gaan; de wereld was zo slecht tegen Jezus geweest en zou zeker ook kwaadaardig tegen hen zijn vanwege hun geloof in Jezus. Maar hij zond hen, zoals hij ons opnieuw stuurt op deze Pinksterdag, niet om wraak te nemen voor fouten in het verleden, maar om vergiffenis te schenken. In een wereld die soms veel te lang blijft hangen bij de fouten van het verleden en zoekt naar manieren om terug te slaan, zendt Jezus zijn leerlingen uit om te vergeven.
Toen zij bekend werden doordat ze konden vergeven, begonnen de leerlingen de aandacht te trekken, want vergiffenis schenken is iets wat bijna niet voorkomt in onze wereld -noch internationaal en ook niet nationaal. Dat geldt ook voor onze eigen kleine wereld van klooster en familie. Als we vergeven dan brengen we mensen naar de manier van leven van Jezus en hopelijk naar die van onze eigen christelijke gemeenschap.
Jezus vertelt zijn leerlingen niet om zich te verbergen, om zich te gaan beschermen en te zorgen dat we veilig en geborgen zijn. Hij wil niet een verzamelaar van oudheden zijn met volgelingen, die in een museum thuishoren. Hij wil geen kerk, met gesloten deuren en die deuren moeten zeker niet gesloten zijn voor nieuwkomers - vooral niet als ze van andere culturen komen en nieuwe ideeën brengen. Hij wil geen gemeenschap, die deuren sluit, die bij elkaar schuilt en bidt, alles veilig wil houden en zo blijft wachten op zijn wederkomst.
In plaats daarvan zendt Jezus hen en ons naar een wereld, die hen en ons bang maakt om zijn leven te leven en te doen, wat hij deed - te beginnen met vergeven, buitenstaanders verwelkomen; kijken naar de mensen, die over het hoofd gezien worden en geen stem hebben. Hoe konden zij dat en kunnen wij dat doen? Zij en wij zijn gewone mensen! Zij en wij kunnen alleen leven zoals Jezus met de waarden die de wereld onbelangrijk vindt door zijn Geest!
Jezus geeft zijn Geest: de bron van zijn leven; de kracht die hem in staat stelde om te zeggen en te doen, wat hij zei en deed. Hij gaf hun en ons zijn eigen Geest. Dat doet hij ook voor ons, nu, vandaag en elke andere dag, als we woorden, moed, en kracht nodig hebben om te leven als Christenen in de wereld.
Hij zegt ons: "Vrede," en stuurt zijn Geest in ons gedurende deze Eucharistie. Laten wij antwoorden: "Kom Heilige Geest, vervul de harten van ons, gelovigen en breng in ons het vuur van uw goddelijke liefde."

   Pinkstermaandag: Johannes 14,15-21 1 juni 2009, Paul Minke OP   


Telkens wanneer ik de Handelingen lees en herlees, of hoor, ben ik opnieuw onder de indruk over de gedrevenheid, de geestdrift, waar-mee de apostelen getuigenis aflegden van Jezus Christus. Onbe-schroomd en vrijmoedig traden zij op in de synagogen. Tegenwerking deerden hen niet noch raakten zij ontmoedigd. Blijmoedig on-dergingen zij spot, hoon, lijden en vernedering. Zij voelden zich niet verweesd. Zij ervaarden de Heer niet afwezig. Zij ondervonden, dat de Geest van Jezus hen droeg en samenbond. Zij was de levende en stuwende kracht, een bron van hoop en vreugde die hen bijstond waar zij ook de blijde Boodschap verkondigden en hen deed getuigen van de liefde van de verrezen Heer.
Die ervaring van Gods nabijheid en van de Geest die hen bezielde deed wellicht Johannes vele tientallen jaren later Jezus de woorden in de mond leggen die wij zojuist hebben gehoord. Hij plaatste de woorden in de context van Jezus' aanstaande lijden en dood, die bij de apostelen grote ontreddering en angst teweeg brachten. Was dan alles tevergeefs: de prediking van Jezus. Hun volgen van hem? Wat moesten zij nu doen zonder hem? Wat was nu hun toekomst? Tegen deze achtergrond krijgen de woorden van Jezus bijzondere betekenis. De belofte van een andere helper om voor altijd bij hen te blijven ook in de meest benarde en uitzichtloze omstandigheden; de belofte van de Geest der waarheid; de belofte hen niet verweesd achter te laten. De boodschap kan je niet ontgaan, die in deze belofte besloten ligt: waar menselijkerwijs gesproken alles voorbij is, mislukt en vergeefs lijkt, daar mag je blijven vertrouwen in Gods nabijheid, vertrouwen op Gods Geest. Zo hebben het de apostelen ervaren. Maar is er meer dan dit weten? Kunnen wij het ook ervaren zoals de apostelen? In de woestijn stelden de Israëlieten zich de vraag: Is de Heer in ons mid-den of niet? Die vraag wordt ook nu meer dan eens gesteld: Is de Geest in ons midden of niet? Hebben we de Geest uitgeblust, waar-voor Paulus de Tessalonicensen al waarschuwden? Er is zo weinig bezieling, zo weinig enthousiasme, zo weinig vreugde. Het lijkt of er meer uit plicht gehandeld wordt dan uit innerlijke gedrevenheid. Be-speur ik in mijzelf iets van Geest, die mij verlokt God lief te hebben en in grote blijmoedigheid en grote dankbaarheid door het leven te gaan? Anderzijds geven wij er geen blijk van de hoop en de moed op te geven, blijven wij ons leven inzetten op het volgen van Jezus en


houden we niet op te prediken. Is het niet de liefde voor de Heer en het geïnspireerd zijn door zijn woord dat we doorgaan en ons ver-trouwen blijven stellen in Gods bijstand. Is het niet dat we ons gedre-ven voelen, een gedrevenheid die berust op het geloof, dat God zijn Geest niet zal onthouden aan wie hem liefhebben? Is dit niet het werk van de Geest? Is zij het niet die ons zo beweegt? Dagblad Trouw heeft een rubriek "Religieuze belevenissen". En de rubriek begint steevast met: Zonder religieuze beleving geen religie. Boven een van die belevenissen stond onlangs: Dat anderen hun geloof behouden, geeft mij geloof. Om te zien en te ervaren, dat Jezus ons niet ver-weesd achterlaat kunnen we ook omzien naar mensen, die in zijn Geest leven en werken die zijn woorden ter harte nemen, die Hem liefhebben. Wat voor liefde? Het gaat om een gemotiveerde liefde, liefde die op geloof in Jezus berust, en tevens een liefde is, die moti-veert om te leven en te doen als Hij. Liefde in Bijbelse zin is: doel-bewust aandacht hebben voor iemand, iemand tot zijn/haar recht laten komen, doen groeien in menselijkheid, mensen bevrijden van verblinding, van wat hen verlamt en blokkeert, tekenen stellen, waar-door nieuwe wegen van leven zichtbaar worden.
En die mensen zijn er onder ons, heerlijke mensen, hemelse mensen, die zonder dat ze het wellicht beseffen, je bemoedigen en doen vol-houden, die je 't geloven in Jezus Christus en God gemakkelijk ma-ken, moeiteloos die de goede krachten in je naar boven halen en ver-sterken, die je meeslepen in hun gelovig enthousiasme en goedmoe-dige liefde. De wereld ziet ze niet, of liever, ziet ze wel maar verstaat niet. Het ontgaat de wereld dat hier iets hemels, iets bijzonders gaan-de is, dat in die geweldige mensen de liefde van God aan het licht komt, zijn aandacht voor de samenleving, zijn zorg voor de kerk op aarde. Dat in die mensen Gods krachtige Geest werkzaam is die alles nieuw maakt.
Ik weet, dat u van de Geest vervulde mensen bent. Getuig van die Geest, geef rekenschap van de hoop die in u leeft Wees mensen, die vertrouwen uitstralen en geloof in de toekomst, mensen die laten zien, waar je geluk en je vreugde te vinden zijn. Dat in u velen mogen ervaren, dat Jezus ons niet verweesd achterlaat. Dat kan de groei en de bloei van de gemeenschap ten goede komen, en de onderlinge liefde en ons aller geloven overtuigender maken. Amen.