PREKEN VAN DE DOMINICAANSE GEMEENSCHAP TE HUISSEN:  2006 (B)


1e zondag van de vasten: Genesis 9,8-15; Marcus 1,12-15
5 maart 2006, Theo Koster OP

Jezus heeft zich net laten dopen door Johannes en hoort dan een stem uit de hemel zeggen: 'Jij bent mijn geliefde Zoon, in jou vind ik vreugde.' Meteen daarna komt hij in de woestijn terecht, waar hij op de proef gesteld wordt. Jezus kiest niet zelf voor de woestijn; de Geest drijft hem hier naartoe, m.a.w.: het overkomt hem.
Voor ons is dit goed herkenbaar. Je bent goed katholiek of protestant, of zomaar een goed mens. Je doet je best en zet je in voor anderen, bent geen egoïst. En toch blijft ellende en kwaad je niet bespaard. Je hoeft het kwade, de ellende echt niet op te zoeken; zelfs als je het angstvallig uit de weg gaat zal het jou ook treffen, en geen God die het van je weg houdt. Ziekte, scheiding, een ongeluk op de weg, gepest worden, discriminatie, in onze wereld is de woestijn volop aanwezig met de indringende vraag: wat doe ik? Hoe reageer ik?
Levensgroot stelt zich deze vraag aan Noach. Heel zijn vertrouwde wereld, zijn thuis is hij kwijt; er is niets van over. Alles is door de vloed vernietigd; enkel hij met zijn familie heeft de vloed overleefd. Zijn wereld is ingestort, buiten zijn schuld, want hij leefde rechtvaardig. Hij had het aan zien komen, had mensen uit zijn omgeving gewaarschuwd: kijk verder dan jouw eigen belangen, het eigen voordeel op korte termijn, want zoals het nu gaat gaan we naar de knoppen, iets wat je ook in onze wereld aan ziet komen. Nu dit inderdaad gebeurd is staat Noach voor de vraag: begin ik weer opnieuw?
Ook deze situatie kennen wij uit eigen ervaring. Als je partner sterft met wie je jarenlang lief en leed hebt gedeeld; als je werkeloos raakt, invalide wordt; als je blijft zitten en een jaar moet overdoen, zijn er mensen die niet bij de pakken neerzitten. Zijn er mensen die niet terug blijven kijken naar het verleden, het vertrouwde, maar met de mogelijkheden die zij hebben opnieuw beginnen met hun leven. Waar halen zij de moed, de kracht vandaan? Je kunt het hen vragen; zulke mensen zitten immers ook hier in deze kapel.
Op mij werken deze mensen als de regenboog uit het eerste verhaal. Zoals de regenboog herinneren zij God aan zijn belofte aan Noach: Ik, God, zal instaan voor het leven van de mensen en alle leven op aarde. God alleen kan hiervoor instaan.
Mensen die ik zojuist noemde, mensen die ondanks grote ellende niet bij de pakken neerzitten zijn voor mij een teken, dat God dit inderdaad doet; regenbogen dus. Hoe reageer ik hierop? Wat doe ik?
Dat brengt ons weer bij het evangelie. We hoorden dat Jezus op de proef werd gesteld, in de woestijn moest leven te midden van wilde dieren. Bij mij roept dit angst op, en dat zal bij Jezus niet anders zijn geweest: angst voor het onbekende, 

angst voor de dood, angst voor eenzaamheid, ontberingen; angst dat je het alleen niet redt, angst aan het lot te worden overgelaten. Die angst was er bij Jezus en is er bij ons, angst maar ook vertrouwen: engelen zorgden voor hem, staat er, m.a.w. God liet hem niet in de steek, is trouw aan zijn verbond.
In ons leeft angst. Als de woestijn je overvalt is de eerste reactie paniek. Leeft er in ons ook vertrouwen? Ik heb geen reden aan te nemen, dat dit vertrouwen er in mij, in jullie niet zou zijn. Maar ik weet ook, dat ik op deze kracht in mij geen vat heb;
ik kan vertrouwen niet naar mijn hand zetten. Dat merk ik, als ellende mij overvalt.
Vertrouwen is totaal iets anders dan zekerheid, maar wij gooien deze begrippen makkelijk door elkaar. Als ik jullie straks uitnodig voor een kop koffie doe ik dat,
omdat ik zeker ben dat deze koffie er zal zijn. Dit laatste is natuurlijk onzin, want deze zekerheid heb ik niet. Verschillende mensen zorgen hiervoor, en wij zijn afhankelijk van deze zorg. Jarenlange omgang met hen en hun goede zorgen doet mij straks vol vertrouwen zeggen: blijf nog even voor een kop koffie of thee.
Vertrouwen komt je niet aanwaaien, en je kunt er niet over beschikken. Het zit al in je, en het kost tijd het je eigen te maken. Veertig dagen blijft Jezus dan ook in de woestijn en dan pas gaat hij naar Galilea, waar hij Gods goede nieuws verkondigde.
'De tijd is aangebroken, het koninkrijk van God is nabij', hoorden we hem zeggen.
Wat doe ik met deze boodschap?
Ik heb vertrouwen in Jezus. Als hij me dit gezegd had direct nadat hij een stem hoorde had ik mijn schouders opgehaald: als dominicaan geloof ik niet zomaar;
daar ben ik te intelligent, te nieuwsgierig en te eigenwijs voor. In dit geval zijn er veertig dagen overheen gegaan, vol angst en onzekerheid naar ik aanneem, en dat maakt Jezus' aankondiging geloofwaardig. Toch ga ik ook nu nog niet direct op dit koninkrijk van God af, want Jezus voegt toe aan zijn boodschap: 'kom tot inkeer en hecht geloof aan dit goede nieuws.'
Tot inkeer komen, de weg naar binnen gaan om contact te krijgen met dit vertrouwen dat in ieder van ons steekt, doe je niet in een vloek en een zucht, maar kost tijd. Deze tijd wordt ons geschonken. Veertig dagen kunnen we Jezus volgen op zijn weg. We zullen hem nu eens knuffelen, dan weer in de steek laten. Van alles zal met hem, zal met ons, zal tussen ons en hem gebeuren de komende weken.
'Kunnen we Jezus volgen' hoor ik me zeggen, maar ik kan natuurlijk alleen voor mezelf spreken: ik zal hem volgen.
Wat doe jij, u? Ga jij, doet u mee?

2e zondag van de vasten: Genesis 22, 1-18; Marcus 9, 2-10
12 maart 2006 Ernst Marijnissen OP

De bijbel heeft iets met bergen en visioenen. Als er bergen worden beklommen en afgedaald zijn we op voorhand gewaarschuwd. De berg is een soort code. Wie de code kent weet ook waar het verhaal over gaat. Neem nu de eerste lezing. Abraham moet zijn zoon Izak offeren op de berg. Zonder code gaan we meteen de fout in. Je kunt de protesten voorspellen. Wat is dat voor een God, die een vader opdracht geeft om zijn zoon te offeren. Onze verontwaardiging is aanstonds zo groot, dat we het verhaal niet rustig lezen kunnen. Er is nog een andere manier, waarop we in de fout gaan. We zeggen, dat het in oude tijden gebruik was om kinderoffers te brengen om de godheid gunstig te stemmen. We doen historisch onderzoek en stellen dan vast dat dit verhaal wel een vreemd beeld geeft van de God van de bijbel. Maar wie de code verstaat, heeft noch de verontwaardiging nodig noch behoefte aan historische beschouwingen. We lezen namelijk in het verhaal een belangrijk zinnetje: toen Abraham met zijn knechten bij de berg was aangekomen zei hij tegen hen: "blijven jullie hier met de ezel. Ikzelf ga met de jongen verder om daarginds neer te knielen. Daarna komen wij naar jullie terug". Abraham is er dus zeker van, dat het offeren van Izak niet gelijk staat met het slachtofferen van zijn zoon. Hij zegt duidelijk: wij, dus ik en mijn zoon, zullen hier weer terugkomen. Abraham doet niet aan zelfbeklag en gedraagt zich niet als een gekwelde vader, die moet optornen tegen een wrede god. Hij moet met Izak de berg op, op weg naar een visioen, op weg naar een lering, die voor gelovige mensen zoals u en ik van fundamentele In de christelijke traditie spreken we doorgaans over het offer van Izak. De rabbijnen noemen het gebeuren van Abraham en Izak daarboven op de berg de AKEDA, dat betekent de binding van Izak. Wie of wat wordt gebonden? Wie of wat wordt waaraan of aan wie gebonden? Waarom bevinden we ons boven op de berg? Waarom gaat Abraham zo rustig op weg? Zijn gang is vol aandacht, zijn zien naar de juiste plek is waakzaam, zijn vertrouwen is onwankelbaar. Wie of wat brengt Abraham naar de plaats, die God hem aanwijst?
Als hij door God geroepen wordt antwoordt hij: 'hier ben ik!' Hij is een en al overgave. Niet voor niets noemt de Schrift hem de vader van ons geloof. Izak is zijn toekomst maar ook de toekomst van de bondgenoot van God. Met Abraham en Jakob wordt Izak de bodem, waaruit het volk van God geboren zal worden. De aartsvaders en -moeders waren kwetsbaar. Zonder een groot vertrouwen in de plannen van God zouden zij het niet redden. Abraham en Sara zijn hoogbejaard. Wie verwacht van twee oude mensen nog toekomst? Daarom vertrouw Abraham zijn zoon, zijn toekomst en de gang van het godsvolk de eeuwen door toe aan God. Hij gaat met open handen. Daarboven zal hem duidelijk worden wat God wil, in destilte, in de wijde onbegrensdheid van ruimte en vergezicht. Voor een moment ziet hij zoals God alleen kan zien, ver over de horizont van het heden. Zijn blik reikt duizenden jaren vooruit. 'God zal voorzien' stamelt hij en hij bindt zijn zoon, zijn toekomst, onze toekomst aan het altaar vast. Dat altaar is een stuntelige poging

 van de mens, om Gods aanwezigheid onder ons uit te beelden. Maar in zo'n ogenblik, zo'n flits in ons bestaan, zeg je: 'God, ik en wij vertrouwen Jou hartgrondig. Wees ons een toekomst en geef mij, ons, een gezegend heden'. Zo'n ervaring heeft de betekenis van een visioen. Je komt tot rust en wordt een toestand van vrede gewaar, die je niet voor mogelijk houdt.
Maar eenvoudig of vanzelfsprekend is zo'n toewijding niet. Absoluut niet. Je toekomst aan God ter hand stellen kun je, volgens de Schrift, verstandelijk maar vooral emotioneel vergelijken met het offeren van je bloedeigen kind. Een mens heeft ook tijd nodig om tot zo'n stap te komen. Vroeg of laat komt het moment dat ouders ontdekken, goedschiks of kwaadschiks, dat hun kinderen eigen wegen zoeken, en dat zij hen daarbij moeten laten gaan. Gelovigen mensen zullen eens moeten ontdekken, goedschiks of kwaadschiks,
dat hun grenzen door het heden worden bepaald. Dan begenadigt God ons met de gave van de overgave, van het vertrouwen, dat God zal voorzien. Abraham heeft het ons geleerd! De bijbel heeft iets met bergen en visioenen. Want ook Petrus ondergaat op de berg met zijn medeleerlingen deze korte en flitsende gewaarwording van een door God gedragen toekomst. Hij ondergaat het, maar kan het niet vatten, laat staan vasthouden. Even ziet hij de mens in al zijn door God gewenste en toebedeelde heerlijkheid. Ja, door God toebedeeld, want daar staan immers Mozes en Elia, de exponenten van het spreken en doen van een God, die bevrijdt. Ze wijzen naar Jezus: zo zal de mens zijn als hij Gods wegen gaat! Daarom stamelt hij: 'het is goed hier te zijn.Laten we tenten bouwen, hier wonen, dit alles, Jezus, Mozes en Elia vasthouden. Hij wist niet wat hij, zegt de evangelist dan. Hij kwam woorden en beelden tekort om een door God geschonken toekomst te vertolken.
Dan is het voorbij. We moeten terug naar het leven van elke dag, onze werkelijkheid, ons heden. We dalen de berg af. Maar we zijn niet meer dezelfden als voorheen. In een fraai en een ondeelbaar moment zijn we diep geraakt. Als een visioen, dat uitdaagt en troost, gaan we verder. Naar de toekomst, en zeggen: 'God zal voorzien'.
De tijd, waarin wij leven, is even onzeker en verwarrend als de dagen van Abraham en Sara, van Petrus, Johannes en Jakobus. Hoe moet het verder met de kerk? Met het kloosterleven? Met geloven en zin geven? Wij worstelen ermee, we willen het niet opgeven maat weten niet wat we moeten doen, hoe we het onder woorden kunnen brengen. Hoe we het moeten doorgeven. Maar wellicht worden ook wij in onze warrige samenleving opnieuw geroepen tot een nieuwe overgave aan God. Misschien moeten we weer leren zeggen: 'hier ben ik, hier zijn wij!' Misschien moeten we leren weer op weg te gaan. Toen Abraham daar ging met Izak, zijn zoon, vroeg deze: 'waar is eigenlijk het brandhout voor het offer?' Als wij zo gaan, zeggen de mensen om ons heen: hoe willen jullie dat dan gaan doen in de toekomst? Wat voor kerk? Wat voor kloosterleven? Zulke vragen zijn als een berg, waar je tegenop moet. Dan rest ons maar één antwoord: 'God zal voorzien'. En we zullen er boven op komen.

3e zondag van de vasten: Exodus 20,1-17; Johannes 2,13-25
19 maart 2006, Antoon Boks OP

Lieve mensen,
Toen ik klein was, ja dat ben ik ook geweest heel lang geleden, hebben we de tien geboden uit het hoofd geleerd.
Toen ik later groot geworden was, hoorde ik meer dan eens vaders en soms ook moeders zeggen: "De jeugd van tegenwoordig leeft er maar op los, want ze kennen de tien geboden niet eens meer". Soms durfde ik dan wel te zeggen: "Ja in onze tijd was er nooit iemand die een vals getuigenis aflegde, want wij wisten, dat dit niet mocht". Mijn toehoorders hadden dan in eens in de gaten, dat het niet afhangt van het al dan niet uit het hoofd kennen van de geboden.
Daarom was ik ook zo blij, toen een paar jaar geleden de KRO met een nieuwe vertaling kwam. Misschien mag ik dit geen vertaling noemen, want het klopt niet met de oorspronkelijke tekst. Het klinkt dan zo:
1. God is er.
2. Ik eerbiedig.
3. Deze dag is heilig.
4. Ik respecteer mijn afkomst.
5. Ik wil leven.
6. Ik ben trouw.
7. Ik heb genoeg.
8. Ik ben eerlijk.
9. Mijn leven is puur.
10. Ik ben dankbaar .
Zo zie je twee manieren om uit te drukken, hoe we God ervaren in ons dagelijks leven. Of moet ik zeggen: twee manieren waarop we kunnen ervaren hoe God is.
De grote wetten zitten eigenlijk in ons gebakken, want denk maar eens na: Vind ik het leuk als anderen dingen van mij stelen? Laat ik het dan zelf ook maar niet doen.
Vind ik het leuk als anderen mijn goede naam te grabbel gooien? Misschien is het wel waar: bij roddel wordt meestal niet gelogen, maar toch leuk vind ik het niet, als mijn zwakheden aan iedereen bekend worden gemaakt.
Zo zijn die tien woorden een prachtige manier om aan te geven, dat God van ons houdt. Ze geven aan, dat God met ieder van ons 'n een - op - een relatie heeft en bovendien vormt God met ons een gemeenschap van liefde. Kan het mooier? Liefde bindt ons en mensen die elkaar liefhebben doen alleen maar mooie en goede dingen voor elkaar. 
Daarom hebben we ook een geweten, we weten veel: we hebben ervaring. We weten zelfs, dat we veel gelukkiger worden als we alles op een goede manier doen, maar soms denken we, dat er langs een kortere weg veel sneller kunnen komen. De kortste is niet altijd de snelste en zeker niet

 altijd de mooiste weg. Met ons geweten zijn we ons niet alleen bewust van hoe dingen waren en hoe ze zijn in ons leven, maar ook hoe ze zouden moeten zijn. We weten dan, wat we moeten doen.
God, of kan ik beter zeggen: een gevoel dat God bestaat, zit daar diep onder. Ons persoonlijke denken maakt niet vanzelf wetten. We maken wetten, als er iets mis gaat. Toen we nog wandelden van de ene plaats naar de andere, was het niet nodig om af te spreken, dat rechts voorrang had. Mensen ontmoeten elkaar, maakten een praatje en gingen verder. O ja ik weet ook wel, dat er rovers waren, die omdat ze sterker waren, probeerden op een "makkelijke" manier rijk te worden.
De Joden wisten, dat God van hen hield. Ze vertelden elkaar de verhalen, dat zij alleen boven op de berg de wet hadden gekregen. Die op de berg gekregen wet was zo universeel, dat andere mensen die al lang daarvoor op een stuk steen hadden gebeiteld. Omdat ze zo blij waren het volk van God te zijn prezen ze die wet de hemel in. Zo zongen ze in Psalm 18: De voorschriften van de HEER zijn waarachtig, rechtvaardig, geheel en al. Ze zijn begeerlijker dan goud, dan fijn goud in overvloed, en zoeter dan honing, dan honing vers uit de raat!
Maar helaas er is toch een tegenvaller als we zien hoe de wet over God praat. Wettenmakers staan meestal ver van ons af. Soms geven we een vriend een goed advies, of we proberen haar of hem zover te krijgen, dat ze op dezelfde manier denken als wij over wat goed en kwaad is. Maar het zou een heel rare vriendschap zijn, als die er in zou bestaan, dat we tegen iemand bevelen gaan schreeuwen.
Daarom kunnen we toch maar beter doorgaan God en alle mensen lief te hebben: ons leven mag een levendige uitdrukking zijn van ons geloof, dat zichtbaar wordt in ons leven van elke dag en dan kan het zijn als een dankzegging of als een smeekgebed: wij allemaal samen of heel persoonlijk. Leven kunnen we niet alleen. We mogen het samen doen, iedere dag opnieuw.
God zegent ons iedere dag opnieuw en wil ook vandaag ons laten werken aan een nieuwe wereld waarin wij mensen onze eigen verantwoordelijkheid nemen. Ieder zijn eigen waardigheid en mogelijkheid tot werken, tot leven en rusten. Want we zijn een volk van koningen, priesters en profeten, we zijn een volk van God. Dat mogen we uitdrukken iedere dag, dat we tegenover anderen doen, wat we hopen, dat zij voor ons doen.
Dan gedragen we ons niet als de eerste mensen in het aardse paradijs, die als God wilden zijn, maar dan zijn we werkelijk kinderen van God, want we tonen onze wijsheid door onze liefde voor onszelf en voor de ander.

4e zondag van de vasten: 2 Kronieken 36,14-23; Johannes 3,14-21
26 maart 2006, Paul Minke OP

Als Jezus zegt: "God had de wereld zo lief, dat Hij zijn enige zoon heeft gegeven" wat bedoelt Hij dan met 'de wereld'? Had Hij dan de wereldkaart in gedachten van de toenmalige wereld: Spanje, Italië, Griekenland, enz.? Be-slist niet! Wat Hem wel voor ogen stond zijn de mensen, die de aarde be-volken. De mensen met al hun lief en leed, met hun lusten en lasten. De ge-weldplegers en hun slachtoffers, de bedrogenen en hun bedriegers. De on-derdrukten en hun onderdrukkers, de armen en de hebzuchtigen. De men-sen met hun angsten en twijfels, met hun hoop en hun wanhoop, met hun schuldgevoelens en hun verlangen naar vergeving. Wat Jezus voor ogen stond zijn mensen als u en ik, en onze redding. Zo wil God het, Telkens weer opnieuw, in het verleden en in de toekomst vanaf den beginne tot aan het allerlaatste einde hoever weg nog, God, die nooit iets anders gedaan heeft dan scheppen, bevrijden en liefhebben. Hij kan niet anders, zo is onze God, een God van alle tijden. Zoals ook de eerste lezing ons laat weten, dat God een reddende God wil zijn. "En de Heer, de God van hun voorvaderen, stuurde almaar gezanten want Hij had medelijden met zijn volk en met zijn woning." Maar zij sloegen de waarschuwingen van de profeten in de wind, verachten Gods gezanten en spotten met hun boodschap. En dan is er geen redden meer aan. Ook voor God niet. En ookJohannes zegt hetzelfde in het evangelie. God kan slechts redden wanneer in Jezus wordt geloofd, wanneer zijn boodschap serieus wordt genomen, gehoord en gedaan.
Geloven in Jezus is oprecht handelen, in de oude vertaling: de waarheid doen. Dat is, wat wij bij Matteus lezen, waar Jezus zegt: de hongerigen te eten geven, dorst lessen, de vreemdeling opnemen, de naakten kleden, de zieken bezoeken, je om de gevangenen bekommeren. Kortweg, de ander redden uit zijn lot. Het wordt me duidelijk: God heeft mensen nodig, die in Jezus geloven, ons, die in zijn Naam oprecht willen handelen in de geest van het Evangelie. Wie in Jezus gelooft, kan en mag Gods bondgenoot zijn. Mee bevrijden.
Toch bekruipt mij een gevoel van vertwijfeling. Al klinkt het een beetje gek maar we weten meer van de wereld van wat daar gaande is dan Jezus in zijn tijd. We hebben weet van een tweede en derde wereld, van vele volkeren, van de ellende van miljoenen, de armoede en honger op wereldschaal, van de miljoenen ontrechten, corrupte leiders, daklozen, vluchtelingen, een veelvoud, die we niet kunnen bevatten en ons een machteloos gevoel geven. Kan de wereld wel gered worden? Ofwel: zijn er wel genoeg die in Jezus geloven? Ik moet denken aan het verhaal van Abraham, die met drie engelen op weg was naar Sodom en 

pleit voor de redding van die stad omwille van enkele rechtvaardigen. Al zijn het er maar tien, vraagt Abraham, spaar dan toch die stad omwille van die tien. Maar het waren er geen tien en de stad werd met de grond gelijk gemaakt. Zo verging het ook Israël omdat zij zich vrolijk maakten over de profeten aan hun boodschap niets gelegen lieten: De tempel werd in brand gestoken, de muren van Jeruzalem geslecht, het volk weggevoerd in ballingschap.
In het verhaal van Abraham zit wellicht ook het antwoord besloten hoe te reageren op ons gevoel van machteloosheid en vertwijfeling. Dat is: je toe-vlucht nemen tot het gebed, je machteloosheid niet verdringen, maar tot gelding laten komen in het gebed, daar je onmacht onder woorden brengen, opdat het hart niet wordt verhard en wij onverschillig worden voor al dat leed. De waarheid doen houdt dan ook in: vertrouwen stellen in God en overgave. Opzien naar Die hoogverheven is, de Gekruisigde, de Redder bij uitstek, Opzien naar Hem, zoals eertijds de Israëlieten naar de opgeheven slang in de woestijn, en zij zo redding vonden, behoud van leven en toe-komst.
De waarheid doen houdt nog een derde element in. Dat lees ik in de laatste regel: "Maar wie oprecht handelt zoekt het licht op, zodat zichtbaar wordt dat God werkzaam is in alles wat hij doet." Het geloven in Jezus wordt vaak tot een privé-zaak gemaakt. "Dat ik geloof gaat een ander niets aan, dat is iets tussen God en mij." Het geloven speelt zich af in het verborgene, is niet zichtbaar naar buiten. Daarmee wordt ook versluierd Gods werkzaamheid in wie in Hem gelooft. Het valt me op bij het bidden van de psalmen, iedere dag weer, hoezeer de psalmist niet moede wordt God te loven en te prijzen, en Hem alle eer te geven, wat hem of anderen aan goeds overkomen is. Ie-dereen, de gehele gemeente, moet zijn dank jegens God horen. Het enige wat nu wel naar buiten komt, zijn de misstanden in de kerk, de kritiek op de kerkelijke leiding, het falen van de individuele gelovige. Van belang is, dat wij Gods werkzaamheid herkennen in elkaar, in ieder die de waarheid doet, in ieder die wonderen van liefde verricht en dat wij, ieder voor zich én sa-men, met elkaar God danken en loven.
Wij leven in deze veertigdagentijd naar het licht van Pasen toe, waarin Gods liefde zichtbaar wordt, zijn uiterste wil om ons te redden. Onze gedachten en ons hart worden gericht op Gods werkzaamheid, die in Jezus' trouw aan de wil van de Vader zo sterk aan het licht komt. Mogen zij ons meer en meer inspireren tot het doen van de waarheid en wij zo daardoor in Jezus' naam bijdragen aan de redding van de wereld. Amen.

5e zondag van de vasten: Hebreen 5,7-9; Johannes 12,20-33
2 april 2006, André Lscaris OP

Wanneer in deze kapel een begrafenis plaats vindt en ik ben erbij, dan draag ik op het einde altijd het kruis. Met het mooie processiekruis dat we daarvoor hebben loop ik voor de kist en de stoet uit de kapel uit naar de wachtende auto, of naar het kerkhof of grafkelder. Het is de laatste gang, een droeve gebeurtenis, pijnlijk, vol rouw. Maar ik heb tegelijk het gevoel dat ik vooraan loop met een zegeteken. Een overwinningsteken. Een mens heeft zijn tocht volbracht, een mens is gestorven in Christus, en wij leggen de overledene in de handen van de levende God.
De evangelist Johannes knikt hierbij goedkeurend, denk ik. Voor hem is de tocht van Jezus naar zijn dood op het kruis allereerst een triomftocht. Het kruis, een vreselijk martelwerktuig, wordt een troon voor de Messias. Hij wordt daarheen omhoog geheven. Vanuit die troon gaat Jezus iedereen naar zich toe halen. Of zoals de brief aan de Hebreeën, (joodse christenen) het zegt: hij wordt een 'bron van eeuwige redding'
Noch Johannes noch deze brief ontkennen de pijn en de onmenselijkheid van de kruisdood. Ze ontkennen niet de angst van Jezus oog in oog met deze vreselijke dood.. Jezus is letterlijk doodsbang. En toch beschrijft Johannes tegelijk zijn gaan naar het kruis als een reddende overwinningstocht. Er is een buitenkant, het voor iedereen zichtbare gebeuren van zijn lopen met het kruis en zijn openbare executie. En er is een binnenkant, niet zichtbaar met het oog, wel zichtbaar voor het oog van het geloof, het vertrouwen in God. En dat geloof zegt: hier deelt een mens zich uit zoals God zich uitdeelt.
Het verhaal - als je het zo mag noemen, begint met de komst van de Grieken, Hellenen. Ze zijn 'proselieten', heidenen van oorsprong, die zich tot het jodendom aangetrokken voelen, maar geen raad weten met de besnijdenis en het onderhouden van de talrijke geboden en verboden. Zij willen Jezus 'zien' dwz in hem geloven, en ze spreken daarvoor de leerlingen met de Griekse namen aan. Dit is de vervulling van een oude profetie: als de heidenen naar Jeruzalem komen met geloof in het hart, dan breekt de tijd aan van het koninkrijk van God, van de tijd dat God werkelijk regeert over de wereld en iedereen tot zijn/haar recht zal doen komen. Hun komst maakt Jezus zich ervan bewust dat zijn uur is aangebroken. En dat zijn dood, hoe verschrikkelijk ook, ertoe zal leiden dat hij bekend wordt, niet 

alleen onder de joden, maar onder alle volken. Hij zal allen tot zich trekken en voor allen een bron van redding zijn. Ter verheldering geeft hij ons die kleine tekst van de graankorrel.Wanneer mensen sterven in de grond als een graankorrel, dan zullen ze veel vrucht dragen. Wie zich uitdeelt aan anderen, zich geeft aan anderen, een bron van leven is, vermeerdert zijn leven. Hij deelt uit, hij zaait zichzelf als graan en draagt rijke vrucht. Wat in hem is, groeit ook op in anderen. Hij, zij vermeerdert zich, wordt meer dan hij/zij zelf is. 'Wie zijn leven niet het belangrijkste vindt, behoudt het.' De macht van het zelfbehoud tot elke prijs, deze begeerte die als een vorst de wereld en ons leven beheerst, verliest zijn kracht, wordt uitgebannen. Die drang jezelf te behouden vóór alles en iedereen brengt het moorden in onze wereld, het bedriegen, liegen en stelen, het weigeren solidair te zijn met ouderen.
Jezus is bereid zijn leven neer te leggen, zichzelf te verliezen, zijn leven uit handen te geven als consequentie van zijn leven dat in het teken stond van delen, van zaaien, sterven en rijke vrucht dragen. Hij gehoorzaamt, geeft gehoor aan God die zichzelf wil meedelen. En terwijl hij eenzaam sterft op het kruis, trekt hij allen aan.
Leven dat wordt opgegeven, zelfbehoud dat wordt opgegeven - opdat anderen leven kunnen. Dood dat leven voortbrengt. Een kruis om te doden dat een bron van leven en een troon ter overwinning wordt. Het zijn grote woorden, diep gedachten, vreemde beelden.
Wie zijn dienaar wil zijn, of liever, een dienaar wil zijn zoals hij en hem volgt, zal op een of andere manier diezelfde gang gaan. Hij, zij zal leven delen met anderen, ruimte maken voor hen, inschikken wanneer nodig. Leven verliezen zoals een graankorrel en vrucht dragen.
We zullen hopelijk geen gewelddadige dood sterven. Misschien sterven we vredig en rustig, misschien takelen we helemaal af. Ook dit laatste verschrikkelijke maakt deel uit van ons leven, en misschien geven we daarin veel meer aan anderen dan we denken. Ik weet het niet.
Maar mocht U vóór mij sterven en hier worden uitgedragen, dan zal ik, zolang dat mogelijk is, het kruis voor U uitdragen. En ik hoop dat anderen het voor mij zullen doen wanneer ik gestorven ben. Een kruis dat herinnert aan de pijn in ons leven, maar tegelijk een teken van overwinning is.

Palmzondag: Jesaja 50,4-7;Marcus 14,1-15,47; Marcus 11,12-18
9 april 2006, Antoon Boks OP

Lieve mensen,
Vandaag is het Palmzondag en dan zou je kunnen denken, dat de tekst van het evangelie gaat over Jezus in Jeruzalem een paar dagen voor het laatste Avondmaal, zijn lijden en de dood en dat Pasen gaat over zijn verrijzenis. Maar als we dat denken, dan staan we op het verkeerde been, want Johannes schrijft in feite over een keer, dat Jezus kort na de bruiloft van Kana voor het joodse paasfeest in Jeruzalem was. Het was niet de laatste keer.
Iedere Jood, die naar Jeruzalem kwam ging natuurlijk naar de tempel. De tempel was voor de joden de heilige plaats bij uitstek, daar was God dus we kunnen zeggen, dat heiligheid daar geconcentreerd aanwezig was. Door die heiligheid moest het hele volk en elke jood afzonderlijk zich onderscheiden. Het wordt heel kort samengevat in een tekst van het boek Leviticus (19:2): "Wees heilig, want Ik, Jahwe uw God, ben heilig."
Ik weet niet hoe u reageert op die tekst. Misschien klinkt die u wel vreemd in de oren, maar ik durf te beweren, dat Jezus die tekst ettelijke keren gehoord heeft in de synagoge.
'Heilig' heeft niets te maken met een moralistische invulling van heiligheid, in de zin van uitmuntend, een tien met een griffel, onberispelijk, steeds precies zoals het hoort, dus laten we eerlik zijn: nuchter, sober, saai en bleek.
'Heilig' slaat ook niet op een soort van heldhaftigheid, op grond waarvan bepaalde mensen na hun dood in een pauselijke lijst van figuren worden opgenomen, die ons tot voorbeeld zouden kunnen dienen. Want om heel eerlijk te zijn kan ik niet geloven, dat er maar één echtpaar in de hemel is. Wel kan ik u vertellen, dat er maar één echtpaar heilig is verklaard.
Heilig betekent: schitterend, afkomstig uit een andere sfeer, anders dan het vertrouwde, apart. Zo is Jahwe heilig in de zin dat God anders is dan de bekende, vertrouwde goden. Een god die geen offers eist en die er niet op uit is mensen voor zich te laten opdraaien. Deze God gunt mensen het leven, en wel ten volle. In die zin dient ook de joodse gemeenschap heilig te zijn: niet in moralistische zin, maar heilig in de zin dat ze anders leven, met andere normen en waarden dan die welke in onze wereld succes verzekeren.
Maar wat betekent het concreet, dat we de opdracht hebben ontvangen om heilig te zijn, om anders te zijn, om apart te zijn? We weten allemaal hoe mensen zijn. We willen het graag duidelijk. Precies omschreven. Van wie dienen we ons apart te houden? Van de heidenen met hun afgodsbeelden, dat is duidelijk. En van de Samaritanen, natuurlijk: die zijn

ook helemaal van het rechte pad afgeweken. En de zondaars en tollenaars: die horen er ook niet bij. En al diegenen die hun voeten vegen aan de voorschriften en spelregels, van al diegenen die op de een of andere manier als onrein werden beschouwd In de loop der jaren was men inderdaad tot heel duidelijke afbakeningen gekomen: wie wel en wie niet beantwoordden aan de heiligheidswet.
Heiligheid was geëvolueerd naar een systeem en dat werd geregeld door een heel pakket van voorschriften.
De tempel, het centrum van de nationale reinheid, is daarvan het symbool. Hier dient alles nauwgezet volgens de regels te verlopen.
Dan komt Jezus in Jeruzalem om het paasfeest te vieren. Niet voor de eerste keer en niet voor de laatste. Hij ziet het tempelplein met de kooplui en de kopers. Van alles en nog wat is er te koop voor mensen die hun religieuze plichten komen vervullen. Laten we niet te vlug oordelen en zeker niet veroordelen. De vele mensen, bedevaartgangers, die soms van heinde en verre kwamen, konden daar hun offerdieren kopen. Het was niet nodig om ze mee te brengen. Ze konden daar Romeinse munten wisselen voor joodse munten, want alleen daarmee kon je de tempelbelasting betalen.
In dit gebeuren komt op een heel korte manier een van Jezus' grondintenties tot uiting. Het huis van God moet een huis van gebed voor alle volkeren.
Dat is pas anders. Dat beantwoordt aan Gods heiligheid. Dan is het gedaan met de hokjes waarin mensen elkaar opdelen als goed en minder goed, als orthodox en minder orthodox, of zelfs onorthodox, uitverkoren en tweederangs. Het huis van God moet de plaats zijn waar alle volkeren samen komen: een ontmoetingscentrum waar alle mensen zich thuis mogen voelen met behoud van hun eigenheid.
Dit project is tot op heden geen werkelijkheid geworden. Als het huis van God een marktplaats is geworden dan is het niet heilig en zo is het niet bedoeld.
Daarom praat Jezus ook over het afbreken van de tempel van Jeruzalem voor zover die een rem geworden is op wat God wil bewerken, nl. het verzamelen van alle mensen. Jezus zal de tempel doen herrijzen, zoals die moet zijn. Hij zal zich laten doden opdat werkelijkheid zou worden wat hem ten diepste bewoog: het hele volk bijeen brengen in een nieuwe verbondenheid van zusters en broeders. Dan zal er een einde komen aan de verdeeldheid die mensen in hokjes vastzet, op grond van afkomst of beroep, op grond van hun verleden.
Wij worden uitgenodigd om te proberen tot eenheid en gemeenschap te komen.
Dat is de blijde boodschap van vandaag. Moge dat werkelijkheid worden in het leven van ons allemaal.

Witte Donderdag: Johannes 13,1-15
13 april, Henk Jongerius OP

Wat is er nu meer gewoon en vanzelfsprekend dan een tafel? In elk huis staat er een en mensen gaan eromheen zitten om samen te eten, waarbij dan allerlei verhalen over dingen die er op een dag gebeurd zijn verteld worden. Zo herinner ik mij uit mijn jeugd dat wij onze moeder graag lieten vertellen over de oorlogstijd en haar fietstocht in de hongerwinter naar de Achterhoek, waar een oom pastoor was en zij eten voor ons gezin haalde. Nog steeds gebeurt het herhaaldelijk aan tafel dat wij in de communiteit verhalen vertellen over medebroeders die een bijzondere indruk op ons hebben gemaakt of door hun manier van doen eertijds nog steeds onze lachlust opwekken. Bij die verhalen aan tafel kunnen mensen zich verbonden voelen in de vertrouwde kring die een gezin of gemeenschap is.
Maar er zijn ook tafels die het gemis aan mensen wakker roepen omdat zij er niet meer zijn of tafels die leeg zijn omdat er honger en dorst is en mensen niets hebben om te eten. Die tafels roepen vervreemding, gemis en verdriet op! Op veel plaatsen in de wereld staan er tafels leeg.
Vandaag staan er twee tafels in ons midden. Het zijn beelden voor twee werelden: de een roept het bittere verhaal op van mensen die onder-drukt werden in Egypte door een koning die eigenlijk geen naam had en in het verhaal dat Janneke ons verteld heeft een 'rot koning' wordt genoemd. Het ging daar om een leven dat geen leven is, een wereld waarin mensen niet bekommerd zijn om elkaar maar willen heersen over elkaar, koning kraaien. Daar smaakt het leven bitter als gal en 

verzuren mensen tot on-mensen die alleen maar om zichzelf bekommerd zijn. De andere tafel wil ons laten zien hoe het leven van mensen er werkelijk uit kan zien: daar wordt gedeeld en bewijzen mensen elkaar een dienst door elkaar het gevoel te geven dat de een niet meer is dan een ander. Hoe mooi komt dat tot uitdrukking in wat wij Jezus zien doen: hij wast de voeten van zijn leerlingen zodat zij verfrist worden. Het leven van echte mensen wordt niet beheerst door macht en geweld maar door de eenvoudige vraag: 'wat kan ik voor je doen?'
Aan die tafel wordt met een eenvoudig gebaar duidelijk gemaakt wat het diepste geheim van leven is: niet onderdrukken, niet elkaar verkopen of verraden maar in vrijheid en verbondenheid elkaar eerlijk dienen!
Waar mensen zich gehoord en gezien weten - zo goed als God zijn voor elkaar - worden zij herschapen en verkwikt. Daar wordt als in een flits, de Verborgene zichtbaar onder ons als de lieve levensbron die in ons ruimte maakt voor de vraag: 'mens, waar ben je, waar is je zus, je broer?' Dan verdwijnt dat 'rotte land' en ontwaakt in ons het verlangen naar een nieuwe wereld, het visioen dat maar niet wijken wil uit ons hart: 'mensen in vrede, hier en nu en al het oude is voorbij'. Laten wij ons scharen rond de tafel van die nieuwe wereld waarin wij in een nieuwe verbondenheid aan elkaar gegeven en toevertrouwd worden!
En Marije mag voor ons allen daarvan het toonbeeld zijn want als wij worden als kinderen zullen wij in die nieuwe wereld binnen gaan!