PREKEN VAN DE
DOMINICAANSE GEMEENSCHAP TE HUISSEN: 2006 (B)
1e
zondag van de vasten: Genesis
9,8-15; Marcus 1,12-15
|
5 maart 2006, Theo Koster OP
|
Jezus
heeft zich net laten dopen door Johannes en hoort
dan een stem uit de hemel zeggen: 'Jij
bent mijn geliefde Zoon, in jou vind ik vreugde.' Meteen daarna komt
hij in de woestijn terecht, waar hij op de proef gesteld wordt. Jezus
kiest niet zelf voor de woestijn; de Geest drijft hem hier naartoe,
m.a.w.: het overkomt hem.
Voor ons is dit goed herkenbaar. Je bent goed katholiek of protestant,
of zomaar een goed mens. Je doet je best en zet je in voor anderen,
bent geen egoïst. En toch blijft ellende en kwaad je niet
bespaard. Je hoeft het kwade, de ellende echt niet op te zoeken; zelfs
als je het angstvallig uit de weg gaat zal het jou ook treffen, en geen
God die het van je weg houdt. Ziekte, scheiding, een ongeluk op de weg,
gepest worden, discriminatie, in onze wereld is de woestijn volop
aanwezig met de indringende vraag: wat doe ik? Hoe reageer ik?
Levensgroot stelt zich deze vraag aan Noach. Heel zijn vertrouwde
wereld, zijn thuis is hij kwijt; er is niets van over. Alles is door de
vloed vernietigd; enkel hij met zijn familie heeft de vloed overleefd.
Zijn wereld is ingestort, buiten zijn schuld, want hij leefde
rechtvaardig. Hij had het aan zien komen, had mensen uit zijn omgeving
gewaarschuwd: kijk verder dan jouw eigen belangen, het eigen voordeel
op korte termijn, want zoals het nu gaat gaan we naar de knoppen, iets
wat je ook in onze wereld aan ziet komen. Nu dit inderdaad gebeurd is
staat Noach voor de vraag: begin ik weer opnieuw?
Ook deze situatie kennen wij uit eigen ervaring. Als je partner sterft
met wie je jarenlang lief en leed hebt gedeeld; als je werkeloos raakt,
invalide wordt; als je blijft zitten en een jaar moet overdoen, zijn er
mensen die niet bij de pakken neerzitten. Zijn er mensen die niet terug
blijven kijken naar het verleden, het vertrouwde, maar met de
mogelijkheden die zij hebben opnieuw beginnen met hun leven. Waar halen
zij de moed, de kracht vandaan? Je kunt het hen vragen; zulke mensen
zitten immers ook hier in deze kapel.
Op mij werken deze mensen als de regenboog uit het eerste verhaal.
Zoals de regenboog herinneren zij God aan zijn belofte aan Noach: Ik,
God, zal instaan voor het leven van de mensen en alle leven op aarde.
God alleen kan hiervoor instaan.
Mensen die ik zojuist noemde, mensen die ondanks grote ellende niet bij
de pakken neerzitten zijn voor mij een teken, dat God dit inderdaad
doet; regenbogen dus. Hoe reageer ik hierop? Wat doe ik?
Dat brengt ons weer bij het evangelie. We hoorden dat Jezus op de proef
werd gesteld, in de woestijn moest leven te midden van wilde dieren.
Bij mij roept dit angst op, en dat zal bij Jezus niet anders zijn
geweest: angst voor het
onbekende,
|
angst voor de dood, angst voor eenzaamheid,
ontberingen;
angst dat je het alleen niet redt, angst aan het lot te worden
overgelaten. Die angst was er bij Jezus en is
er bij ons, angst maar
ook vertrouwen: engelen zorgden voor hem, staat er, m.a.w. God liet hem
niet in de steek, is trouw aan zijn verbond.
In ons leeft angst. Als de woestijn je overvalt is de
eerste reactie
paniek. Leeft er in ons ook vertrouwen? Ik heb geen reden aan te nemen,
dat dit vertrouwen er in mij, in jullie niet zou zijn. Maar ik weet
ook, dat ik op deze kracht in mij geen vat heb;
ik kan vertrouwen niet naar mijn hand zetten. Dat merk
ik, als ellende
mij overvalt.
Vertrouwen is totaal iets anders dan zekerheid, maar wij
gooien deze
begrippen makkelijk door elkaar. Als ik jullie straks uitnodig voor een
kop koffie doe ik dat,
omdat ik zeker ben dat deze koffie er zal zijn. Dit
laatste is
natuurlijk onzin, want deze zekerheid heb ik niet. Verschillende mensen
zorgen hiervoor, en wij zijn afhankelijk van deze zorg. Jarenlange
omgang met hen en hun goede zorgen doet mij straks vol vertrouwen
zeggen: blijf nog even voor een kop koffie of thee.
Vertrouwen komt je niet aanwaaien, en je kunt er niet
over beschikken.
Het zit al in je, en het kost tijd het je eigen te maken. Veertig dagen
blijft Jezus dan ook in de woestijn en dan pas gaat hij naar Galilea,
waar hij Gods goede nieuws verkondigde.
'De tijd is aangebroken, het koninkrijk van God is
nabij', hoorden we
hem zeggen.
Wat doe ik met deze boodschap?
Ik heb vertrouwen in Jezus. Als hij me dit gezegd had
direct nadat hij
een stem hoorde had ik mijn schouders opgehaald: als dominicaan geloof
ik niet zomaar;
daar ben ik te intelligent, te nieuwsgierig en te
eigenwijs voor. In
dit geval zijn er veertig dagen overheen gegaan, vol angst en
onzekerheid naar ik aanneem, en dat maakt Jezus' aankondiging
geloofwaardig. Toch ga ik ook nu nog niet direct op dit koninkrijk van
God af, want Jezus voegt toe aan zijn boodschap: 'kom tot inkeer en
hecht geloof aan dit goede nieuws.'
Tot inkeer komen, de weg naar binnen gaan om contact te
krijgen met dit
vertrouwen dat in ieder van ons steekt, doe je niet in een vloek en een
zucht, maar kost tijd. Deze tijd wordt ons geschonken. Veertig dagen
kunnen we Jezus volgen op zijn weg. We zullen hem nu eens knuffelen,
dan weer in de steek laten. Van alles zal met hem, zal met ons, zal
tussen ons en hem gebeuren de komende weken.
'Kunnen we Jezus volgen' hoor ik me zeggen, maar ik kan
natuurlijk
alleen voor mezelf spreken: ik zal hem volgen.
Wat doe jij, u? Ga jij, doet u mee?
|
2e
zondag van de vasten: Genesis 22, 1-18; Marcus 9, 2-10
|
12 maart 2006 Ernst Marijnissen OP |
De
bijbel heeft iets met bergen en visioenen. Als er
bergen worden beklommen en afgedaald zijn we op
voorhand gewaarschuwd. De berg is een soort code. Wie de code kent weet
ook waar het verhaal over gaat. Neem nu de eerste lezing. Abraham moet
zijn zoon Izak offeren op de berg. Zonder code gaan we meteen de fout
in. Je kunt de protesten voorspellen. Wat is dat voor een God, die een
vader opdracht geeft om zijn zoon te offeren. Onze verontwaardiging is
aanstonds zo groot, dat we het verhaal niet rustig lezen kunnen. Er is
nog een andere manier, waarop we in de fout gaan. We zeggen, dat het in
oude tijden gebruik was om kinderoffers te brengen om de godheid
gunstig te stemmen. We doen historisch onderzoek en stellen dan vast
dat dit verhaal wel een vreemd beeld geeft van de God van de bijbel.
Maar wie de code verstaat, heeft noch de verontwaardiging nodig noch
behoefte aan historische beschouwingen. We lezen namelijk in het
verhaal een belangrijk zinnetje: toen Abraham met zijn knechten bij de
berg was aangekomen zei hij tegen hen: "blijven jullie hier met de
ezel. Ikzelf ga met de jongen verder om daarginds neer te knielen.
Daarna komen wij naar jullie terug". Abraham is er dus zeker van, dat
het offeren van Izak niet gelijk staat met het slachtofferen van zijn
zoon. Hij zegt duidelijk: wij, dus ik en mijn zoon, zullen hier weer
terugkomen. Abraham doet niet aan zelfbeklag en gedraagt zich niet als
een gekwelde vader, die moet optornen tegen een wrede god. Hij moet met
Izak de berg op, op weg naar een visioen, op weg naar een lering, die
voor gelovige mensen zoals u en ik van fundamentele In de christelijke
traditie spreken we doorgaans over het offer van Izak. De rabbijnen
noemen het gebeuren van Abraham en Izak daarboven op de berg de AKEDA,
dat betekent de binding van Izak. Wie of wat wordt gebonden? Wie of wat
wordt waaraan of aan wie gebonden? Waarom bevinden we ons boven op de
berg? Waarom gaat Abraham zo rustig op weg? Zijn gang is vol aandacht,
zijn zien naar de juiste plek is waakzaam, zijn vertrouwen is
onwankelbaar. Wie of wat brengt Abraham naar de plaats, die God hem
aanwijst?
Als hij door God geroepen wordt antwoordt hij: 'hier ben ik!' Hij is
een en al overgave. Niet voor niets noemt de Schrift hem de vader van
ons geloof. Izak is zijn toekomst maar ook de toekomst van de
bondgenoot van God. Met Abraham en Jakob wordt Izak de bodem, waaruit
het volk van God geboren zal worden. De aartsvaders en -moeders waren
kwetsbaar. Zonder een groot vertrouwen in de plannen van God zouden zij
het niet redden. Abraham en Sara zijn hoogbejaard. Wie verwacht van
twee oude mensen nog toekomst? Daarom vertrouw Abraham zijn zoon, zijn
toekomst en de gang van het godsvolk de eeuwen door toe aan God. Hij
gaat met open handen. Daarboven zal hem duidelijk worden wat God wil,
in destilte,
in de wijde
onbegrensdheid van ruimte en vergezicht. Voor een moment ziet hij zoals
God alleen kan zien, ver over de horizont van het heden. Zijn blik
reikt duizenden jaren vooruit. 'God zal voorzien' stamelt hij en hij
bindt zijn zoon, zijn toekomst, onze toekomst aan het altaar vast. Dat
altaar is een stuntelige poging
|
van
de mens, om Gods aanwezigheid onder
ons uit te beelden. Maar in zo'n ogenblik, zo'n flits in ons bestaan,
zeg je: 'God, ik en wij vertrouwen Jou hartgrondig. Wees ons een
toekomst en geef mij, ons, een gezegend heden'. Zo'n ervaring heeft de
betekenis van een visioen. Je komt tot rust en wordt een toestand van
vrede gewaar, die je niet voor mogelijk houdt.
Maar eenvoudig of vanzelfsprekend is zo'n toewijding niet. Absoluut
niet. Je toekomst aan God ter hand stellen kun je, volgens de Schrift,
verstandelijk maar vooral emotioneel vergelijken met het offeren van je
bloedeigen kind. Een mens heeft ook tijd nodig om tot zo'n stap te
komen. Vroeg of laat komt het moment dat ouders ontdekken, goedschiks
of kwaadschiks, dat hun kinderen eigen wegen zoeken, en dat zij hen
daarbij moeten laten gaan. Gelovigen mensen zullen eens moeten
ontdekken, goedschiks of kwaadschiks,
dat hun grenzen door het heden worden bepaald. Dan begenadigt God ons
met de gave van de overgave, van het vertrouwen, dat God zal voorzien.
Abraham heeft het ons geleerd! De bijbel heeft iets met bergen en
visioenen. Want ook Petrus ondergaat op de berg met zijn medeleerlingen
deze korte en flitsende gewaarwording van een door God gedragen
toekomst. Hij ondergaat het, maar kan het niet vatten, laat staan
vasthouden. Even ziet hij de mens in al zijn door God gewenste en
toebedeelde heerlijkheid. Ja, door God toebedeeld, want daar staan
immers Mozes en Elia, de exponenten van het spreken en doen van een
God, die bevrijdt. Ze wijzen naar Jezus: zo zal de mens zijn als hij
Gods wegen gaat! Daarom stamelt hij: 'het is goed hier te zijn.Laten we
tenten bouwen, hier wonen, dit alles, Jezus, Mozes en Elia vasthouden.
Hij wist niet wat hij, zegt de evangelist dan. Hij kwam woorden en
beelden tekort om een door God geschonken toekomst te vertolken.
Dan is het voorbij. We moeten terug naar het leven van elke dag, onze
werkelijkheid, ons heden. We dalen de berg af. Maar we zijn niet meer
dezelfden als voorheen. In een fraai en een ondeelbaar moment zijn we
diep geraakt. Als een visioen, dat uitdaagt en troost, gaan we verder.
Naar de toekomst, en zeggen: 'God zal voorzien'.
De tijd, waarin wij leven, is even onzeker en verwarrend als de dagen
van Abraham en Sara, van Petrus, Johannes en Jakobus. Hoe moet het
verder met de kerk? Met het kloosterleven? Met geloven en zin geven?
Wij worstelen ermee, we willen het niet opgeven maat weten niet wat we
moeten doen, hoe we het onder woorden kunnen brengen. Hoe we het moeten
doorgeven. Maar wellicht worden ook wij in onze warrige samenleving
opnieuw geroepen tot een nieuwe overgave aan God. Misschien moeten we
weer leren zeggen: 'hier ben ik, hier zijn wij!' Misschien moeten we
leren weer op weg te gaan. Toen Abraham daar ging met Izak, zijn zoon,
vroeg deze: 'waar is eigenlijk het brandhout voor het offer?' Als wij
zo gaan, zeggen de mensen om ons heen: hoe willen jullie dat dan gaan
doen in de toekomst? Wat voor kerk? Wat voor kloosterleven? Zulke
vragen zijn als een berg, waar je tegenop moet. Dan rest ons maar
één antwoord: 'God zal voorzien'. En we zullen er
boven op komen.
|
3e
zondag van de vasten: Exodus 20,1-17; Johannes 2,13-25
|
19 maart 2006, Antoon Boks OP |
Lieve
mensen,
Toen ik klein was, ja dat ben ik ook geweest heel lang geleden, hebben
we de tien geboden uit het hoofd geleerd.
Toen ik later groot geworden was, hoorde ik meer dan eens vaders en
soms ook moeders zeggen: "De jeugd van tegenwoordig leeft er maar op
los, want ze kennen de tien geboden niet eens meer". Soms durfde ik dan
wel te zeggen: "Ja in onze tijd was er nooit iemand die een vals
getuigenis aflegde, want wij wisten, dat dit niet mocht". Mijn
toehoorders hadden dan in eens in de gaten, dat het niet afhangt van
het al dan niet uit het hoofd kennen van de geboden.
Daarom was ik ook zo blij, toen een paar jaar geleden de KRO met een
nieuwe vertaling kwam. Misschien mag ik dit geen vertaling noemen, want
het klopt niet met de oorspronkelijke tekst.
Het klinkt dan zo:
1. God is
er.
2. Ik eerbiedig.
3. Deze dag is heilig.
4. Ik respecteer mijn
afkomst.
5. Ik wil leven.
6. Ik ben trouw.
7. Ik heb genoeg.
8. Ik ben eerlijk.
9. Mijn leven is puur.
10. Ik ben dankbaar .
Zo zie je twee manieren om uit
te drukken, hoe we God ervaren in ons dagelijks leven. Of moet ik
zeggen: twee manieren waarop we kunnen ervaren hoe God is.
De grote wetten zitten eigenlijk in ons gebakken, want denk maar eens
na: Vind ik het leuk als anderen dingen van mij stelen? Laat ik het dan
zelf ook maar niet doen.
Vind ik het leuk als anderen mijn goede naam te grabbel gooien?
Misschien is het wel waar: bij roddel wordt meestal niet gelogen, maar
toch leuk vind ik het niet, als mijn zwakheden aan iedereen bekend
worden gemaakt.
Zo zijn die tien woorden een prachtige manier om aan te geven, dat God
van ons houdt. Ze geven aan, dat God met ieder van ons 'n een - op -
een relatie heeft en bovendien vormt God met ons een gemeenschap van
liefde. Kan het mooier? Liefde bindt ons en mensen die elkaar
liefhebben doen alleen maar mooie en goede dingen voor elkaar. Daarom
hebben we ook een geweten, we weten veel: we
hebben ervaring. We weten zelfs, dat we veel gelukkiger worden als we
alles op een goede manier doen, maar soms denken we, dat er langs een
kortere weg veel sneller kunnen komen. De kortste is niet altijd de
snelste en zeker niet
|
altijd
de mooiste weg. Met ons geweten zijn we
ons niet alleen bewust van hoe dingen waren en hoe ze zijn in ons
leven, maar ook hoe ze zouden moeten zijn. We weten dan, wat we moeten
doen.
God, of kan ik beter zeggen: een gevoel dat God bestaat, zit daar diep
onder. Ons persoonlijke denken maakt niet vanzelf wetten. We maken
wetten, als er iets mis gaat. Toen we nog wandelden van de ene plaats
naar de andere, was het niet nodig om af te spreken, dat rechts
voorrang had. Mensen ontmoeten elkaar, maakten een praatje en gingen
verder. O ja ik weet ook wel, dat er rovers waren, die omdat ze sterker
waren, probeerden op een "makkelijke" manier rijk te worden.
De Joden wisten, dat God van hen hield. Ze vertelden elkaar de
verhalen, dat zij alleen boven op de berg de wet hadden gekregen. Die
op de berg gekregen wet was zo universeel, dat andere mensen die al
lang daarvoor op een stuk steen hadden gebeiteld. Omdat ze zo blij
waren het volk van God te zijn prezen ze die wet de hemel in. Zo zongen
ze in Psalm 18: De voorschriften van de HEER zijn waarachtig,
rechtvaardig, geheel en al. Ze zijn begeerlijker dan goud, dan fijn
goud in overvloed, en zoeter dan honing, dan honing vers uit de raat!
Maar helaas er is toch een tegenvaller als we zien hoe de wet over God
praat. Wettenmakers staan meestal ver van ons af. Soms geven we een
vriend een goed advies, of we proberen haar of hem zover te krijgen,
dat ze op dezelfde manier denken als wij over wat goed en kwaad is.
Maar het zou een heel rare vriendschap zijn, als die er in zou bestaan,
dat we tegen iemand bevelen gaan schreeuwen.
Daarom kunnen we toch maar beter doorgaan God en alle mensen lief te
hebben: ons leven mag een levendige uitdrukking zijn van ons geloof,
dat zichtbaar wordt in ons leven van elke dag en dan kan het zijn als
een dankzegging of als een smeekgebed: wij allemaal samen of heel
persoonlijk. Leven kunnen we niet alleen. We mogen het samen doen,
iedere dag opnieuw.
God zegent ons iedere dag opnieuw en wil ook vandaag ons laten werken
aan een nieuwe wereld waarin wij mensen onze eigen verantwoordelijkheid
nemen. Ieder zijn eigen waardigheid en mogelijkheid tot werken, tot
leven en rusten. Want we zijn een volk van koningen, priesters en
profeten, we zijn een volk van God. Dat mogen we uitdrukken iedere dag,
dat we tegenover anderen doen, wat we hopen, dat zij voor ons doen.
Dan gedragen we ons niet als de eerste mensen in het aardse paradijs,
die als God wilden zijn, maar dan zijn we werkelijk kinderen van God,
want we tonen onze wijsheid door onze liefde voor onszelf en voor de
ander.
|
4e
zondag van de vasten: 2 Kronieken 36,14-23; Johannes 3,14-21
|
26 maart 2006, Paul Minke OP |
Als
Jezus zegt: "God had de wereld zo lief, dat Hij zijn enige zoon
heeft gegeven" wat bedoelt Hij dan met 'de wereld'? Had Hij dan de
wereldkaart in gedachten van de toenmalige wereld: Spanje,
Italië, Griekenland, enz.? Be-slist niet! Wat Hem wel voor
ogen stond zijn de mensen, die de aarde be-volken. De mensen met al hun
lief en leed, met hun lusten en lasten. De ge-weldplegers en hun
slachtoffers, de bedrogenen en hun bedriegers. De on-derdrukten en hun
onderdrukkers, de armen en de hebzuchtigen. De men-sen met hun angsten
en twijfels, met hun hoop en hun wanhoop, met hun schuldgevoelens en
hun verlangen naar vergeving. Wat Jezus voor ogen stond zijn mensen als
u en ik, en onze redding. Zo wil God het, Telkens weer opnieuw, in het
verleden en in de toekomst vanaf den beginne tot aan het allerlaatste
einde hoever weg nog, God, die nooit iets anders gedaan heeft dan
scheppen, bevrijden en liefhebben. Hij kan niet anders, zo is onze God,
een God van alle tijden. Zoals ook de eerste lezing ons laat weten, dat
God een reddende God wil zijn. "En de Heer, de God van hun voorvaderen,
stuurde almaar gezanten want Hij had medelijden met zijn volk en met
zijn woning." Maar zij sloegen de waarschuwingen van de profeten in de
wind, verachten Gods gezanten en spotten met hun boodschap. En dan is
er geen redden meer aan. Ook voor God niet. En ookJohannes zegt
hetzelfde in het evangelie. God kan slechts redden wanneer in Jezus
wordt geloofd, wanneer zijn boodschap serieus wordt genomen, gehoord en
gedaan.
Geloven in Jezus is oprecht handelen, in de oude vertaling: de waarheid
doen. Dat is, wat wij bij Matteus lezen, waar Jezus zegt: de hongerigen
te eten geven, dorst lessen, de vreemdeling opnemen, de naakten kleden,
de zieken bezoeken, je om de gevangenen bekommeren. Kortweg, de ander
redden uit zijn lot. Het wordt me duidelijk: God heeft mensen nodig,
die in Jezus geloven, ons, die in zijn Naam oprecht willen handelen in
de geest van het Evangelie. Wie in Jezus gelooft, kan en mag Gods
bondgenoot zijn. Mee bevrijden.
Toch bekruipt mij een gevoel van vertwijfeling. Al klinkt het een
beetje gek maar we weten meer van de wereld van wat daar gaande is dan
Jezus in zijn tijd. We hebben weet van een tweede en derde wereld, van
vele volkeren, van de ellende van miljoenen, de armoede en honger op
wereldschaal, van de miljoenen ontrechten, corrupte leiders, daklozen,
vluchtelingen, een veelvoud, die we niet kunnen bevatten en ons een
machteloos gevoel geven. Kan de wereld wel gered worden?
Ofwel: zijn er wel genoeg die in Jezus geloven?
Ik moet denken aan het verhaal van Abraham, die met drie engelen op weg
was naar Sodom en
|
pleit
voor de redding van die stad omwille van enkele
rechtvaardigen. Al zijn het er maar tien, vraagt Abraham, spaar dan
toch die stad omwille van die tien. Maar het waren er geen tien en de
stad werd met de grond gelijk gemaakt. Zo verging het ook
Israël omdat zij zich vrolijk maakten over de profeten aan hun
boodschap niets gelegen lieten: De tempel werd in brand gestoken, de
muren van Jeruzalem geslecht, het volk weggevoerd in ballingschap.
In het verhaal van Abraham zit wellicht ook het antwoord besloten hoe
te reageren op ons gevoel van machteloosheid en vertwijfeling. Dat is:
je toe-vlucht nemen tot het gebed, je machteloosheid niet verdringen,
maar tot gelding laten komen in het gebed, daar je onmacht onder
woorden brengen, opdat het hart niet wordt verhard en wij onverschillig
worden voor al dat leed. De waarheid doen houdt dan ook in: vertrouwen
stellen in God en overgave. Opzien naar Die hoogverheven is, de
Gekruisigde, de Redder bij uitstek, Opzien naar Hem, zoals eertijds de
Israëlieten naar de opgeheven slang in de woestijn, en zij zo
redding vonden, behoud van leven en toe-komst.
De waarheid doen houdt nog een derde element in. Dat lees ik in de
laatste regel: "Maar wie oprecht handelt zoekt het licht op, zodat
zichtbaar wordt dat God werkzaam is in alles wat hij doet." Het geloven
in Jezus wordt vaak tot een privé-zaak gemaakt. "Dat ik
geloof gaat een ander niets aan, dat is iets tussen God en mij." Het
geloven speelt zich af in het verborgene, is niet zichtbaar naar
buiten. Daarmee wordt ook versluierd Gods werkzaamheid in wie in Hem
gelooft. Het valt me op bij het bidden van de psalmen, iedere dag weer,
hoezeer de psalmist niet moede wordt God te loven en te prijzen, en Hem
alle eer te geven, wat hem of anderen aan goeds overkomen is.
Ie-dereen, de gehele gemeente, moet zijn dank jegens God horen. Het
enige wat nu wel naar buiten komt, zijn de misstanden in de kerk, de
kritiek op de kerkelijke leiding, het falen van de individuele
gelovige. Van belang is, dat wij Gods werkzaamheid herkennen in elkaar,
in ieder die de waarheid doet, in ieder die wonderen van liefde
verricht en dat wij, ieder voor zich én sa-men, met elkaar
God danken en loven.
Wij leven in deze veertigdagentijd naar het licht van Pasen toe, waarin
Gods liefde zichtbaar wordt, zijn uiterste wil om ons te redden. Onze
gedachten en ons hart worden gericht op Gods werkzaamheid, die in
Jezus' trouw aan de wil van de Vader zo sterk aan het licht komt. Mogen
zij ons meer en meer inspireren tot het doen van de waarheid en wij zo
daardoor in Jezus' naam bijdragen aan de redding van de wereld. Amen.
|
5e
zondag van de vasten: Hebreen 5,7-9; Johannes 12,20-33
|
2 april 2006, André Lscaris OP |
Wanneer
in deze kapel een begrafenis plaats vindt en ik
ben erbij, dan draag ik op het einde altijd het kruis. Met het mooie
processiekruis dat we daarvoor hebben loop ik voor de kist en de stoet
uit de kapel uit naar de wachtende auto, of naar het kerkhof of
grafkelder. Het is de laatste gang, een droeve gebeurtenis, pijnlijk,
vol rouw. Maar ik heb tegelijk het gevoel dat ik vooraan loop met een
zegeteken. Een overwinningsteken. Een mens heeft zijn tocht volbracht,
een mens is gestorven in Christus, en wij leggen de overledene in de
handen van de levende God.
De evangelist Johannes knikt hierbij goedkeurend, denk ik. Voor hem is
de tocht van Jezus naar zijn dood op het kruis allereerst een
triomftocht. Het kruis, een vreselijk martelwerktuig, wordt een troon
voor de Messias. Hij wordt daarheen omhoog geheven. Vanuit die troon
gaat Jezus iedereen naar zich toe halen. Of zoals de brief aan de
Hebreeën, (joodse christenen) het zegt: hij wordt een 'bron
van eeuwige redding'
Noch Johannes noch deze brief ontkennen de pijn en de onmenselijkheid
van de kruisdood. Ze ontkennen niet de angst van Jezus oog in oog met
deze vreselijke dood.. Jezus is letterlijk doodsbang. En toch
beschrijft Johannes tegelijk zijn gaan naar het kruis als een reddende
overwinningstocht. Er is een buitenkant, het voor iedereen zichtbare
gebeuren van zijn lopen met het kruis en zijn openbare executie. En er
is een binnenkant, niet zichtbaar met het oog, wel zichtbaar voor het
oog van het geloof, het vertrouwen in God. En dat geloof zegt: hier
deelt een mens zich uit zoals God zich uitdeelt.
Het verhaal - als je het zo mag noemen, begint met de komst van de
Grieken, Hellenen. Ze zijn 'proselieten', heidenen van oorsprong, die
zich tot het jodendom aangetrokken voelen, maar geen raad weten met de
besnijdenis en het onderhouden van de talrijke geboden en verboden. Zij
willen Jezus 'zien' dwz in hem geloven, en ze spreken daarvoor de
leerlingen met de Griekse namen aan. Dit is de vervulling van een oude
profetie: als de heidenen naar Jeruzalem komen met geloof in het hart,
dan breekt de tijd aan van het koninkrijk van God, van de tijd dat God
werkelijk regeert over de wereld en iedereen tot zijn/haar recht zal
doen komen. Hun komst maakt Jezus zich ervan bewust dat zijn uur
is aangebroken. En dat zijn dood, hoe verschrikkelijk ook,
ertoe zal
leiden dat hij bekend wordt, niet
|
alleen
onder de joden, maar onder alle volken. Hij zal allen tot zich
trekken en voor allen een bron van
redding zijn. Ter verheldering geeft hij ons die kleine tekst van de
graankorrel.Wanneer mensen sterven in de grond als een graankorrel, dan
zullen ze veel vrucht dragen. Wie zich uitdeelt aan anderen, zich geeft
aan anderen, een bron van leven is, vermeerdert zijn leven. Hij deelt
uit, hij zaait zichzelf als graan en draagt rijke vrucht. Wat in hem
is, groeit ook op in anderen. Hij, zij vermeerdert zich, wordt meer dan
hij/zij zelf is. 'Wie zijn leven niet het belangrijkste vindt, behoudt
het.' De macht van het zelfbehoud tot elke prijs, deze begeerte die als
een vorst de wereld en ons leven beheerst, verliest zijn kracht, wordt
uitgebannen. Die drang jezelf te behouden vóór
alles en iedereen brengt het moorden in onze wereld, het bedriegen,
liegen en stelen, het weigeren solidair te zijn met ouderen.
Jezus is bereid zijn leven neer te leggen, zichzelf te verliezen, zijn
leven uit handen te geven als consequentie van zijn leven dat in het
teken stond van delen, van zaaien, sterven en rijke vrucht dragen. Hij
gehoorzaamt, geeft gehoor aan God die zichzelf wil meedelen. En terwijl
hij eenzaam sterft op het kruis, trekt hij allen aan.
Leven dat wordt opgegeven, zelfbehoud dat wordt opgegeven - opdat
anderen leven kunnen. Dood dat leven voortbrengt. Een kruis om te doden
dat een bron van leven en een troon ter overwinning wordt. Het zijn
grote woorden, diep gedachten, vreemde beelden.
Wie zijn dienaar wil zijn, of liever, een dienaar wil zijn zoals hij en
hem volgt, zal op een of andere manier diezelfde gang gaan. Hij, zij
zal leven delen met anderen, ruimte maken voor hen, inschikken wanneer
nodig. Leven verliezen zoals een graankorrel en vrucht dragen.
We zullen hopelijk geen gewelddadige dood sterven. Misschien sterven we
vredig en rustig, misschien takelen we helemaal af. Ook dit laatste
verschrikkelijke maakt deel uit van ons leven, en misschien geven we
daarin veel meer aan anderen dan we denken. Ik weet het niet.
Maar mocht U vóór mij sterven en hier worden
uitgedragen, dan zal ik, zolang dat mogelijk is, het kruis voor U
uitdragen. En ik hoop dat anderen het voor mij zullen doen wanneer ik
gestorven ben. Een kruis dat herinnert aan de pijn in ons leven, maar
tegelijk een teken van overwinning is.
|
Palmzondag:
Jesaja 50,4-7;Marcus 14,1-15,47; Marcus 11,12-18
|
9 april 2006, Antoon Boks OP |
Lieve
mensen,
Vandaag is het Palmzondag en dan zou je kunnen denken, dat de tekst van
het evangelie gaat over Jezus in Jeruzalem een paar dagen voor het
laatste Avondmaal, zijn lijden en de dood en dat Pasen gaat over zijn
verrijzenis. Maar als we dat denken, dan staan we op het verkeerde
been, want Johannes schrijft in feite over een keer, dat Jezus kort na
de bruiloft van Kana voor het joodse paasfeest in Jeruzalem was. Het
was niet de laatste keer.
Iedere Jood, die naar Jeruzalem kwam ging natuurlijk naar de tempel. De
tempel was voor de joden de heilige plaats bij uitstek, daar was God
dus we kunnen zeggen, dat heiligheid daar geconcentreerd aanwezig was.
Door die heiligheid moest het hele volk en elke jood afzonderlijk zich
onderscheiden. Het wordt heel kort samengevat in een tekst van het boek
Leviticus (19:2): "Wees heilig, want Ik, Jahwe uw God, ben heilig."
Ik weet niet hoe u reageert op die tekst. Misschien klinkt die u wel
vreemd in de oren, maar ik durf te beweren, dat Jezus die tekst
ettelijke keren gehoord heeft in de synagoge.
'Heilig' heeft niets te maken met een moralistische invulling van
heiligheid, in de zin van uitmuntend, een tien met een griffel,
onberispelijk, steeds precies zoals het hoort, dus laten we eerlik
zijn: nuchter, sober, saai en bleek.
'Heilig' slaat ook niet op een soort van heldhaftigheid, op grond
waarvan bepaalde mensen na hun dood in een pauselijke lijst van figuren
worden opgenomen, die ons tot voorbeeld zouden kunnen dienen. Want om
heel eerlijk te zijn kan ik niet geloven, dat er maar
één echtpaar in de hemel is. Wel kan ik u
vertellen, dat er maar één echtpaar heilig is
verklaard.
Heilig betekent: schitterend, afkomstig uit een andere sfeer, anders
dan het vertrouwde, apart. Zo is Jahwe heilig in de zin dat God anders
is dan de bekende, vertrouwde goden. Een god die geen offers eist en
die er niet op uit is mensen voor zich te laten opdraaien. Deze God
gunt mensen het leven, en wel ten volle. In die zin dient ook de joodse
gemeenschap heilig te zijn: niet in moralistische zin, maar heilig in
de zin dat ze anders leven, met andere normen en waarden dan die welke
in onze wereld succes verzekeren.
Maar wat betekent het concreet, dat we de opdracht hebben ontvangen om
heilig te zijn, om anders te zijn, om apart te zijn? We weten allemaal
hoe mensen zijn. We willen het graag duidelijk. Precies omschreven. Van
wie dienen we ons apart te houden? Van de heidenen met hun
afgodsbeelden, dat is duidelijk. En van de Samaritanen, natuurlijk: die
zijn
|
ook
helemaal van het rechte pad afgeweken. En de
zondaars en tollenaars: die horen er ook niet bij. En al diegenen die
hun voeten vegen aan de voorschriften en spelregels, van al diegenen
die op de een of andere manier als onrein werden beschouwd In de loop
der jaren was men inderdaad tot heel duidelijke afbakeningen gekomen:
wie wel en wie niet beantwoordden aan de heiligheidswet.
Heiligheid was geëvolueerd naar een systeem en dat werd
geregeld door een heel pakket van voorschriften.
De tempel, het centrum van de nationale reinheid, is daarvan het
symbool. Hier dient alles nauwgezet volgens de regels te verlopen.
Dan komt Jezus in Jeruzalem om het paasfeest te vieren. Niet voor de
eerste keer en niet voor de laatste. Hij ziet het tempelplein met de
kooplui en de kopers. Van alles en nog wat is er te koop voor mensen
die hun religieuze plichten komen vervullen. Laten we niet te vlug
oordelen en zeker niet veroordelen. De vele mensen, bedevaartgangers,
die soms van heinde en verre kwamen, konden daar hun offerdieren kopen.
Het was niet nodig om ze mee te brengen. Ze konden daar Romeinse munten
wisselen voor joodse munten, want alleen daarmee kon je de
tempelbelasting betalen.
In dit gebeuren komt op een heel korte manier een van Jezus'
grondintenties tot uiting. Het huis van God moet een huis van gebed
voor alle volkeren.
Dat is pas anders. Dat beantwoordt aan Gods heiligheid. Dan is het
gedaan met de hokjes waarin mensen elkaar opdelen als goed en minder
goed, als orthodox en minder orthodox, of zelfs onorthodox, uitverkoren
en tweederangs. Het huis van God moet de plaats zijn waar alle volkeren
samen komen: een ontmoetingscentrum waar alle mensen zich thuis mogen
voelen met behoud van hun eigenheid.
Dit project is tot op heden geen werkelijkheid geworden. Als het huis
van God een marktplaats is geworden dan is het niet heilig en zo is het
niet bedoeld.
Daarom praat Jezus ook over het afbreken van de tempel van Jeruzalem
voor zover die een rem geworden is op wat God wil bewerken, nl. het
verzamelen van alle mensen. Jezus zal de tempel doen herrijzen, zoals
die moet zijn. Hij zal zich laten doden opdat werkelijkheid zou worden
wat hem ten diepste bewoog: het hele volk bijeen brengen in een nieuwe
verbondenheid van zusters en broeders. Dan zal er een einde komen aan
de verdeeldheid die mensen in hokjes vastzet, op grond van afkomst of
beroep, op grond van hun verleden.
Wij worden uitgenodigd om te proberen tot eenheid en gemeenschap te
komen.
Dat is de blijde boodschap van vandaag. Moge dat werkelijkheid worden
in het leven van ons allemaal.
|
Witte
Donderdag: Johannes 13,1-15
|
13 april, Henk
Jongerius OP |
Wat
is er nu meer gewoon en vanzelfsprekend dan een tafel? In elk huis
staat er een en mensen gaan eromheen zitten om samen te eten, waarbij
dan allerlei verhalen over dingen die er op een dag gebeurd zijn
verteld worden. Zo herinner ik mij uit mijn jeugd dat wij onze moeder
graag lieten vertellen over de oorlogstijd en haar fietstocht in de
hongerwinter naar de Achterhoek, waar een oom pastoor was en zij eten
voor ons gezin haalde. Nog steeds gebeurt het herhaaldelijk aan tafel
dat wij in de communiteit verhalen vertellen over medebroeders die een
bijzondere indruk op ons hebben gemaakt of door hun manier van doen
eertijds nog steeds onze lachlust opwekken. Bij die verhalen aan tafel
kunnen mensen zich verbonden voelen in de vertrouwde kring die een
gezin of gemeenschap is.
Maar er zijn ook tafels die het gemis aan mensen wakker roepen omdat
zij er niet meer zijn of tafels die leeg zijn omdat er honger en dorst
is en mensen niets hebben om te eten. Die tafels roepen vervreemding,
gemis en verdriet op! Op veel plaatsen in de wereld staan er tafels
leeg.
Vandaag staan er twee tafels in ons midden. Het zijn beelden voor twee
werelden: de een roept het bittere verhaal op van mensen die
onder-drukt werden in Egypte door een koning die eigenlijk geen naam
had en in het verhaal dat Janneke ons verteld heeft een 'rot koning'
wordt genoemd. Het ging daar om een leven dat geen leven is, een wereld
waarin mensen niet bekommerd zijn om elkaar maar willen heersen over
elkaar, koning kraaien. Daar smaakt het leven bitter als gal
en
|
verzuren
mensen tot on-mensen die alleen maar om zichzelf bekommerd
zijn. De andere tafel wil ons laten
zien hoe het leven van mensen er werkelijk uit kan zien: daar wordt
gedeeld en bewijzen mensen elkaar een dienst door elkaar het gevoel te
geven dat de een niet meer is dan een ander. Hoe mooi komt dat tot
uitdrukking in wat wij Jezus zien doen: hij wast de voeten van zijn
leerlingen zodat zij verfrist worden. Het leven van echte mensen wordt
niet beheerst door macht en geweld maar door de eenvoudige vraag: 'wat
kan ik voor je doen?'
Aan die tafel wordt met een eenvoudig gebaar duidelijk gemaakt wat het
diepste geheim van leven is: niet onderdrukken, niet elkaar verkopen of
verraden maar in vrijheid en verbondenheid elkaar eerlijk dienen!
Waar mensen zich gehoord en gezien weten - zo goed als God zijn voor
elkaar - worden zij herschapen en verkwikt. Daar wordt als in een
flits, de Verborgene zichtbaar onder ons als de lieve levensbron die in
ons ruimte maakt voor de vraag: 'mens, waar ben je, waar is je zus, je
broer?' Dan verdwijnt dat 'rotte land' en ontwaakt in ons het verlangen
naar een nieuwe wereld, het visioen dat maar niet wijken wil uit ons
hart: 'mensen in vrede, hier en nu en al het oude is voorbij'. Laten
wij ons scharen rond de tafel van die nieuwe wereld waarin wij in een
nieuwe verbondenheid aan elkaar gegeven en toevertrouwd worden!
En Marije mag voor ons allen daarvan het toonbeeld zijn want als wij
worden als kinderen zullen wij in die nieuwe wereld binnen gaan!
|
|