PREKEN VAN DE DOMINICAANSE GEMEENSCHAP TE HUISSEN: Door het jaar 2007 (A)


1e zondag van de vasten: Deuterenomium 26,4-10; Lucas 4,1-13
25 februari 2007, Antoon Boks OP

Niemand wil ziek worden of lijden aan een ernstige ziekte. Toch wil ik vandaag over een ziekte praten: vergeetachtigheid.
Het is vervelend als we het verleden vergeten; ons niet te herinneren waar we waren en waar we vandaan komen. Het is vervelend als iemand de ervaringen en de relaties vergeten is, die ons hebben gevormd; als we niet meer weten wie onze ouders en vrienden waren, die ons beminden en ons hielpen de mensen te worden die we zijn. Vergeetachtigheid zou ons verleden wegnemen. Ik wil verder gaan. Wat voor goeds zou er te vertellen zijn als we geen geschiedenis en erva-ringen hebben om daarop voort te bouwen? Wat voor een waarde zou de toe-komst hebben zonder het verleden, dat ons helpt om verstandige beslissingen te maken over onze toekomst? Vergeetachtigheid is een ernstige ziekte, want dan zouden we niet weten wie we zijn.
De lezingen van vandaag praten duidelijk over een ander soort vergeetachtig-heid: het vergeten van Wie God is en wat God heeft gedaan voor ons. Mozes spreekt de Israëlieten aan en probeert hen te helpen om niets te vergeten. Hij vraagt de gelovige gemeenschap om aan God te blijven denken en de herinne-ring aan de grote daden die God voor hen deed te blijven gedenken.
Mozes vertelt het volk, dat ze moeten onthouden wat God in het verleden deed. Mozes wil niet dat de Israëlieten vergeetachtig worden! Dan zullen ze vertrouwen hebben, dat God met hen zal blijven.
Vandaag is het de tijd om het advies van Mozes op te volgen en ons te herinne-ren, wat God voor ons gedaan heeft. Eucharistie is een herinnering. Iedere keer, dat we dat vieren herinneren we ons de grote daden, die God voor ons gedaan heeft door Jezus Christus - en nog veel meer. We horen weer in deze viering: "Doe dit om mij te gedenken." Het is niet alleen een terugkijken, om niet te verge-ten, wat God voor ons deed in het verleden. We herdenken eerder dat Christus zich voor ons offerde, want als we hem herinneren, dan komt hij bij ons aanwe-zig. Hier en nu worden we verbonden met zijn leven, dood en verrijzenis. Nu ont-vangen we de vruchten van zijn zichzelf geven en door de Eucharistie wordt zijn leven opnieuw aan ons gegeven. De Eucharistie helpt ons om aan God te blijven denken en te blijven vertrouwen op de beloften, die God ons deed in Christus.
Dat is belangrijk. In de Veertigdagen wordt ons gevraagd om onze egocentrische doelen en plannen te vergeten. We moeten denken aan de grotere gemeen-schap. Dat kunnen we niet alleen. Vandaag herinneren we ons dat we niet alleen zijn, want we zijn gedoopt en hebben nieuw leven gekregen. We zullen eeuwig voortleven in Christus door zijn verrijzenis. Het is goed om het verleden te herin-neren: het geeft ons moed, zicht op het heden en hoop voor de toekomst.
Onze gemeenschap herinnert zich waar we vandaan komen en waar we naar toe gaan - met Christus. Wat kunnen we doen in deze Veertigdagen? Laten we ons herinneren wat God voor ons gedaan heeft en hem danken in deze Eucharistie en in ons dagelijks leven. Laten we proberen om in ons gebed, maar we ons

herinneren wat God voor ons gedaan heeft en hem danken in deze Eucharistie en in ons dagelijks leven. Laten we proberen om in ons gebed, maar ook in ons dagelijks leven steeds weer "Dank je" te zeggen.
Niemand kan zeggen, dat Jezus vergeetachtig was. We hoorden een paar keer in de lezing van het evangelie: "Als je de Zoon van God bent..." Het is duidelijk uit de verhalen van het evangelie dat Jezus door heel zijn leven allerlei bekoringen had. Misschien voelen wij ons niet zo lekker bij de bekoringen van Jezus. Heb-ben we het idee, dat hij, omdat hij was wie hij was, die zo kon wegwuiven, zoals wij een vlieg van ons gezicht kunnen slaan? Als het evangelie zegt, dat hij bekoord werd, dan was dat een werkelijkheid. De bekoringen waren er, konden niet zo maar weg gewuifd worden, omdat hij de zoon van God was. Wat betekende het om zo met God verbonden te zijn in zijn persoonlijke ervaring en in zijn werk? Hoe ging hij om met bekoringen en bleef trouw aan God en de zending, die hij had?
De eerste bekoring van Jezus was om aan zichzelf te denken. Hij was hongerig, waarom dan niet zorgen voor brood? Waarom zou de zoon van God geen apart leven leiden en pijn en lijden uit de weg gaan, want hij was toch apart? Als hij aan zichzelf dacht, en zijn kracht gebruikte tot zijn eigen voordeel, hoe geloofwaardig zou hij zijn als hij zijn leerlingen aanspoorde om zich zelf te vergeten en hun kruis op te nemen en hem te volgen?
De tweede bekoring was over hoe hij moest leven als Zoon van God. Hij kon zijn kracht gebruiken om zijn zending door wapens en politieke invloed te verwerkelijken. Israel wilde altijd een krachtig volk zijn en Jezus kon de juiste man op de juiste plaats zijn om hen te leiden. Hij wilde trouw aan Gods manier zijn.
Bij de derde bekoring wordt hij nog een keer geplaatst tegenover zijn identiteit als "Zoon van God". Als Jezus toe zou geven aan deze bekoring, dan zou er een groot verschil zijn met ons. Wij kunnen op die manier geen kind van God zijn, dus deed Jezus het ook niet.
Kunnen we vertrouwen op de liefde van God zelfs als het leven ons een loer draait? Kunnen we doorgaan te blijven vertrouwen, als we twijfelen aan onze eigen waarde? Zelfs als we al zeggen tot God, "Ik dacht dat ik je bemind kind was, hoe kan dat nu met mij gebeuren? Waar was je toen ik je nodig had?" Jezus bleef trouw en bleef op God vertrouwen in die soort omstandigheden. Omdat hij het deed - kunnen wij het nu ook. De geschiedenis van Israel en de woorden van de profeten tonen aan dat Israel vaak toegaf aan de bekoringen die Jezus kreeg. Israel gedroeg zich vaak niet als kind van God. Het volk keerde zich vaak van God af en zocht haar eigen voedsel. Ze vielen en aanbaden valse goden en stelden God op de proef. Wij deden en doen soms hetzelfde.
Laten we niet vergeetachtig zijn. Het evangelie helpt ons geheugen. Het herinnert ons er aan dat wij de beminde kinderen van God zijn. God deed heel veel om ons te verzekeren dat dit echt waar is. Vanwege Christus herinneren we ons het verleden; ervaren we God in deze tijd en zijn we niet bang voor de toekomst, want we zullen altijd Gods kinderen zijn.

2 zondag van de vasten: Genesis 15,5-18; Lucas 9,28b-36
4 maart, Ernst Marijnissen OP

Met het visioen op de berg zijn we wel vertrouwd. Jezus is met drie van zijn leerlingen de berg op geklommen om te bidden. De berg, het bidden, het omhoog stijgen herinneren ons aan een wereld, die verheven is boven de vanzelfsprekendheid van de dagelijkse werkelijkheid. We zijn in hogere sferen, maar dat betekent niet dat het nergens over gaat. Bijbelse visioenen moeten we ernstig nemen. In de sereniteit van de berg wordt het duidelijk waarom het gaat. Jezus heeft het volle gewicht van zijn roeping aanvaard. Hij wordt de vervulling van de belofte en de opdracht van de Schriften, dat de mens geroepen is om beeld en gelijkenis van God te worden. Hij wordt tot de ware zoon van God. Dat kindschap in praktijk brengen is de zending van Israël: uit Egypte, uit een wereld van benauwenis, heb ik mijn zoon geroepen, zegt de bijbel. Zo heeft God gesproken toen Hij zijn volk wegvoerde uit een bestaan van slavernij en onderdrukking. Dat beeld en gelijkenis van God zijn of het uitgroeien tot het oprechte menszijn ligt alleen binnen onze mogelijkheden als we de weg van de Schriften durven te bewandelen.
Daarvan vertellen ons de visioenen, die we in de lezingen hebben gehoord. De zending van Israël is begonnen bij Abraham, toen hem in een welhaast uitzichtloze situatie een grootse toekomst werd aangezegd. Bij God is niets onmogelijk. Maar dan dienen we ons te houden aan het onderricht van de Schrift. In het visioen op de berg wordt die voorwaarde als het ware uitgebeeld. Jezus is in gesprek met Mozes en Elia, met wet en profeten, met Tenach, met de Schriften. Het resultaat van die dialoog wordt in een korte flits geschilderd: Jezus verandert van uiterlijk en zijn kleding wordt stralend wit. Dat ziet ook Petrus in als hij zegt: laten we hier blijven, drie tenten bouwen, moge het altijd zo voortduren. Er wordt dan wel gezegd, dat hij niet wist wat hij zei, maar dat betekent niet dat hij zich als een dwaas gedraagt. Hij verwarde het visioen met de harde werkelijkheid van het gáán van de weg, iedere dag weer. Hij begreep, evenals wij, dat de Schriften onze wegwijzers zijn naar een betere wereld en samenzijn van God en mensen. Maar de Schrift is nooit alleen aanwezig. Altijd is de wereld van vandaag om ons heen.
Er wordt namelijk duidelijk vermeld, dat er tussen Jezus, Mozes en Elia een gesprek wordt gevoerd. Het is geen gewoon of vanzelfsprekend gesprek. Wet en Profeten wijzen Jezus op zijn weg en eindbestemming, de vervulling in Jerusalem, lijden, dood en opstanding. De Schriften leren Jezus niet wat is of moet, maar op wat komen gaat als hij de Schriften trouw blijft. Zij zijn wet en profeten, Mozes en Elia, wegwijzers van Gods wijsheid. Maar ze zullen niet eerder zo functioneren voordat ze in gesprek worden gebracht met het heden, met ons eigen bestaan, onze eigen tijd. Het nieuwe testament is niet het zoveelste bijbelboek. Het is de beschrijving of het commentaar van de gemeenschap rond Jezus Messias op de wijze, waarop Jezus in zijn tijd en in het licht van zijn roeping vorm heeft gegeven aan de Schriften, het gesprek met Mozes en Elia vruchtbaar heeft gemaakt en tot vervulling heeft gebracht. 
Het nieuwe testament is geen verbetering van of toevoeging aan de Schriften, 

maar een handreiking om op de dag van vandaag met wet en profeten te spreken, ze te beluisteren en authentiek te vervullen. De Schriften leggen de tijden niet vast, maar leren ons met de tijden om te gaan. Om het anders te zeggen: de Schriften zijn elke dag nieuw.
Ik zeg dat met enige nadruk. Als ik mensen, die hoge ambten in de kerk vervullen, in deze tijd hoor spreken en zie handelen, komt mij het schrikbeeld voor de geest van bepaalde schriftgeleerden, Farizeeën en opperpriesters uit de dagen van Jezus. Als hij de verhalen en getuigenissen van de Schriften opnieuw tot leven bracht, zodat de mensen, die hem hoorden, blij en verwonderd uitriepen: hij verkondigt met een nieuw gezag, verweten ze hem da hij de sabbat ontheiligde, de wet overtrad of zich niet hield aan de leeruitspraken van de synagoge. Ze zijn zo ver gegaan, dat ze hem wilden uitbannen, en dat hebben ze tenslotte ook gedaan toen ze hem overleverde aan de wereldse overheid. Ze hebben hem verdacht gemaakt zoals er vandaag de dag mensen verdacht worden gemaakt, die niets anders beogen dan de geloofsgemeenschap te dienen, door deze in een vernieuwde dialoog met de Schriften toe te rusten voor het werk van de verkondiging in onze turbulente en snel veranderende samenleving. Zoals Jezus sprak met Mozes en Aaron, met wet en profeten, met de eerbiedwaardige Schriften, en hij zijn toehoorders van toen wees op de noodzaak de tekenen van de tijd te verstaan, zo doen dat in onze tijd vele mannen en vrouwen: ambtsdragers en verkondigers, geleerden en veldwerkers, leken en professionals. En evenals Jezus zelf lopen ze het risico te worden uitgebannen. In feite gebeurt dat soms ook.
Als wij met Petrus, wij die Jezus' leerlingen en vrienden zijn in deze tijd, zeggen dat het goed is om hier te zijn, boven op de berg, dan weten we misschien ook niet precies wat we zeggen, maar we hebben de bevrijdende ervaring opgedaan hoe de Schrift altijd nieuw en altijd actueel blijft als je met haar durft te spreken in je eigen tijd en vanuit je eigen ervaring. En als je eenmaal de nieuwe ruimte hebt ontdekt gebeuren er twee dingen met je. In de eerste plaats onderga je een nieuwe inspiratie van wet en profeten. Niet omdat de bijbel toch gelijk heeft, maar omdat de bijbel altijd jong en bij de tijd blijft. En vervolgens, in de tweede plaats, ontvang je een scherper zicht in het lijden en de dood van Jezus van Nazareth. Natuurlijk zit je daar niet op te wachten, maar als het zich aandient en je wijkt niet terug, treed je in het voetspoor van Jezus. Als Jezus zijn leerlingen wijst op zijn aanstaand lijden en sterven is dat niet alleen een mededeling over hemzelf. Het is een vorm van onderricht over een levensinstelling, waar dienstbaarheid -zelfs in zijn pijnlijkste vorm- thuishoort.
Het is goed om meerdere malen de tocht bergopwaarts te maken om het visioen levend te houden. Maar de verwerkelijking daarvan vindt beneden plaats, op de werkvloer van het alledaagse. Want als het visioen voorbij is, zo zegt het evangelie ons, blijven we achter met Jezus alleen. Het zal ons vergaan zoals het met hem is gebeurd. Maar het ligt alles in Gods hand.

3e zondag van de vasten: Exodus 3,1-8a+13-15; Lucas 13,1-9
11 maart, Theo Koster OP

Niemand wil ziek worden of lijden aan een ernstige ziekte. Toch wil ik vandaag over een ziekte praten: vergeetachtigheid.
Het is vervelend als we het verleden vergeten; ons niet te herinneren waar we waren en waar we vandaan komen. Het is vervelend als iemand de ervaringen en de relaties vergeten is, die ons hebben gevormd; als we niet meer weten wie onze ouders en vrienden waren, die ons beminden en ons hielpen de mensen te worden die we zijn. Vergeetachtigheid zou ons verleden wegnemen. Ik wil verder gaan. Wat voor goeds zou er te vertellen zijn als we geen geschiedenis en erva-ringen hebben om daarop voort te bouwen? Wat voor een waarde zou de toe-komst hebben zonder het verleden, dat ons helpt om verstandige beslissingen te maken over onze toekomst? Vergeetachtigheid is een ernstige ziekte, want dan zouden we niet weten wie we zijn.
De lezingen van vandaag praten duidelijk over een ander soort vergeetachtig-heid: het vergeten van Wie God is en wat God heeft gedaan voor ons. Mozes spreekt de Israëlieten aan en probeert hen te helpen om niets te vergeten. Hij vraagt de gelovige gemeenschap om aan God te blijven denken en de herinne-ring aan de grote daden die God voor hen deed te blijven gedenken.
Mozes vertelt het volk, dat ze moeten onthouden wat God in het verleden deed. Mozes wil niet dat de Israëlieten vergeetachtig worden! Dan zullen ze vertrouwen hebben, dat God met hen zal blijven.
Vandaag is het de tijd om het advies van Mozes op te volgen en ons te herinne-ren, wat God voor ons gedaan heeft. Eucharistie is een herinnering. Iedere keer, dat we dat vieren herinneren we ons de grote daden, die God voor ons gedaan heeft door Jezus Christus - en nog veel meer. We horen weer in deze viering: "Doe dit om mij te gedenken." Het is niet alleen een terugkijken, om niet te verge-ten, wat God voor ons deed in het verleden. We herdenken eerder dat Christus zich voor ons offerde, want als we hem herinneren, dan komt hij bij ons aanwe-zig. Hier en nu worden we verbonden met zijn leven, dood en verrijzenis. Nu ont-vangen we de vruchten van zijn zichzelf geven en door de Eucharistie wordt zijn leven opnieuw aan ons gegeven. De Eucharistie helpt ons om aan God te blijven denken en te blijven vertrouwen op de beloften, die God ons deed in Christus.
Dat is belangrijk. In de Veertigdagen wordt ons gevraagd om onze egocentrische doelen en plannen te vergeten. We moeten denken aan de grotere gemeen-schap. Dat kunnen we niet alleen. Vandaag herinneren we ons dat we niet alleen zijn, want we zijn gedoopt en hebben nieuw leven gekregen. We zullen eeuwig voortleven in Christus door zijn verrijzenis. Het is goed om het verleden te herin-neren: het geeft ons moed, zicht op het heden en hoop voor de toekomst.
Onze gemeenschap herinnert zich waar we vandaan komen en waar we naar toe gaan - met Christus. Wat kunnen we doen in deze Veertigdagen? Laten we ons herinneren wat God voor ons gedaan heeft en hem danken in deze Eucharistie en in ons dagelijks leven. Laten we proberen om in ons gebed, maar we ons

18 mensen omkwamen, Gods straffende hand te zien: ze zullen wel iets verkeerds gedaan hebben. Jezus verzet zich fel tegen deze wijze van denken. Twee keer horen we hem zeggen: zeker niet. De felheid verklaar ik door Jezus liefde voor mensen en God. Door deze rampen te zien als gevolg van zonde beschadig je mensen en beschadig je God.
We weten, dat Jezus geen leer brengt maar evangelie verkondigt, en evangelie betekent: goed nieuws. Dit goede nieuws is de komst van Gods koninkrijk, die met Jezus' optreden is aangebroken. Jezus horen we niet zeggen zoals die stem in de reclame: geef je het op? Toch verbindt hij wel degelijk deze twee voorvallen met zijn goede nieuws via de woorden: als jullie niet tot inkeer komen zul je alle-maal op dezelfde wijze omkomen, zul je allemaal net zo sterven als zij, hoorden we.
Je verwacht niet, dat het kind in de reclame met rood doelt op de striemen op zijn rug. Zo verwacht je wellicht ook niet, dat de nadruk in Jezus woorden ligt op 'de-zelfde wijze' en 'net zo', en niet op het omkomen of sterven. Zoals die Galileeërs en die 18 die omkwamen niet konden weten van het goede nieuws,
simpelweg omdat zij Jezus nooit ontmoet hebben, zo zal de komst van Gods ko-ninkrijk jou, ons, ontgaan als we niet tot inkeer komen.
In een prachtig beeld maakt Jezus vervolgens duidelijk wat inkeer betekent. We horen van een vijgenboom, waarvan je vruchten mag verwachten. Deze vijgen-boom, beeld van Gods volk, levert echter geen vruchten, maar enkel bladeren, zoals alle planten doen die het te goed hebben en verwend worden. Hak hem maar om, zegt de eigenaar. Maar de wijngaardenier, waarin we Jezus herken-nen, doet dit niet. Door wortels af te steken, mest aan te brengen, en de boom nog een jaar de tijd te geven krijgt de vijgenboom een nieuwe kans. In dit beeld wordt de ernst van onze situatie duidelijk gemaakt, en tegelijk wordt zichtbaar Jezus' en dus Gods grote liefde voor mensen; God is barmhartig, als mensen in de fout zijn gegaan. Mensen met verstand van tuinieren weten, dat het afsteken van wortels om wildgroei te voorkomen zorgvuldig werk is, dat al je aandacht vraagt. Steek je teveel wortels weg, dan gaat de boom dood; steek je er te weinig weg, dat gaat de wildgroei door en doet deze boom niet, wat je ervan verwachten mag: vruchten voortbrengen. Zo zorgvuldig, zo aandachtig, zo betrokken ging Jezus met mensen om; velen hebben dat mogen ervaren.
Gods koninkrijk dat Jezus verkondigt is een belofte en een opgave. Indringend worden wij geconfronteerd met de vraag: Sta ik open, laat ik deze aanwezigheid van God onder ons toe? Kan en durf ik te zien? Dit brengt ons terug bij de actua-liteit: ik zie, ik zie wat jij niet ziet… Wij worden geroepen onze ogen de kost te geven, aanwezig te zijn, alert. Wees er, hier en nu, temidden van en voor men-sen, zoals IK ZAL ER ZIJN aanwezig is, niet blijft hangen in het verleden,
geen tijd verspilt aan wat morgen misschien komt, of opgaat in wildgroei, de vele zorgen en het gepieker, waarin mensen verstopt raken. Gods koninkrijk is inder-daad aangebroken; het is geen loze belofte. Laat het vruchten dragen en niet in enkel bladeren verloren gaan.

4e zondag van de vasten: Jozua 5,9-12; Lucas 15,1-3+11-32
18 maart 2007, Henk Jongerius OP

'Een man had twee zonen....'Het is het karakteristieke begin van veel verhalen die wij in de Bijbel vinden, en wie er naar luistert weet heel goed wat er in het geding is. In het boek Genesis verbeelden de twee zonen van de mens de twee mogelijkheden die de mens gegeven zijn: een hoeder te zijn voor zijn broer en zus, of degene die geleid wordt door jaloezie en uit is op het vernietigen van die ander. De oorzaak ervan is dat de Eeuwige allereerst kijkt naar het offer van Abel, omdat Hij nu eenmaal bekommerd is om wie klein en naamloos zijn.
'Een man had twee zonen...' Jakob wil het eerstgeboorterecht van zijn oudere broeder Ezau die dat verkwanselt voor een bord linzensoep, want de liefde van een man gaat door de maag, maar Jakob moet in een lang proces weer gaan leren wat het is om een hoeder voor een ander te zijn en niet een hielelichter.
'Een man had twee zonen......' Vandaag horen opnieuw over het hebben en bezitten in de gelijkenis van de verloren zoon zoals wij dit verhaal zijn gaan noemen. Toch het is niet deze jongste zoon die centraal staat in dit verhaal maar de vader van wie wij horen dat hij 'al van verre op de uitkijk stond'. Zou hij daar al die tijd gestaan hebben? Het antwoord is overduidelijk 'ja' want met die vader is niemand minder bedoeld dan God zelf die gekend wil worden als de Barmhartige die op zoek is naar mensen en niets liever wil dan dat zij zich thuis weten bij Hem en wonen in de schaduw van zijn bewogenheid. De oudste zoon staat er als de vertegenwoordiger van Israel dat door God geroepen is om aan de wereld te tonen wat het is om 'mens van God te zijn'. Net als het volk dat onderweg was in de woestijn en door de besnijdenis als het ware gebrandmerkt is tot kinderen van 

het  verbond, zijn wij geroepen om te vieren dat wij niet langer geroepen zijn tot een slavenbestaan, tot een leven in Egypte waar mensen elkaar onderdrukken, maar om te leven in een nieuwe wereld, waar wij de vruchten van het land eten in vrijheid en gerechtigheid.
Het hart van dat nieuwe leven is niet jaloezie of naijver, maar barm-hartigheid zoals de vader in het verhaal laat zien: er moet feest zijn want die zoon die verloren leek, is omgekeerd en teruggekomen. Dat is een prachtig woord want het betekent dat je hart zacht wordt bij het zien van mensen.
Als Jezus zijn volgelingen vraagt zo barmhartig te zijn als de vader in de gelijkenis, wijst hij ons op het allerbelangrijkste wat er tussen mensen moet zijn: geen verwijt, geen omzien in wrok maar blijdschap omdat mensen terugkeren uit hun verlorenheid. Leven is bedoeld om een feest te zijn, een gebeuren waarin wordt gedeeld en wij elkaar de blijdschap van het leven laten proeven door te delen en mee te delen wat je gegeven is.
Niet bedacht zijn op wat ons als erfenis of kindsdeel toekomt, niet tot de dienst der wraak maar grootmoedig leven want wie zich laat ontroeren door mensen zal het leven als een vreugde delen. Wij mogen met elkaar verzoend het licht van elke dag begroeten, zolang ons dit leven gegeven wordt. Daarom heet deze zondag vanouds 'laetare', 'verheug je' want wij mogen leven in de tegenwoordigheid van de Allerhoogste die zijn zon laat opgaan over goeden en kwaden. Hij moge ons hart herscheppen opdat wij elkaar behoeden en doen leven. 'Een vader had één zoon'... Lijken wij op Hem?

5e zondag van de vasten: Jesaja 43,16-21; Johannes 8,1-11
25 maart 2007, Paul Minke OP

Komend van de Olijfberg, waar Jezus ongetwijfeld biddend de nacht door-bracht, begaf Hij zich naar de tempel, de plaats waar God verblijf hield, de plaats, waar de religieuze overheid gevestigd was en geacht werd toezicht te houden op de zuiverheid van de leer en het onderhouden van de wetten en regels. Jezus ging zitten, het hele volk verzamelde zich rond Hem en hij on-derrichtte het. De schriftgeleerden brachten een vrouw, die op overspel be-trapt was. Alleen deze vrouw, niet de man en niet de getuigen van het over-spel, alleen deze vrouw, natuurlijk weer de vrouw, alsof zij alleen schuldig was. Zij stond daar, midden in de kring, verlamd van angst en diep be-schaamd. "De wet van Mozes draagt ons in de wet op zulke vrouwen te ste-nigen. Wat zegt u ervan." Een strikvraag. Daar gaat het de schiftgeleerden om. Wat kan zijn antwoord zijn, hij die gezegd heeft, zoals we dat elders le-zen: Ieder die naar een vrouw kijkt en haar begeert, heeft in zijn hart al overspel gepleegd. Zegt Jezus: "doe dat dan", zo is de gedachtegang, dan krijgt hij moeilijkheden met de Romeinse bezetter, die de Joden niet toe-stond de doodstraf uit te spreken. Zegt Jezus: "nee, doe dat niet", dan over-treedt Hij de wet van Mozes en blameert Hij zichzelf in de ogen van het ge-hele volk, daar bijeen. Hoe dan ook. In de ogen van de schiftgeleerden staat Jezus schaakmat. Het antwoord van Jezus was verrassend en keerde zich tegen henzelf: "Wie zonder zonde is laat die als eerste een steen naar haar werpen." Zij voelden zich op heterdaad betrapt als verkrachters van Gods wet. Niemand toch kan volhouden dat hij/zij nooit faalt, zuiver van geweten is? Ook de oudsten, de godsdienstige overheid is niet vrij van zonden en kwaad.
Jezus' woord heeft een diepe lading, waar we langer bij stil willen staan. Het is te simpel om te zeggen: Jezus heeft zich daar mooi uit gered. Het ging daar in de vraag van de schriftgeleerden en het antwoord van Jezus om veel meer en dat méér is van betekenis voor alle tijden, ook voor ons. De vraag die er onder ligt is: welke betekenis geef je aan de wet van Mozes, aan de voorschriften, die in de Bijbel zijn vastgelegd en die wij hebben ge-leerd? Voor de joodse overheid geldt: wet is wet en die heb je stipt na te komen. Voor Jezus zijn de wetten richtingwijzers op je zoektocht naar het ware geluk. Voor de Farizeeën is een gebod een gebod, waar je je aan te houden hebt. Voor Jezus is er plaats voor enig mededogen voor de mense-lijke zwakheid, voor de mens, die na zijn falen opnieuw op kan staan uit zijn zonde. Voor de schiftgeleerden zijn de regels regels om opgevolgd te worden. Jezus daarentegen heeft vertrouwen in de mens en gelooft dat hij groeien kan in 

 het volgen van Gods woord. De mens is niet ineens volmaakt. Versta je Gods wetten en geboden zoals de joodse overheid dat doet, dan moet je wel het leven alsverstikkend ervaren, als een drukkende last. Het geloven wordt een gebodendienst, waaraan geen vreugde te beleven valt. Maar het inzicht dat Jezus ons geeft over de zin en betekenis van Gods geboden bevrijdt ons van die angsten en die verstikkende druk, van die on-draaglijke last.
Niemand is zonder zonde. Jezus weet het, maar hij veroordeelt niet. Als de oudsten weggegaan waren en Jezus alleen was met de vrouw laat hij haar gaan met de woorden: "Zondig vanaf nu niet meer." Voor de mens kun je mededogen hebben en hem vergeven. Het kwaad niet Het kwaad zelf kan niet getolereerd worden. Het draagt niet bij aan je geluk. Wie meent: het kwaad is zo kwaad nog niet, begeeft zich op een onheilsweg. Wie denkt, dat je de zonde gedogen kan, heeft de Schrift slecht begrepen.
Er zit m.i. nog een boodschap verscholen in dit evangelieverhaal. De vrouw staat in die kring als 'dood', staat er reddeloos en verloren bij. Niemand is eigenlijk echt in haar geïnteresseerd. Zij komt er niet op aan. Zij is slechts 'een geval', een middel om Jezus in verlegenheid te brengen. Al-leen Jezus is in haar geïnteresseerd, spreekt haar aan, veroordeelt niet. Nu staat er heel opvallend aan het begin: Het hele volk kwam naar hem toe. Het hele volk kijkt die vrouw aan. Het hele volk kijkt in feite naar zichzelf, naar zijn eigen zondigheid, naar zijn eigen ontrouw, naar zijn eigen over-spel. Het volk ziet als het ware in een spiegel hoe reddeloos en verloren het is. Maar Jezus ziet haar aan, ziet het volk aan en roept het toe met Jesaja: Denk niet meer aan het verleden, sla niet langer acht op wat voorbij is. Ik onderneem iets nieuws, het begin is er al: ziet ge het niet? Ik doe je opstaan uit je zondigheid, uit je verlorenheid waaronder je lijdt. Zoals deze vrouw als het ware het leven terugkrijgt, mag opstaan en gaan zo mag het hele volk weten, wij, die daar op het tempelplein staan, wij mogen weten, dat ook wij mogen opstaan tot nieuw leven, uit onze zondigheid, uit ons falen, uit onze ontrouw jegens God en elkaar. Want daartoe ben ik in de wereld gekomen, niet om te oordelen maar om te redden.
Jezus gooit geen stenen en laat niet toe dat wij naar anderen stenen gooien. Het besef van ons eigen falen en zwakheden moet ons wel daarvan weer-houden. Wij allen delen in zijn vergevingsgezindheid. Hij eist ons leven niet op. Hij stuurt ons op weg met de woorden: Ik veroordeel u ook niet. Ga naar huis, naar waar je woont, werkt, liefhebt en zondig niet meer. Amen.

Palmzondag: Lucas 19,28-40; Jesaja 50,4-7; Lucas 19,28-44
1 april 2007, Henk Jongerius OP

Er is een treffende overeenkomst tussen wat er door de volgelingen van Jezus wordt gezongen bij zijn intocht in Jeruzalem en het gezang dat door de engelen wordt aangeheven bij de aankondiging van de geboorte van Jezus. Zíj zongen: 'Eer aan God in den hoge en vrede op aarde', terwijl er vandaag klinkt: 'Vrede in de hemel en eer in den hoge'. Dat is wonderlijk: de geboorte van Jezus betekent dat er opnieuw een verbinding komt tussen de hemel en de aarde, tussen God en de mensen. Van die vrede is Jezus de belofte en de garantie. Een ook vandaag klinkt die overtuiging door als de mensen zingen 'Gezegend hij die komt in de naam van de Levende', maar het lijkt erop dat de aarde nog niet deelt in die vrede. Erger nog: Jezus wordt door verdriet overmand als hij naar de stad kijkt waarin duidelijk moet worden dat God in ons midden woont. Daar is geen sprake van. De klacht van Jezus is dat mensen niet hebben ingezien wat hun tot vrede strekt, hoe de Levende met ontferming heeft omgezien naar de mensen van zijn welbehagen! Hoe hadden zij moeten zien?
Door te kijken naar deze rabbi uit Nazareth die opgaat naar Jeruzalem of liever gezegd die afdaalt naar de stad vanaf de Olijfberg, gezeten op het jong van een ezel. Een wonderlijke intocht van iemand die als koning begroet wordt! Want koningen komen gewoonlijk niet op een ezel, maar zitten hoog te paard, waarmee zij laten zien dat zij boven de mensen uitsteken. Iedereen moet zo wel naar hen opzien en hun hulde brengen. Maar dit is wel een heel vreemde koning! Hij zit op een lastdier om aan te geven dat er een nieuwe wereld komen moet waar de rollen en de verhoudingen omgedraaid worden. Er zal pas 'vrede op aarde' 

gezongen worden als die wereld gekomen is. 
In die nieuwe wereld gaat het niet om heersen, maar om dienen, niet om gehoord en gehoorzaamd worden maar om mensen die hun oor te luisteren leggen bij het woord van God, zoals gezegd wordt van de knecht in de lezing van Jesaja. Die mens stelt zijn vertrouwen in het woord van de Levende en houdt daaraan vast, wat hem ook overkomen zal. Deze mens is in staat om hen die ontmoedigd zijn weer moed in de spreken, om hen op te richten uit hun vernedering en recht te doen aan wie zij zijn. De dichter Tom Naastepad heeft hem prachtig getekend in zijn lied waarin hij zegt: 'geen stenen geeft hij ons voor brood, geen schorpioen van lijden. Hij was gehoorzaam tot de dood: het Woord is onze weide'. En ook: 'de last die ons wordt opgelegd vraagt dat wij hem geloven, zijn juk is dat wij opgewekt schouder aan schouder lopen'.
Jezus rijdt op een ezel de stad binnen om duidelijk te maken dat wij geroepen worden om elkanders levenslast te dragen. Alleen op die manier wordt het kwaad en de zonde uit de wereld weggedragen. De ware koning is een herder van mensen en er zal pas vrede op aarde komen als wij durven gaan en handelen in zijn voetspoor. Het geluk van mensen en de wereld is verzekerd in deze mens die Jeruzalem binnengaat, waar de wijsheid woont en men de route van de vrede kent: stad van de toekomst, beeld van de nieuwe aarde. Als wij hem daarheen volgen schrikken wij niet meer wakker in de nacht en vreest niemand nog voor een nieuwe morgen. Ja, gezegend hij die komt met de naam van de Levende!

Witte Donderdag: Johannes 13,1-17
5 april 2007, André Lascaris OP

aar is God?
Deze vraag keert op vele momenten en plaatsen terug in ons leven. Zeker ook in de Goede Week, en vandaag op Witte Donderdag. Antwoorden vinden we niet in plechtige formules, maar wel in verhalen van allerlei soort, waarbij het ene verhaal het andere oproept.
Zo las ik onlangs het verhaal van Karim, een jongentje uit Algerije, een moslim. Hij stelt zich die vraag ook: waar is God toch? Hij stelt die vraag niet omdat hij in moeilijkheden is, maar omdat hij ziet dat volwassenen, wanneer zij in moeilijkheden zijn, God op verschillende plaatsen zoeken: zijn moeder gaat in de deuropening staan met uitgestrekte handen. Zijn oma knielt neer en kijkt naar een gaatje in het plafond, en zijn vader buigt zijn hoofd naar de grond. Waar is God dan toch?
Hij gaat het aan de imam vragen, de baas van de moskee, maar die wordt heel kwaad en geeft hem een aframmeling. Hij gaat zich beklagen bij zijn moeder, oma en vader, maar die geven hem ook op zijn kop. Dan neemt zijn oom hem naar buiten en wijst naar een hoge berg: daar achter die berg woont God, maar alleen kinderen kunnen hem zien. Karim wil meteen op reis, maar zijn oom zegt dat zo'n reis wel twintig jaar kan duren en dan is hij te oud om God nog te kunnen zien.
In dit verhaal is God alleen te zien door kinderen, door hen die fantasierijke vragen durven te stellen. Maar tegelijk blijft God hier nog ver weg, achter de bergen, onbereikbaar.
Dit verhaal herinnert me echter aan een ander verhaal: ik zag eens op de Poolse televisie een religieus programma voor kinderen. Die kinderen gingen op zoek naar de hemel, je kan ook zeggen, naar God, want de hemel is vaak een ander woord voor God. Ze doen er alles aan om de hemel te vinden. Misschien moet je voor de hemel de diepte in, onder in de aarde, ze dalen af in een diepe mijn. In een hoge toren dan? Ze gaan mee met de brandweer en hun hoge ladders. Ze stijgen op in een luchtballon. En doodop van dit alles komen ze tenslotte bij elkaar in een maaltijd. En dan ontdekken ze: ja hier, waar we samen eten en drinken, samen delen, daar is de hemel, daar is God.
God is waar mensen, groot en klein onbevangen delen, eten en drinken. En dat voert me naar het verhaal dat Janneke heeft voorgelezen uit de kinderbijbel. Ook in dat verhaal wordt gegeten en gedronken, er is een maaltijd, het is al een beetje hemel, en God is aanwezig, maar de maaltijd gebeurt in een wereld vol rottigheid, in een rothuis, een rotland, met een rotkoning, omdat zij daar allemaal slaven moesten zijn,

onderdrukt werden, niet zichzelf mochten zijn en er niet voor elkaar mochten zijn. Die maaltijd geeft kracht om uit dat land weg te trekken, naar de berg van God, naar het land van belofte. Als wij delen, eten en drinken, zijn we nog op weg naar God, want er is veel rottigheid om ons heen, en misschien ook in onszelf. Daar moeten we afscheid van nemen,
Hoe doen we dat? Waar vinden we God in deze rottigheid?
We lazen vervolgens nog een verhaal van een maaltijd. Of van het begin ervan. Jezus wast de voeten van zijn leerlingen. In vrijheid legt hij zijn kleren af, doet een doek om en vervult de taak die alleen slaven deden voor hun meesters, en kinderen voor hun vaders, vrouwen voor hun man, een enkele keer deed een leerling dat voor zijn leraar, maar joodse slaven waren ervan vrijgesteld. Het was laag bij-de-gronds werk. Het is een teken dat Jezus bereid is zijn leven in te zetten voor zijn leerlingen, zijn vrienden, - vrijwillig - en te aanvaarden dat hij de dood van een slaaf sterft, omdat alleen zo de grote opschepperij van grote mensen aan de kaak kan worden gesteld en zo alleen hun machtshonger, hun bereidheid anderen op te offeren aan hun eigen belang worden ontmaskerd.
Petrus weigert, en hij vertegenwoordigt hier de leerlingen die de stille meerderheid vormen. Maar, zegt Jezus, als hij zijn erfgenaam wilt zijn, als hij in de geest van Jezus wil leven, dan moet hij afscheid nemen van het denken in heren en slaven, van denken in termen van 'daar ben ik te goed voor'. Meer nog dan moet hij erkennen dat hier God is, in dit gebeuren, in die mens tegenover hem die zijn voeten wast. God is niet slechts op of achter een berg, verheven, niet in een eten en drinken louter gericht op het vullen van de maag, maar in een delen waarin niemand zich te goed voelt voor een ander. Waar is God? Daar dus, in die de voeten wassende man van Nazareth, in die mens aan het kruis. Die mens die zo aangeeft wie God is, een God die mensen wil dienen, leven wil geven, En zo zijn de voetwassing en het lijden op het kruis tegelijk zijn verheerlijking: de heerlijkheid van God bestaat hierin dat God neerknielt voor mensen, voor jou, voor mij.
En dit verhaal roept allerlei verhalen op van mensen van nu, verhalen die gebeuren onder ons, verhalen van trouw, van zorg, van bezoeken aan zieken, aan het troosten van verdrietige mensen, van staande blijven te midden van onrecht en chaos, van kind blijven, verwachtingsvol, tegen alle wanhoop en cynisme in.
Waar is God? God is onder hen die zijn erfgenamen zijn, die het testament van Jezus horen en in praktijk brengen: 'hebt elkander lief'.
Waar liefde is, daar is God.