PREKEN VAN DE
DOMINICAANSE GEMEENSCHAP TE HUISSEN: Door het jaar 2007 (A)
1e
zondag van de vasten: Deuterenomium 26,4-10; Lucas 4,1-13
|
25
februari 2007, Antoon Boks OP |
Niemand
wil ziek worden of lijden aan een ernstige
ziekte. Toch wil ik vandaag over een ziekte praten: vergeetachtigheid.
Het is vervelend als we het verleden vergeten; ons niet te herinneren
waar we waren en waar we vandaan komen. Het is vervelend als iemand de
ervaringen en de relaties vergeten is, die ons hebben gevormd; als we
niet meer weten wie onze ouders en vrienden waren, die ons beminden en
ons hielpen de mensen te worden die we zijn. Vergeetachtigheid zou ons
verleden wegnemen. Ik wil verder gaan. Wat voor goeds zou er te
vertellen zijn als we geen geschiedenis en erva-ringen hebben om daarop
voort te bouwen? Wat voor een waarde zou de toe-komst hebben zonder het
verleden, dat ons helpt om verstandige beslissingen te maken over onze
toekomst? Vergeetachtigheid is een ernstige ziekte, want dan zouden we
niet weten wie we zijn.
De lezingen van vandaag praten duidelijk over een ander soort
vergeetachtig-heid: het vergeten van Wie God is en wat God heeft gedaan
voor ons. Mozes spreekt de Israëlieten aan en probeert hen te
helpen om niets te vergeten. Hij vraagt de gelovige gemeenschap om aan
God te blijven denken en de herinne-ring aan de grote daden die God
voor hen deed te blijven gedenken.
Mozes vertelt het volk, dat ze moeten onthouden wat God in het verleden
deed. Mozes wil niet dat de Israëlieten vergeetachtig worden!
Dan zullen ze vertrouwen hebben, dat God met hen zal blijven.
Vandaag is het de tijd om het advies van Mozes op te volgen en ons te
herinne-ren, wat God voor ons gedaan heeft. Eucharistie is een
herinnering. Iedere keer, dat we dat vieren herinneren we ons de grote
daden, die God voor ons gedaan heeft door Jezus Christus - en nog veel
meer. We horen weer in deze viering: "Doe dit om mij te gedenken." Het
is niet alleen een terugkijken, om niet te verge-ten, wat God voor ons
deed in het verleden. We herdenken eerder dat Christus zich voor ons
offerde, want als we hem herinneren, dan komt hij bij ons aanwe-zig.
Hier en nu worden we verbonden met zijn leven, dood en verrijzenis. Nu
ont-vangen we de vruchten van zijn zichzelf geven en door de
Eucharistie wordt zijn leven opnieuw aan ons gegeven. De Eucharistie
helpt ons om aan God te blijven denken en te blijven vertrouwen op de
beloften, die God ons deed in Christus.
Dat is belangrijk. In de Veertigdagen wordt ons gevraagd om onze
egocentrische doelen en plannen te vergeten. We moeten denken aan de
grotere gemeen-schap. Dat kunnen we niet alleen. Vandaag herinneren we
ons dat we niet alleen zijn, want we zijn gedoopt en hebben nieuw leven
gekregen. We zullen eeuwig voortleven in Christus door zijn
verrijzenis. Het is goed om het verleden te herin-neren: het geeft ons
moed, zicht op het heden en hoop voor de toekomst.
Onze gemeenschap herinnert zich waar we vandaan komen en waar we naar
toe gaan - met Christus. Wat kunnen we doen in deze Veertigdagen?
Laten we ons herinneren wat God voor ons gedaan heeft en hem
danken in deze Eucharistie en in ons dagelijks leven. Laten we proberen
om in ons gebed, maar we ons
|
herinneren
wat God voor ons gedaan heeft en hem
danken in deze Eucharistie en in ons dagelijks leven. Laten we proberen
om in ons gebed, maar ook in ons dagelijks leven steeds weer "Dank je"
te zeggen.
Niemand kan zeggen, dat Jezus vergeetachtig was. We hoorden een paar
keer in de lezing van het evangelie: "Als je de Zoon van God bent..."
Het is duidelijk uit de verhalen van het evangelie dat Jezus door heel
zijn leven allerlei bekoringen had. Misschien voelen wij ons niet zo
lekker bij de bekoringen van Jezus. Heb-ben we het idee, dat hij, omdat
hij was wie hij was, die zo kon wegwuiven, zoals wij een vlieg van ons
gezicht kunnen slaan? Als het evangelie zegt, dat hij bekoord werd, dan
was dat een werkelijkheid. De bekoringen waren er, konden niet zo maar
weg gewuifd worden, omdat hij de zoon van God was. Wat betekende het om
zo met God verbonden te zijn in zijn persoonlijke ervaring en in zijn
werk? Hoe ging hij om met bekoringen en bleef trouw aan God en de
zending, die hij had?
De eerste bekoring van Jezus was om aan zichzelf te denken. Hij was
hongerig, waarom dan niet zorgen voor brood? Waarom zou de zoon van God
geen apart leven leiden en pijn en lijden uit de weg gaan, want hij was
toch apart? Als hij aan zichzelf dacht, en zijn kracht gebruikte tot
zijn eigen voordeel, hoe geloofwaardig zou hij zijn als hij zijn
leerlingen aanspoorde om zich zelf te vergeten en hun kruis op te nemen
en hem te volgen?
De tweede bekoring was over hoe hij moest leven als Zoon van God. Hij
kon zijn kracht gebruiken om zijn zending door wapens en politieke
invloed te verwerkelijken. Israel wilde altijd een krachtig volk zijn
en Jezus kon de juiste man op de juiste plaats zijn om hen te leiden.
Hij wilde trouw aan Gods manier zijn.
Bij de derde bekoring wordt hij nog een keer geplaatst tegenover zijn
identiteit als "Zoon van God". Als Jezus toe zou geven aan deze
bekoring, dan zou er een groot verschil zijn met ons. Wij kunnen op die
manier geen kind van God zijn, dus deed Jezus het ook niet.
Kunnen we vertrouwen op de liefde van God zelfs als het leven ons een
loer draait? Kunnen we doorgaan te blijven vertrouwen, als we twijfelen
aan onze eigen waarde? Zelfs als we al zeggen tot God, "Ik dacht dat ik
je bemind kind was, hoe kan dat nu met mij gebeuren? Waar was je toen
ik je nodig had?" Jezus bleef trouw en bleef op God vertrouwen in die
soort omstandigheden. Omdat hij het deed - kunnen wij het nu ook. De
geschiedenis van Israel en de woorden van de profeten tonen aan dat
Israel vaak toegaf aan de bekoringen die Jezus kreeg. Israel gedroeg
zich vaak niet als kind van God. Het volk keerde zich vaak van God af
en zocht haar eigen voedsel. Ze vielen en aanbaden valse goden en
stelden God op de proef. Wij deden en doen soms hetzelfde.
Laten we niet vergeetachtig zijn. Het evangelie helpt ons geheugen. Het
herinnert ons er aan dat wij de beminde kinderen van God zijn. God deed
heel veel om ons te verzekeren dat dit echt waar is. Vanwege Christus
herinneren we ons het verleden; ervaren we God in deze tijd en zijn we
niet bang voor de toekomst, want we zullen altijd Gods kinderen zijn.
|
2
zondag van de vasten: Genesis 15,5-18; Lucas 9,28b-36
|
4
maart, Ernst Marijnissen OP |
Met
het visioen op de berg zijn we wel vertrouwd. Jezus
is met drie van zijn leerlingen de berg op geklommen om te bidden. De
berg, het bidden, het omhoog stijgen herinneren ons aan een wereld, die
verheven is boven de vanzelfsprekendheid van de dagelijkse
werkelijkheid. We zijn in hogere sferen, maar dat betekent niet dat het
nergens over gaat. Bijbelse visioenen moeten we ernstig nemen. In de
sereniteit van de berg wordt het duidelijk waarom het gaat. Jezus heeft
het volle gewicht van zijn roeping aanvaard. Hij wordt de vervulling
van de belofte en de opdracht van de Schriften, dat de mens geroepen is
om beeld en gelijkenis van God te worden. Hij wordt tot de ware zoon
van God. Dat kindschap in praktijk brengen is de zending van
Israël: uit Egypte, uit een wereld van benauwenis, heb ik mijn
zoon geroepen, zegt de bijbel. Zo heeft God gesproken toen Hij zijn
volk wegvoerde uit een bestaan van slavernij en onderdrukking. Dat
beeld en gelijkenis van God zijn of het uitgroeien tot het oprechte
menszijn ligt alleen binnen onze mogelijkheden als we de weg van de
Schriften durven te bewandelen.
Daarvan vertellen ons de visioenen, die we in de
lezingen hebben gehoord. De zending van Israël is begonnen bij
Abraham, toen hem in een welhaast uitzichtloze situatie een grootse
toekomst werd aangezegd. Bij God is niets onmogelijk. Maar dan dienen
we ons te houden aan het onderricht van de Schrift. In het visioen op
de berg wordt die voorwaarde als het ware uitgebeeld. Jezus is in
gesprek met Mozes en Elia, met wet en profeten, met Tenach, met de
Schriften. Het resultaat van die dialoog wordt in een korte flits
geschilderd: Jezus verandert van uiterlijk en zijn kleding wordt
stralend wit. Dat ziet ook Petrus in als hij zegt: laten we hier
blijven, drie tenten bouwen, moge het altijd zo voortduren. Er wordt
dan wel gezegd, dat hij niet wist wat hij zei, maar dat betekent niet
dat hij zich als een dwaas gedraagt. Hij verwarde het visioen met de
harde werkelijkheid van het gáán van de weg,
iedere dag weer. Hij begreep, evenals wij, dat de Schriften onze
wegwijzers zijn naar een betere wereld en samenzijn van God en mensen.
Maar de Schrift is nooit alleen aanwezig. Altijd is de wereld van
vandaag om ons heen.
Er wordt namelijk duidelijk vermeld, dat er tussen Jezus, Mozes en Elia
een gesprek wordt gevoerd. Het is geen gewoon of vanzelfsprekend
gesprek. Wet en Profeten wijzen Jezus op zijn weg en eindbestemming, de
vervulling in Jerusalem, lijden, dood en opstanding. De Schriften leren
Jezus niet wat is of moet, maar op wat komen gaat als hij de Schriften
trouw blijft. Zij zijn wet en profeten, Mozes en Elia, wegwijzers van
Gods wijsheid. Maar ze zullen niet eerder zo functioneren voordat ze in
gesprek worden gebracht met het heden, met ons eigen bestaan, onze
eigen tijd. Het nieuwe testament is niet het zoveelste bijbelboek. Het
is de beschrijving of het commentaar van de gemeenschap rond Jezus
Messias op de wijze, waarop Jezus in zijn tijd en in het licht van zijn
roeping vorm heeft gegeven aan de Schriften, het gesprek met Mozes en
Elia vruchtbaar heeft gemaakt en tot vervulling heeft
gebracht.
Het
nieuwe testament is geen verbetering van of
toevoeging aan de Schriften,
|
maar
een handreiking om op de dag van
vandaag met wet en profeten te spreken, ze te beluisteren en authentiek
te vervullen. De Schriften leggen de tijden niet vast, maar leren ons
met de tijden om te gaan. Om het anders te zeggen: de Schriften zijn
elke dag nieuw.
Ik zeg dat met enige nadruk. Als ik mensen, die hoge ambten in de kerk
vervullen, in deze tijd hoor spreken en zie handelen, komt mij het
schrikbeeld voor de geest van bepaalde schriftgeleerden,
Farizeeën en opperpriesters uit de dagen van Jezus. Als hij de
verhalen en getuigenissen van de Schriften opnieuw tot leven bracht,
zodat de mensen, die hem hoorden, blij en verwonderd uitriepen: hij
verkondigt met een nieuw gezag, verweten ze hem da hij de sabbat
ontheiligde, de wet overtrad of zich niet hield aan de leeruitspraken
van de synagoge. Ze zijn zo ver gegaan, dat ze hem wilden uitbannen, en
dat hebben ze tenslotte ook gedaan toen ze hem overleverde aan de
wereldse overheid. Ze hebben hem verdacht gemaakt zoals er vandaag de
dag mensen verdacht worden gemaakt, die niets anders beogen dan de
geloofsgemeenschap te dienen, door deze in een vernieuwde dialoog met
de Schriften toe te rusten voor het werk van de verkondiging in onze
turbulente en snel veranderende samenleving. Zoals Jezus sprak met
Mozes en Aaron, met wet en profeten, met de eerbiedwaardige Schriften,
en hij zijn toehoorders van toen wees op de noodzaak de tekenen van de
tijd te verstaan, zo doen dat in onze tijd vele mannen en vrouwen:
ambtsdragers en verkondigers, geleerden en veldwerkers, leken en
professionals. En evenals Jezus zelf lopen ze het risico te worden
uitgebannen. In feite gebeurt dat soms ook.
Als wij met Petrus, wij die Jezus' leerlingen en vrienden zijn in deze
tijd, zeggen dat het goed is om hier te zijn, boven op de berg, dan
weten we misschien ook niet precies wat we zeggen, maar we hebben de
bevrijdende ervaring opgedaan hoe de Schrift altijd nieuw en altijd
actueel blijft als je met haar durft te spreken in je eigen tijd en
vanuit je eigen ervaring. En als je eenmaal de nieuwe ruimte hebt
ontdekt gebeuren er twee dingen met je. In de eerste plaats onderga je
een nieuwe inspiratie van wet en profeten. Niet omdat de bijbel toch
gelijk heeft, maar omdat de bijbel altijd jong en bij de tijd blijft.
En vervolgens, in de tweede plaats, ontvang je een scherper zicht in
het lijden en de dood van Jezus van Nazareth. Natuurlijk zit je daar
niet op te wachten, maar als het zich aandient en je wijkt niet terug,
treed je in het voetspoor van Jezus. Als Jezus zijn leerlingen wijst op
zijn aanstaand lijden en sterven is dat niet alleen een mededeling over
hemzelf. Het is een vorm van onderricht over een levensinstelling, waar
dienstbaarheid -zelfs in zijn pijnlijkste vorm- thuishoort.
Het is goed om meerdere malen
de tocht bergopwaarts te maken om het visioen levend te houden. Maar de
verwerkelijking daarvan vindt beneden plaats, op de werkvloer van het
alledaagse. Want als het visioen voorbij is, zo zegt het evangelie ons,
blijven we achter met Jezus alleen. Het zal ons vergaan zoals het met
hem is gebeurd. Maar het ligt alles in Gods hand.
|
3e
zondag van de vasten: Exodus 3,1-8a+13-15; Lucas 13,1-9
|
11
maart, Theo Koster OP |
Niemand
wil ziek worden of lijden aan een ernstige
ziekte. Toch wil ik vandaag over een ziekte praten: vergeetachtigheid.
Het is vervelend als we het verleden vergeten; ons niet te herinneren
waar we waren en waar we vandaan komen. Het is vervelend als iemand de
ervaringen en de relaties vergeten is, die ons hebben gevormd; als we
niet meer weten wie onze ouders en vrienden waren, die ons beminden en
ons hielpen de mensen te worden die we zijn. Vergeetachtigheid zou ons
verleden wegnemen. Ik wil verder gaan. Wat voor goeds zou er te
vertellen zijn als we geen geschiedenis en erva-ringen hebben om daarop
voort te bouwen? Wat voor een waarde zou de toe-komst hebben zonder het
verleden, dat ons helpt om verstandige beslissingen te maken over onze
toekomst? Vergeetachtigheid is een ernstige ziekte, want dan zouden we
niet weten wie we zijn.
De lezingen van vandaag praten duidelijk over een ander soort
vergeetachtig-heid: het vergeten van Wie God is en wat God heeft gedaan
voor ons. Mozes spreekt de Israëlieten aan en probeert hen te
helpen om niets te vergeten. Hij vraagt de gelovige gemeenschap om aan
God te blijven denken en de herinne-ring aan de grote daden die God
voor hen deed te blijven gedenken.
Mozes vertelt het volk, dat ze moeten onthouden wat God in het verleden
deed. Mozes wil niet dat de Israëlieten vergeetachtig worden!
Dan zullen ze vertrouwen hebben, dat God met hen zal blijven.
Vandaag is het de tijd om het advies van Mozes op te volgen en ons te
herinne-ren, wat God voor ons gedaan heeft. Eucharistie is een
herinnering. Iedere keer, dat we dat vieren herinneren we ons de grote
daden, die God voor ons gedaan heeft door Jezus Christus - en nog veel
meer. We horen weer in deze viering: "Doe dit om mij te gedenken." Het
is niet alleen een terugkijken, om niet te verge-ten, wat God voor ons
deed in het verleden. We herdenken eerder dat Christus zich voor ons
offerde, want als we hem herinneren, dan komt hij bij ons aanwe-zig.
Hier en nu worden we verbonden met zijn leven, dood en verrijzenis. Nu
ont-vangen we de vruchten van zijn zichzelf geven en door de
Eucharistie wordt zijn leven opnieuw aan ons gegeven. De Eucharistie
helpt ons om aan God te blijven denken en te blijven vertrouwen op de
beloften, die God ons deed in Christus.
Dat is belangrijk. In de Veertigdagen wordt ons gevraagd om onze
egocentrische doelen en plannen te vergeten. We moeten denken aan de
grotere gemeen-schap. Dat kunnen we niet alleen. Vandaag herinneren we
ons dat we niet alleen zijn, want we zijn gedoopt en hebben nieuw leven
gekregen. We zullen eeuwig voortleven in Christus door zijn
verrijzenis. Het is goed om het verleden te herin-neren: het geeft ons
moed, zicht op het heden en hoop voor de toekomst.
Onze gemeenschap herinnert zich waar we vandaan komen en waar we naar
toe gaan - met Christus. Wat kunnen we doen in deze Veertigdagen?
Laten we ons herinneren wat God voor ons gedaan heeft en hem
danken in deze Eucharistie en in ons dagelijks leven. Laten we proberen
om in ons gebed, maar we ons
|
18
mensen omkwamen, Gods straffende hand te zien: ze
zullen wel iets verkeerds gedaan hebben. Jezus verzet zich fel tegen
deze wijze van denken. Twee keer horen we hem zeggen: zeker niet. De
felheid verklaar ik door Jezus liefde voor mensen en God. Door deze
rampen te zien als gevolg van zonde beschadig je mensen en beschadig je
God.
We weten, dat Jezus geen leer brengt maar evangelie verkondigt, en
evangelie betekent: goed nieuws. Dit goede nieuws is de komst van Gods
koninkrijk, die met Jezus' optreden is aangebroken. Jezus horen we niet
zeggen zoals die stem in de reclame: geef je het op? Toch verbindt hij
wel degelijk deze twee voorvallen met zijn goede nieuws via de woorden:
als jullie niet tot inkeer komen zul je alle-maal op dezelfde wijze
omkomen, zul je allemaal net zo sterven als zij, hoorden we.
Je verwacht niet, dat het kind in de reclame met rood doelt op de
striemen op zijn rug. Zo verwacht je wellicht ook niet, dat de nadruk
in Jezus woorden ligt op 'de-zelfde wijze' en 'net zo', en niet op het
omkomen of sterven. Zoals die Galileeërs en die 18 die
omkwamen niet konden weten van het goede nieuws,
simpelweg omdat zij Jezus nooit ontmoet hebben, zo zal de komst van
Gods ko-ninkrijk jou, ons, ontgaan als we niet tot inkeer komen.
In een prachtig beeld maakt Jezus vervolgens duidelijk wat inkeer
betekent. We horen van een vijgenboom, waarvan je vruchten mag
verwachten. Deze vijgen-boom, beeld van Gods volk, levert echter geen
vruchten, maar enkel bladeren, zoals alle planten doen die het te goed
hebben en verwend worden. Hak hem maar om, zegt de eigenaar. Maar de
wijngaardenier, waarin we Jezus herken-nen, doet dit niet. Door wortels
af te steken, mest aan te brengen, en de boom nog een jaar de tijd te
geven krijgt de vijgenboom een nieuwe kans. In dit beeld wordt de ernst
van onze situatie duidelijk gemaakt, en tegelijk wordt zichtbaar Jezus'
en dus Gods grote liefde voor mensen; God is barmhartig, als mensen in
de fout zijn gegaan. Mensen met verstand van tuinieren weten, dat het
afsteken van wortels om wildgroei te voorkomen zorgvuldig werk is, dat
al je aandacht vraagt. Steek je teveel wortels weg, dan gaat de boom
dood; steek je er te weinig weg, dat gaat de wildgroei door en doet
deze boom niet, wat je ervan verwachten mag: vruchten voortbrengen. Zo
zorgvuldig, zo aandachtig, zo betrokken ging Jezus met mensen om; velen
hebben dat mogen ervaren.
Gods koninkrijk dat Jezus verkondigt is een belofte en een opgave.
Indringend worden wij geconfronteerd met de vraag: Sta ik open, laat ik
deze aanwezigheid van God onder ons toe? Kan en durf ik te zien? Dit
brengt ons terug bij de actua-liteit: ik zie, ik zie wat jij niet
ziet… Wij worden geroepen onze ogen de kost te geven,
aanwezig te zijn, alert. Wees er, hier en nu, temidden van en voor
men-sen, zoals IK ZAL ER ZIJN aanwezig is, niet blijft hangen in het
verleden,
geen tijd verspilt aan wat morgen misschien komt, of opgaat in
wildgroei, de vele zorgen en het gepieker, waarin mensen verstopt
raken. Gods koninkrijk is inder-daad aangebroken; het is geen loze
belofte. Laat het vruchten dragen en niet in enkel bladeren verloren
gaan.
|
4e
zondag van de vasten: Jozua 5,9-12; Lucas 15,1-3+11-32
|
18
maart 2007, Henk Jongerius OP |
'Een
man had twee zonen....'Het is het karakteristieke
begin van veel verhalen die wij in de Bijbel vinden, en wie er naar
luistert weet heel goed wat er in het geding is. In het boek Genesis
verbeelden de twee zonen van de mens de twee mogelijkheden die de mens
gegeven zijn: een hoeder te zijn voor zijn broer en zus, of degene die
geleid wordt door jaloezie en uit is op het vernietigen van die ander.
De oorzaak ervan is dat de Eeuwige allereerst kijkt naar het offer van
Abel, omdat Hij nu eenmaal bekommerd is om wie klein en naamloos zijn.
'Een man had twee zonen...' Jakob wil het eerstgeboorterecht van zijn
oudere broeder Ezau die dat verkwanselt voor een bord linzensoep, want
de liefde van een man gaat door de maag, maar Jakob moet in een lang
proces weer gaan leren wat het is om een hoeder voor een ander te zijn
en niet een hielelichter.
'Een man had twee zonen......' Vandaag horen opnieuw over het hebben en
bezitten in de gelijkenis van de verloren zoon zoals wij dit verhaal
zijn gaan noemen. Toch het is niet deze jongste zoon die centraal staat
in dit verhaal maar de vader van wie wij horen dat hij 'al van verre op
de uitkijk stond'. Zou hij daar al die tijd gestaan hebben? Het
antwoord is overduidelijk 'ja' want met die vader is niemand minder
bedoeld dan God zelf die gekend wil worden als de Barmhartige die op
zoek is naar mensen en niets liever wil dan dat zij zich thuis weten
bij Hem en wonen in de schaduw van zijn bewogenheid. De oudste zoon
staat er als de vertegenwoordiger van Israel dat door God geroepen is
om aan de wereld te tonen wat het is om 'mens van God te
zijn'. Net als het volk dat onderweg was in de woestijn en
door
de besnijdenis als het ware gebrandmerkt is tot kinderen van
|
het
verbond,
zijn wij geroepen om te vieren dat wij niet langer geroepen
zijn tot
een slavenbestaan, tot een leven in Egypte waar mensen elkaar
onderdrukken, maar om te leven in een nieuwe wereld, waar wij de
vruchten van het land eten in vrijheid en gerechtigheid.
Het hart van dat nieuwe leven is niet jaloezie of naijver, maar
barm-hartigheid zoals de vader in het verhaal laat zien: er moet feest
zijn want die zoon die verloren leek, is omgekeerd en teruggekomen. Dat
is een prachtig woord want het betekent dat je hart zacht wordt bij het
zien van mensen.
Als Jezus zijn volgelingen vraagt zo barmhartig te zijn als de vader in
de gelijkenis, wijst hij ons op het allerbelangrijkste wat er tussen
mensen moet zijn: geen verwijt, geen omzien in wrok maar blijdschap
omdat mensen terugkeren uit hun verlorenheid. Leven is bedoeld om een
feest te zijn, een gebeuren waarin wordt gedeeld en wij elkaar de
blijdschap van het leven laten proeven door te delen en mee te delen
wat je gegeven is.
Niet bedacht zijn op wat ons als erfenis of kindsdeel toekomt, niet tot
de dienst der wraak maar grootmoedig leven want wie zich laat ontroeren
door mensen zal het leven als een vreugde delen. Wij mogen met elkaar
verzoend het licht van elke dag begroeten, zolang ons dit leven gegeven
wordt. Daarom heet deze zondag vanouds 'laetare', 'verheug je' want wij
mogen leven in de tegenwoordigheid van de Allerhoogste die zijn zon
laat opgaan over goeden en kwaden. Hij moge ons hart herscheppen opdat
wij elkaar behoeden en doen leven. 'Een vader had
één zoon'... Lijken wij op Hem?
|
5e
zondag van de vasten: Jesaja 43,16-21; Johannes 8,1-11
|
25
maart 2007, Paul Minke OP |
Komend
van de Olijfberg, waar Jezus ongetwijfeld biddend de nacht
door-bracht, begaf Hij zich naar de tempel, de plaats waar God verblijf
hield, de plaats, waar de religieuze overheid gevestigd was en geacht
werd toezicht te houden op de zuiverheid van de leer en het onderhouden
van de wetten en regels. Jezus ging zitten, het hele volk verzamelde
zich rond Hem en hij on-derrichtte het. De schriftgeleerden brachten
een vrouw, die op overspel be-trapt was. Alleen deze vrouw, niet de man
en niet de getuigen van het over-spel, alleen deze vrouw, natuurlijk
weer de vrouw, alsof zij alleen schuldig was. Zij stond daar, midden in
de kring, verlamd van angst en diep be-schaamd. "De wet van Mozes
draagt ons in de wet op zulke vrouwen te ste-nigen. Wat zegt u ervan."
Een strikvraag. Daar gaat het de schiftgeleerden om. Wat kan zijn
antwoord zijn, hij die gezegd heeft, zoals we dat elders le-zen: Ieder
die naar een vrouw kijkt en haar begeert, heeft in zijn hart al
overspel gepleegd. Zegt Jezus: "doe dat dan", zo is de gedachtegang,
dan krijgt hij moeilijkheden met de Romeinse bezetter, die de Joden
niet toe-stond de doodstraf uit te spreken. Zegt Jezus: "nee, doe dat
niet", dan over-treedt Hij de wet van Mozes en blameert Hij zichzelf in
de ogen van het ge-hele volk, daar bijeen. Hoe dan ook. In de ogen van
de schiftgeleerden staat Jezus schaakmat. Het antwoord van Jezus was
verrassend en keerde zich tegen henzelf: "Wie zonder zonde is laat die
als eerste een steen naar haar werpen." Zij voelden zich op heterdaad
betrapt als verkrachters van Gods wet. Niemand toch kan volhouden dat
hij/zij nooit faalt, zuiver van geweten is? Ook de oudsten, de
godsdienstige overheid is niet vrij van zonden en kwaad.
Jezus' woord heeft een diepe lading, waar we langer bij stil willen
staan. Het is te simpel om te zeggen: Jezus heeft zich daar mooi uit
gered. Het ging daar in de vraag van de schriftgeleerden en het
antwoord van Jezus om veel meer en dat méér is
van betekenis voor alle tijden, ook voor ons. De vraag die er onder
ligt is: welke betekenis geef je aan de wet van Mozes, aan de
voorschriften, die in de Bijbel zijn vastgelegd en die wij hebben
ge-leerd? Voor de joodse overheid geldt: wet is wet en die heb je stipt
na te komen. Voor Jezus zijn de wetten richtingwijzers op je zoektocht
naar het ware geluk. Voor de Farizeeën is een gebod een gebod,
waar je je aan te houden hebt. Voor Jezus is er plaats voor enig
mededogen voor de mense-lijke zwakheid, voor de mens, die na zijn falen
opnieuw op kan staan uit zijn zonde. Voor de schiftgeleerden zijn de
regels regels om opgevolgd te worden. Jezus daarentegen heeft
vertrouwen in
de mens en gelooft dat hij groeien kan in
|
het
volgen van Gods woord. De
mens is niet ineens volmaakt. Versta je Gods wetten en geboden zoals de
joodse overheid dat doet, dan moet je wel het leven alsverstikkend
ervaren, als een drukkende last. Het geloven wordt een gebodendienst,
waaraan geen vreugde te beleven valt. Maar het inzicht dat Jezus ons
geeft over de zin en betekenis van Gods geboden bevrijdt ons van die
angsten en die verstikkende druk, van die on-draaglijke last.
Niemand is zonder zonde. Jezus weet het, maar hij veroordeelt niet. Als
de oudsten weggegaan waren en Jezus alleen was met de vrouw laat hij
haar gaan met de woorden: "Zondig vanaf nu niet meer." Voor de mens kun
je mededogen hebben en hem vergeven. Het kwaad niet Het kwaad zelf kan
niet getolereerd worden. Het draagt niet bij aan je geluk. Wie meent:
het kwaad is zo kwaad nog niet, begeeft zich op een onheilsweg. Wie
denkt, dat je de zonde gedogen kan, heeft de Schrift slecht begrepen.
Er zit m.i. nog een boodschap verscholen in dit evangelieverhaal. De
vrouw staat in die kring als 'dood', staat er reddeloos en verloren
bij. Niemand is eigenlijk echt in haar geïnteresseerd. Zij
komt er niet op aan. Zij is slechts 'een geval', een middel om Jezus in
verlegenheid te brengen. Al-leen Jezus is in haar
geïnteresseerd, spreekt haar aan, veroordeelt niet. Nu staat
er heel opvallend aan het begin: Het hele volk kwam naar hem toe. Het
hele volk kijkt die vrouw aan. Het hele volk kijkt in feite naar
zichzelf, naar zijn eigen zondigheid, naar zijn eigen ontrouw, naar
zijn eigen over-spel. Het volk ziet als het ware in een spiegel hoe
reddeloos en verloren het is. Maar Jezus ziet haar aan, ziet het volk
aan en roept het toe met Jesaja: Denk niet meer aan het verleden, sla
niet langer acht op wat voorbij is. Ik onderneem iets nieuws, het begin
is er al: ziet ge het niet? Ik doe je opstaan uit je zondigheid, uit je
verlorenheid waaronder je lijdt. Zoals deze vrouw als het ware het
leven terugkrijgt, mag opstaan en gaan zo mag het hele volk weten, wij,
die daar op het tempelplein staan, wij mogen weten, dat ook wij mogen
opstaan tot nieuw leven, uit onze zondigheid, uit ons falen, uit onze
ontrouw jegens God en elkaar. Want daartoe ben ik in de wereld gekomen,
niet om te oordelen maar om te redden.
Jezus gooit geen stenen en laat niet toe dat wij naar anderen stenen
gooien. Het besef van ons eigen falen en zwakheden moet ons wel daarvan
weer-houden. Wij allen delen in zijn vergevingsgezindheid. Hij eist ons
leven niet op. Hij stuurt ons op weg met de woorden: Ik veroordeel u
ook niet. Ga naar huis, naar waar je woont, werkt, liefhebt en zondig
niet meer. Amen.
|
Palmzondag:
Lucas 19,28-40; Jesaja 50,4-7; Lucas 19,28-44
|
1
april 2007, Henk Jongerius OP |
Er
is een treffende overeenkomst tussen wat er door de
volgelingen van Jezus wordt gezongen bij zijn intocht in Jeruzalem en
het gezang dat door de engelen wordt aangeheven bij de aankondiging van
de geboorte van Jezus. Zíj zongen: 'Eer aan God in den hoge
en vrede op aarde', terwijl er vandaag klinkt: 'Vrede in de hemel en
eer in den hoge'. Dat is wonderlijk: de geboorte van Jezus betekent dat
er opnieuw een verbinding komt tussen de hemel en de aarde, tussen God
en de mensen. Van die vrede is Jezus de belofte en de garantie. Een ook
vandaag klinkt die overtuiging door als de mensen zingen 'Gezegend hij
die komt in de naam van de Levende', maar het lijkt erop dat de aarde
nog niet deelt in die vrede. Erger nog: Jezus wordt door verdriet
overmand als hij naar de stad kijkt waarin duidelijk moet worden dat
God in ons midden woont. Daar is geen sprake van. De klacht van Jezus
is dat mensen niet hebben ingezien wat hun tot vrede strekt, hoe de
Levende met ontferming heeft omgezien naar de mensen van zijn
welbehagen! Hoe hadden zij moeten zien?
Door te kijken naar deze rabbi uit Nazareth die opgaat naar Jeruzalem
of liever gezegd die afdaalt naar de stad vanaf de Olijfberg, gezeten
op het jong van een ezel. Een wonderlijke intocht van iemand die als
koning begroet wordt! Want koningen komen gewoonlijk niet op een ezel,
maar zitten hoog te paard, waarmee zij laten zien dat zij boven de
mensen uitsteken. Iedereen moet zo wel naar hen opzien en hun hulde
brengen. Maar dit is wel een heel vreemde koning! Hij zit op
een lastdier om aan te geven
dat er een nieuwe wereld komen moet waar de rollen en de verhoudingen
omgedraaid worden. Er zal pas 'vrede op aarde'
|
gezongen
worden als die
wereld gekomen is.
In die nieuwe wereld gaat het niet om heersen, maar om dienen, niet om
gehoord en gehoorzaamd worden maar om mensen die hun oor te luisteren
leggen bij het woord van God, zoals gezegd wordt van de knecht in de
lezing van Jesaja. Die mens stelt zijn vertrouwen in het woord van de
Levende en houdt daaraan vast, wat hem ook overkomen zal. Deze mens is
in staat om hen die ontmoedigd zijn weer moed in de spreken, om hen op
te richten uit hun vernedering en recht te doen aan wie zij zijn. De
dichter Tom Naastepad heeft hem prachtig getekend in zijn lied waarin
hij zegt: 'geen stenen geeft hij ons voor brood, geen schorpioen van
lijden. Hij was gehoorzaam tot de dood: het Woord is onze weide'. En
ook: 'de last die ons wordt opgelegd vraagt dat wij hem geloven, zijn
juk is dat wij opgewekt schouder aan schouder lopen'.
Jezus rijdt op een ezel de stad binnen om duidelijk te maken dat wij
geroepen worden om elkanders levenslast te dragen. Alleen op die manier
wordt het kwaad en de zonde uit de wereld weggedragen. De ware koning
is een herder van mensen en er zal pas vrede op aarde komen als wij
durven gaan en handelen in zijn voetspoor. Het geluk van mensen en de
wereld is verzekerd in deze mens die Jeruzalem binnengaat, waar de
wijsheid woont en men de route van de vrede kent: stad van de toekomst,
beeld van de nieuwe aarde. Als wij hem daarheen volgen schrikken wij
niet meer wakker in de nacht en vreest niemand nog voor een nieuwe
morgen. Ja, gezegend hij die komt met de naam van de Levende!
|
Witte
Donderdag: Johannes 13,1-17
|
5
april 2007, André Lascaris OP |
aar
is God?
Deze vraag keert op vele momenten en plaatsen terug in ons leven. Zeker
ook in de Goede Week, en vandaag op Witte Donderdag. Antwoorden vinden
we niet in plechtige formules, maar wel in verhalen van allerlei soort,
waarbij het ene verhaal het andere oproept.
Zo las ik onlangs het verhaal van Karim, een jongentje uit Algerije,
een moslim. Hij stelt zich die vraag ook: waar is God toch? Hij stelt
die vraag niet omdat hij in moeilijkheden is, maar omdat hij ziet dat
volwassenen, wanneer zij in moeilijkheden zijn, God op verschillende
plaatsen zoeken: zijn moeder gaat in de deuropening staan met
uitgestrekte handen. Zijn oma knielt neer en kijkt naar een gaatje in
het plafond, en zijn vader buigt zijn hoofd naar de grond. Waar is God
dan toch?
Hij gaat het aan de imam vragen, de baas van de moskee, maar die wordt
heel kwaad en geeft hem een aframmeling. Hij gaat zich beklagen bij
zijn moeder, oma en vader, maar die geven hem ook op zijn kop. Dan
neemt zijn oom hem naar buiten en wijst naar een hoge berg: daar achter
die berg woont God, maar alleen kinderen kunnen hem zien. Karim wil
meteen op reis, maar zijn oom zegt dat zo'n reis wel twintig jaar kan
duren en dan is hij te oud om God nog te kunnen zien.
In dit verhaal is God alleen te zien door kinderen, door hen die
fantasierijke vragen durven te stellen. Maar tegelijk blijft God hier
nog ver weg, achter de bergen, onbereikbaar.
Dit verhaal herinnert me echter aan een ander verhaal: ik zag eens op
de Poolse televisie een religieus programma voor kinderen. Die kinderen
gingen op zoek naar de hemel, je kan ook zeggen, naar God, want de
hemel is vaak een ander woord voor God. Ze doen er alles aan om de
hemel te vinden. Misschien moet je voor de hemel de diepte in, onder in
de aarde, ze dalen af in een diepe mijn. In een hoge toren dan? Ze gaan
mee met de brandweer en hun hoge ladders. Ze stijgen op in een
luchtballon. En doodop van dit alles komen ze tenslotte bij elkaar in
een maaltijd. En dan ontdekken ze: ja hier, waar we samen eten en
drinken, samen delen, daar is de hemel, daar is God.
God is waar mensen, groot en klein onbevangen delen, eten en drinken.
En dat voert me naar het verhaal dat Janneke heeft voorgelezen uit de
kinderbijbel. Ook in dat verhaal wordt gegeten en gedronken, er is een
maaltijd, het is al een beetje hemel, en God is aanwezig, maar de
maaltijd gebeurt in een wereld vol rottigheid, in een rothuis, een
rotland, met een rotkoning, omdat zij daar allemaal slaven moesten
zijn,
|
onderdrukt werden, niet zichzelf mochten zijn en er niet
voor elkaar mochten zijn. Die maaltijd geeft kracht om uit dat land weg
te trekken, naar de berg van God, naar het land van belofte. Als wij
delen, eten en drinken, zijn we nog op weg naar God, want er is veel
rottigheid om ons heen, en misschien ook in onszelf. Daar moeten we
afscheid van nemen,
Hoe doen we dat? Waar vinden we God in deze rottigheid?
We lazen vervolgens nog een verhaal van een maaltijd. Of van het begin
ervan. Jezus wast de voeten van zijn leerlingen. In vrijheid legt hij
zijn kleren af, doet een doek om en vervult de taak die alleen slaven
deden voor hun meesters, en kinderen voor hun vaders, vrouwen voor hun
man, een enkele keer deed een leerling dat voor zijn leraar, maar
joodse slaven waren ervan vrijgesteld. Het was laag bij-de-gronds werk.
Het is een teken dat Jezus bereid is zijn leven in te zetten voor zijn
leerlingen, zijn vrienden, - vrijwillig - en te aanvaarden dat hij de
dood van een slaaf sterft, omdat alleen zo de grote opschepperij van
grote mensen aan de kaak kan worden gesteld en zo alleen hun
machtshonger, hun bereidheid anderen op te offeren aan hun eigen belang
worden ontmaskerd.
Petrus weigert, en hij vertegenwoordigt hier de leerlingen die de
stille meerderheid vormen. Maar, zegt Jezus, als hij zijn erfgenaam
wilt zijn, als hij in de geest van Jezus wil leven, dan moet hij
afscheid nemen van het denken in heren en slaven, van denken in termen
van 'daar ben ik te goed voor'. Meer nog dan moet hij erkennen dat hier
God is, in dit gebeuren, in die mens tegenover hem die zijn voeten
wast. God is niet slechts op of achter een berg, verheven, niet in een
eten en drinken louter gericht op het vullen van de maag, maar in een
delen waarin niemand zich te goed voelt voor een ander. Waar is God?
Daar dus, in die de voeten wassende man van Nazareth, in die mens aan
het kruis. Die mens die zo aangeeft wie God is, een God die mensen wil
dienen, leven wil geven, En zo zijn de voetwassing en het lijden op het
kruis tegelijk zijn verheerlijking: de heerlijkheid van God bestaat
hierin dat God neerknielt voor mensen, voor jou, voor mij.
En dit verhaal roept allerlei verhalen op van mensen van nu, verhalen
die gebeuren onder ons, verhalen van trouw, van zorg, van bezoeken aan
zieken, aan het troosten van verdrietige mensen, van staande blijven te
midden van onrecht en chaos, van kind blijven, verwachtingsvol, tegen
alle wanhoop en cynisme in.
Waar is God? God is onder hen die zijn erfgenamen zijn, die het
testament van Jezus horen en in praktijk brengen: 'hebt elkander lief'.
Waar liefde is, daar is God.
|
|