1e zondag van de
Vasten: Genesis 2,15-3,9; Matteus 1-11 |
10
februari 2008, André Lascaris OP |
Adam en
Eva zijn geen
historische personen uit een ver verleden.
Wij zijn Adam en Eva. Adam en Eva zijn 'iedereen'; het verhaal gaat
over ons. Ook wij kennen die situatie van het paradijs, een tijd waarin
je het leven heerlijk vindt, je naïef niet bewust bent van
goed en kwaad - voor ons is dit wellicht de kindertijd maar ook daarna
kan het gebeuren dat je denkt in een paradijs te wonen en je je niet
bewust bent van wat goed en kwaad is.
Die toestand kan niet heel lang duren; het is tot op zekere hoogte ook
goed dat die doorbroken wordt, dat je volwassen wordt, ontwaakt, en in
feite blijkt dan dat we te worstelen krijgen met het kwaad in ons
leven.
Op een soms onverwachte en onverwachte manier komen de keuzes tussen
goed en kwaad op ons af, en ze komen altijd als kwaad binnen. Het gaat
heel gemakkelijk bij Eva. De slang, symbool van leven en dood, zegt:
'mag je van geen enkele boom eten?' En Eva trapt meteen in de val. Ze
weet dat dit niet waar is, alleen de vruchten van die ene boom niet.
Maar ze ontkomt er niet aan de slang na te volgen in zijn overdrijving.
Ook zij overdrijft: 'ik mag die boom zelfs niet aanraken.' Ze zit al in
de val, ze is al de slang aan het imiteren, en van het een komt het
ander. De vrucht, zo onbelangrijk eerst, wordt belangrijk en als Eva
haar ook aan Adam geeft, heeft deze geen verweer en neemt van de vrucht.
Dan gaan hun ogen open. Ze hebben het kwaad ontdekt en dan klinkt de
vraag van God: waar ben je? Adam antwoordt met een leugen, 'ik was
bang', maar het goede antwoord zou zijn geweest: 'ik ben in de chaos,
ik ben in de woestijn, ik weet niet waar ik ben.'
Ook wij ontmoeten het kwaad, raken ons paradijs kwijt, onze onschuld en
naïviteit en belanden in de chaos, de woestijn, de angst. Die
woestijn heeft bij ons de gedaante van bijvoorbeeld de verslaving aan
internet games, of aan drugs of aan seks of aan alcohol. Ze is bij ons
een voortdurend proberen net zo rijk, gezond en succesvol te zijn als
onze buren, ook zulke grandioze vakanties te hebben, in een betere of
een zuiniger auto te rijden. En voor we het in de gaten hebben belanden
we in die chaos en woestijn door te willen doen en te willen zijn zoals
de andere mensen om ons heen.
|
Hoe komen we weg uit die woestijn? In het paradijs van niet weten dat
er goed en kwaad is, komen we nooit meer terug. Dat is ook niet de
bedoeling. We worden juist opgeroepen de confrontatie met het kwaad
werkelijk aan
te gaan. Geen terugkeer naar het paradijs van niet weten, en ook niet
een overhaaste vlucht uit de woestijn en de chaos naar een soort
pseudo-paradijs.
Jezus wordt de tweede Adam genoemd. Ook hij is iedereen, of liever,
iedereen kan mens worden door en dankzij hem. Jezus gaat, onder
aanvoering van de Geest, de levensadem van God, welbewust de woestijn
in, de plek waar leven nauwelijks mogelijk is. Daar wordt hij
geconfronteerd met zijn menselijkheid, eindigheid, stof zijn van deze
aarde. En dan, op het moment dat hij het zwakst is, hongerig en
uitgeput, komt opnieuw de slang, nu in de vorm een spreker, en
beschuldiger, een bezitter. Wat Eva niet lukte, lukt Jezus wel. Het is
zo gemakkelijk in de val te lopen: 'als je de zoon van God, zijn
vertegenwoordiger op aarde bent, verander dan de stenen in brood.' Het
is zo vanzelfsprekend om hierop ja te zeggen. Het is uiterst
verleidelijk je te laten overtroeven door deze prachtige uitdaging. Het
is uiterst verleidelijk te laten zien hoezeer je op God vertrouwt door
van de tempelmuur te springen. En wat voor goeds zou je niet tot stand
kunnen brengen als je werkelijk de macht had over alle koninkrijken der
aarde.
Maar Jezus weigert in de val te lopen. Tegenover de schijnbaar
religieuze beweringen die de Satan gebruikt om het onderscheid tussen
goed en kwaad te niet te doen, handhaaft Jezus het verschil tussen God
en mens. Het komt de mens, eindig als hij is, niet toe over oneindig
veel voedsel te beschikken, over onkwetsbaarheid te beschikken en
oneindige macht over anderen uit te oefenen. Dat zijn pogingen terug te
keren naar het paradijs en naar de situatie waarin je nog geen verschil
maakt tussen goed en kwaad.
We worden uitgenodigd om het paradijs te verlaten, de woestijn in te
gaan en onderscheid te maken tussen goed en kwaad. De veertigdagentijd
kan, intenser dan andere tijden, een periode zijn van bewustwording. We
maken ons bewust van goed en kwaad in onszelf, onze omgeving, in de
grote wereld van politiek, economie, wetenschap en milieu.Dat betekent
afzien van willen zijn zoals je buren, niet willen zijn als Eva en
Adam, aanvaarden dat je eindigbent en vans stof en as. Meer positief:
de tweede Adam navolgen, 'een mens te zijn op aarde in deze wereldtijd,
dat is de dood aanvaarden, de vrede en de strijd, de mensen niet
verlaten. Gods woord zijn toegedaan.' En zo gaat de woestijn bloeien.
|
2e
zondag van de Vasten: Exodus 24,12-18; Matteus 17,1-9 |
17 februari 2008, Paul Minke OP
|
Jezus neemt Petrus, Jacobus en
Johannes met zich mee een hoge berg op, waar ze alleen waren, elders
vertaald met: ver van alles, dat de gedachte oproept: alles achter zich
latend, los latend wat je hoofd en hart bezig houdt. Het woord berg
roept allerlei herinneringen op uit lang vervlogen tijden. Bergen
reiken ten hemel en daar woont de onzichtbare God, wiens majesteit en
heerlijkheid schuil gaat achter de wolken. Abra-ham kreeg de opdracht
Isaak te offeren op de berg in het land van Moria. Mozes, zo hoorden we
klom op tot de Heer, de berg op en bleef daar en het volk beneden kreeg
de glorie van de Heer te zien als een laaiend vuur. Elia, de profeet,
angstig, op de vlucht omdat zijn leven bedreigd wordt hoort Jahweh
zeggen, als hij over zijn lot klaagt bij God: "Ga naar buiten en treed
voor Jahweh op de berg." Jezus moet behoefte gehad hebben aan het
gebed, alleen, ver van alles. Zes dagen geleden kondigt zich het lijden
en de dood bij hem aan. En daarmee was het er al in zijn leven, in zijn
gedachten en gevoelens. Hij had erover gesproken met zijn leerlingen en
zij waren totaal ontdaan. Petrus nam Jezus apart: "God bewaar u, Heer!
Dat mag u niet overkomen." Jezus voelde dat aan als een bekoring en had
zich fel tegen Petrus gekeerd: "Ga weg, satan. Je bent een struikelblok
voor mij." Jezus zocht steun in zijn gebed en kreeg die steun ook
vanuit de hemel. Hij raakt in vervoering. Een visioen voltrekt zich
voor de ogen van de leerlingen. Zij zien Jezus spreken met Mozes, de
Onderrichter van de wet, aan wie God de stenen platen heeft gegeven om
het volk te onderrichten. Zij zien Elia, de profeet, die God eveneens
gezien heeft op de berg. Wat zij zagen was het beeld van een
verheerlijkte heer, voorbij de dood. Dit beeld wilden ze wel
vasthouden: "het is goed dat wij hier zijn." Dit beeld roept geen angst
op zoals de voorspelling van het lijden het wél deed. En
dan, zij hoorden een stem vanuit de wolk, die over hen heengleed: "Dit
is mijn geliefde Zoon, in hem vind ik vreugde. Luister naar hem." De
stem bevestigt Jezus opnieuw in zijn zending, zoals eerder bij de doop.
Maar niet alleen Jezus, ook zijn leerlingen, die getuigen ervan waren:
Luister naar hem.
Een mens heeft in zijn leven minstens drie dingen nodig: een houvast,
een rots waarop je leven rust, een uitzicht of perspectief, waarop je
je richten kunt, of een visioen, en een beetje warme genegenheid, die
je hart verblijden kan. Je kunt het samenvatten in drie woorden:
geloof, hoop en liefde. Maar het kan je overkomen, ja, het
zál je vroeg of laat overkomen, dat de rots waarop je
steunt, wankelt en je je houvast dreigt te verliezen. Je vertrouwde
Gods-, wereld-, mens- en kerkbeeld
|
dragen je niet meer. Er is zoveel
veranderd en die veranderingen ondermijnen je houvast. Ook het
perspectief zal onder
bepaalde omstandigheden vervagen. Lijden, pijn, verlies, stress, een
druk, een last, die niet meer te verdragen is, kunnen je het zicht op
een toekomst ontnemen en je hoop doen wankelen. Er kan kilte komen in
je relaties, waaraan je je vreugde en geluk ontleende en die de warmte
en je energie doen wegvloeien. De dag verkeert in de nacht. Geen mens
ontkomt eraan, ook Jezus, die menselijke mens bij uitstek, niet. Ook
hij kent angst zoals wij later zullen horen vlak voor zijn lijden en
dood als hij in de Hof van Olijven in zijn zielenood tot de Vader bidt:
Vader, laat, zo u het wil, deze kelk aan mij voorbijgaan.
Wat een mens dan nodig heeft, dat geldt voor Jezus even goed als voor
ons, is een berg, een plek waar hij zich voor even kan terugtrekken,
een plek waar hij in gesprek kan gaan met zichzelf en met zijn God, in
gesprek kan gaan met Mozes en de profeten, met Jezus bovenal, een plek,
ver van alles, los latend wat je hoofd en hart bezig houdt. Een plek,
waar je de rust vindt om stil te staan bij de vraag: wie ben ik? om oog
te krij-gen waar het in je leven op aan komt, waartoe het dient, om op
het spoor te komen waar jou opdracht ligt en waar je geluk, om opnieuw
een houvast te vinden, een perspectief, een weg naar de ander. Om dan
weer bemoedigd, gesterkt en bevestigd terug te kunnen keren, de berg
af, naar de wereld waarin je leeft met al je sores en problemen.
Daar, op de berg, werd het Jezus duidelijk, dat zijn lijden en dood
niet uitloopt op een groot definitief einde en zijn zending niet op een
grote mislukking. Maar dat zijn leven uitmondt op zijn verheerlijking
over de dood heen en dat velen gehoor zullen geven aan zijn woord en
hem zullen volgen. Dat was het perspectief, dat Jezus op die berg kreeg
aangereikt.
Wij nemen niet alleen kennis van het verhaal over het gebeuren op de
berg, nee, we zijn zelf als het ware op de berg, hier en nu, in dit
uur. Wij zijn tot getuigen gemaakt van de verheerlijking van Jezus. Wij
zijn tot hoorders gemaakt van de stem uit de wolk en van de woorden:
Dit is mijn geliefde Zoon, in hem vind ik vreugde. Luister naar hem. En
dat "Luister naar hem" is geen bevel maar een hartelijke uitnodiging.
Want zijn Zoon zal getuigen, dat wie in hem gelooft en hem volgt met
hem zal delen in zijn ver-heerlijking, in zijn eeuwig leven. Maar eerst
zullen wij de berg moeten afgaan, naar het leven van alledag, naar de
taken die ons wachten, naar de zorgen die ons bezig hou-den. Maar wij
mogen delen in het perspectief, dat Jezus op de berg ontving en waaraan
wij deelachtig worden, dit uur, met elkaar hier en nu gedenkend het
lijden de dood en de verheerlijking van Jezus in brood en beker. Amen.
|
3e
zondag van de Vasten: Exodus 17, 3-7; Johannes 4, 5-42 |
24 februari 2008, Theo Koster OP |
"Waarom hebt gij ons weggevoerd uit Egypte",
horen we het volk morren. Als mensen ellende overkomt, in een crises
raken, komen de vragen naar het waarom:
waarom gebeurt dit? Waarom moet mij dit overkomen? Antwoord op dit
waarom is niet te geven. Als je toch een antwoord krijgt is het
goedkoop, niets waard. U kent deze antwoorden: God zal er wel een
bedoeling mee hebben…. Ja, ja, schuif het God in de
schoenen. Of: je zult dit vreselijke lot bewust of onbewust zelf over
je afgeroepen hebben…. Ja, ja, de individuele mens bepaalt
alles zelf, heeft zelf zijn geluk en ongeluk in de hand.
Een diepe crisis doorleven is moeilijk. Een uitweg is snel gevonden,
maar uiterst verraderlijk. We hoorden het zojuist: Mozes is de uitweg;
men wil hem zelfs stenigen. In de woestijn die ook ons vertrouwd is,
-zou u anders hier nu aanwezig zijn?- in de woestijn is de zon
onbarmhartig, word je geheel aan jezelf overgeleverd en voel je, dat
wat jouw het dierbaarst is, leven, niet in jouw hand ligt. Leven is
water, en juist daaraan ontbreekt het in de woestijn.
Zoeken naar water in de woestijn is onbegonnen werk. Als lijden,
ellende jouw treft, is zoeken naar de zin van leven als het zoeken van
een speld in een hooiberg: die vind je nooit. De vraag die er dan toe
doet is niet de vraag naar het waarom,
maar de vraag waarmee de eerste lezing eindigt: is de Heer nu bij ons
of niet? Het antwoord op deze vraag is de kern van het evangelieverhaal.
We ontmoeten een vrouw, een vertegenwoordigster van de Samaritanen, een
volk dat het wel gelooft, het nu eens heeft aangelegd met deze, dan
weer met die god; vijf in totaal. Het Samaritaanse volk lijkt
verrassend veel op onze samenleving, waarin alles mogelijk is, alles
wordt uitgeprobeerd. Wat het leven de moeite waard maakt is niet zo
duidelijk. Leven is een vorm van overleven geworden, of van 'het zal
mijn tijd wel duren'. De Samaritaanse wordt door Jezus aangesproken:
geef mij te drinken. Jezus neemt het initiatief. Haar antwoord ligt
voor de hand: hoe kunt gij als Jood… Jezus' reactie
doorbreekt de vanzelfsprekendheid, is van een ander niveau, wekt
verwondering. We hoorden het: met de vrouw gebeurt iets; ze wordt
aandachtig op de persoon van Jezus, die zij nu met 'heer' aanspreekt,
maar haar vraag blijft op het niveau van het alledaagse: gij hebt niet
eens een emmer… Jezus legt vervolgens verband tussen water,
leven, eeuwig leven. De vrouw blijft volledig zichzelf en vraagt nu
zelf Jezus om water, het water dat in je opborrelt, dat haar de moeite
van het steeds weer water moeten halen kan besparen.
Ogenschijnlijk lijkt Jezus dan op een ander onderwerp over te
stappen: ga uw
|
man
roepen… "Ik heb geen man." "vijf mannen hebt ge gehad, en
die ge nu hebt is uw man niet." De vrouw komt zichzelf, haar volk tegen
met zijn hoerig gedrag. Wie zichzelf tegenkomt, bij zichzelf is, gaan
de ogen open: zij ziet in Jezus nu een profeet, een God gezondene, en
dat brengt haar bij eredienst, bij de vraag waar je God moet aanbidden.
Dan horen we: "Gij aanbidt wat gij niet kent; wij aanbidden wat wij
kennen, omdat het heil uit de joden komt." Voor het eerst valt het
woord 'kennen', dat daarna nog vele keren klinkt. Bij 'kennen' moet je
niet denken aan 'uit het hoofd leren'; kennen bij Johannes is
liefhebben, beminnen. De vrouw komt nu bijna op niveau met Jezus door
het woord 'Messias' te laten vallen. En dan volgt het hoogtepunt van
dit verhaal: dat ben ik, die met u spreekt. De vrouw laat haar lege
waterkruik in de steek. Wat zij zocht, de zin van haar leven, is haar
eigen geworden, en zij getuigt ervan in haar stad. Velen komen daar tot
geloof, tot vertrouwen, aanvankelijk op basis van wat de vrouw vertelt,
maar enkele dagen later op basis van wat zij zelf gehoord en gezien
hebben: deze is de redder van de wereld.
In de wijze waarop Jezus omgaat met deze Samaritaanse openbaart hij
zijn naam.
De naam Jezus betekent immers: de Heer is redding. Wie hiervoor
openstaat, zich door Jezus laat raken, -de vrouw overkomt dit vandaag -
wie Jezus tot en in zich toelaat wordt zelf een redder.
De zin van ons leven, God, is geen kwestie van zoeken. Wie in onze
samenleving God zoekt zal het vergaan als de Samaritanen. Goden zat om
je aan over te geven, maar het zullen vluchtige avontuurtjes blijven;
de ene wordt na verloop van tijd weer ingewisseld voor de ander, van
hetzelfde laken een pak. De Vader, van wie Jezus vervuld is, nam zelf
het initiatief; wij zijn Gods evenbeeld. En God is trouw.
Vandaar dat Mozes de vraag naar het waarom hebt gij ons weggevoerd uit
Egypte interpreteert als ontrouw tegenover God. Het is begrijpelijk,
logisch, dat in een woestijnsituatie de vraag naar het waarom klinkt.
Als ellende mij overvalt zit ik niet te wachten op mensen die me
goedkope troost aansmeren. Juist temidden van ellende heb ik mensen
nodig die aanwezig zijn: ik ben er voor je. Zij helpen mij mijn
toevlucht niet te zoeken in geweld, verslaving, wanhoop, met andere
woorden in vluchtige avontuurtjes. In de woestijn staat de zin van mijn
leven, God zelf, op het spel in de zin van: is de Heer nu bij ons of
niet?
De woestijn doorstaan, ellende doorleven, is moeilijk. Plekken als
deze, waar we in het breken en delen van brood en wijn Jezus zelf in
ons midden ervaren, zijn lichaam worden, helpen ons aanwezig, bij
onszelf te blijven. Je zult gevonden worden, zoals vandaag het joodse
volk en de Samaritaanse. Gods trouw heeft menigeen hier aanwezig juist
in de woestijn kunnen ervaren, "waar Gij zijt alles in allen".
|
4e
zondag van de Vasten: 1 Samuel 16, 1-13; Johannes 9, 1- 39 |
2 maart 2008, Henk Jongerius
OP |
Zo op het
eerste gehoor vertelt Johannes ons over een toevallige ont-moeting van
Jezus met een blinde in het voorbijgaan. Maar wie zich het lied van
twee weken herinnert dat wij gezongen hebben zal zich ervan bewust
worden dat 'in het voorbijgaan' een uitdrukking is die in de verhalen
van de Bijbel een heel bijzondere betekenis heeft. Het is het kenteken
van de Levende die in nacht van de bevrijding uit Egypte aan de huizen
voorbijging en mensen van de slavernij bevrijdde: 'Gij zijt
voorbijgegaan, een voetspoor in de zee, een vreemd bekend gezicht'. De
Levende gaat aan mensen voorbij omdat Hij hun onderdrukking ge-zien
heeft en hen ervan wil bevrijden!
Het is dus vol betekenis als wij vandaag van Jezus horen dat hij
voorbijgaat en de blinde mens ziet! Hij ziet ons met de ogen van God en
dat is anders dan mensen geneigd zijn te doen. Dat leert ons het
verhaal uit het boek Samuel. Die moet leren om met de ogen van God te
zien en dan blijkt dat die zijn oog heeft alten vallen op het knechtje
David dat de schapen aan het hoeden is.
Het verhaal over de blinde mens is het verhaal van opnieuw geboren
worden en van een duister en uitzichtloos bestaan gebracht worden tot
nieuw leven. Het is een Paasverhaal dat vandaag op zondag Laetare ons
op het spoor zet van 'de voorbijgang des Heren'..
In de ontmoeting met Jezus breekt een nieuwe schepping aan waarin wij
weer zicht
hebben op een waarachtig leven in vrijheid. Dat is een groei- proces.
De blinde laat ons zien dat wij eerst de mens Jezus zien, vervolgens
hem betitelen
|
als profeet en tenslotte voor hem knielen als de
Mensenzoon, de Gezalfde van Godswege! Naast deze beweging horen wij ook
over een tegenbeweging in het verhaal: de mensen om de blinde heen
twijfelen en de overheden grijpen het sabbat-gebod aan om Jezus in een
kwaad daglicht te stellen. Hij kan geen man van God zijn want hij
onderhoudt de wet van Mozes niet!
Tegenover het bevrijdend handelen van de Levende staat het gedrag van
de kerkelijke overheid om mensen vast te binden op voorschriften. Zij
menen dat zij namens God spreken en zijn niet in staat om het handelen
van God in mensen te onderkennen. Eigenlijk zijn zij de mensen die
blind zijn voor het 'voorbijgaan van God'.
En zo zien wij in het verhaal een wonderlijke ommekeer: zij die van
mening waren dat zij 'ziende' waren blijken verblind te zijn door hun
eigen vooringenomenheid. Het is de man die blindgeboren was die nu gaat
aanwijzen hoe blind de leiders van het volk zijn.
Wat is zo'n verhaal toch scherp en actueel in een tijd dat zij die
leiding geven in de kerk zich afsluiten van wat er in mensen gebeurt en
tegenover oprechte opvattingen van mensen zelf het woord 'schismatiek
en excommunicatie' in de mond te nemen.
Maar wie die kijken met Gods ogen zijn bewogen met de mensen om hen
heen, en alleen met die blikrichting zal de kerk een authentieke
getuige zijn van Gods handelen in mensen. Zo zal zij voelbaar maken hoe
God aan hen voorbijgaat en met mededogen ziet. Daarvan getuigen wij in
het lied dat wij gaan zingen!
|
5e
zondag van de Vasten: Ezechiël 37, 1-14; Joh. 11, 1-44 |
9 maart, Ernst Marijnissen
OP |
Was je
maar langsgekomen. Martha zegt het duidelijk tegen Jezus, en Maria zal
het even later herhalen. Was je maar langsgekomen. Dat is niet zo maar
een woord. Het is niet hetzelfde als: kom es langs als je toch in de
buurt bent. Wat is het dán voor een woord? Is het een
verwijt? Ik denk het niet. Het is een vaststelling: als je was langs
gekomen zou Lazarus niet gestorven zijn. Daar waar jij bent is leven,
geen dood. Is Jezus niet sprekend God? Beeld en gelijkenis van de Ene?
Heeft hij niet gezegd: wie mij ziet, ziet de Vader! En hebben we het de
vorige zondag niet gehoord in dat prachtige verhaal over de
blindgeborene? In het voorbijgaan ziet Jezus hem daar zitten. Hij komt
langs en hij ziet. Pasen betekent voorbijgang. Weten we nog hoe God
zijn volk genadig voorbij is gegaan toen het werd onderdrukt in Egypte,
dat land van benauwenis? Hoe de Ene het deed uittrekken vanonder het
juk van de slavernij vandaan? En past dit vertrouwen niet bij Gods
eigen Naam: Ik zal er voor jullie zijn!
Ook vandaag vertelt het evangelie ons dat waar God langs komt leven is,
niet de dood. Maar Jezus was er dus niet, toen Lazarus stierf. Waarom
was hij er niet? Ik denk dat in de naam Lazarus zelf het antwoord wordt
gegeven. Lazarus betekent 'God is mijn helper'. God, de Ene, weet dat
het niet goed is dat de mens alleen is. De mens kan niet leven zonder
klankbord. Wij hebben een wederwoord nodig, iemand, die ons bij name
noemt, waardoor we van anderen zijn onderscheiden, iemand zijn. Als er
geen medemens is, geen naaste, is er geen liefde, maar ook geen
vergeving. Een mens alleen droogt uit, verpaupert. Er valt niets te
lachen en er is niets om te huilen. Eenzaamheid en totale verlatenheid
zouden ons deel zijn. Het is niet goed dat de mens alleen is. Daarom
komt God voorbij, komt de Ene langs. Hij maakt de mens tot Twee, en in
die Twee komt God tot ons. Waar twee of drie in mijn naam bijeen zijn
ben ik in hun midden. 'Ik zal er zijn' is daarom zijn Naam.
Dán is de mens niet meer alleen.
Lazarus, God is mijn hulp. Maar als er nu geen mensen zijn? Lazarus was
een arme, evenals zijn zusters Marta en Maria. Zij woonden in Bethanie.
De naam betekent 'huis van de armen'. Bethanie is de plaats waar de
onderdrukten en de hongerlijders zijn. De werkelozen, de ongeletterden,
de daklozen, kortom: de slachtoffers van de rijken en machtigen en de
structuren, die de kloof tussen arm en rijk in standhouden en
cultiveren.
Maar als dat zo is, waarom gaat God dan niet de paleizen langs? Maar
dat doet God ook, want in die paleizen, de bedrijven lopen vele armen
rond, passeren de loketten van de gestroomlijnde armoede bestrijding.
Maar de ogen om God te zien en de oren om God te horen zijn verstopt.
O, God komt daar zeker langs, maar Hij wordt niet verwacht, want er
wordt niet naar Hem uitgezien. Waarom zouden ze ook? Ze hebben alle
mogelijkheden om zich zelf te bevredigen.
Daarom moet Lazarus sterven, want zo is onze wereld. Ze sterven immers
bij duidenden, jaar in jaar uit! Maar de Ene houdt hen in het oog. De
Ene hoort hun zuchten. Hij komt naar Bethanie, het armenhuis. Hij meldt
zich bij de lotgenoten van Lazarus, die God als helper nodig heeft. En
dan zeggen de vrouwen: was je maar langs gekomen. Ze zeggen tot Jezus,
de mens, hun vriend, zonder jou redden we het niet. Maar jij bent
sprekend God. Jij bent zo goed als God. Jij ziet en hoort als God, want
jij bent de vriend van de armen. Jij komt naar ons, samen met jouw
leerlingen, opdat zij zullen leren zien en horen en verstaan als jij.
Opdat zij - jouw nieuwe gemeenschap - blijft wijzen, altijd weer, op
het armenhuis. Wat je de
|
minste der mijnen hebt gedaan
heb je Mij gedaan. Ik was naakt en je hebt me weer aangekleed. Ik was
hongerig en je hebt me eten gegeven. Ik was gevangen en je bent langs
gekomen. En terwijl Lazarus, de zoveelste arme, onder de grond wordt
weggewerkt, zeggen de vrouwen: wij vertrouwen Jou, want Jij bent de
Messias, de zoon van God. Ze huilen, terwijl ze dat belijden, maar ze
zien hem aan vol vertrouwen. Zo zullen ze ook later bij het graf
zitten, en wachten, het graf van Jezus, hun vriend. Tot in het graf
solidair!
Maar niet alleen de vrouwen huilen. Jezus huilt. God huilt. Een hevige
ontroering, maar ook benauwdheid maakt zich van Jezus meester. De
uitersten ontmoeten elkaar: leven en dood. Groter tegenstelling is er
niet.
Wat nu gebeurt scheurt alle menselijke gedachten en berekeningen aan
stukken. 'Waar hebben jullie Lazarus neergelegd?' vraagt Jezus.
Wat nu gaat komen reikt zover boven ons uit dat we uitroepen: het is de
vierde dag. Hij is morsdood. Hij stinkt al. De ontbinding heeft al
toegeslagen. Wat wil je in deze grote wereld, waar vaste overtuigingen
en dogma's, instituties en structuren zijn vastgeroest, niet een dag,
niet een jaar, maar al eeuwen lang? Het stinkt, dit bestaan, evenals de
natuur, waarvan we leven moeten. Maar voor God bestaat er geen laatste
woord. Jezus zegt: 'Heft de steen omhoog'. En als we protesteren
vervolgt hij: 'Ik heb je toch gezegd dat je zult zien dat God het
grootste gewicht in de schaal van het leven legt als je maar op de Ene
vertrouwt!' Áls je op de Ene vertrouwt zul je het zien, zul
je er getuige van zijn. In de dagelijkse gang van ons leven is het
absoluut niet vanzelfsprekend dat God het eerste én het
laatste woord heeft. We moeten dat leren inzien. We moeten erop
vertrouwen zonder voorwaarden vooraf. Want nu komt Jezus langs het
armenhuis met zijn graven op een manier die ons verbijstert. Daarom is
Jezus - althans in dit verhaal van Lazarus, Marta en Maria - niet langs
gekomen toen Lazarus ernstig ziek was. Want Lazarus, de mens die God
als hulp nodig heeft maar dat vaak vergeet, is juist daarom voortdurend
ziek. Hem, die je liefhebt is ziek. Dat laten de zusters Jezus weten
als hij talmt om op weg te gaan naar Bethanie. De mens is ziek en het
lijkt erop dat de Ene als maar wacht met langs te komen. Daarom hebben
we een getuigenis nodig van Gods nabijheid. Hoezeer de Ene ons
barmhartig voorbijkomt wordt ons in dit verhaal bekendgemaakt. Er is
geen put zo diep, geen graf zo zwart en geen zerk zo sterk of God is
bij ons. God komt langs in de wurgende stilte van onze eenzaamheid en
de verlatenheid van de dood. Als Jezus bij het graf van Lazarus is
aangekomen schreeuwt hij met luide stem. Het is de stem van de schepper
van hemel en aarde. De stem waarmee hij het licht oproept uit de
duisternis. De stem is zo groot en indringend - vandaar dat schreeuwen
- dat ze zelfs door de doofheid van de dood heendringt. Mens, lieve
vriend of vriendin, jij die mijn hulp nodig hebt en dus ook ontvangt,
kom naar Mij tot. Naar buiten, uit je graf, uit je slavernij, uit je
gevangenis, je ziekte, je honger en naaktheid. Kom naar Mij toe.
Hierheen!! En al zijn onze handen en voeten gebonden, is ons gezicht
door misleiding en bedrog omwonden: we komen. De gestorvene kwam naar
buiten, zegt het verhaal.
En tenslotte dat woord, waarom alles draait: laat de mens gaan, geef
hem de ruimte. Geef je naaste toekomst. Zend jou medemens voorwaarts,
zegt het verhaal letterlijk.
Om te eindigen in de geest van dit moment:
lieve mens,
ik kom langs.
Zo goed als God.
|
Palmzondag,
Matteüs 21, 10-17 |
16 maart, André Lascaris
OP |
We zijn er
langzamerhand aan gewend dat er allerlei heilige huisjes worden
afgebroken, hoe pijnlijk dat soms ook is. Sommige heilige huisjes zijn
in feite grote heilige huizen. Een diepe politieke of religieuze
overtuiging die we altijd gevoeld hebben, moeten we opgeven, gedwongen
door de feiten. Een relatie die je lang gekoesterd hebt, blijkt te
verzanden..Je gevoel toch een beetje onkwetsbaar te zijn, verdwijnt.
Een wereld die je hebt opgebouwd valt als een kaartenhuis in elkaar.
Jezus breekt een heilig huis af; de tempel. Zijn daad is meer dan een
reiniging van de tempel. De tempeldienst werd door zijn actie
onderbroken. Maar vooral: hij geneest daar in de tempel blinden en
verlamden. Dit herinnert ons aan de voorvader van Jezus, koning David,
die toen hij Jeruzalem wilde veroveren en tot zijn hoofdstad maken, te
horen kreeg dat zelfs lammen en blinden de stad konden verdedigen.
David veroverde de stad toch en van hem mochten blinden en verlamden de
stad niet in. In elk geval mochten zij later niet als priesters dienst
doen in de tempel. Ze werden uitgesloten. Jezus, die op een ezelin
Jeruzalem binnen rijdt en niet te paard als een veroveraar, geneest hen
daarentegen, hij sluit ze in. De tempel fungeert niet langer om de
schuld van de mens ten opzichte van God van wie hij het leven heeft
gekregen, te vereffenen. De tempel fungeerde ook te veel als een grote
geldbank ten behoeve van vooral de rijken, ten koste vaak van de
misdeelden. De tempel sloot mensen uit, maar Jezus sluit ze in.
Jezus wil als tempel een huis van gebed. Daar heb je geen gebouw voor
nodig. Ieder mens kan een huis van gebed zijn. Bidden is niet in de
eerste plaats iets doen, maar het is allereerst een open gaan. Open
gaan voor God, een verbintenis, contact met God maken, zich open
stellen voor de geestkracht van God. En wanneer we bidden voor anderen,
zoals in de voorbeden, dan gaan we open voor de mensen voor wie wij
bidden: voor onbekenden in nood, ver weg, voor hen die ons dierbaar
zijn, voor onze vijanden. We sluiten hen in in plaats van hen buiten te
sluiten.
Wat is voor ons, of voor onze samenleving, de heilige plek bij uitstek,
wat is onze tempel? Het antwoord is duidelijk: onze tempel, onze
heilige koe, is de auto. Nu heeft U misschien geen auto. Maar ik geloof
dat we allemaal gevaar lopen te leven alsof we
|
permanent in een auto zitten. We hebben ons eigen dak boven ons hoofd,
we zitten in een aparte ruimte, we doen als of we 'auto-noom',
onafhankelijk zijn. We hebben niet echt contact met anderen: we geven
hun signalen om aan te duiden welke weg wij inslaan en we letten op hun
signalen, maar echt contact hebben we niet. Ik hoor mensen klagen dat
in de zorg en in wat men de dienstverlening noemt, mensen zo zakelijk
met elkaar omgaan, dat er van echt contact en van echte dienstverlening
geen sprake is. In onze samenleving dreigen we ingepakt te worden,
onder een kaasstolp gezet te worden, afgesneden van anderen,. We
sluiten anderen uit en worden zelf uitgesloten. We worden blind voor
anderen en zijn te verlamd om hen te bereiken.
Wij moeten weer een huis van gebed worden, mensen die opengaan voor God
en voor mensen, open gaan voor wat boven ons uit reikt, groter is dan
wijzelf. Als een huis van gebed zijn we als een ster aan de hemel die
naar alle kanten uitstraalt en verbonden is met talloze anderen, met
God, de bron van het leven, en met de kleinsten op aarde. Het zijn
juist de kleinsten, zegt Jezus, de kinderen, die dat spontaan verstaan,
en aanvoelen wie werkelijk met hen contact maakt.
Een huis van gebed worden brengt risico's met zich mee. In ons
'auto-noom' bestaan zitten we veilig is ons huisje, in onze cocon, met
veiligheidsriemen om ons heen. Wanneer we verbonden zijn met zovele
mensen, dan mogen we zonder riemen genieten van de volheid van het
leven, maar tegelijk zijn we kwetsbaar. We leven zonder de bescherming
- in feite is het maar een schijnbescherming - van een kooi, die ons
beveiligt en tegelijk afsluit.
De Goede Week is een goede week omdat Jezus zich tot een huis van gebed
maakt, mensen insluit, zich verbindt met ieder die leeft. Het weigeren
van het 'auto-nome' bestaan, roept woede op: hij doet niet mee met het
'auto-verkeerspel'. Het kost hem zijn leven, hij wordt uitgesloten.
Maar dankzij hem zien we wat er werkelijk aan de hand is in onze
samenleving en met onszelf. Dankzij hem kunnen we worden genezen van
onze blindheid en verlamming. Dat maakt de komende week goed.
Bidden we dat we open mogen gaan, onze tempel, ons heilig huis, ons
'auto-noom' bestaan durven te verlaten, leren elkaar in te sluiten in
plaats van uit te sluiten, niet hoog te paard te zitten, maar elkaar
nabij te zijn. Dan wordt de komende week waarlijk een Goede Week.
|
Witte
Donderdag: Exodus 12: 1-8, 11-14 Johannes 13: 1-15 |
20 maart, Antoon
Boks |
Een
speciale Eucharistie met lezingen over maaltijden. We eten elke dag,
maar hoe vaak zijn het gezinsmaaltijden, waarbij iedereen rond dezelfde
tafel zit? Ik weet niet of ze nog zoveel voorkomen, want door alle
drukte lijken ze wel van de aardbodem verdwenen te zijn. Heel wat
gezinnen zijn al blij, als ze zo nu en dan zo bijeen kunnen komen. In
Aruba reden Jan Bouman en ik bijna iedere dag tien kilometer heen en
weer om samen met Wijbe Fransen en Jacques van der Lee te eten. Alleen
eten is verschrikkelijk.
Veel komt ter sprake als we samen thuis eten. We komen aan tafel met
tevredenheid of frustraties van het werk, met wat goed ging en wat er
allemaal mis ging, met liefde en spanningen tussen gehuwden en
kinderen, maar ook met vermoeidheid en soms met verschrikkelijk veel
energie. Een enkele keer zijn we echt op ons gemak bij het eten. Van
vroeger kan ik me nog herinneren, dat we 's middags en 's avonds samen
aten. Onze moeder werkte alleen thuis; onze vader was wel eens niet
aanwezig. Ook al was er vaak een stilte, omdat we al zoveel van elkaar
wisten, toch hoorde je daar de familieverhalen uit verleden en heden.
Daar werden we echt een gezin, want we hoorden dezelfde verhalen en
aten ons soms karige maal.
Als predikant ben ik voorzichtig om te praten over maaltijden van het
verleden, toen alles nog niet zo druk was en we nog tijd hadden voor
elkaar. Dit soort maaltijden is voor vele mensen, zelfs voor ons hier,
echt verleden tijd. Maar er blijven toch een paar gelegenheden om voor
speciale maaltijden bij elkaar te komen. Als Jan of ik jarig zijn, dan
is bijna de hele familie nog aanwezig. Misschien kan Pasen ook een
gelegenheid zijn net zoals verjaardagen, jubilea van werk of huwelijk.
Misschien zijn er bij een paar daarvan ook verbindingen te leggen met
de maaltijden van de lezingen van vandaag. Bij die gelegenheden is er
tijd om verhalen te vertellen over verleden en heden. De volgende
generatie hoort dan de geschiedenis van de familie, eet wat in de
familie gegeten wordt en hoort er zo steeds meer bij en gaat praten
over -"dit is mijn familie".
Deze aparte maaltijden helpen ons om wat te begrijpen van de
maaltijden, die in de lezingen genoemd worden. Die van Exodus gaat over
het paasmaal. Dat eerste paasmaal leek wel wat op ons gehaast eten.
Iedereen stond klaar voor de reis. Veel emoties, want ze waren moe van
de slavernij in Egypte, maar konden zelf niet zorgen voor hun vrijheid.
Ze moeten iets gedacht hebben als: kan God ons
|
werkelijk redden?
Zouden ze kunnen overleven in de woestijn? Veronderstel, dat ze om
zouden komen in de woestijn of weer gepakt zouden worden door hun
achtervolgers? De Egyptenaren zouden ze niet zo maar laten gaan. Wat
voor straf zouden ze krijgen als ze gepakt werden? Er waren zeker
mensen die dachten: laten we maar blijven en leven met "de duivel die
we kennen." Er waren natuurlijk ook mensen, die dachten: God komt ons
eindelijk helpen! Dit was niet een eenmalig maal; aan de Joden werd
verteld, dat ze dit steeds weer moesten vieren.
Nieuwe generaties moeten dit herhalen. Het verhaal van de familie wordt
herhaald. Ze vertelden elkaar van de bevrijding in het verleden, maar
in de tegenwoordige tijd, "Waarom is deze nacht anders dan alle
anderen?" Wat voor nieuwe slavernij, vrees en dromen van bevrijding
zouden nieuwe generaties naar deze tafel brengen? Als God hun
voorouders kon redden, dat kan hij het opnieuw doen en een nieuwe
generatie stap voor stap leiden naar de vrijheid.
We denken ook vandaag aan het leven en de dood van degene, die voor
deze maaltijd zorgt. Wat zal deze maaltijd ons brengen? Onze wereld is
nog steeds in verwarring en heel wat mensen hebben zo hun eigen
gedachten. Wat voor nieuwe slavernij houdt ons gevangen? Wat voor
krachten en beslissingen maken ons passief, onmachtig, maar wel
verbonden en wat kunnen we aan onze toekomst doen? Wat is ons
persoonlijke "Egypte," onze slavernij? Paulus schreef dat we vrij zijn
door het gebroken brood en de uitgedronken wijn, door Jezus. Wat God
eens voor ons deed, doet hij opnieuw. Hij helpt ons van de dood naar
het leven, van wanhoop naar hoop, van de nacht van ons eigen maaksel
naar een nieuw licht, dat alleen God kan geven.
Als we hier samen zijn voor ons maal als een gemeenschap en het verhaal
vertellen van onze nieuwe uittocht met Jezus, dan herinnert Johannes
ons dat we wel alles moeten vertellen. In zijn verhaal van de maaltijd
horen we wie we zijn. Het verhaal verbindt ons met Jezus en dat gaat
ook over het wassen van de voeten van de leerlingen. Daar heeft
Johannes het over.
De laagste slaaf moest de voeten wassen. Die rol nam Jezus over. Net
toen de leerlingen zich lekker voelden bij die speciale maaltijd,
schudt Jezus ze wakker! Hij vertelt, dat de belangrijkste leerling
degene is, die voeten wast en droogt. We kunnen onze waardigheid
verliezen, of om het anders te zeggen: we kunnen leerlingen van Jezus
worden iedere dag opnieuw met brood en wijn, of met een handdoek, als u
begrijpt wat ik bedoel.
|