PREKEN VAN DE DOMINICAANSE GEMEENSCHAP TE HUISSEN: Veertigdagentijd (C) 2010


1e zondag van de Vasten: Deuteronomium 26,4-10; Lucas 4,1-13 21 februari 2010, André Lascaris OP

‘Waarom zijn de religies zo gewelddadig?’, vroeg een scholier mij onlangs. Bij zo’n vraag zijn vele opmerkingen te maken. Ik zou bijvoorbeeld de vraag anders formuleren: waarom zijn zoveel religieuze mensen gewelddadig, onverdraagzaam, fanatiek? En het antwoord dat ik dan vandaag geef is: omdat zoveel gelovige mensen in tegenstelling met Jezus ingaan op de verlokkende perspectieven die hun worden aangeboden door dezelfde wereld die ze zo juist verlaten hebben: de wereld van mensen die elkaar bevechten om het hoogst in de boom te kunnen zitten. Het woord ‘duivel’ betekent ‘schepper van chaos, tweestrijd, polarisatie’.
Gelovige mensen zijn vaak in de woestijn, vooral wanneer zij het geloof als ’t ware ontdekt hebben. Ze zijn losgekomen van de manier waarop in hun samenleving aangekeken wordt tegen de zin en onzin van het leven. Ze zijn hun oude zekerheden kwijt geraakt; in die zin zijn ze in de woestijn. En ze zijn blij met hun nieuwe perspectief, hun nieuwe interpretatie van de wereld en de geschiedenis waarin zij leven. Geestvervoering, noemt Lucas dat. Het gewone leven heeft een andere glans, heeft meer diepte dan voorheen, het gewone is buitengewoon. Aan eten komen ze nauwelijks toe, zo opgewonden zijn ze over de nieuw gevonden schat. En die schat is voor joden, christenen en moslims onder meer dat we moeten opkomen voor de zwakkere, de onderdrukte, de zwerver en dat als perspectief moeten hebben op onze wereld.
En dan, onverwacht, wordt een beroep op ons gedaan, een beroep waar gelovige mensen nauwelijks ‘nee’ tegen kunnen zeggen. Dat beroep is steeds min of meer hetzelfde – meer van het goede - maar op drie verschillende terreinen. Volgens een Franse geleerde, Duzémil, zijn er in onze cultuur drie groepen die de toekomst bepalen. Die drie vinden we ook in deze tekst terug. De eerste groep is zij die produceren, brood, voedsel allereerst, maar dan ook al het andere, auto’s , computers kleding, geld, noem maar op. Een tweede groep zijn de politici en anderen die macht uitoefenen en beslissingen nemen in onze maatschappij. En de derde groep, voor Lucas de belangrijkste, dat zijn de mensen die vertolken wat er in de samenleving gedacht wordt, zij zijn de makers van de sfeer in een land, een groep, een bedrijf. Ze zijn de ideologen. In oudere samenlevingen waren dat vooral de priesters: dat is ook zo bij Lucas: zij die bij de tempel behoren. Bij ons zijn dat eerder de media, tv. radio, internet, kranten. Zij zijn de spraakmakers.
‘Zeg, dat deze steen brood moet worden. Want dan zal duidelijk zijn dat je inderdaad kind van God bent, Gods vertegenwoordiger op aarde.’ Verander alles dat onvruchtbaar is, in vruchtbaarheid, maak alles wat niet productief is, 

productief. Dan los je in één klap de hongersnood op die nog steeds overal in de wereld woedt. Dan kunnen we laten zien dat onze visie op de wereld de juiste is. Allen dwingen we in het korset van dit perspectief. We krijgen een ‘verkokering’. En dat leidt tot dwang, onverdraagzaamheid en geweld zelfs. Jezus relativeert het idee dat alles volmaakt wordt als je alle mensen maar te eten geeft: mensen leven niet van brood alleen. Je mag het leven daartoe niet verengen.
Een tweede verlokking is dan om te proberen op het terrein van de macht die macht te veroveren en zo je doel te bereiken: recht voor allen. En inderdaad, als we de macht aanbidden, dan is er kans dat we machtig worden, zo niet in de gehele wereld, dan toch in eigen huis, bedrijf of woonplaats. Stel je voor: je kunt de puntjes op de ‘i’ zetten en alle onrecht verdrijven. Maar dan blijkt macht steeds weer tekort te schieten; we moeten mensen dwingen om te doen wat wij willen. We moeten oorlog voeren, hard optreden, niet accepteren dat mensen niet doen wat wij willen. Jezus relativeert de macht: alleen God is absoluut, alleen God moet je aanbidden.
Tenslotte kunnen we gaan stunten op het terrein van de media en proberen alle aandacht af te dwingen voor ons streven naar bevrijding van de onderdrukte. Zou het niet geweldig zijn alle media in handen te hebben om onze boodschap van gerechtigheid in de wereld naar voren te kunnen brengen? We willen alle mensen tot ons standpunt overhalen, tot ons godsdienstige overtuiging. Op deze manier dwingen we God kleur te bekennen en te laten zien dat God inderdaad aan onze kant staat. Maar God moet je niet beproeven zoals je dat met materiaal kunt doen. Op al die drie niveaus doen religieuze mensen met de beste bedoelingen precies wat ze niet moeten doen: anderen dwingen, anderen de wet opleggen. Ze doen dan - met een goede bedoeling - het duivelse, en die goede bedoeling maakt het alleen maar erger.
Religieuze mensen kunnen in de val lopen dat zij door hun godsdienstige ijver alleen nog maar één kant zien en denken dat God helemaal aan hun kant staat. Als we willen vasten, dan moeten we ons onthouden van elke vorm van dwang en geweld. Vasten betekent: accepteren dat ons beeld van God niet God is. Er niet in berusten dat wijzelf misschien geweld gebruiken. Het geweld heeft vele vormen, heel subtiele vormen. Die we vaak niet onderkennen. Het goede doel heiligt de middelen niet. Anders gezegd, we moeten God in wie geen dwang of geweld is tot ons toelaten, aanvaarden dat we kwetsbare mensen zijn, en zwervende Arameeërs blijven.

2e zondag van de Vasten: Genesis 15,5-18; Lucas 9,28b-36
28 februari 2010, Ernst Marijnissen OP


Mozes en Elia zijn bekende bijbelse personen. Mozes is de grote leider van Israël. Hij voert zijn volk weg uit het slavenhuis Egypte. Hij neemt het mee naar de vrijheid. Hij wijst het de weg, dwars door gevaar en tegenslag. Hij doet dat niet op eigen initiatief. God heeft hem daartoe uitgenodigd. Daarom bemiddelt juist hij als diezelfde God een verbond sluit bij de Sinaï. En wanneer het volk het beloofde land binnentrekt is hij gezeten hoog op de berg Nebo. Als de mensen omkijken zien zij tot hun geruststelling hun eerbiedwaardige leider hun intocht volgen. Mozes is door God aangewezen als reisleider, gids en wegbereider van Israël. Hij wordt het beeld van de Tora, de wet en de wijsheid van God. Wie Mozes zegt, zegt ook Wet.
Elia is van top tot teen en met heel zijn wezen de uitbeelding van het bijbels profetisme. Hij is het geweten van Israël. Telkens als het volk van God afwijkt van de Wet, de Weg, de Tora, treedt de profeet op. Hij zegt: weten jullie nog wat God gezegd heeft? Horen jullie nog wel naar zijn stem? Is God een mummie, die jullie in een mooi gebouw inkapselen en achter gesloten deuren laten voor wat hij is? Bestaat jullie eredienst alleen maar uit gebeden en wierook richting verleden? Jullie doen van alles en nog wat, maar is dat wel in overeenstemming met de woorden van Gods weg en wijsheid? Is wat jullie doen te rijmen met wat jullie horen? Dát is bijbels profetisme. Elia is daarvan het symbool. Wet en Profeten. Mozes en Elia. Horen en Doen. Beiden zijn zij de Schriften.


Jezus bestijgt met een paar leerlingen de berg Tabor. Om te bidden, zegt Lucas nadrukkelijk. Maar als hij op de top is aangekomen zijn daar Mozes en Elia, en zij gaan met Jezus in gesprek. Het bidden van Jezus wordt ingevuld als een in gesprek zijn met Mozes en Elia, met de Schrift dus. Het eerste wat me opvalt is dat de Bijbel geen gewoon boek is. Ik heb op mijn kamer boeken staan. Daar praat ik niet mee, die lees ik. Of niet, natuurlijk. De bijbel is geen leesboek en al helemaal geen boek dat je wel hebt maar meestal in de kast laat staan of af en toe eens inziet. Met de Bijbel ga je in gesprek. Je kunt ook zeggen dat de Bijbel met jou spreekt. De Bijbel praat op je in. Mozes en Elia spreken met Jezus. Ze zeggen welke weg hij moet volgen, hoe hij zijn leven moet inrichten. Lucas zegt het zo; ze hebben hem de uittocht aangezegd die hij moet volbrengen en vervullen in Jerusalem.

Het tweede wat me opvalt is dat zo’n gesprek niet zomaar plaats vindt. Voordat het zover is moet je het een en ander ondernemen. Je moet de berg op. Je moet omhoog zwoegen, zeker als je geen ervaren klimmer bent. Dat is het verschil tussen Jezus en zijn leerlingen. Jézus is in gesprek met Mozes en Elia, niet de leerlingen. Als Petrus zijn goed bedoelde voorstel doet om drie tenten te maken zegt Lucas daarvan dat hij niet weet wat hij zegt. Ik beluister zoiets als: waar is die man in hemelsnaam mee bezig? Petrus praat voor zijn beurt, ook al doet hij het onbevangen en onwetend. Wat is er dan mis met hem? De top van de berg wijst op een hoge mate van sereniteit, zuiverheid, oprechtheid. Maar zeker ook, vermoed ik, van openheid en bescheidenheid. Wie wel eens een berg beklommen heeft weet hoezeer na aankomst dán een verblijf daarboven rust bewerkt. Na verloop van tijd ben je op adem gekomen. Stilte omgeeft je. Strijdgewoel, getwist, drukte van bezigheden vallen van je af. Ogen en oren worden gezuiverd. De lucht, die je inademt, is onbezoedeld. Wil je dat Mozes en Elia met je aan de praat komen, dan zijn al deze dingen onmisbaar. Zolang ze ontbreken kunnen Mozes en Elia er wel zijn, maar je ziet noch hoort ze.
Zo was het aanvankelijk ook met de leerlingen van Jezus gesteld. Ze weten niet wat ze zeggen, hoe ze moeten spreken en waarover het gaat. Dan overschaduwt

hen de wolk, die de nabijheid van de Eeuwige verbeeldt. Deze wolk was de metgezel en wegbereider van Israël toen het veertig jaar door de woestijn trok. Deze wolk daalde neer op de Sinaï bij de verbondssluiting. Deze wolk vertelt ons van een God, die ons omhult, bewaakt, beschermt, die dichtbij is en vol erbarmen. Maar de aanwezigheid van deze wolk heeft ook een keerzijde. De wolk kan ons verstand verduisteren. Enerzijds behoedt ze ons voor zelfoverschatting. We zien God niet zoals Hij is. We horen de stem. Zo worden we tegen onszelf beschermd. Maar er is ook duisternis om ons heen, want als het van ons afhangt zouden we God willen zien zoals Hij is. De wolk voorkomt dat en beschermt ons.
Terwijl Jezus in gesprek is met de Schriften, raken wij gedesoriënteerd en buigen ons voor iets dat ons te groot voorkomt. En juist op dat moment horen we de stem: Deze is mijn uitverkoren zoon. Luistert naar hem! Wat we nog niet weten is dat deze woorden een samenvatting zijn van heel de Schrift. Jezus is het beeld van de mens, zoals die door God wordt gezien in het eerste hoofdstuk van de Schrift en waarvan alles blijft getuigen en verhalen in alle bijbelboeken, die nog volgen. De mens zal zijn als een beeld en een gelijkenis van God. Dan beantwoordt deze aan zijn bestemming. Daarom is dat d weg, die vóór ons ligt en Mozes en Elia zijn onze gidsen.
Als de wolk voorbij is getrokken, en de leerlingen onzeker en overdonderd weer opzien, is Jezus alleen. Mozes en Elia zijn teruggetreden, maar Jezus staat bij ons. Met een paar krachtige pennenstreken schildert Lucas ons de werkelijkheid, waarin de leerlingen van Jezus verkeren. Wil je op de weg door het leven in gesprek zijn en blijven met de Schriften doe dat dan zoals Jezus heeft gedaan. Hij verkondigt Wet en Profeten met grote eerbied voor de geschiedenis én met een groot gevoel voor het heden en de werkelijkheid, waarin we verkeren. Jezus is als het ware de ruimte, waarbinnen wij als leerlingen leren zó met de Schriften in gesprek te geraken dat ze steeds nieuw blijven. Er kunnen dus ontwikkelingen komen, die we nu nog niet kunnen vermoeden.
Het is als met Abraham gesteld. We hoorden in de eerste lezing hoe God de aartsvader uitdaagt om de sterren aan de hemel en de zandkorrels aan de zeestranden te tellen. Dat gaat natuurlijk niet. Dat weet iedereen. Hoe kon Abraham zich een beeld vormen van een Godsvolk, dat eens uit alle tongen en talen zou worden bijeengeroepen om de blijde boodschap aan heel de wereld te verkondigen? Hij had toen niet eens een zoon!

Omgaan met de Schriften is een spiritueel karwij. Je doet het niet op je eentje. Jezus neemt niet één leerling maar drie leerlingen met zich mee naar de top van de berg. Het is een onderneming van mensen, die vertrouwen op de weg van God. Het vereist een communicatieve geest en bekommernis om mensen. Wie zich de noodzakelijke inspanningen getroost zal worden aangeraakt door prachtige visioenen, bemoedigende verhalen, verrassende getuigenissen en vooral van een doorlopend frisse en nieuwe kijk op ons eigen leven en dat om ons heen.
Maar ook als het in gesprek zijn met de Schrift ons bemoedigt en inspireert dienen we met beide benen op de grond te blijven staan. Jezus keert namelijk met zijn leerlingen terug naar de vlakte. Daar immers voltrekt zich ons leven. Waar wij wonen, werken en verblijven zijn ook onze negatieve ervaringen, onze teleurstellingen, onze bitterheden. Daar kunnen we verblind raken of overrompeld door de verwarringen rondom. Dan wordt het tijd ons het visioen op de berg te herinneren en hoe Jezus in zijn gesprek met Mozes en Elia te weten kwam hoe hij zijn weg noest voortzetten tot in Jerusalem. Want ook wij zijn op weg naar onze uittocht. Onderweg naar Pasen!

3e zondag van de vasten: Exodus 3: 1-8a, 13-15; Lukas 13: 1-9
7 maart 2010, Antoon Boks OP

Hoe gaan wij, mensen, om met zonde en de reactie van God hierop of om de vraag nog een beetje scherper te maken, hoe gaan we om met het al dan niet zondige gedrag van anderen?
Er zijn mensen die denken, dat problemen, ziektes, ongelukken die hen ten deel vallen gezien moeten worden als een straf van God voor iets wat ze verkeerd zouden hebben gedaan.
Een weduwe zei eens tegen mij: "Ik vroeg me meer dan eens af wat ik verkeerd had gedaan, dat God mij gestraft heeft en mijn man gestorven is?"
Ik moet bekennen dat ik soms of misschien wel vaak ook van die rare gedachten heb. Soms zou ik wel willen, dat God dictators, onderdrukkers van de armen, financiers die spaargeld stelen, meteen zou straffen.
Maar gelukkig is dat niet de manier waarop God lijkt te werken. Gelukkig weten de meesten van ons dat pech, ziekte, ongeval niet Gods straf is voor een bepaalde zonde net zo goed als we weten dat we niet moeten denken dat we in staat zijn om te beslissen dat een ander die zonde heeft gedaan niet meer in staat van genade is, zoals we dat vroeger zo mooi uitdrukten.
De echo's van de overtuiging dat rampen door God worden veroorzaakt als gevolg van overtreding van een persoon, horen we in het evangelie van vandaag. Blijkbaar is er een toren in-gestort en 18 mensen werden gedood, vergelijk dat maar eens met Chili of Haïti. Welke con-clusie zouden de tijdgenoten van Jezus hebben getrokken? Ze zouden hebben gezegd dat die arme slachtoffers werden gestraft voor hun zonden. Maar in onze dagen zijn er ook mensen die de ramp in Haïti toeschrijven aan de voodoopraktijken die in dit land worden toegepast.
Jezus bracht de kwestie heel duidelijk. Hij vraagt: “Denken jullie dat zij schuldiger zijn ge-weest dan alle andere inwoners van Jerusalem.?" Met andere woorden werden ze gestraft voor hun zonden? Misschien zou ik boven de tekst van vandaag met grote letters hebben moeten zetten als antwoord van Jezus: "In geen geval!"
Jezus daagt zijn toehoorders uit om hun blik te veranderen. In plaats van te geloven in de schuld van de slachtoffers, moeten we maar naar onszelf kijken en de gevolgen van onze eigen daden in ogenschouw nemen.
Sommige mensen lijken welvarend door het leven te gaan en geen nadelige gevolgen te heb-ben van hun slechte daden. Toch heeft zonde wel gevolgen, niet alleen in het leven na de dood, maar ook nu al.
Ik kan wel een lijst opstellen van gevolgen van zonde op ons leven, maar hebben we er iets aan? Als we onverschillig zijn voor het lijden van anderen, hoe kunnen onze harten dan een warme, liefdevolle relatie opbouwen? Als we liegen of de waarheid verdraaien in ons voordeel, wie zullen ons dan nog vertrouwen en zin hebben om hun leven met ons te delen? Als we alleen maar werken voor onze eigen winst en vooruitgang, wat voor kans hebben we om het vertrouwen van onze medewerkers te verdienen? Als we moeilijke situaties op willen los-sen met gewelddadige acties of beledigende woorden, wie wil dan nog energie en tijd stoppen in een vriendschap of een huwelijk met ons - en wat zouden de gevolgen zijn voor onze kinderen? Als gelovigen niet correct omgaan met geld of misbruik in de doofpot stoppen, hoe kunnen we dan een sterke gemeenschap van gelovigen opbouwen? Als ons land vele malen meer besteedt aan wapens dan aan het onderwijs, gezondheidszorg en de behoeften van de armste burgers, hoe kunnen we dan vooruit gaan en de toekomst goed maken als gewetensvolle burgers?

Zijn de tegenslagen die mensen ervaren een straf voor hun zonden? "In geen geval!" Jezus roept ieder van ons op naar ons eigen leven te kijken en ons te bekeren van onze zonden. Vaak kunnen we de nadelige gevolgen van onze zonden zien, als we maar even de tijd nemen om na te denken: Wat gaat helemaal verkeerd in ons leven? Wat doet pijn?
God wil ons steeds weer een nieuwe uittocht aanbieden: God die Mozes hoort in de brandende struik is degene die Israël uit hun slavernij riep naar een betere toekomst, naar een nieuw levengevend land. God belooft Mozes de slaven uit Egypte naar "een goed en ruim land, een land dat overvloeit van melk en honing" te voeren. Mag ik dat vertalen in vergeving? God bevrijdt ons uit het land van de zonde en de gevolgen ervan en leidt ons naar het land van vergeving - een nieuw en ruim leven.
Als we de gelijkenis van de vijgenboom - die Jezus vertelt - niet uit zijn context halen, maar goed luisteren naar de totaliteit van die gelijkenis, dan zien we dat de vijgenboom tot nu toe waardeloos is geweest. Wat hebben we aan een boom die geen vruchten draagt? De eigenaar zegt dat hij al drie jaar is komen kijken en vindt dat hij genoeg geduld heeft getoond.
Het is een parabel, er wordt niet gesproken over een gewone boer met een waardeloze boom. De boom krijgt meer tijd en extra zorg. Waarom nog meer tijd, moeite en middelen verspillen als het tot dusver niet gelukt is. Heeft het wel zin?
Ouders en geliefden begrijpen deze gelijkenis. Hoeveel ouders zijn doorgegaan met hun on-handelbare kinderen en hoeveel geliefde zijn doorgegaan met hun onhandelbare partner, ook al hebben anderen allang gezegd, dat ze het maar moeten opgeven?
Zo kunnen wij wat doen, als we in deze veertig dagen tijd weer worden geconfronteerd met onze zonde, onze onwil of onvermogen om te veranderen. De gelijkenis is het duwtje van genade. Het is een lokkende stem, zoals Mozes die gehoord heeft. Hoe ziet vergeving er uit? Het voelt aan als het beloofde land, een land dat overvloeit van melk en honing.
Onze genadige God heeft ons geleerd geduld te hebben. We hebben niet zoveel geduld met sommige mensen en daarom vraag ik me soms af: "Waarom kan God dat kwaad niet straf-fen?" Toegepast op onszelf: soms zeggen we: Ik kan niet geloven dat God mij zou vergeven voor het plegen van steeds maar weer diezelfde zonde. Maar de gelijkenis spreekt over barmhartigheid en een tweede kans.
We hoorden vandaag een parabel: het evangelie gaat over genade. We moeten wat doen, als we willen veranderen. Wij zijn "gekweekt" door een liefdevolle tuinman die ons zal helpen vruchten van bekering te dragen. De tijd voor verandering is nu. We weten niet hoeveel tijd we hebben. Net zoals voor de mensen in het evangelie kan het snel komen en zonder waarschuwing - als een plotseling vallende toren.
Het gaat niet alleen over onze dood. We moeten waarschuwingsborden in onze relaties en prioriteiten zien. Waar besteden we de meeste energie aan? Brengen we goede vruchten voort, of zijn we in feite een kale onvruchtbare boom? Zal de toekomst voor ons het beloofde land zijn? Jezus biedt ons genade aan, dat is zijn blijde boodschap voor ons. We hebben tijd, maar dat betekent niet dat we zonder iets te doen tot volgend jaar kunnen wachten. We mogen nu al wat doen om ons eigen leven en dat van anderen met Gods genade gelukkiger te maken. Amen.

4e zondag van de Vasten: Jozua 5,9-12; Lucas15,1-3 +11-32
14 maart 2010, Henk Jongerius OP

Een man had twee zonen.Het is het karakteristieke begin van veel verhalen die wij in de Bijbel vinden, en wie er naar luistert weet heel goed wat er in het geding is. In het boek Genesis verbeelden de twee zonen van de mens de twee mogelijkheden die de mens gegeven zijn: een hoeder te zijn voor zijn broer en zus, of degene die geleid wordt door jaloezie en uit is op het vernietigen van die ander. De oorzaak ervan is dat de Eeuwige allereerst kijkt naar het offer van Abel, omdat Hij nu eenmaal bekommerd is om wie klein en naamloos zijn.
>Een man had twee zonen...= Jakob wil het eerstgeboorterecht van zijn oudere broeder Ezau die dat verkwanselt voor een bord linzensoep, want de liefde van een man gaat door de maag, maar Jakob moet in een lang proces weer gaan leren wat het is om een hoeder voor een ander te zijn en niet een hielelichter.
Een man had twee zonen.Vandaag horen opnieuw over het hebben en bezitten in de gelijkenis van de verloren zoon zoals wij dit verhaal zijn gaan noemen. Toch het is niet deze jongste zoon die centraal staat in dit verhaal maar de vader van wie wij horen dat hij =al van verre op de uitkijk stond. Zou hij daar al die tijd gestaan hebben? Het antwoord is overduidelijk, want met die vader is niemand minder bedoeld dan God zelf die gekend wil worden als de Barmhartige die op zoek is naar mensen en niets liever wil dan dat zij zich thuis weten bij Hem en wonen in

de schaduw van zijn bewogenheid. De oudste zoon staat er als de verte- genwoordiger van Israel dat door God geroepen is om aan de wereld te tonen wat het is om mens van God te zijn. Net als het volk dat onderweg was in de woestijn en door de besnijdenis als het ware gebrandmerkt is tot kinderen van het verbond, zijn wij geroepen om te vieren dat wij niet langer geroepen zijn tot een slavenbestaan, tot een leven in Egypte waar mensen elkaar onderdrukken, maar om te leven in een nieuwe wereld, waar wij de vruchten van het land eten in vrijheid en gerechtigheid.
Het hart van dat nieuwe leven is niet jaloezie of naijver, maar barm-hartigheid zoals de vader in het verhaal laat zien: er moet feest zijn want die zoon die verloren leek, is omgekeerd en teruggekomen. Dat is een prachtig woord want het betekent dat je hart zacht wordt bij het zien van mensen. Als Jezus zijn volgelingen vraagt zo barmhartig te zijn als de vader in de gelijkenis, wijst hij ons op het allerbelangrijkste wat er tussen mensen moet zijn: geen verwijt, geen omzien in wrok maar blijdschap omdat mensen terugkeren uit hun verlorenheid. Leven is bedoeld om een feest te zijn, een gebeuren waarin wordt gedeeld en wij elkaar de blijdschap van het leven laten proeven door te delen en mee te delen wat je gegeven is.

5e zondag: Jesaja 43,16-21; Johannes 8,1-11
21 maart 2010, Paul Minke OP

In de kring staan de paters, broeders en zusters, die kinderen hadden misbruikt. Om hen heen, in die kring, staan de paus, bisschoppen en priesters, leken, gelovigen uit allerlei christelijke kerken en niet-gelovigen, daar staan ook wij. Binnen die kring staat ook Jezus. Op hem hebben wij onze ogen gericht. Wij zijn woedend, kwaad, verontwaardigd op die mensen in het midden. Er wordt geroepen: schandalig, gruwelijk, misdadig, doodzonde, opsluiten. We zijn geschokt. We moeten zo wel roepen. Zo is het toch! Alleen Jezus zwijgt, bukt zich, schrijft in het zand. Dan richt Jezus zich op, kijkt ons aan, zegt: Wie zonder zonde is werpe de eerste steen. Dat komt aan. Voelen we ons beschaamd? betrapt? Terecht gewezen en te kijk gesteld? Voelen we ons niet meer prettig, op ons gemak te midden van anderen? En Jezus zegt tot de mensen midden in de kring: Ik veroordeel jullie niet. Ga, en zondig niet meer. Een woord, dwars tegen de heersende opvatting in. Wat in onze ogen, onvergeeflijk is, daar weet God nog te vergeven. Verbijsterend niet, hoe ver Gods vergevingsgezindheid reikt. Zij is grenzeloos. En God vraagt hetzelfde van ons want wie van ons is zonder zonde? Soms ben je geneigd God te vragen: Ga je niet te ver zo vergevingsgezind te zijn en dit ook nog van ons te vragen? Hoeveel te meer geldt deze vraag, als je je verplaatst in de ontreddende gevoelens van de slachtoffers.
Begrip me goed: Ik heb het hier, net als in het evangelie, alleen over de daders. Natuurlijk moet er recht gedaan worden aan de slachtoffers. Moet er alles aan gedaan worden dat de slachtoffers geholpen worden. Ik kan me moeilijk voorstellen dat Jezus niet zou willen dat dat gebeurt, gezien zijn herhaalde en indringende boodschap: hebt uw naaste lief. Hier gaat het Jezus om om ons te doen beseffen tot in onze diepste vezels hoe allesomvattend Gods vergevingsgezindheid is, hoe verreikend. En dat er alle reden voor ons is, de toekijkers, die zich onschuldig wanen, om God daarin te volgen in het besef, dat wij geen haar beter zijn.
Het woord van Jezus moet voor de schriftgeleerden en de Farizeeën even schokkend zijn als voor ons in het zo juist genoemde gebeuren. Hoe kon Jezus die vrouw vergeven en ongestraft laten gaan? Beseft hij niet, dat wie de regels en wetten niet serieus neemt, die het huwelijk en de kwetsbare en weerloze kinderen beschermen een bijna onherstelbare schade toebrengt aan de menselijke samenleving? Jezus wist wel degelijk, dat zij zwaar gezondigd had tegen het gebod van God en overspel ontwrichtend is, slachtoffers maakt, mensen verscheurt. De overspelige kreeg een ernstige waarschuwing mee: zondig niet meer. Maar in de ogen van Jezus, waren zij, die hem wilden verstrikken in een vraag even ontwrichtend zo niet erger dan de vrouw in het midden van de kring. De onbarmhartige houding enerzijds en de zelfvoldane zelfverheffing anderzijds. Het dodelijk neerzien op de zondares, gerechtvaardigd door de letter van de wet. Het overtuigd zijn van het eigen gelijk en van hun eigen deugdzaamheid. Het gevoel macht te hebben over een ander en die te kunnen veroordelen. Wetten, 

onverbiddelijk toegepast zoals hier door schriftgeleerden en Farizeeën maken mensen meedogenloos en veroorzaken diepe scheuren in de samenleving.
Met zijn woord tegen hen: wie zonder zonde is werpe de eerste steen, confronteerde Jezus de omstanders met zichzelf: hoe staat het met jezelf? Past het niet mededogen te hebben met een ander zoals je dat hebt voor jezelf? Moeten wij niet beseffen – ik zeg nu wij – dat wij allen kwetsbaar en zwak zijn, dat wij wegen kunnen gaan, die ons van God en mens kunnen vervreemden? Dat wij leiding en genezing nodig hebben van onze God en onze naasten? Dat het leven ondraaglijk wordt wanneer ons vergeving onthouden wordt? Wie moedwillig weigert barmhartig te zijn vergeldt kwaad met kwaad en herstelt niets, niet de waardigheid van de mens, die in de fout is gegaan, niet de vrede in zijn omgeving, niet het recht, dat geschonden is.
“Ook ik veroordeel u niet. Ga naar huis en zondig van nu af niet meer.” Het klinkt misschien naïef te menen dat je van de ene dag op de andere niet meer zou zondigen. Zoiets lukt niet, zo weten we uit eigen ervaring. Maar misschien is het ook wat ondoordacht om van de veronderstelling uit te gaan dat er geen kracht kan uitgaan van de vergiffenis die je ontvangen hebt. En dat we daarmee de werking van de vergeving ernstig verzwakken. En daarmee ook over het hoofd te zien, de nieuwe kans die we krijgen om uit de zonde op te staan en de goede weg in te slaan. Gods vergevend woord is een scheppingswoord, richt ons op. In het woord “zondig niet meer” drukt Jezus zijn vertrouwen in ons uit, dat wij in Zijn Geestkracht bij machte zullen zijn het goede te doen.
Ik ga iets nieuws beginnen. Het is al begonnen. Merk je het niet? Jesaja’s woord drukte de belofte uit aan het volk in ballingsschap, dat God hen weg zou leiden uit de verdrukking naar hun eigen land, een veilige weg, de steppe zal bloeien, rivieren stromen door de woestijn. Maar dit woord is evenzeer van toepassing op het handelen van Jezus, die als het Lam Gods de zonde wegneemt uit de wereld, uit ons hart om ons binnen te voeren in het Rijk Gods, dat met hem gekomen is. Jezus slaat bruggen, breekt scheidsmuren af, herstelt verhoudingen, brengt mensen opnieuw tot elkaar, wekt nieuw onderling vertrouwen. Jezus neemt geen steen, laat staat dat hij met stenen gooit. Zijn betrokkenheid op ons zwakke, zondige, hulpeloze mensen, die als een rode draad door heel het evangelie loopt, het is iets nieuws.
Jezus doorbreekt de kring, waarbinnen de vrouw gevangen zit. En ons, de omstanders, heeft hij de steen uit handen geslagen, hij heeft ons weerhouden haar – hen – te veroordelen. Jezus heeft als het ware ook de vicieuze cirkel doorbroken waarin wij gevangen zitten, van het kwaad dat weer kwaad oproept. Beiden zijn wij gered, de vrouw en wij. Wij mogen weer gaan, weet hebbend van onze zondigheid en zwakheid maar ook weet hebbend van Gods oneindige barmhartigheid. Amen

palmzondag: Lucas 19,28-40
28 maart 2010, Theo Koster OP

Dit jaar is er geen preek gehouden

Witte Donderdag
1 april 2010, André Lascaris OP

Wanneer de voorganger, de priester, zegt: “dit is mijn lichaam’ en ‘dit is mijn bloed’, slaat het woordje ‘dit’ niet alleen op het brood en op de wijn, maar op het gehele gebeuren. In ons bidden, vieren, ons delen, het doorgeven aan elkaar van brood en wijn, het eten en drinken, in dat gebeuren komt Jezus tegenwoordig. In dat gebeuren worden wij verbonden met Jezus en in die verbondenheid proberen wij in zijn geest te handelen. En als bij de communiegang tot ons gezegd wordt: ‘het lichaam van Christus’ en: ‘het bloed van Christus’, dan betekent dit dat wij zelf lichaam van Christus worden en bloed van Christus voor onze wereld. Wij zijn het lichaam van Christus in deze tijd op deze plek voor deze mensen rondom ons heen. Wij belichamen Christus. Wij zijn dat bloed, het Bijbelse beeld van leven, dat door de wereld stroomt, inspiratie geeft, geestkracht is.
En hier en nu en hebben wij een taak. De taak die Jezus omschrijft, verbeeldt, in de evangelielezing van vanavond. Hij legt zijn kleren af, doet water in het wasbekken en begint de voeten van de leerlingen te wassen en ze vervolgens af te drogen. Daarmee kiest hij voor de meest nederige dienst, het meest verachte dienstwerk thuis. Alleen de laagste slaven konden gevraagd worden om die dienst te verrichten, om de voeten te wassen van de gasten die binnenkwamen, vuil van het lopen. Jezus die als rabbi, leraar, op een verhoog behoort te zitten met zijn leerlingen aan zijn voeten, wast de voeten van zijn leerlingen zoals een lagere slaaf dat zou doen. Hij vraagt ons hetzelfde te doen en hij raadt ons aan dit aan ons te laten doen.
Ons voorbeeld voor een goed leven is niet de mens die wij spontaan bewonderen, niet een miss Universe, niet die geweldige voetballer, niet die welsprekende politica, niet die knappe ondernemer, die vrome vrouw of die zeer geleerde weledel gestrenge hoogleraar of rechter, niet iemand die het gemaakt heeft. Tot onze verbijstering moeten wij - in plaats van omhoog - omlaag kijken. Ons wordt als voorbeeld gegeven ter navolging degene die het meest verachte werk doet, namelijk het wassen van de vuile voeten van de mensen die binnenkomen. Maar Jezus is wel de meest vrije mens. Al de anderen hebben iets om te bewaren en te verdedigen, status, positie, bezit, om zo boven anderen uit te steken. Jezus heeft niets te verliezen. Hij is vrij, hij kan niet dieper zinken, en kan zelf vrij omhoog komen, zijn kleren afleggen, en weer opnemen, hij kan de kruisdood ondergaan en de verrezen heer worden.
Jezus wil dat wij het kwaad wegwissen van de anderen. En hij vraagt ons anderen toe te laten om ons kwaad uit te wissen. Dit laatste door ons ervan bewust te maken dat wij kwaad doen, door ons vergeving aan te bieden en ons te helpen opgewekt verder te lopen. Wij wassen de voeten van anderen, doen de anderen weer lopen door hen te helpen zich van het kwaad bewust te worden, hen te vergeven, hen te verduren, en ze op het been te helpen. We hoeven geen geleerde of ambachtelijke cursus te volgen om te doen wat Jezus ons voordoet. Voor voetenwasser hoef je niet zoveel bekwaamheden te hebben. Iedereen kan er aan 

 meedoen. Jezus vraagt ons niet om andere mensen te worden dan wij zijn. Al wat we hebben, kunnen wij inbrengen. Ons man zijn,vrouw zijn, kind, of volwassenen zijn, ons handig zijn of onhandig. We hoeven geen delen van onszelf weg te kappen. We brengen alles wat we hebben en alles wat ze zijn mee in het werk dat van ons gevraagd wordt: elkaar de voeten wassen.
Het wassen van voeten en het gewassen worden is meer dan ooit nodig. Onze kerk is op dit ogenblik in een moeilijke situatie. De verhalen over priesters, broeders en zusters, die het lichaam van kinderen niet hebben gerespecteerd, de verhalen van kerkelijke leiders die niet hebben gedaan wat ze hadden moeten doen, schokken ons diep. Waar komt dit falen vandaan? Er zijn vele oorzaken. Maar ik denk dat één oorzaak is dat kerkelijke leiders en wij zelf misschien ook het zicht verloren hebben op Jezus als voetenwasser en hem zijn gaan zien zoals wij alle andere bewonderde mensen zien. Christus heeft vele gestalten. Je kunt je vele beelden van Christus vormen. Wij zien hem uitgebeeld in zijn glorie, met mijters, met staf, met kronen, met prachtige gewaden. We hebben hem gemaakt tot een geslaagd mens, een overwinnaar, een alleskunner. En we zijn het beeld van hem vergeten met een linnen doek om zijn lendenen en het wasbekken waarmee hij rondgaat. Ik ken eigenlijk geen enkele beeltenis van Jezus met een linnen doek en een wasbekken. Hij wordt afgebeeld als een goede herder, of als een koning, of als iemand met een doorboord hart, als gekruisigde zelfs, maar ik kan me geen beeld herinneren van Jezus als slaaf die de voeten wast van zijn leerlingen. Daardoor heeft bij velen de opvatting post gevat dat ook de kerk of minstens een groep in de kerk belangrijk en machtig is. In plaats van de dienaar van ieder te zijn, hebben mensen in de kerk geprobeerd over elkaar te heersen: ’ik dien jou door over jou koning te spelen, wees dankbaar daarvoor’. We hebben elkaar omhoog gestoten, machtig en indrukwekkend gemaakt. En van daaruit ontstond de idee dat alles geoorloofd is wat ik doe, want ‘ik’ ben belangrijk. Ik vermoed dat de daders niet ten volle beseft hebben hoeveel schade zij hebben gebracht aan hun slachtoffers. Maar de schade is toegebracht, en er zijn mensen die tot op de laatste dag van hun leven eronder lijden. De daders hebben hun slachtoffers gebracht in gevangenschap, in het land van onderdrukking, in wat de eerste lezing noemt een ‘rotland’. En ze hebben zichzelf in hetzelfde land vastgezet, gevangen gezet. Ze hebben hun voeten uitermate vuilgemaakt. Zij en wij kunnen alleen het land van de onderdrukking uittrekken door door het water heen te gaan dat de anderen over ons heen gieten en vervolgens anderen te wassen.
Gedenk je joodse geestelijke voorouders hoe zij haastig uittrokken uit het land van hun gevangenschap. Hoe zij met vallen en opstaan nog steeds op weg zijn naar het beloofde land. Was de voeten van hen die, zoals jijzelf, nu op weg zijn, en sta toe dat anderen jouw voeten wassen. In navolging van Jezus die hier in ons midden is wanneer wij hier brood en wijn nemen, God danken, en het elkaar aanreiken: lichaam van Christus - bloed, leven, van Christus. Amen