PREKEN VAN DE DOMINICAANSE GEMEENSCHAP TE HUISSEN: Veertigdagentijd - Paastijd (A) 2011


1e zondag van de 40-dagentijd: Gen. 2,7-9; 3,1-7; Mt 4,1-11
13 maart 2011, Paul Minke OP

Bekoringen, verlokkingen, verleidingen, beproevingen, het zijn prachtige woorden maar we hebben er ongetwijfeld allemaal nare en beschamende ervaringen mee. Geen mens ontkomt aan de vele verleidingen, die hij op zijn weg door het leven meemaakt. Het begon al met de eerste mensen, Eva en Adam, nota bene levend in het paradijs, waar zij wandelden met God, waar zij alles hadden wat het hartje begeert, bepaald geen woestijn dus, van God en iedereen verlaten, een leeg een eenzaam oord dreigend ook, waar het je aan al het nodige ontbreekt, zoals brood en water. Maar Eva en Adam konden de verleiding niet weerstaan omdat de slang verkloaarde dat zij macht zouden bezitten, macht over goed en kwaad en dat zij dan gelijk aan God zijn.
Ook Jezus stond bloot aan de verleidingen en beproevingen Onmiddellijk na de doop werd hij naar de woestijn gevoerd om door de duivel op de proef gesteld te worden, zo hoorden we. De doop moet voor Jezus een verpletterende ervaring geweest zijn: de geest van God, die als een duif op hem neerdaalde en de stem uit de hemel die zei: "Dit is mijn liefste zoon, een man naar mijn hart." Wat wil God van mij?
Jezus trok zich terug. Hij zocht de stilte en eenzaamheid. Om na te denken. Veertig dagen en nachten lang hield de vraag hem bezig: wat wil God van mij? Toen kreeg hij honger. Dat was het moment dat de verleider op hem toetrad. Deze pakt de mens op zijn zwakke plekken. Wie hongert verlangt naar eten: "Als Gij de zoon van God zijt, verander dan deze stenen in brood." Wat let je. Je hebt de macht. Waarom zou je die niet gebruiken. Je doet jezelf te kort. Die bekoring is ons niet onbekend. De verleiding om het leven naar je hand te zetten. Macht, welke dan ook, benutten, voor eigen doeleinden vaak ten koste van anderen. De ander je wil opleggen, onderdrukken, zijn rechten miskennen, hem negeren. Vooral als we de greep op het leven dreigen te verliezen. Daar bang voor zijn. Dat gebeurt in het groot. Denk b.v. maar aan Gaddafi, maar ook in het klein, binnen gezinnen, in scholen, in bedrijven, binnen de kerken. Veel misbruikte macht. Jezus gaat niet op de verleiding in. "Niet van brood alleen leeft de mens, maar van ieder woord dat komt uit de mond van God." De mens is tot meer geroepen. Macht, welke dan ook, is je gegeven om het leven en goed te delen met elkaar.
Als Jezus niet te verleiden is tot machtsmisbruik en het leven naar eigen hand te zetten dan valt te bezien of hij te verleiden is om God naar zijn hand te zetten. De verleider neemt hem naar de heilige stad, naar de bovenbouw van de tempelpoort. "Als gij de zoon van God bent, spring dan naar beneden, de diepte in." God, die jou immers liefheeft, zal niet willen dat je te pletter valt. Hij vangt je op. Je staat er niet ieder dag bij stil, maar er zijn momenten dat je je echt kwetsbaar voelt, boven op een berg, in de woestijn, bij natuurgeweld zoals we enkele dagen 

geleden zagen maar ook bij ziekte, bij verlies van je baan, gebroken relatie, de dood van een dierbare tegenover een meerdere, van wie je weet dat hij je maken en breken kan. Enz. Gelovig als we zijn roepen we God te hulp. Je bidt en smeekt: doe in godsnaam iets, je beroepend op je kwetsbaarheid, je onmacht, je zwakte, en op Gods almacht. Bidden is goed, maar als dat gepaard gaat met de al of niet bewuste gedachte: niet uw wil geschiede maar de mijne, zo alleen ben ik geholpen is er geen sprake van Godsvertrouwen maar van God op de proef stellen. Godsvertrouwen is erop vertrouwen dat God doet wat jou ten goede komt. Jezus biedt weerstand aan de bekoring wetend: God stel je niet op de proef.
Tenslotte nam de verleider Jezus mee naar een heel hoge berg en liet hem alle koninkrijken van de wereld zien en zei toen tegen hem "Dat alles is voor jou als je mij aanbidt." Dat toch is jouw zending? De hele wereld onder de weldadige heerschappij van jouw Rijk brengen? Maar de koninkrijken van de wereld zijn niet de rijken die God wil. Het zijn rijken van de gevestigde machten en krachten, van onrecht en geweld van meedogenloze concurrentie en rivaliteit, van angst en terreur, van de aanbidding van afgoden, van de leugen en de schone schijn. Mijn rijk is niet van deze wereld, zal Jezus later zeggen, maar een rijk van liefde. Mijn rijk is een wereld omgekeerd, gebaseerd op dienstbaarheid en mededogen. "Ga weg, satan, de Heer uw God zult gij aanbidden en Hem alleen dienen."
Het is geen toeval dat Jezus in zijn afweer tegen de satan verwijst naar het vijfde boek van Mozes, Deuteronomium, waarin Mozes terugblikt op veertig jaar leven van het volk in de woestijn. Jaren van beproevingen, waaraan het volk meer dan eens is bezweken. Zo lasterden zij God door te zeggen: Vermag God een dis aan te richten hier – midden in de woestijn? Zou Hij brood kunnen geven? (ps 78) Zo beproefden zij God ook toen zij dorst kregen, bij Massa en Meriba, door zich af te vragen: Is de Heer nu in ons midden of niet? Jezus onderging in de woestijn dezelfde beproevingen als eertijds het volk. Hij ervoer gedurende de veertig dagen in de woestenij wat Israel heeft ervaren. En waar het Godsvolk faalde daar toont Jezus zijn trouw aan de Vader en zijn bereidheid om de wil van de Vader te doen tot in lijden en dood toe.
Geen mens ontkomt aan de verleidingen om wegen te gaan, die afwijken van de weg die Jezus ging en waarin hij ons voorging. Hij vond de kracht om eraan te weerstaan door te horen naar Gods woord en zich te laten leiden door het gebod van de liefde jegens God en de naaste. En wie weerstand weet te bieden, zo sluit het evangelie vandaag, zal net als Jezus ook rust vinden en engelen zullen komen om hem/haar te dienen, rust, vrede diep van binnen, zielsvrede, en grote heilzame vreugde. Amen.

2e zondag van de 40-dagentijd: Gen. 12,1-4a; Mt 17,1-9
20 maart, Antoon Boks OP

Één van de voordelen van het werken en dus ook het preken in het buitenland is, naast de prachtige mensen die ik ontmoet heb, ook de kans om zoveel delen van de wereld te zien. Ik heb de Pyreneeën en de Alpen vanuit de lucht gezien en wat nu de hoogste berg van Nederland is beklommen nl. Mount Scenery, een 877 meter hoge slapende vulkaan op Saba hoger dan de Vaalserberg. Op de top van een berg heb je frisse lucht, een stevige wind en spectaculaire vergezichten. Sommige mensen praten zelfs van een godsdienstige ervaring na het beklimmen van een berg.
Was dat ook de ervaring van die drie apostelen Petrus, Jakobus en Johannes toen zij boven op die ook niet zo hoge berg met Jezus waren? Bovendien kregen ze daar, alsof het nog niet voldoende was om met Hem op een berg te zijn de ervaring van de gedaanteverandering! Het is een dramatisch verhaal.
We weten allemaal dat Matteus sterke Joodse symbolen in zijn evangelie heeft. Zo trekt hij parallellen tussen Jezus en Mozes. Jezus is de nieuwe Mozes die zijn mensen leidt tot vrijheid. Denk ook maar eens terug aan verleden week toen we hoorden dat Jezus 40 dagen in de woestijn doorbracht waarna Hij bekoord werd. Dat is een verleidelijk duidelijke toespeling op het verblijf van de Israëlieten in de woestijn waar zij bezweken, maar waar Jezus stand hield.
Op de berg praat Jezus met Mozes (de wetgever) en Elia (die al die profeten vertegenwoordigt). Er is ook de stem uit de wolken, die aansluit bij de openbaring van God aan Mozes op de berg en bij het doopsel van Jezus.
Zoals in alle evangelieverhalen is de context van de gedaanteverandering belangrijk. Die openbaring op de berg vindt voor de drie apostelen onmiddellijk plaats na de belijdenis van Petrus over Jezus, waarin hij zei: “U bent de Messias, de Zoon van de levende God”. Deze belijdenis werd later gevolgd door een berisping van Petrus door Jezus omdat hij Hem de les begon te lezen nadat Jezus voorspeld had dat Hij zou lijden.
Dat was een harde boodschap voor de leerlingen van Jezus om te horen. Zij dachten dat zij zich hadden aangesloten bij een belangrijk iemand - Jezus, een opkomende komeet aan het firmament. In plaats van met Hem belangrijk te worden, hoorden de discipelen dat zij bereid moesten zijn om Jezus in zijn lijden te volgen. Dat was echt niet wat zij zich voorgesteld hadden!
De gedaanteverandering kwam weer daarna, opdat de visie op Jezus van de leerlingen verbreed kon worden. Naast het offer dat van iedereen die Jezus wenst te volgen gevraagd wordt, is er door de gedaanteverandering de impliciete verzekering aan alle gelovigen dat Jezus na zijn lijden en dood is verrezen en dat zal ook gebeuren met zijn leerlingen.
Laat ik nog even terug gaan naar de tekst: Na de gedaanteverandering blijft Jezus zijn lijden, dood en verrijzenis verkondigen. Hij wordt bewuster van zijn lot en Hij wil dat zijn leerlingen weten wat ze kunnen verwachten als zij Hem blijven volgen.

Petrus wil blijven op de berg - wie niet? Hij wil vermijden dat wat Jezus eerder tegen hen zei over het lijden van Hem en later van zijn apostels waarheid wordt. In de tuin in de nacht vóór zijn kruisiging, zou Jezus ook gespaard willen worden van het lijden dat op Hem wachtte, aangezien Hij vroeg dat de kelk van zijn lijden aan Hem voorbij zou gaan. Maar hij nam het kruis aan en omdat Hij het deed, kunnen wij dat ook.
Sommige mensen hebben na hun bekering of wanneer zij komen tot een dieper aanvoelen van de vreugden en de vrede die het op Christus gerichte leven, vergezelt, een ervaring die lijkt op die welke Petrus Jakobus en Johannes hadden boven op de berg. Maar vroeg of laat moeten zij en dus ook wij weer op de begane grond terugkomen en het kruis onder ogen zien dat hoort bij het leven van een leerling.
Authentiek Christelijk leven betekent, dat we moeten kiezen tussen het omhelzen van de levensstandaard die door de wereld in zijn onverzadigbare drang naar succes, macht, bezit, bekendheid, enz. wordt voorgesteld, of het kiezen voor de manier van Jezus om elkaar lief te hebben en vrede te stichten. Doen we dat laatste dan zullen wij ook het lijden moeten aanvaarden die daar bij hoort, maar komen we uiteindelijk uit bij de verrijzenis.
Aangezien wij leerling van Jezus willen zijn geven wij ons in Zijn handen, want Hij heeft de mogelijkheid om ons te redden van duisternis en wanhoop. God zal ons niet laten gaan, zal ons niet laten omkomen, omdat wij het lijden aanvaarden dat naar ons toe komt wanneer we als Christenen proberen te leven in onze wereld. De ervaring op de top van een berg verzekert ons dat omdat we verbonden zijn met Jezus door ons doopsel, wij ook blijvend de geliefde dochters en zonen van God zijn.
Jezus nodigt ons uit om zijn kruis en lijden op ons te nemen, want dat hoort bij het leerling zijn, maar Hij verheerlijkt het lijden niet. Lijden kan verlossend werken, zoals het lijden dat komt door onze verplichting rechtvaardig te zijn tegenover anderen, want we krijgen daardoor de kracht en genade om lief te hebben, zelfs wanneer weerstand en haat onze kant op komen. Met het verlossende lijden komt ook sterkte en volharding als wij werken om anderen te helpen die oneerlijk door onze maatschappij worden behandeld.
Sommige mensen zijn bereid om te sterven opdat anderen een nieuw leven kunnen hebben. Hun sterven werd verbonden met de levengevende dood die Jezus verdroeg op het kruis. Dit gebeurde toen de leerlingen van Jezus op zijn uitnodiging ingingen om hun kruis op te nemen en Hem te volgen. Deze leerlingen zien het lijden van het kruis onder ogen en konden en kunnen het vanwege hun geloof verdragen dat zij ook zullen verrijzen om het leven te delen dat ons beloofd is op de berg van de gedaanteverandering.
Mogen wij allemaal in ons dagelijks leven leerlingen zijn, die weten dat we geschapen zijn om gelukkige liefhebbende mensen te zijn naar Gods beeld en gelijkenis.

3e zondag van de 40-dagentijd: Exodus, 17,3-7; Johannes 4,5-42
27 maart 2011, Ernst Marijnissen OP

Het zit hem in die ene merkwaardige naam: ik zál er zijn. De Godsnaam. De naam waarmee de Ene zich aan Mozes bekend maakt als hij hem verschijnt in de brandende braamstruik. Dat is gebeurd in de woestijn, bij de berg die genoemd wordt Horeb. Dat betekent droogte, dorheid. Uitgerekend daar, waar kind noch kraai te vinden is, waar enkel een knoestige en onaanzienlijke braamstruik nog overeind blijft en water op de bon schijnt, meldt zich de God van hemel en aarde, de Aanwezige, de Ene. Deze Aanwezigheid zegt niet: Ik ben er, maar: Ik zal er zijn. Alsof er gezegd wordt: je kunt het zo gek niet bedenken, hetzij plaats of omstandigheid, hetzij ervaring of gebeurtenis, Ik zal er zijn. Dat klinkt aan de ene kant ongrijpbaar. Aan de andere kant ondenkbaar nabij. Dan denk je toch: als iemand zó met ons meetrekt op de levenstocht mag je erop vertrouwen dat die Ene er altijd zal zijn. Wat kan me nog gebeuren? Dan kan ik, dan kunnen wij het leven aan!
Zo is het ook met Israël begonnen. Ze zijn uitgetrokken uit het angstland van de slavernij en achter hun God aan door de doodsrivier naar de woestijn getrokken. Overdag voorgelicht door een wolkkolom, ’s nachts door een vuurzuil. Er is echter één probleem: die zich noemt ‘Ik zal er zijn’ kun je niet vast pakken, niet catalogiseren, niet afbakenen. Deze Ene is ons steeds een stap vooruit en dat vinden wij mensen op den duur niet leuk meer. Dus wij maar mopperen en proberen God onder controle te krijgen. Mozes wordt daar gek van en schreeuwt het uit: wat doe je nou? Straks vermoorden ze mij nog! Wat moet ik met deze Masa, dat betekent beproeving, en Meriba, dat betekent bekvechterij. Maar God zegt: zeur niet. Mozes: Ik zal er zijn. Ik zal ze te drinken geven vanuit deze rots, vanuit deze droogte, dit onvruchtbare. En ze kregen water, maar je vraagt je soms wel eens af: wordt God niet moe van ons, een groep zeurpieten, die het eigenlijk liever allemaal zelf willen regelen. Het is en blijft toch een merkwaardig verbond, dat huwelijk tussen de Ene en zijn bruid. Dat volk van God. Die synagoge of die kerk!

De weg, die Jezus gaat, is de weg van de Schriften, van het vervullen van Wet en Profeten, van het verbond. Die weg is zwaar in een wereld als de onze. Wie hem gaat weet dat wel. Daarom zegt het evangelieverhaal dat Jezus vermoeid is en uitrust tegen de rand van de put. Maar hij is óók vermoeid omdat hij - in ons verhaal - alleen is. Waar is zijn kerk, zijn bruid? Waar zijn al die mannen en vrouwen, die evenals Jezus in dienst van mens en wereld sym¬bool moeten zijn van Gods aanwezigheid onder ons?
Jezus zit bij de put en wacht. Wat moet hij zonder hulp, zonder bruid, zonder ons? Maar ... na lang wachten:.. daar komen wij! Mét een kruik om water te putten. 'Geef me te drinken', zegt Jezus. Hij weet dat onze kruik leeg is. Een gevulde kruik zou het beeld zijn van Wet en Profeten die worden gedaan. Weten we het nog: ook in Kana waren de kruiken leeg. ‘Ze hebben geen wijn!’ werd daar gezegd. De bruid van God wij dus, bewandelt de gemeenzame weg met vallen en opstaan, met schaamte en fierheid, met tegenzin en frisse moed. Soms vallen we van de weg af en dan is Leiden in last.
De vrouw is verbaasd. Ze ziet een Jood. Maar een Jood praat niet met een Samaritaan. Ze verstaan elkaar nu eenmaal niet. Zo is het ook met de vrouw en met ons gesteld. Jezus spreekt een andere taal dan wij. Wij praten concreet, het woordgebruik is voor de hand liggend. Wij praten in de eerste taal: een kruik is

 een kruik. Wil je drinken, put dan water uit de bron. De put is diep en Jezus heeft geen kruik. Een vreemde man is hij. Daarom lezen we de bijbel meestal als een krantenbericht. Jezus echter spreekt in een andere taal. De taal die met een enkel woord of beeld een heel verhaal vertelt. De taal, die rijk is aan symbolen en levenswijsheid.
Jezus ziet dat de vrouw hem niet begrijpt. Dus probeert hij het nog eens: 'vraag mij maar om jou te laven, dan krijg je nooit meer dorst'. Dat lijkt de vrouw wel iets. 'Geef me dat water', zegt ze, 'dan krijg ik geen dorst meer en hoef ik ook niet hierheen te komen om te putten'. Zij en wij denken aan water om te drinken, de was te doen of de vloer te dweilen. Jezus heeft het over het drinken van het Woord van God.
Dan zegt hij opeens: 'ga, roep je man en kom hierheen!' Als ze antwoordt: 'ik heb geen man', zegt Jezus: 'dat zeg je goed "ik heb geen man"! Want je hebt vijf mannen gehad, en die je nu hebt is jouw man niet. Jezus verwijst hier naar een verhaal uit het boek van de Koningen (1.17), waar wordt verteld dat Samaria bezet wordt door vijf vreemde volken, die hun eigen goden meebrengen. In plaats van trouw te blijven aan de Ene en zijn verbond lopen ze achter die vreemde goden aan. Daar weten ook wij alles van. Waar lopen we al niet achteraan
Nu begint er bij de vrouw toch een lichtje te dagen. 'Ik zie dat jij een pro¬feet bent', zegt ze. Profeten vergelijken wat we feitelijk doen met de geest van de bijbel. Profeten vragen: wat doe je en klopt dat met wat je hoort in de Schriften? De Samaritaanse wordt nu wakker en warm en het gesprek krijgt een prachtige wending naar de ware eredienst. Moet je God eer brengen op een bepaalde plaats? Samaria, Jerusalem, Rome, Mekka, Genève, Huissen? Jezus leert dat de ware eredienst een levensstijl is, die mens en samenleving recht doet. God dienen is mensen dienen en de eersten, die dat nooit verge¬ten mogen zijn wij, die zeggen dat we in God geloven of leerling zijn van Jezus Messias. Nu is de vrouw klaarwakker en belandt op het niveau, waarop Jezus denkt en spreekt. Ze gaat het leerhuis binnen en begint weer te leren. Ze zegt: Het lijkt wel of ik de Messias hoor spreken. Daarop zegt Jezus 'Ik ben'. Hij zegt niet: ik ben hét. Jezus zegt nooit van zichzelf dat hij de Messias is. Hij leert wel, dat hij in het hier en nu de concrete en historisch begrensde aanwezigheid van de Eeuwige is. Hij is als het ware de Ik-zal-er-zijn in de tegenwoordige tijd: ik ben!
De vrouw, de bruid, is weer terug op de weg van haar opdracht. Ze laat de lege kruik achter. Deze is niet meer nodig. Ze is zelf volgelopen van levend water: Gods eigen Woord. Ze is van haar staar genezen en ziet weer helder. Ze weet wat haar te doen staat. Ze daalt de berg af – daar heb je ook deze zondag opnieuw die berg - , waar ze weer terecht is gebracht. Ze keert terug tot de werkelijkheid van elke dag: de stad van de mensen. De plek van ons dagelijks leven. Ze gaat er binnen en nodigt hen uit, niet met een bevel of een geleerd betoog, doch met een vraag. Deze luidt: 'Is deze niet de Christus?'. Zou het kunnen dat…? Ze volgen haar, de volkeren van deze aarde, deze stad van de mens. Ze gaat hen voor als een nieuwe Mozes naar Jezus, het Woord, Bron van levend water.
Dit verhaal is een juweeltje van herderlijke menslievendheid en pastorale bekommernis. Zo ga je met elkaar om en zo vinden we de weg, die we samen moeten gaan. Jezus sluit aan bij het spreken van de vrouw. Nergens klinkt een verwijt. Rustig en feilloos brengt hij haar terug op de Weg! Een troostrijke gedachte voor deze veertigdagentijd.

4e zondag van de 40-dagentijd: Efeziers 5,8-14; Johannes 9,1-41
4 april 2011, André Lascaris OP

We lezen vandaag al een paasverhaal. Jezus gaat voorbij, en ziet de blindgeboren bedelaar. Zoals God voorbij ging en Israël in slavernij zag. Het wordt Pasen voor de blindgeborene, Jezus neemt slijk en strijkt dit op de ogen van de blinde man en laat hem zich vervolgens wassen: hij wordt als ’t ware gedoopt. Het is een daad van herschepping. Een nieuwe dag breekt aan. De blinde wordt ziende.
Het is niet iets waarbij alleen de blinde bedelaar is betrokken, heel de samenleving verandert. Velen hebben de blindgeboren bedelaar gezien. Ze waren aan hem gewend. Hij was een vast punt, had waarschijnlijk bij de tempel zijn vaste plek. Zolang hij daar was, was de wereld in orde. Hij was een vast punt. Zij die voorbij liepen, en hem al of niet geld gaven, wisten dat hij blind was en zij dat dus niet waren, Hij was een bedelaar, en zij niet. En waarschijnlijk dachten ze: dikke bult, eigen schuld. Hij heeft natuurlijk gezondigd, of zijn ouders. Dat komt ervan. Het feit dat ik wel kan zien en niet hoef te bedelen, bewijst dat ik aan de goede kant sta, God is met mij, wat kan mij overkomen? Bovendien is het sabbat.
Wat geeft nog meer vastigheid in het leven dan de sabbat? De dag waarop je niet mag werken, met bijvoorbeeld als gevolg dat joodse slaven goedkoper waren dan andere slaven en ook gemakkelijker vrijgekocht konden worden.
De wereld zag er voor de gewone, vrome mens goed uit op die zaterdag, alles was in orde, alles was onder controle. En dan plotseling is er geen blindgeboren bedelaar meer, maar loopt er een mens rond – hij lijkt op die bedelaar, is het hem nou of niet - en de wereld klopt niet meer. Weg vast punt, weg zekerheid, erger nog, weg God, want hoe kan een wetgetrouwe jood een mens genezen op de sabbat door slijk te maken – typisch werk, verboden op de sabbat.
Plotseling staat er deze dag alles op het spel. De wereld lijkt wel omgedraaid te worden. Om daaraan minstens te wennen is tijd nodig. De bedelaar gebruikt die. Eerst weet hij niet meer dan dat hij genezen is door een zekere Jezus, een naam die duizenden keren voorkwam. Dan wordt Jezus voor hem een profeet, en tenslotte de Mensenzoon, de Messias, zijn redder en die van de wereld. Hij behoort bij de nieuwe wereld, maar hij betaalt daarvoor een prijs: hij wordt uitgestoten uit de oude wereld.

Er zijn mensen die deze genezing niet aan kunnen, Zij worden hier joden genoemd en farizeeën, maar dat zijn voor ons gevaarlijke woorden geworden. Laten we hen ‘vasthouders ’noemen. De vasthouders hebben een zaak. Zij bewaken de gewone gang van zaken. Zij houden de sabbat hoog en wijzen mensen op hun plicht niet te werken op de sabbat. Zij prenten zichzelf en elkaar in dat God de slechten straft en de goeden bewaart. Ziekte is straf. Blinden en zieken zijn hinderlijk, ze herinneren ons aan de eindigheid, doen ons pijn, zij moeten hun best doen te genezen en zich bekeren.
Zij geloven hun ogen niet, ze zijn blind voor die veranderde wereld,terwijl die zondig geachte bedelaar ziende rondloopt en Jezus belijdt als Mensenzoon, als licht. Pasen geeft een ander zicht op de wereld.
Die wereld is niet zo gemakkelijk verdeeld in goeden en kwaden. Op die verdeling moet je niet bouwen. Regels zijn nuttig, maar moeten verlaten worden wanneer ze onderdrukken. We zijn zo gewend een oordeel te vellen over anderen. Je kunt je afvragen of Johannes zelf daar wel helemaal aan ontkomt wanneer hij het heeft over ‘de joden’ en ‘de farizeeën’.
Het is vaak niet helder wat we concreet moeten en kunnen doen. Situaties zijn verward en ondoorzichtig. Er is meestal geen eenvoudige keuze tussen goed en kwaad, maar we moeten kiezen uit verschillende kwaden. Maar wel kan helder zijn met welke ogen we kijken en in welke richting. We moeten kijken en opkomen voor slachtoffers, kleine mensen en oog hebben voor hen die dit niet kunnen zien. De brief aan de christenen van Efese maakt dit nog eens duidelijk; wij zijn kinderen van het licht en de vrucht van het licht is goedheid, gerechtigheid, waarheid. Wees dan ook kinderen van het licht: ontwaak, sta op uit de dood van het kwade en laat Christus over u stralen.
Vergeleken met de tijd van Johannes, is onze tijd misschien nog veel ondoorzichtiger. De verleiding is groot heldere scheidslijnen te trekken: dit zijn de goeden, dit de kwaden en ik hoor uiteraard bij de goeden. Pasen werpt een ander licht. We moeten die vraag naar wie goed is of slecht helemaal niet stellen, maar opstaan en het goede doen, rechtvaardig zijn en de waarheid proberen te volgen. Sta op en laat het licht van Christus over u stralen.

5e zondag van de 40-dagentijd: Ezechiël37,12-14; Johannes 11,1-45
10 april 2011, Theo Koster OP

Dit lange verhaal dat we hoorden vertelt ons, dat de weg naar geloven, vertrouwen moeizaam is, ook voor ons die deel uitmaken van de kerk, het lichaam van Christus.
De kerk hier in Nederland verkeert in ballingschap, zoals het volk van God in de eerste lezing. Velen hebben haar verlaten, zomaar, of teleurgesteld, omdat deze kerk in zichzelf gevangen is geraakt, een machtig stevig bouwwerk is geworden, waaraan mensen zich pijnlijk stoten. Deze pijn wordt niet of nauwelijks opgemerkt; stenen kennen immers geen gevoel, laat staan ontferming. Dit machtig bouwwerk bekommert zich om haar eigen voortbestaan, is slechts geïnteresseerd in mensen die bij haar passen. Dit machtige bouwwerk zal tegen de vlakte gaan, dit graf zal worden opengebroken, zodat het weer een lichaam wordt met een kloppend hart.
Wellicht vraagt u zich af: wat zeurt Theo nu over de kerk; over kerk gaan de lezingen toch niet? U hebt gelijk, en u hebt geen gelijk. Net als Johannes gebruik ik beeldtaal, de taal die mensen kan helpen de moeizame weg van geloven te gaan, en in het eigen leven te ontdekken dat Jezus de verrijzenis en het leven is, want dat is de kern van het evangelie vandaag. Jezus is de Christus, de overwinnaar van de dood die ons, de kerk, zijn lichaam de vraag stelt: geloof je dit, geloof je in mij?
Zijn leerlingen begrijpen niet dat Jezus zijn leven op het spel zet. Zij voelen zich met hem verbonden en daarom volgen zij hem; dan kunnen wij, zoals Tomas humoristisch opmerkt, samen met Hem sterven.
Jezus krijgt een dringend bericht van zijn vriendinnen, maar hij gaat niet direct, omdat niet ziekte of dood hem bezig houdt, maar de verheerlijking van God. Geldt dit ook voor ons die in hem geloven?
Wij leven in een hijgerige samenleving; elk nieuws wordt gebracht of het op dat moment het belangrijkste is van de wereld. Kunnen wij nog onderscheiden wat er werkelijk toe doet, en wat bijzaak is? Is bijvoorbeeld ons lichaam het belangrijkste, en dienen dokters liefst direct alles uit de kast te halen als er iets defect aan is?

 Ik leef graag, maar is dit ook werkelijk leven? Jezus horen we zeggen dat Lazarus die in onze ogen dood is slaapt, en de omstanders die weeklagen, maken hem kwaad zoals een dode je kwaad kan maken: waarom doet hij of zij mij dit aan.
Marta heeft net als de leerlingen vertrouwen in Jezus en gaat hem dus tegemoet. In het gesprek dat dan ontstaat, ligt de kern van dit verhaal: ik ben de verrijzenis en het leven. Marta gelooft zoals zovelen destijds in de opstanding op de laatste dag. Door dit te verwoorden helpt zij Jezus bij de kern te komen: Ik ben de verrijzenis en het leven; wie in mij gelooft mag dan wel sterven, toch zal hij leven. En dan komt Marta tot haar persoonlijke geloofsbelijdenis, tot verdiept vertrouwen. Dit horend doet mij afvragen: hoe is het toch mogelijk dat in de rooms katholieke kerk nog steeds vrouwen op afstand worden gehouden precies daar waar Christus aanwezig komt, in de verkondiging en de eucharistie. Met geloven heeft dit niets van doen. We hoorden dan ook hoe Jezus zich opwindt over dit ziek makende, dodelijke gedrag. Ondanks haar persoonlijke geloofsbelijdenis eerder laat ook Marta zich in dit gedrag meeslepen als zij zegt: maar Heer, de stank! Hij ligt er al vier dagen! En dan roept Jezus, na een gebed, Lazarus, en Lazarus luistert: Hij komt naar buiten.
Was Lazarus werkelijk dood? Zijn lichaam was dood, maar voor God is een mens zoveel meer dan een lichaam. Dit komt in het lange verhaal dat we hoorden scherp aan het licht. Mensen zijn Gods kroon op zijn scheppende werk. In hun vertrouwen geven zij God de ruimte zich te laten zien zoals God is. Als geen ander heeft Jezus op God vertrouwd, God voor ons toegankelijk gemaakt.
Dat vieren en beleven we hier elke zondag. Dit is wat mij diep doet wortelen in kerk, het lichaam van Christus. God zelf zal zorgen dat het instituut waarin het gevangen zit zal instorten, zodat het warm kloppende hart weer voelbaar wordt, toegankelijk is voor ieder. Geloof je dit? Dan weet je wat je te doen staat in deze wereld: hiervan getuigen.

Boeteviering: Matteus 26,14-25
20 april 2011, Paul Minke OP

Judas vroeg: Wat wilt ge me geven, als ik hem aan u overlever? Een huiveringwekkende vraag, als je je bedenkt dat Judas hier onderhandelt met de hogepriesters over Jezus. Hoe kon hij? Als volgeling van Jezus wist hij als geen ander wie Jezus was. Hij heeft de woorden van Petrus beaamd na de broodrede: Tot wie zouden wij gaan? Gij hebt woorden van eeuwig leven. Hij heeft het getuigenis gehoord: Gij zijt de Messias. Hij was zelf getuige van Jezus' woorden en daden, van zijn liefde voor de zwakken, de zieken, de kinderen; van zijn onverschrokken moed om de farizeeën te weerspreken, waar zij de Thora naar hun eigen hand zetten. Ja, hoe kon hij? Judas moet een diep ontgoochelde en vertwijfelde mens geweest zijn, die in zijn verwachtingen van de Messias zwaar teleurgesteld is geweest. Hij moet niet bij machte geweest zijn zijn verwachting bij te stellen op het zien en horen van Jezus in wiens nabijheid hij leefde.
De algemene verwachting in die dagen omtrent de Messias was, - een verwachting die de apostelen ongetwijfeld deelden – dat hij het volk zou bevrijden uit de onderdrukking en vernedering, de Romeinen zou verjagen en Israel zou herstellen. Aan die verwachting beantwoordde Jezus niet. Dat moet uitermate verwarrend geweest zijn voor de apostelen: nl. enerzijds het algemene beeld dat men had van de Messias en anderzijds Jezus' optreden, allesbehalve revolutionair. Zelfs bij de hemelvaart stelden zij Jezus opnieuw de vraag: Heer, herstelt u in deze tijd het koninkrijk van Israel?
Overkomt ons die verwarring niet eveneens? Ook wij hebben onze verwachtingen omtrent de Messias, die enerzijds gevormd worden door wat we hoorden in het evangelie, maar die anderzijds vervormd worden door wat wij voor ons leven verhopen: nl. dat geschieden zal wat ons als het ware geluk voor ogen staat: welzijn, gezondheid, voorspoed in het leven en in het werk, enz. Overkomt het ons niet eveneens, dat we in Jezus teleurgesteld zijn, dat we niet de verhoring of de bevrijding hebben gekregen, waarvoor we hebben gebeden, of zelfs offers voor hebben getroost? Verleid die ontgoocheling ons ook niet tot vertwijfeling en 

onzekerheid soms zelfs tot ontrouw en eigen wegen gaan tegen beter weten in? Misschien moeten we dan nu onszelf de vraag stellen: Hoe kon ik, ik, die toch weet uit de Schriften, hoe menslievend Jezus is. En verder: Rondkijkend in de wereld en in de kerk met al zijn leed en geweld en onrecht en verdriet, hoe vaak zien we er Jezus niet op aan, dat er geen keer komt in al dat kwaad? Hoe lang moeten we wachten tot u het koninkrijk van Israel zult herstellen, het aanzien van de wereld zult veranderen, een wereld omgekeerd?
God verhoede, dat wij Jezus overleveren aan de kwade krachten en machten, die uit zijn op vernietiging van alles wat Jezus ons verkondigd heeft. Overleveren wil nu zeggen: geen geloof en waarde meer hechten aan het visioen van Jezus, een nieuwe hemel en een nieuwe aarde en het visioen als het ware verkopen aan een door macht beheerste wereld met eigen denkbeelden en ideologieën. die doordrenkt zijn met doorgaans immorele en gewetenloze eigenbelangen. Overleveren wil nu zeggen: breken met alles wat Jezus zó heilig en dierbaar is, dat hij zijn leven ervoor heeft gegeven in een nacht vol lijden en spot. Zo van: "het geloof, och, daar heb ik niets meer mee". Dat ons gebed moge zijn: dat ik het toch niet ben, Heer!
Nee, ik kan me niet voorstellen, dat we zover zouden gaan als Judas: Jezus overleveren, verraad plegen. Zijn boodschap verwerpen Wellicht wel zover als de apostelen, die Jezus in de hof van Olijven in de steek hebben gelaten als onze trouw net zo zwaar op proef gesteld wordt als hun trouw; wellicht zover als Petrus, die Jezus driemaal verloochende in die nacht als we voor ons geloven moeten uitkomen in bedreigende omstandigheden. Maar herinneren we ons dan ook hoe Jezus na zijn verrijzenis Petrus bij de hand nam en tot driemaal toe zijn liefde jegens de Heer liet uitspreken. Daarmee gaf Jezus Petrus de gelegenheid zijn ontrouw recht te zetten. Spreken ook wij oprecht onze liefde uit tegenover de vergevingsgezinde Heer. Hij zal ons in zijn armen sluiten, ons bemoedigen en sterken en ons in vertrouwen zijn weg doen gaan. Amen.

Witte Donderdag: Johannes 13: 1-15
21 april 2011, Antoon Boks OP

Wat is er nu nog hetzelfde als we het vergelijken met toen we klein waren?
Wij ouderen hebben steeds de neiging om te zeggen dat het vroeger veel beter was dan nu. Maar is dat ook werkelijk zo?
Hoe was het bijvoorbeeld in de tijd dat Jezus nog hier op aarde was…
Dus heel lang geleden…
In het evangelie volgens Johannes strijdt Jezus tegen het kwaad en de dood. Het is een strijd op leven en dood tegen zeer reële en krachtige tegenstanders. Hij wordt geconfronteerd met zonde en dood in de Hem omringende wereld en ook met het verzet van de religieuze leiders tegen zijn boodschap.
De krachten van de dood zijn wel erg dicht bij hem gekomen, zoals we gehoord hebben toen er gepreekt werd over het verhaal van de dood van Lazarus. We hoorden van Jezus die weende bij het graf van zijn vriend en geconfronteerd werd met de macht van de dood die pijn en verlies toebracht aan de mensen van wie Hij hield en het deed ook Hem pijn.
In het evangelie van vandaag zegt Johannes dat Jezus, zich volledig bewust was van het feit dat de Vader alles onder zijn macht had gesteld.
Hij had dus de macht om alles te doen wat Hij wilde.
Als we dan te horen krijgen dat Jezus van tafel op stond, dan zouden we ons kunnen voorstellen dat dit een van die momenten is waarvan je kunt zeggen: nu gaat het beginnen. Zal Jezus gebruik maken van de macht die Hij heeft gekregen om zijn vijanden te overwinnen? Zal Hij de naam van zijn verrader vertellen en hem veroordelen? Zal Hij het Romeinse leger verslaan? Zal Hij rechtstreeks naar de tempel gaan en zijn religieuze tegenstanders verslaan? Zal Hij breken met zijn gewoonte om geduldig zijn leerlingen te onderrichten en ze deze keer maar naar huis sturen om daarna te gaan zoeken naar een betere groep volgelingen? Wat zal Jezus doen als Hij van tafel op staat met al die kracht die Hij tot zijn beschikking had?
Hij verraste zijn leerlingen. En Hij blijft ook ons verrassen tot op deze dag. Jezus staat op en wast de voeten van zijn leerlingen. Dat is niet hoe zij en wij gebruik zouden maken van macht, als we die zouden hebben. Kijk maar eens om ons heen of lees de krant en kijk naar de televisie: zo werkt het niet bij machtbezitters: groepen van landen oefenen hun macht uit over anderen; één etnische groep maakt een rivaliserende op gruwelijke wijze af; de ene religie heerst over de andere en sommige ouders leren hun kinderen door woord en voorbeeld om tot elke prijs te slagen in het leven; sommige hoge kerkelijke functionarissen willen omstreden kwesties in de doofpot stoppen; nieuwscommentators proberen elkaar te overschreeuwen in talkshows; bedrijven nemen zwakkere mededingers over, enz. Het lijkt er op dat wanneer sommige landen, organisaties, religies of individuen macht krijgen, andere groepen bang moeten worden en zeggen: "Nu zal je het hebben!" En ze lijden vaak ook onder de gevolgen.
Maar macht hebben is niet noodzakelijk een slechte zaak; Jezus’ leven en speciaal het evangelie van vandaag zijn voorbeelden van een manier om macht te gebruiken voor het welzijn van anderen. De manier waarop Jezus zijn macht gebruikt is een voorbeeld voor ons.

Als je iets wil bereiken, dan moet je er moeite voor doen. Jezelf totaal inzetten en geduldig en verdraagzaam zijn als het nog niet zo goed gaat.
We kunnen het verhaal van vandaag op heel wat manieren toepassen. We zijn op het laatste avondmaal van Jezus met zijn leerlingen en niet alleen de apostelen. Daarom denken we aan de Eucharistie. De andere drie schrijvers vertellen al over de instelling van de Eucharistie, dus Johannes hoeft dat niet te herhalen. Integendeel, hij vertelt van de voetwassing en door dat te doen verbindt Hij het met de Eucharistie. Vanaf nu kunnen leerlingen niet denken aan de Eucharistie zonder zich te herinneren dat Jezus het voorbeeld van de voetwassing gaf en ons vertelde dat wij hetzelfde moeten doen. Want nadat hij hun de voeten waste, vertelt Jezus zijn discipelen: "Jullie moeten ook elkaars voeten wassen. Ik heb jullie een voorbeeld gegeven."
Voordat we praten en nadenken over wat we moeten doen, moeten we wel denken over wat het voor ons betekent om een ander de voeten te wassen. Allereerst herinnert het er ons aan dat we bepaalde gave of macht hebben ontvangen. Bij het wassen van de voeten van zijn leerlingen heeft Jezus gehandeld als de nederige dienaar, die zijn leven in dienst van anderen stelt. Als we werkelijk de volgelingen van Jezus zijn, hebben we ook die speciale gave of macht omdat Jezus zichzelf heeft gegeven. En daarom moeten we ons ook dienstbaar opstellen voor anderen.
Bovendien herinnert het wassen ons eraan dat onze doop ons verenigt met Jezus. Hij heeft leven voor ons gebracht, op een manier, die we niet op eigen kracht kunnen doen.
Onze doop brengt ons in contact met dat leven. "Als Ik je voeten niet mag wassen, hoor je niet bij Mij." Met het krijgen van dat nieuwe leven, horen we de woorden van Jezus: "Als Ik jullie voeten gewassen heb, dan moeten jullie ook elkaar de voeten wassen." Daarom zijn wij ook geroepen om te leven in dienst van anderen en we moeten het leven dat we hebben ontvangen in de praktijk tot uiting brengen en natuurlijk is het nog niet volmaakt. Alles wat we doen of het nu musiceren of sporten of wat dan ook is: je moet blijven oefenen om dit steeds te verbeteren; zo moeten we ook maar blijven proberen steeds betere leerlingen van Jezus te worden.
Eucharistie is voor ons als leerlingen van Jezus de meest elementaire oefening; het is het centrum van ons geestelijk leven en daar komen we steeds naar terug. Het betekent dat we de Eucharistie niet alleen maar bijwonen, want vanwege de voetwassing moeten we proberen om in ons leven te blijven oefenen. We moeten de behoeften van anderen in acht nemen. We moeten proberen tegenover andere mensen te handelen, zoals Jezus tegenover ons heeft gehandeld: dat kunnen we door trouwe getuigen te zijn en anderen te dienen, ook al vraagt dat veel van ons. Zijn we al volmaakt? Nee natuurlijk, maar het is wel een reden om steeds weer opnieuw de Eucharistie te vieren en na elke viering kunnen we dan in ons dagelijks leven werkelijkheid maken wat we daar geleerd hebben.