PREKEN VAN DE DOMINICAANSE GEMEENSCHAP TE
HUISSEN: Veertigdagentijd 2013 (C)
1e zondag in de veertigdagentijd:
Deut. 26,4-10; Lucas 4,1-13
|
17
februari 2013, Theo Koster OP |
De
paus gaf maandag aan, dat hij eind van de maand aftreedt. Prompt sloeg
in de avond de bliksem in op de Sint Pieter. Gisteren kwam er een
meteoriet uit de hemel vallen, spectaculair, en deze trof een stad in
Rusland, waar velen gewond raakten. Heeft de hand van God ingegrepen?
Volgens vele mensen kan dit geen toeval zijn. Het is ermee als met
ziekte, tegenslag, de dood die toeslaat, en andere beproevingen: je
zult het wel verdiend hebben, of het is een teken van God. God laat
niet met zich spotten of het tegendeel: hij grijpt niet in en laat mij
aan mijn lot over.
Wij tobben en vechten met deze goden, en dat deed ook Israël.
Daarom is het zo belangrijk wat Mozes vandaag zijn volk voorhoudt. Als
je het land hebt bewerkt en het brengt vruchten voort, breng dan de
eerste vruchten naar het altaar van de Heer, uw God en belijd jouw
geloof. Het begon zo klein, een zwervende Arameeër die vanwege
hongersnood terecht kwam in Egypte en daar een groot volk werd. De
Egyptenaren konden daar niet tegen, onderdrukten ons. Wat hadden we het
slecht. Maar er was er één die onze ellende zag,
ons jammeren hoorde. In Mozes werd hij zichtbaar, leidde hij ons weg
uit Egypte, door de Dode Zee, de woestijn en bracht ons naar dit land
van melk en honing. De eerste vruchten herinneren mij telkens weer dat
ik gezegend ben; dat er één God is die naar mij
omziet, van mij houdt. Dat ik deze God niet moet verwarren met de
machten en krachten die er ook zijn en mijn leven kunnen teisteren.
De eerste lezing nodigt ieder van ons uit bij zichzelf te rade te gaan,
jouw eigen geschiedenis onder ogen te zien, jouw zegeningen te tellen,
de momenten waarin er naar je werd omgezien, zomaar, omdat jij, een
mensenkind en klein, zo de moeite waard bent. Als jongeren mij vragen:
wie is God waarin u gelooft, en wat en wanneer merkt u in uw leven iets
van deze God, dan ga ik terug in mijn leven en vertel een aantal
verhalen over ervaringen, die mijn vertrouwen in God gronden en wakker
houden. Zoals Mozes het volk voorhoudt: stel aan de hand van je eigen
geschiedenis vast dat je gezegend bent, spreek regelmatig dit
vertrouwen uit, opdat het niet inslaapt of verstoord wordt, want het
wordt bedreigd door goden die ik net noemde. Het steeds weer opnieuw
verhalen en uitspreken behoeden je voor bijgeloof. Maar wat als ik
helemaal niet vertrouw op God, ik in mijn leven geen zegeningen
tegenkom die ik kan tellen? Vertel ook dat, spreek het uit, lucht je
hart, zodat er ruimte ontstaat.
In het evangelie overkomt Jezus wat we denk ik allemaal herkennen. Hij
is gedoopt, door de Jordaan gegaan en komt terecht in de woestijn. In
de woestijn ontbreekt het aan wegen; je moet er zelf je weg zoeken. In
de woestijn stel jij niets voor, ben je klein, en is de vraag: waardoor
laat ik me leiden? De woestijn is een testgebied, zoals onze
samenleving, waarin mijn verhouding met God op de proef wordt
gesteld. De duivel, diabolos staat er, dat betekent verstoren, is alles
wat
|
tussen
mij en God wil komen, zodat we los van elkaar raken, gescheiden.
Door wat laat ik me leiden? Jezus laat zich leiden door het woord van
God. Wat betekent dit? We hoorden het: op de drie verleidingen
antwoordt Jezus met een citaat uit het boek Deuteronomium, waaruit ook
de eerste lezing komt. Het woord van God zijn de verhalen van zegening
uit het verleden die Jezus herkend heeft in zijn eigen leven waardoor
hij kan zeggen: God zal erin voorzien; God zal ook, nu ik de weg kwijt
ben, over mij waken en mij zegenen.
Jezus heeft honger en de eerste beproeving is dan ook: van een steen
brood maken. Wij hebben in deze samenleving behoefte aan rust,
verdieping, zekerheid. Groot is het aanbod verleidingen, om in deze
behoefte te voorzien. Als ik dit boek lees, of als ik maar voldoende
vrienden heb, als ik drie keer per dag mediteer, of wekelijks aan sport
doe zal ik rust vinden, gelukkig worden, zeker zijn van mezelf, een
dieper niveau halen. Jezus blijft klein, gelooft niet in wonderen maar
in die God die van hem houdt, en in zijn diepste behoefte zal voorzien.
De tweede beproeving is onze behoefte aan vrijheid en macht: ik red
mezelf wel en ik laat me door niemand de wet voorschrijven. De duivel
wordt ook wel de vorst van de wereld genoemd. Jezus bestrijdt niet dat
de duivel alle macht van de wereld heeft. Jezus is er niet bang voor en
treedt niet in de spiraal van steeds weer groter moeten worden. Jezus
weigert op de tenen te gaan lopen en alles naar zijn hand te zetten
vanuit een vertrouwen in God die van hem houdt. Wie bemind wordt hoeft
zichzelf niet te bewijzen.
Dan wordt de duivel gemeen in de derde beproeving. Hij komt zelf met
een citaat uit de Bijbel, uit een gebed zelfs, psalm 91, om Jezus te
verleiden zijn Vader te prikkelen te laten zien dat hij werkelijk van
Jezus houdt. Dit is heel gemeen en het overkomt onszelf momenteel als
gelovigen. Laat maar zien dat je gelooft door je precies aan de
kerkelijke wetten te houden, door de voorgeschreven liederen en
tafelgebeden te gebruiken, door mensen streng te beoordelen op hun
levenswijze
voor zij welkom zijn aan eucharistie of avondmaal. In de huidige
katholieke kerk hier in Nederland is de beproeving groot om elkaar
gelovig de maat te nemen, elkaar met Bijbelcitaten tot gelijk of
ongelijk te dwingen, met andere woorden God uit te dagen partij te
kiezen. We horen Jezus daarop zeggen: ?Gij zult de Heer uw God niet op
de proef stellen?.
Als iemand moet bewijzen dat hij of zij mijn vertrouwen waard is, stelt
dit vertrouwen weinig voor. Als jouw relatie met God hierop gebouwd is,
dat God zich moet bewijzen, beëindig dan deze relatie, want de
god die je vereert is dan niet de God die Jezus dient, maar een afgod.
De God die Jezus dient is een zegenende God, en zegenen betekent tot
leven brengen. Tel daarom jouw zegeningen en blijf erover vertellen,
opdat jouw vertrouwen niet in slaap sukkelt of verstoord wordt.
|
2e zondag in de veertigdagentijd: Gen.
15,5-12+17-18; Lc. 9,28b-36
|
24
februari 2013, Antoon Boks OP |
"Wie
is hier de verantwoordelijke?" Dat kan een uitroep zijn van iemand die
hulp nodig heeft en aan wie niemand aandacht besteedt. Iedereen is zo
in beslag genomen door wat ze doen dat ze geen aandacht kunnen schenken
aan die persoon. Wat zou iemand nog meer kunnen doen, dan roepen in de
hoop dat iemand het hoort en hulp biedt.
Bij ons hier op aarde lijkt dat vaak voor te komen. Veel mensen zijn zo
in beslag genomen door hun eigen bezigheden dat ze geen aandacht kunnen
of willen schenken aan anderen die in nood zijn. Daarom zou het goed
zijn om zo nu en dan enkele vragen te stellen zoals:
-Hoe begon deze oorlog?
-Waarom zijn er zo veel arme en hongerige mensen in de wereld?
-Wie knoeit er allemaal aan de natuur?
-Gaat iemand het melden dat vele mensen werken of moeten werken onder
onveilige arbeidsomstandigheden?
-Waarom besteden we zo veel aan militaire wapens?
-Waarom komen zo veel voormalige kerkgangers niet meer?
-Wat kunnen we doen aan het probleem van de drugs en de jonge mensen
die daaraan kapot gaan?"
Wie zijn de verantwoordelijken? Hebben wij hierop antwoorden?
God komt vandaag door middel van de Schriften naar ons toe en nodigt
ons uit om in vertrouwen te reageren op wat Hij tegen ons zegt. Kunnen
we die uitnodiging van God aannemen en erop reageren door onze woorden
en onze manier van leven?
Wat wil God van ons?
Abram is de eerste die begint te leren dat God een plan heeft voor de
mensen. God riep Abram en beloofde dat hij en Sarai veel afstammelingen
zouden krijgen en een grote natie zouden worden. God wil zijn plannen
werkelijkheid laten worden.
In het begin geloofden Abram en Sarai niet dat de belofte van God
werkelijkheid zou worden; ze waren toen nog geen voorbeelden van
geloof. Als God grote dingen wil organiseren, dan zou God toch kunnen
beginnen met de beste kandidaten te kiezen. God begint... en mensen
moeten verder gaan.
Maar... als God aan een mens verschijnt, is angst meestal de eerste
reactie. Dat blijkt ook uit het verhaal van de gedaanteverandering. Een
wolk kwam over de drie apostelen en zij zijn bang. Het is de angst van
gewone mensen voor het oneindige en heilige.
Zo vaak wilde God een verbond sluiten met mensen. Iedere keer wordt van
de mens in het verbond gevraagd om te vertrouwen op de belofte en te
beginnen met dat verbond waar te maken, ook al is het nog niet
volmaakt. Wij, leerlingen van Jezus zullen hetzelfde moeten doen:
beginnen met Hem te vertrouwen en dan anders gaan leven om te laten
zien, dat het ons menens is. Petrus, Jacobus en Johannes gaan met Jezus
de berg op om te bidden. Zij zijn de leerlingen die uitgenodigd zijn.
Mozes en Elia verschijnen en spreken met Jezus over zijn uittocht, zijn
dood in Jeruzalem en de verlossing van ons uit de zonde.
|
De
wereld is geen paradijs want er is vanaf het begin zonde in de wereld,
maar God en Jezus willen er iets aan doen. Als er al twijfel bestaat
over hoe God samen met ons dat paradijs werkelijkheid kan maken dan
kondigt de stem uit de wolk de leerlingen aan: "Dit is mijn uitverkoren
Zoon, luister naar hem." De leerlingen waren eerst overmand door slaap,
maar ineens weer klaar wakker toen Jezus? glorie te zien was en Mozes
en Elia naast Hem stonden. De gedaanteverandering kondigt de glorie van
de opstanding aan en toont wat trouwe leerlingen van Christus te
wachten staat.
Petrus begrijpt niet wat hij meemaakt. Hij wil dat moment van glorie
vasthouden. Hij wil drie tenten opslaan voor Jezus, Elia en Mozes.
Maar... Jezus zoekt volgelingen, die met Hem naar Jeruzalem willen
reizen. Hij heeft werk te doen en zijn leerlingen zullen daarmee door
moeten gaan nadat Hij verrezen is en zij de Geest hebben ontvangen. De
stem, die zegt: "Dit is mijn uitverkoren Zoon, luister naar hem" wil de
leerlingen wat vertellen. Jezus komt niet met een wet zoals Mozes en is
geen profeet zoals Elia. In plaats daarvan zal Hij de mensen verlossen
van de zonde en de weg openen om een goede toekomst tegemoet te gaan
door te leven volgens het voorbeeld dat Hij ons gegeven heeft.
Zo komt er een vervolg op de belofte gedaan aan Abraham en Sarah, want
iedereen die leeft zoals Jezus zal onder de nakomelingen van Abraham en
Sara gerekend worden.
Wij leven niet op een bergtop, maar deze ervaring op de berg leert ons
Jezus kennen en we weten dat we zijn glorie bij onze eigen opstanding
met Hem zullen delen. Ondertussen mogen we ons herinneren al wat Hij
ons reeds vertelde en Hem volgen door te zorgen voor onszelf en anderen
zoals Hij het deed.
Door het voorbeeld van Abraham en wat er gebeurde op de berg van de
Gedaanteverandering wordt ons geloof in Jezus Christus en Zijn woorden
het fundament van onze gerechtigheid.
Luisteren naar Jezus is soms verwarrend en onbegrijpelijk. Terwijl we
hem woorden van troost en de zekerheid van Gods liefde horen spreken,
is er ook de harde kant van hoe we zijn leerlingen moeten zijn. Want
dat vraagt alles van ons. Als we willen delen in zijn heerlijkheid,
moeten wij ook delen in zijn leven en dood. We willen samen met de
mensen om ons heen zijn leerlingen zijn.
Wat we wel of niet doen in deze Veertigdagen kan ons helpen om te laten
zien, dat we Jezus na willen volgen, ook als we net als de leerlingen
op de berg in slaap zijn gevallen en over onszelf dromen. Als de
heerlijkheid van Christus in ons gezien kan worden, dan zal dat naar
voren moeten komen in hoe we omgaan met mensen die lijden. Deze
veertigdagentijd kan onze ogen openen en ons er toe brengen om te
luisteren naar Gods stem, die er voor zorgt, dat we samen met anderen
leven.
Nadat de stem had gesproken was Jezus daar alleen. Hij vervangt vanaf
dat moment de wet en de profeten. Laten we dan ook rond kijken en
vragen: "Wie is hier verantwoordelijk?" Natuurlijk is het God, maar als
Gods kinderen mogen en moeten we zeggen, dat wij als leerlingen van
Jezus die verantwoordelijkheid voor ons zelf en voor onze naasten
durven delen. Amen.
|
3e zondag in de veertigdagentijd:
Exodus 3,1-15; Lucas 13,1-9
|
3
maart 2013, Henk Jongerius OP |
Wat
wij vandaag gehoord hebben in de eerste lezing uit het boek Exodus,
behoort tot de meest indringende gedeelten uit de Heilige Schrift. Het
gaat hier over de Onnoembare die zich aan Mozes te kennen geeft en
daarbij is heel de entourage van dit gebeuren van grote betekenis.
Eerst er de plaats waar dit gebeuren plaats vindt en dat is de
woestijn, of liever gezegd 'tot achter de woestijn' daar waar de
ongenaakbaarheid en eenzaamheid zijn hoogtepunt heeft bereikt. Daar
ziet Mozes 'dat grote visioen': een doornstruik die als een vuur brandt
maar niet verteerd wordt door de vlammen. Een vreemd verschijnsel dat
zijn nieuwsgierigheid wekt. En dan de stem die hem duidelijk maakt dat
hij op heilige grond staat en zijn schoenen moet uittrekken ....
Daar waar Mozes' bestaan teruggebracht is tot niets, tot het naakte
bestaan, hoort hij een stem, een boodschap, een oproep. Zo is het dat
de Eeuwige zich tot mensen wendt. Niet wij zijn op zoek naar God, maar
het is de Eeuwige die het initiatief heeft, zoals dat ook het geval was
bij Abram, Izaäk en Jakob. Hun levensverhaal werd ook getekend
door een stem, een oproep om een andere weg te gaan en hier bij Mozes
wordt hem helder wat die weg zal zijn: hij ontvangt het indringende
besef dat hij het volk weg moet voeren uit het angstland, de vrijheid
tegemoet, omschreven als het land van belofte, een land dat overvloeit
van melk en honing.
De Onnoembare is een oproep aan mensen om andere wegen te gaan, een
roep om gerechtigheid, tot op vandaag. Het is deze indringende ervaring
die ten grondslag ligt aan het leven van Mozes en van de kudde, het
volk dat hij leidde. Hij openbaart zijn Naam in het vuur, hoorden wij.
Dat is niet een wonderlijk verschijnsel, zoals Mozes het aanvankelijk
noemt, maar een beeld voor de Naam:
|
'Ik
zal er zijn zoals Ik er zal zijn'. De God die naar ons toekomt is
Iemand die vurig verlangt onder mensen te zijn en hen in vuur en vlam
te zetten voor een nieuwe wereld.
Zo horen wij ook Jezus zeggen: 'vuur ben ik op aarde komen brengen en
hoe verlang ik dat het al oplaait'. Het gaat om een bewogen God, een
barmhartige Vader, wiens hart om mensen bewogen is en het werk van zijn
handen niet verlaten zal. Jezus roept ons vandaag op om ons tot die God
te wenden, om te keren, anders te gaan kijken en horen. En dat leer je
'onder de vijgenboom', het Bijbelse beeld voor de mens die aandacht
geeft aan wat er over God geschreven staat en zich klaar maakt om het
roepen van God in zijn leven te horen. Ook als die mensen verdord zijn
en geen vruchten dragen, zullen zij niet vernietigd worden maar krijgen
steeds weer de kans om zich te bekeren. Wij beleven moeilijke tijden in
de kerk, maar zij zal weer glans en ver- trouwen winnen wanneer zij,
zoals Mozes, het aandurft de woestijn in te gaan, zich te bezinnen en
te luisteren naar de stem die ook mensen van nu wil bereiken. De kerk
zal 'onder de vijgenboom', in het leer- huis, weer het spoor vinden van
de weg die leidt naar het nieuwe land waar mensen in vrijheid kunnen
leven, hun gezicht mogen laten zien en mogen leren dat het waarachtig
goede leven in ons geboren wordt in een kind dat doet gerechtigheid,
een nieuwe mens, een nieuwe tijd. Moge de Eeuwige, die zijn Naam als
een belofte over ons heeft uitgeroepen, ons tot een nieuwe gemeenschap,
een nieuwe kerk maken waar barmhartigheid, bewogenheid om mensen en
liefde de woorden zijn waar het uiteindelijk op aan komt. Dan zullen
wij de Ene kennen zoals wij gekend zijn en zal hij ons leiden als zijn
kudde, zijn volk: wij hebben niets te vrezen!
|
4e zondag van de veertigdagentijd:
Jozua 5,9a-12; Luc. 15,1-3.11-32
|
10
maart 2013, Ernst Marijnissen OP |
Als
ik aan het vijftiende hoofdstuk van het evangelie volgens Lucas een
titel moet geven, zou deze luiden: verliezen, terugvinden en
blijdschap. Precies in die volgorde. Eerst verliest een herder een van
zijn schapen. Hij gaat er achter aan, vindt het en roept zijn vrienden
bijeen om feest te vieren. Wees blij, met mij, want ik heb mijn schaap
verloren en weer teruggevonden. Daarna verliest een vrouw een geldstuk.
Ze zoekt, vindt het en roept buren en vriendinnen bijeen en zegt: komt
met mij feestvieren. Ik verloor een geldstuk, heb me een ongeluk
gezocht en het gevonden. Laten we er op drinken. Op de derde plaats dan
het verhaal van de verloren zoon. Dat past in het rijtje: een verloren
schaap, een verloren geldstuk en nu een verloren zoon. Dat klinkt goed,
maar het klopt niet. Luister maar hoe het verhaal begint. Jezus zegt:
een zeker mens had twee zonen. De gelijkenis gaat over twee zonen. De
ene zoon vraagt zijn erfdeel op. Jezus zegt daar uitdrukkelijk bij: de
man deelde met zijn zonen het leven. Het was dus een overbodige vraag.
Daar waar alles wordt gedeeld is altijd voldoende en bestaat niet de
noodzaak een bepaald deel op te eisen. Maar deze zoon gaat zijn eigen
weg en verlaat het huis, waar alles wordt gedeeld.
De andere zoon blijft thuis. Dat horen we aan het einde van het
verhaal, waar hij tegen zijn vader zegt: zie, zo lange tijd dien ik je
en nooit heb ik jouw gebod overtreden en nooit heb je mij een bokje
gegeven. Dat hoefde de vader ook niet te geven, want hij deelde met
zijn zonen het leven. Twee zonen, de een gaat zijns weegs en zwerft
rond. De ander verblijft in het huis van zijn vader. En nu moet ons een
licht opgaan. In de bijbel kennen we nog een groots verhaal over een
zwerver en een thuiszitter. Dat is het verhaal van Esau en Jakob. Esau
met zijn wilde haren is een jager. Jakob, de denker, verblijft in de
tent. Jakob is wel de jongste, maar hij steelt het eerstgeboorterecht
van zijn oudere broer. Daardoor wordt hij rechtens de oudste en is Esau
aan zijn zorgen toevertrouwd. Jakob wordt de eerste aartsvader, die een
grote familie sticht en later zal hij de naam ontvangen, waarmee tot op
de dag van vandaag het volk van God wordt aangeduid: Israël
Jakob is de figuratie van Gods eigen volk. Esau, de wildeman, wordt het
beeld van de volkeren van de wereld.
Nu kunnen we begrijpen wat Jezus ons met die man, die twee zonen heeft,
wil leren. God, die met alle mensen het leven deelt, wil hen gelukkig
maken in zijn huis. Dat huis is een oord van vrede, waar niemand tekort
hoeft te komen, waar ruimte is voor vele mogelijkheden van leven, waar
de liefde hoogtij kan vieren, waar rechters niet nodig zijn omdat
ieder, die daar vertoeft, het recht hoog houdt. Maar toch zijn er
mensen, die daar wegtrekken. Ze willen zelf alles in de hand houden. De
wereld rondom is groot genoeg. Ze plukken de dag. Het zijn
jagers. Ze gebruiken maar scheppen niet. Wat ze nodig hebben nemen ze
en als het op is trekken ze naar andere plaatsen en herhaalt zich het
patroon. Totdat de aarde is opgegeten. Er is zo weinig overgebleven dat
ze van de varkens geen brood lusten. Wat nu? Ver weg, achter in hun
geest, op de bodem van hun ziel, of hoe je het ook zeggen wil, sluimert
het beeld van iemand, die twee zonen heeft. ?Weet je wat?
|
zegt zo?n
mens bij zichzelf, ?zelfs de geringste van de mensen in het
huis van mijn vader heeft het beter dan ik hier, in deze kaalgeplukte
wereld. Ik ga terug, zeg dat ik alles verbrast heb en maar beschouwd
moet worden als de geringste van allen, die bij hem verblijven?. Dan
sloft hij terug, niet van harte maar uit broodnood.
Wat hij te weinig beseft is dat zijn vader hem nooit uit het oog heeft
verloren. Deze ziet hem al aankomen vanaf het moment dat zo?n mens bij
zichzelf slimme argumenten begint te verzamelen om door zijn vader te
worden binnengelaten. De thuiskomst is geen probleem. De vader wuift
alle handige woorden en formuleringen weg en haalt hem feestelijk
binnen. Een hete douche, nieuwe kleren, gouden polshorloge en
manchetten, en een galadiner. Esau is thuis. De wereld is binnen.
Muziek en dans. Het huis is er vol van! De andere zoon, de thuiszitter,
de denker, die het woonerf van de vader verzorgt en bewaakt, raakt door
de vrolijkheid bevangen. Verontrust pakt hij zijn spullen bij elkaar:
de katechismus, het kerkelijk wetboek, een krans vol dogma?s, het
directorium voor de juiste liturgievieringen en op zijn hoofd een
hoofddeksel, dat zijn status van trouwe huisgenoot extra accent geeft.
Hij rent naar zijn vader, die, aan tafel zittend, in een geanimeerd
gesprek met de teruggekeerde zoon, verbaasd opkijkt. De oudste, die van
het eerstgeboorterecht, plant de boeken naast het bord van zijn vader.
?Dit kan niet?, zegt hij woedend. ?Ga zitten?, zegt de vader lachend.
?Nee!?, zegt de oudste. ?Jij hebt met mij een verbond gesloten. Jij
hebt mij tot eerstgeborene gemaakt. Ik ben besneden, gedoopt en
gevormd. Ik ken jou tien goede woorden van buiten en ik doe alles, wat
jouw kerk me heeft geleerd. Wat zeg ik? Ik bén jouw kerk.
Maar nog nooit heb je voor mij zo?n galadiner georganiseerd?. De
feestvierders rondom bespeurden niets van dit merkwaardig incident. Die
gingen vrolijk door met feestvieren.
?Wat is je probleem eigenlijk?? vraagt de vader nog eens. ?Die
weggelopen zoon van jouw?, zegt de oudste, ?heeft alles erdoor
gejaagd?. Was hij eerst paars van woede, nu loopt hij rood aan, terwijl
hij naar hij zichzelf wijst en uitroept: ?Ik ben nooit weggelopen!?.
De vader staat op en neemt zijn zoon mee naar buiten. Dan zegt hij:
?Luister! Het is toch onze bedoeling dat wij samen er voor zorgen dat
de hele wereld, al die mensen, die soms echt niet meer weten wat er in
de wereld gebeurt en waarom, gelukkig maken en hier thuis brengen??. De
vader wijst naar al die blijde mensen en vervolgt: ?Ze zijn nu toch
thuis. Het werk zit er op. Wat sta je nu te klagen en te mopperen. Je
lijkt Jona wel, de profeet, die zich zat te verheugen op de
ineenstorting van Nineve, de wereldstad, die ik heb gered. Laetare!.
Verheug je in dit uur! Wees blij! De wereld leek naar de afgrond op weg
en is teruggekeerd. De vrede is koning en de liefde de bruid! Het is
vandaag zondag laetare. Blijheid moet ons vervullen. Als de kerk blijft
mopperen en afwijzen, zichzelf zonder schuld waant en de open ruimte
schuwt, zal zij rechts en links door de wereld worden ingehaald. Dat
moge de vader van twee zonen verhoeden.
|
5e zondag in de veertigdagentijd: Jesaja
43,16-21; Johannes 8,1-11
|
17
maart 2013, Paul Minke OP |
Het
evangelieverhaal is zo concreet dat je er wel een voorstelling van moet
maken van wat zich daar op het tempelplein afspeelt. Jezus zit op het
tempelplein en onderricht de omstanders. Een kring van mensen,
Schriftgeleerden, Farizeeën, tempeldienaars zoals wij hier een
kring vormen rond het altaar om ons door diezelfde Jezus te laten
onderrichten. Midden tussen hen in een jonge vrouw, binnen gebracht
door Schriftgeleerden. Een overspelige. Zij staat daar, het hoofd
gebogen, beschaamd, schuldbewust, maar ook o zo kwetsbaar, zo weerloos
en o zo doodsbang. Heeft zij een naam. Nee. Of moet ik zeggen: zeer
velen, duizenden. De namen van zoveel overspeligen. Misschien kent u er
één of meer. Is zij de verleidster of
slachtoffer? Dat doet er even niet toe. Zij wordt nu gebruikt of
misbruikt om Jezus op zijn woorden te vangen "Meester, deze vrouw is op
heterdaad betrapt op echtbreuk. Mozes heeft ons in de wet
voorgeschreven zulke vrouwen te stenigen. Hoe staat u daar tegenover?"
Een pure valstrik. Jezus kan geen kant op Zou Jezus zeggen: doe dan wat
de wet voorschrijft, dan krijgt hij problemen met de bezetters die
steniging verbieden. Zou Jezus de vrouw barmhartig zijn zoals hij zo
vaak was geweest, dan zou hij zich keren tegen de wet en sterk aan
geloofwaardigheid inboeten zo is de gedachte die de Schriftgeleerden
door het hoofd spookte. Jezus zwijgt, schrijft met zijn vinger op de
grond. Zij eisen een antwoord. "Wie van u zonder zonde is, moet dan
maar het eerst een steen op haar werpen."
Het wordt stil, heel stil. Nu kijken de mensen in de kring beschaamd.
De Farizeeën en Schriftgeleerden zien hun misplaatste trouw
doorzien. Anderen zien hun eigen overtredingen, hun ontrouw, hun
lauwheid, hun leugens, hun bedrog, hun zich mooier voordoen, allerlei
zaken die het daglicht niet kunnen verdragen. Allen keren zich
schuldbewust af van Jezus en verlaten het tempelplein.
Wat gebeurt hier?
De omstanders raken ervan doordrongen hoezeer zij zelf kwetsbaar zijn,
even kwetsbaar als de overspelige, evenzeer overgeleverd aan de genade
of ongenade van anderen en evenzeer aan de goedheid en barmhartigheid
van God. Zij raken ervan doordrongen, dat ook hun leven van tijd tot
tijd beschamend is en zijn wellicht diep in hun hart bang dat hun
schande ook ooit aan het licht komt. Zij raken doordrongen van hun
eigen falen en zonden, van hun weerloosheid en dat ook zij redding
nodig hebben net als die vrouw in hun midden. En wat voor hen gold,
geldt ook voor ons, weten wij uit eigen ervaring. Maar ook iets anders
wordt duidelijk uit 'wie zonder zonde is'. De Schriftgeleerden wisten
dat zij de wet aan hun kant te hadden en dat zij dus terecht reden
hadden om te oordelen of zelfs te
|
veroordelen.
Weet dan: eigen zondigheid is reden om mild en barmhartig te zijn, is
motief voor ieder mens om ieder ander een nieuw kans te geven, om op te
staan uit de zonde.
Jezus bleef alleen met de vrouw achter. Jezus kijkt op en vraagt haar:
"Waar zijn zij gebleven, vrouw? Heeft niemand u veroordeeld? Nee, heer,
niemand. Ik veroordeel u ook niet. Ga nu maar en zondig niet meer."
Een nieuwe kans. Een nieuw begin. Ga nu maar en zie niet om naar wat
was. Zit niet aan je verleden vast. Draag dat niet mee. Laat dat je
niet belasten. Je bent vrij gemaakt om al je zorg te besteden aan je
nieuwe leven. Jezus sluit haar niet op in haar schuld maar zegt: geloof
in een nieuw begin voor jou Dat is wat Jezus haar zegt. Dat is de
blijde Boodschap voor ons allen. Dat overkwam haar. Dat overkomt ons
telkens weer. Zo is God.
Zo gaat Hij met ons om, niet veroordelend maar bemoedigend. Dat
overkwam ook het volk in Ballingschap. Jesaja voorzag het toen hij zei:
"Ik ga iets nieuws beginnen. Het begin is er al: ziet ge het niet? Een
weg leg ik door de steppe, rivieren laat ik stromen door de woestijn."
Dat overkomt ook de kerk in crisis. Ook voor haar geldt wat Jesaja zei:
"Ik ga iets nieuws beginnen. Het begin is er al: ziet ge het niet?
Woensdagmorgen koos het kapittel van de Dominicanen René
Dinklo tot provinciaal om leiding te geven aan de Orde in Nederland.
Hij is de jongste van de broeders. Er rust een zware taak op hem. Hoe
verzwakt en vemoeid de Nederlandse Dominicanenprovincie ook is, toch
hebben de kapittelleden met deze keuze willen aangeven, dat zij hoopvol
uitzien naar de toekomst en rekenen op Gods zegen en hulp.
Woensdagmiddag kozen de kardinalen een Argentijn tot Paus. Een totale
verrassing maar een paus die velen met hoop en blijheid vervult. Een
man die de nood van de wereld kent, de armoede, de corruptie, het
onrecht. Een man die de kant kiest van de onderdrukten en de
gekwetsten. Een man die compassie kent en zeggen kan: Ook ik veroordeel
u niet. Hem is vergund, zo hopen wij, aan de kerk van Jezus Christus
zowel het menselijk alsook het goddelijk gelaat terug te geven.
"Ik ga iets nieuws beginnen. Het begin is er al: ziet ge het niet?" God
geeft ons een nieuwe kans om de kerk te herstellen en op te bouwen,
thema van de eerste preek van paus Franciscus voor de kardinalen. Waar
wij ontrouw jegens God, overspelig geweest zouden zijn geweest, daar
geldt dan ook voor ons het woord: Ook ik veroordeel u niet. Ga nu maar,
en zondig niet meer. Vertrouw en geloof in je toekomst. Amen.
|
Witte Donderdag: Exodus 12, 1-8, 11-14;
Johannes 13.1-15
|
27
maart 2013, André Lascaris OP |
Het
verhaal van de uittocht begint vanavond: mensen die staande eten,
haastig, om elk moment te kunnen wegbreken uit het land van de
slavernij. De onderdrukkers hebben geen toekomst, zegt het verhaal; hun
oudste zonen vertegenwoordigen een toekomst van onderdrukking en haat.
Maar haat en onderdrukking hebben geen toekomst, daarom laat de
schrijver van het verhaal van de uittocht hen sterven. De mensen die
willen wegtrekken uit angstland en slavernij, strijken bloed van het
lam op de deurposten om te zeggen: hier wonen onschuldige mensen ? het
lam is een beeld van de onschuld ? hier wonen de vervolgden, zij die
tot slaaf gemaakt zijn; het bloed van het lam is een teken van hun
bloed, vergoten door hun verdrukkers
Het verhaal van de uittocht heeft miljoenen mensen
geïnspireerd. Het heeft mensen doen opstaan uit slavernij en
onderdrukking. Het heeft christenen doen wegvluchten van knellende
familiebanden en kerkelijke eisen en ze tot monnik gemaakt. Het heeft
vervolgde christenen naar Amerika doen varen. Arbeiders zijn in opstand
gekomen, zwarte mensen, de vrouwen, en de gekoloniseerden. Homo?s zijn
uit de kast gekomen. En nog steeds worden mensen door dit verhaal
geïnspireerd om zich te verzetten tegen wat hen beknelt. En
daar horen voor velen ook de kerk, de Bijbel, godsdienst bij. De
religieuze, joodse en christelijke oorsprong van het bevrijdingsproces
wordt daarbij vaak vergeten. Ook wij zijn misschien mensen die proberen
zich los te maken van angstland en onderdrukking.
Het zijn tegenwoordig minder groepen, klassen, partijen die de uittocht
beproeven. Het zijn nu vooral eenlingen, individuen die opstaan en een
plaats willen afdwingen daar waar de gevestigde orde overmachtig
regeert. Zij willen zelfstandig, autonoom zijn, mondig, mensen die zelf
bepalen hoe hun leven verloopt. En ik denk dat de meesten van ons
sympathiek staan tegen hun pogingen een mondig, zelfstandig mens te
worden. Ook in ons hart leven zulke verlangens.
Bij onze tocht naar de vrijheid struikelen we over het evangelie. Het
gaat om het wassen van de voeten. Van het wandelen, het lopen, krijg je
vuile voeten. Zoals je van andere activiteiten vuile handen krijgt. De
gastheer moest zorgen dat de voeten gewassen werden van de gasten die
vuil waren geworden op de weg naar hem toe. Als het enigszins kon, deed
je dat niet zelf, je liet het over aan je kinderen, of liever aan je
slaven, als je die had, en dan nog het liefst aan de niet joodse
slaven. Het was ook voor een slaaf pijnlijk de voeten van anderen te
wassen.
De leerlingen zijn verbijsterd wanneer Jezus begint hun voeten te
wassen. Petrus reageert. Hij wil zo?n mondig, autonoom mens zijn,
onafhankelijk, vrij. Hij weigert
|
zich
te laten wassen, en zeker niet door Jezus, door degene die voor hem
een toonbeeld is van leiderschap. In een wereld vol mondige
mensen past het niet dat de een het vuil opruimt van de ander. Daarin
is het niet te verdragen dat je je laat wassen. Petrus is mondig. Hij
zou zelf nooit de voeten van anderen wassen en hij wil niet dat iemand
hem de voeten wast. Hij wil bij Jezus behoren en zijn zoals hij: een
meester zijn, een leider, een vrij mens.
Maar zijn wereld, zijn levensbeschouwing, wordt op haar kop gezet.
Jezus zegt Petrus dat hij niet met Jezus verbonden kan zijn, niet bij
hem kan horen, als hij niet verder komt dan mondig zijn, een mens te
zijn die ?meesterlijk? leeft en alle troeven van het leven in eigen
hand houdt. Jezus is niet gekomen om gediend te worden, vereerd te
worden, naar opgekeken te worden. Hij is gekomen om te dienen. Niet
omdat hij daartoe gedwongen is. Hij neemt zijn kleren af en neemt ze na
de voetwassing ook weer op - in alle vrijheid.
Het afleggen en weer aantrekken van het bovenkleed is tevens het beeld
van een Jezus die van God is uitgegaan en naar God terugkeert. De
evangelist wil ons geen lesje geven in nederigheid. Hij wil verder gaan
dan mensen aansporen om in opstand te komen tegen de machthebbers in
hun wereld. Hij wil laten zien dat, wat hij doet, van God komt ? dat
hij zelf van God komt. Hij wil dat mensen erop vertrouwen dat het
diepste van God niet zijn/ haar glorie is, zijn scheppingskracht, zijn
almacht, zijn majesteit, zijn / haar transcendentie, zijn wereldbestuur
zo men wil, maar zijn verlangen te dienen, ruimte te maken voor mensen,
voor u en voor mij, voor ons hier bijeen, voor al degenen die via de
kerkomroep deze dienst volgen. Als vrije mensen mogen we God navolgen
en elkaars voeten wassen. Het gaat er niet om eenzaam boven allen uit
te steken, maar om in vrijheid ons met elkaar en met God te verbinden,
te delen in Gods leven.
Dat betekent niet dat wij beschermd zijn tegen pijn ziekte, verdriet,
de dood. Wij zijn mensen, lichamelijk en dus kwetsbaar. Wij zijn Gods
beeld en gelijkenis in kwetsbaarheid. Een dienaar is nooit meer dan
zijn meester. Omdat wij lichamelijk zijn en kwetsbaar, hebben wij
voedsel nodig. Brood en wijn gaan rond en iedereen wordt uitgenodigd
ervan te nemen. In het dienende gebaar van het aanbieden, doorgeven van
en dankzeggen voor brood en wijn komt Jezus aanwezig in zijn
knechtsgestalte. Wie eet en drinkt verbindt zich met Jezus, maakt zich
zelf tot een voetenwasser - in vrijheid. Hij legt zijn oude ik af en
bekleedt zich met het kleed van God. Dat blijkt dan geen prachtig
mantel te zijn, geen koninklijk hermelijn of kardinaals purper, maar
een doek om de voeten van anderen droog te wrijven. Met die droogdoek
moeten we het doen. Hoe licht en vrij voelt die droogdoek aan
vergeleken met al die zware mantels. Laten we haastig die droogdoek
grijpen.
|
Paaswake: Genesis, Exodus Ezechiel,
Lucas
|
30
maart 2013, Antoon Boks OP |
Zo
begon het: verwarring, vragen. Dan opwinding: zou het waar kunnen zijn?
Je moet het maar geloven. Zoiets heb ik nog nooit gehoord en zeker niet
meegemaakt. Misschien is het wel te goed om waar te zijn, maar zij
hebben het met hun eigen ogen gezien. Wat voor andere reacties hadden
we eigenlijk verwacht als het over de verrijzenis gaat?
Niemand heeft ooit gezegd dat het makkelijk was of is om in de
verrijzenis te geloven. Dat gold voor de mensen van toen, maar dat
geldt ook voor ons, nu. We horen vanaf vandaag verschillende verhalen
over het lege graf en weer andere over het optreden van de verrezen
Christus. Al die verhalen verschillen van elkaar, al hebben ze ook in
sommige details overeenkomsten. In de vroege kerk hebben ze niet
geprobeerd om die verhalen met elkaar in overeenstemming te brengen,
ook al zouden we nu wel wat steun kunnen gebruiken als we proberen om
anderen te overtuigen dat Christus leeft. Het zou ons dan geholpen
hebben als achtergrond van ons verhaal.
Het verhaal van vannacht is niet zo spetterend als die andere nacht,
met een stralende ster en engelen die een blijde boodschap verkondigen.
In plaats daarvan hebben we vannacht drie doodgewone vrouwen: Maria
Magdalena, Johanna en Maria van Jacobus die aan de elf en aan alle
anderen komen vertellen dat twee mensen aan hen gezegd hebben, dat ze
de levende niet bij de doden moeten zoeken. In de ogen van de elf en
die andere mensen was de onzin, wat ze vertelden, maar voor de
zekerheid rent Petrus toch maar naar het lege graf, maar zag toen
alleen maar de linnen doeken. Op die manier hebben we wel heel weinig
houvast, maar we kunnen natuurlijk ook eens gaan kijken wat we wel
hebben.
We kunnen ten minste vannacht proberen om het mysterie van Pasen over
ons heen te laten komen. Gewoon luisteren en de kracht van deze nacht
zijn werk laten doen. Want bij al onze twijfels zijn we in ons hart
gelovigen. Wij zeggen in onze kapel bijna nooit de twaalf artikelen van
ons geloof, maar hebben toch al heel wat keren ?Amen? gezegd op deze
woorden: ?Op de derde dag verrees Hij uit de doden?. Vandaag lukt het
ons misschien niet om alles logisch te laten klinken, maar wij kunnen
minstens de viering zijn werk laten doen. Vannacht hoorden wij nog niet
van de levende Christus die door een gesloten deur binnen kwam, maar
laten we nu dit feest al zijn werk laten doen om ons nieuw leven te
geven.
Wil het verhaal over een leeg graf ons vannacht er aan herinneren, dat
Christus niet twintig eeuwen geleden in het graf bleef opgesloten? Hij
woont in ieder van ons. Het graf kon hem niet tegenhouden en ons ook
niet. Laten we de steen wegrollen. Laten we opnieuw beginnen. We kunnen
het verleden begraven; het is voorbij; het is vergeven. Als volgelingen
van Jezus kunnen we alles achter ons laten en het goede nieuws delen:
Christus is opgestaan, werkelijk opgestaan.
De vrouwen gingen naar het graf. De dood van Christus lag nog vers in
hun geheugen. Ze komen om te doen wat ze moesten doen: de laatste eer
bewijzen aan iemand die veel voor hen heeft betekend om daarin kracht
te vinden om
|
verder
te gaan. We zijn gekomen om Hem op een vergelijkbare manier te eren. We
willen genade ontvangen, alles in orde maken en doorgaan met ons leven.
We weten dat we op onze eigen manier veel om ons heen draaglijker
kunnen maken, en zelfs kunnen we mensen weer nieuw leven in blazen. Een
heleboel van ons zijn gewend om ernaar te streven heel te maken wat
kapot is; projecten die wij begonnen zijn proberen we steeds tot een
goed einde te brengen en ga zo maar door? en als dat ons soms of heel
vaak niet lukt dan hebben wij het gevoel dat er iets niet klopt, dat er
iets mis is.
Maar luisterend naar de verhalen van vannacht en morgen over al wat er
gebeurd is wil ik voorstellen om de gevoelens, dat we alles zelf moeten
kunnen, minstens vannacht even uit te schakelen.
Laten we het feest over ons heen laten komen. We mogen onze twijfels
los laten; we mogen onze oren openen voor het goede nieuws dat Christus
verrezen is en onder ons blijft. Hij is hier onder ons: wij zijn bijeen
in zijn naam en in het brood en de wijn, die we delen.
Waren wij er bij geweest aan het einde van de eerste Heilige Week dan
hadden we misschien geprobeerd om alles uit te leggen. Maar dat is hen
niet gelukt en lukt ons ook niet. Er heerste chaos. Zij en wij vinden
dat de dingen soms niet werken op de manier waarop we dat zouden
willen. Maar? God heeft Jezus uit de doden opgewekt. Het graf was en is
leeg, omdat Hij in ons midden leeft en we daardoor nieuw leven hebben.
Wij hadden het misschien met ons menselijk verstand anders gewild, een
verhaal met een ander goed einde, maar God had andere plannen.
In de evangelielezing zijn het de vrouwen die als eerste geconfronteerd
worden met het feit dat het graf leeg is en te horen krijgen dat
Christus niet langer onder de doden verkeert. Ze lopen naar de elf en
vertellen over het lege graf; ook al vonden de elf en de anderen het
onzin, wat die vrouwen vertelden, toch rende Petrus naar het graf en
ging naar huis terug, toen hij zag, dat ze de waarheid hadden gezegd.
Vannacht zijn wij allen getuigen. De Schriften vertellen ons over de
eerste generatie van getuigen van de opstanding. Nu is het onze beurt.
Toen we gedoopt werden, kregen onze ouders en peetouders de opdracht om
te getuigen van het christelijk geloof opdat wij ook zouden gaan
geloven.
Nu moeten wij door onze woorden en daden getuigen van Christus. Het
getuigenis van een gelovige kan in allerlei situaties duidelijk aan
andere mensen aankondigen dat Christus niet langer in het graf is. Dat
graf is leeg, want Hij leeft onder ons.
In de vroege kerk was het woord getuige hetzelfde als martelaar: iemand
die iets speciaals deed met zijn geloof. Vanaf het begin tot nu toe
belijden wij niet alleen met woorden ons geloof in de verrezen
Christus, maar zijn we ook bereid om ons geloof te beleven. De dood
heeft niet het laatste woord, heeft geen macht over ons, want Christus
is verrezen en wij zijn verenigd met Hem. Amen.
|
Hoogfeest van Pasen: Handelingen
10,34a.37-43; Johannes 20,1-9
|
31
maart 2013, Henk Jongerius OP |
Wanneer
Johannes de evangelist vertelt over de eerste dag van de week, worden
je gedachten als bijna vanzelf gericht op de eerste dag waarover
verteld wordt in het scheppingslied. Wij lezen daar dat er duisternis
en chaos was toen de Eeuwige riep dat er licht moet zijn!
Ook in het verhaal van vanmorgen is het eigenlijk nog nacht en dat is
niet alleen een tijdsaanduiding maar zegt ons ook iets over de
radeloosheid en chaos waarin de mensen verkeren die tot dan toe met
Jezus waren rondgetrokken en omgegaan.
Maar er gebeurt iets en dat is opmerkelijk: een vrouw staat op om naar
het graf te gaan: Maria Magdalena uit wie zeven duivels waren
uitgedreven door Jezus. Zeven is het getal van volheid en zij is van
die volledige duisternis bevrijd geworden. Dat wil zeggen dat zij ogen
heeft gekregen voor het licht dat in Jezus onder de mensen is gekomen.
Het is overigens opvallend dat in alle verhalen van de andere
evangelisten over die eerste dag vrouwen de eersten zijn die vermeld
worden. Het is dan ook niet voor niets dat deze vrouw Maria Magdalena
voor de dominicanen een patrones is: zij is de eerste verkondiger van
de opstanding van Jezus!
Zij is het die ziet hoe de steen van het graf is weggerold en derhalve
ziet dat het verhaal van Jezus niet langer afgesloten is en ten einde
is. Dat meldt zij aan Simon en de andere leerling, van wie geschreven
staat dat Jezus hem liefhad.
Ook die twee leerlingen staan op en rennen naar het graf, maar de een
is weliswaar sneller bij het graf, ziet de opgevouwen doeken liggen
maar laat toch de eerste onder de apostelen, de rots genoemd, voorgaan.
En dan merken wij een groot verschil op tussen die twee! Natuurlijk
zijn het er twee die op weg zijn, zoals zo vaak in de verhalen van de
Schrift het geval is. Zij representeren altijd de twee mogelijkheden
van de mens en dagen in hun gedrag ons uit om de goede keuze te maken.
Petrus ziet de doeken liggen, keurig opgevouwen in een hoek, alsof
iemand orde op zaken heeft gesteld toen hij weg ging. Hij ziet dat de
dode er niet
|
meer
is. Hij ziet dat er iets niet is, hij merkt alleen afwezigheid op, maar
bij de leerling die liefheeft gebeurt iets. Bij hem breekt een nieuw
besef door, hij gelooft!
Wat gelooft hij? Niet alleen dat de dode Jezus niet meer aanwezig is
maar dat er geen sprake meer is van dood. Alle tekenen die wijzen op de
dode zijn namelijk opgevouwen en in een hoek neergelegd, alsof zij niet
meer nodig zijn. Hij ziet en vertrouwt erop dat de dood niet het
laatste woord is dat over Jezus gezegd kan worden maar dat er op deze
eerste dag, de dag die God gemaakt heeft, een nieuwe schepping is
aangebroken.
De chaos van dood en vernietiging, van wanhoop en troosteloosheid, is
veranderd in een nieuwe dag! In dat besef keren zij het graf de rug toe
en kijken een andere kant op en in zijn liefde voor Jezus weet de
beminde leerling dat die hetzelfde heeft gedaan. Jezus heeft het graf
achter zich gelaten en leeft in een nieuw licht, het licht van de
eerste dag!
De leerlingen keren naar huis terug, wellicht zwijgend, maar meer dan
een terugkeer naar hun woning keren zij tot zichzelf terug, want het
grote geheim moet eerst in henzelf tot rijpheid komen.
Het zal Maria zijn die na haar ontmoeting met de tuinman aan de
leerlingen onomwonden zal getuigen dat zij de Heer gezien heeft.
Moge het ons gegeven worden om te kijken en te vertrouwen als Johannes
die weet van liefde, zoals ook Maria. Het is met de ogen van de liefde
dat wij kijken naar onze wereld, naar elkaar en ook naar de dood, want
de liefde is sterker dan de dood en weet van wat onuitsprekelijk maar
noodzakelijk om te kunnen leven. Johannes zegt het in zijn brief:
?ieder die liefheeft, is uit God geboren en kent God?.
Op deze morgen worden wij opgeroepen om te vertrouwen op een God die
van mensen houdt en het werk van zijn handen nooit verlaten zal. Daarom
past ons een lied want meer dan wij in woorden kunnen zeggen mogen wij
ervaren als wij zingen van de morgen van de eerste dag waarop de zon is
opgegaan, het licht de diepe nacht verbreekt en een nieuwe tijd
aanbreekt, alleluia!
|
2e Paasdag: Matteüs 28, 8-15
|
1
april 2013, Theo Koster OP |
Het
evangelie dat we hoorden zit vol verrassingen. De eerste verrassing
werkt op de lachspieren. Zorgvuldig worden wachters aangesteld om te
voorkomen, waarvan zij nu de getuigen worden: namelijk dat het graf
leeg is, en dat dit niet is gebeurd door leerlingen die het lijk hebben
weggehaald.
De wachters zijn geen getuigen van de verrijzenis. Hoe Jezus verrezen
is weet niemand, vind je nergens in de evangelies. Het lege graf is
slechts een teken dat hij verrezen is. Tekens die jou niet bevallen of
jou niet uitkomen kun je wegstoppen. Het is ons allen bekend uit
ervaring. Je doet net alsof je het niet gezien hebt. En dat ?het? kan
van alles zijn: een voorgevoel, een gebaar dat iemand maakt, een
bepaalde gelaatsuitdrukking. Aan dit negeren kan een hoog prijskaartje
hangen, bijvoorbeeld dat je een ander op een belangrijk moment in de
steek laat, of dat je in jezelf opgesloten raakt. Het is niet moeilijk
anderen en jezelf voor de gek te houden.
Het zal u niet verbazen dat deze wachters Jezus niet ontmoeten. Twee
vrouwen, met name genoemd, nemen het teken ernstig en verstaan het.
Angst roept dit teken op, grote angst. Zoals alles wat je niet in de
hand hebt spanning geeft, angst oproept. Maar ook grote vreugde, want
precies dat wat het leven de moeite waard maakt, liefde, stoort zich
niet aan de feiten, aan logica en heeft aan tekens genoeg. Daarmee
zitten we al midden in de tweede verrassing: dat vrouwen als eersten
getuigen zijn van het lege graf. Natuurlijk waren er vrouwen onder de
leerlingen, maar de leerlingen, die met name genoemd en persoonlijk
door Jezus geroepen werden, zijn allen mannen. Verrassend is dat
vrouwen als eersten Jezus ontmoeten. Niet alleen in dit evangelie, maar
ook bij Marcus, Lucas en Johannes zijn vrouwen de eerste getuigen van
het lege graf en met uitzondering van Lucas de eersten die Jezus
ontmoeten.
Vrouwen hebben iets wat mannen blijkbaar ontbreekt: de moed nabij te
blijven bij zoiets verschrikkelijks als de kruisdood van een geliefde.
Mannen kost het geen moeite iemand te kruisigen, maar aanwezig blijven
als je vriend en broeder gekruisigd wordt?. Alle leerlingen, de bij hun
naam geroepenen, zijn dan allen verdwenen, behalve Johannes in diens
evangelie. Vrouwen lijken ook meer als
|
mannen
bereid zich te laten verrassen. Zij staan open voor dat wat naar ons
toekomt, terwijl mannen meer geneigd zijn de toekomst zelf in handen te
nemen.
Wonderen gebeuren enkel aan hen die de kunst om zich te verwonderen
niet vergeten zijn. Het is geen spook, noch iets spiritueels of iets
geestelijks, maar een bekende die hen tegemoet komt: Jezus, die
zichtbaar en tastbaar aanwezig is, en die ze dan ook vastpakken.
Vrouwen hebben iets wat mannen ontbreekt en dat is niet vreemd; het
omgekeerde is ook het geval. Raar, ronduit gek is het dat de kerk die
ontstond uit het getuigenis van vrouwen, tot op vandaag in de rooms
katholieke variant, zo weinig oog heeft voor de talenten van vrouwen:
hun vermogen zich te verwonderen, te laten verrassen, hun trouw. Het is
toch te gek dat in een wereld waarin de kerk uit het middelpunt
verdwenen is, een randverschijnsel is geworden, dat in die wereld het
nieuws is, dat de paus voor het eerst op Witte Donderdag voeten van
twee vrouwen gekust heeft.
De boodschap van Jezus dat de leerlingen naar Galilea moeten gaan om
hem te zien is niet verrassend; hij heeft het eerder gezegd. In
Galilea, een randgebied, ver van het grote en heilige Jerusalem, in
Galilea begon Jezus zijn optreden. Onder mensen die het allemaal niet
zo nauw namen, waar je heidenen tegenkwam, tollenaars en zondaars, vond
Jezus gehoor. Daar werd zichtbaar in hem wat hij verkondigde: dat het
koninkrijk van God is aangebroken. Het zal, en dat zal niemand
verbazen, daar in Galilea ook zijn voltooiing vinden.
Verrassend zijn de woorden: ga mijn broeders vertellen? Zij die hem in
de steek lieten toen het erop aan kwam, degene die hem verloochenden
worden zonder enig verwijt aangeduid met: ga mijn broeders vertellen?
Deze houding van Jezus staat in schril contrast met de houding van de
schriftgeleerden en oudsten die voor de doofpot kiezen. Jezus blijft
wie hij was: gericht op mensen, zoals zijn Vader.
Dit krachtige getuigenis van Jezus stelt ons de vraag: kan ik, durf ik
in mijn leven toe te laten, dat ik, dat wij steeds weer een kans
krijgen, zonder verwijten? Als wij dit mededogen in ons leven kunnen
toelaten dan is er toekomst voor deze wereld, een toekomst die in ons
gedrag zichtbaar en tastbaar wordt.
|
2e zondag van de Pasen: Handelingen
5,12-16; Johannes 20,19-31
|
7
april 2013, Paul Minke OP |
Een
belangrijk woord in de verrijzenisverhalen is het woord: zien. Niet
waarnemen, maar echt zien, een werkwoord, een woord dat werkt, een
woord dat iets bewerkt, dat iets met je doet, dat je raakt. Het geziene
kan bij je vreugde of verdriet, hoop en vertrouwen wekken of
verbijstering en verbazing oproepen, of twijfel, angst zaaien. Het
geziene kan je leven helemaal op zijn kop kan zetten, of woedend maken.
"De leerlingen waren vervuld van vreugde toen zij de Heer zagen." Nu
pas. Zij hadden van de vrouwen, die terugkeerden van het graf wel
gehoord van wat zij daar hadden meegemaakt en dat de Heer leeft. Maar
zij waren niet overtuigd. Maar nu, nu zij de Heer zagen, won hun geloof
het van hun ongeloof, won hun vreugde het van hun angst, won hun hoop
het van hun twijfels, won hun vertrouwen het van hun verdriet. Hun
verlorenheid bestond niet meer na het horen van: "Vrede zij u."
Aan dat "vrede zij u" verbond Jezus de opdracht hiervan te getuigen,
opdat allen, die zouden horen dat de Heer leeft, in hun geloof zouden
delen. En waar mensen zouden worstelen met hun geloof, hen dan nabij te
zijn, vergevend, bevestigend, steunend opdat zij niet terug vallen in
de duisternis.
Wie er niet bij was op die Paasmorgen was de apostel Thomas. De anderen
zeiden: We hebben de Heer gezien. Zij wel. Hij had niet gezien. Hij kon
het niet geloven. Het was geen onwil. Hij kon het niet. Jezus was
gekruisigd. Hij was dood. Zijn reactie was heel begrijpelijk: "Zolang
ik in zijn handen niet het teken van de nagelen zie en mijn vinger in
de plaats van de nagelen kan steken en mijn hand in zijn zijde leggen,
zal ik zeker niet geloven." Het is zo herkenbaar. Dood is dood. Houd je
aan de feiten. Bewijs het tegendeel. Geef tastbare aanwijzingen.
Overtuig mij.
Acht dagen later waren zijn leerlingen weer bijeen en nu was Thomas
erbij. Opnieuw kwam Jezus binnen en ging in hun midden staan: Vrede zij
u. Thomas zag en zonder ook Jezus met een vinger te hebben aangeraakt
zei hij: "Mijn Heer en mijn God." Het zien van hem was voor Thomas
voldoende. "Wees niet langer ongelovig maar gelovig." Daarmee wil Jezus
zeggen: Het gaat niet om feiten, om dingen die waargenomen en gevoeld
kunnen worden maar om tekenen die gezien worden in overgave en
vertrouwen, in geloof. "Omdat ge mij gezien hebt gelooft ge?" vraagt
Jezus tenslotte aan Thomas "Zalig die niet gezien hebben en toch
geloofd hebben. " Dat geldt voor ons. Wij hebben niet gezien wat de
apostelen gezien hebben: de tekenen dat Hij leeft. Wij hebben de
verhalen, hun getuigenissen. Wij hebben het van horen zeggen.
Maar toch, wat voor de apostelen geldt, geldt dat ook niet voor ons?
Eerst zien en dan geloven? Lijfelijk zien liefst, tastbaar, heel nabij.
Ook zij kwamen pas tot geloof in de Verrezene nadat zij Jezus gezien
hadden. Voor de apostelen was het
|
getuigenis
van de vrouwen niet voldoende. Voor Thomas was ook het getuigenis van
de andere leeringen niet voldoende. Eerst op het zien van Jezus kwamen
zij tot geloof, dat de Heer leeft. Zijn ook ons tekenen gegeven om te
komen tot geloof in de verrezen Heer? Tekenen, die wij kunnen zien?
Tekenen, die ons kunnen winnen voor het geloof? Tekenen, die het
onmogelijke, opstaan uit de dood, geloofwaardig maken?
Wij lazen in de eerste lezing uit de Handelingen van de apostelen,
verhalen van wat geschiede in de jonge kerk van Jeruzalem, van
wondertekenen onder het volk, van genezing van zieken en onreine
geesten Van toestromende mensen uit de steden rondom Jeruzalem die
wilden zien. Maar ook van: allen waren eensgezind; de gemeente was
éen van hart en ziel, Zij bezaten alles gemeenschappelijk,
deelden gaven en goed met behoeftigen, gebruikten samen hun maaltijden
in blijdschap en eenvoud van hart. Het getuigenis van de apostelen had
daarom zoveel zeggingskracht, dunkt me, omdat het de steun en de
overtuigingskracht mee kreeg van de eerste gemeente. Dit waren tekenen,
te zien door hen die openstonden voor het wonder dat in hun midden, in
hun wereld met al het lief en leed, geschiedt. Dit waren de tekenen,
die mensen deden geloven dat de Heer temidden van hen leeft, hen deden
geloven in de Verrezene, die bewogen is om mensen en hun levenslot.
Deze tekenen zijn er nog, ook in onze geseculariseerde wereld, ook in
onze barre tijd. Ook wij mogen zien gemeenschappen, waar het leven met
elkaar wordt gedeeld, waar in blijdschap en eenvoud van hart de
maaltijd wordt gedeeld waar de kerk leeft en vitaal is, overtuigend en
gelovig, saamhorig en eensgezind. Ook wij mogen zien, de velen, die
Jezus volgen in zijn geloof in de toekomst, ook al lijken vele helse
krachten die droom moedwillig te willen verstoren. Ook wij mogen zien,
dat mensen zich laten aanspreken door deze tekenen, en in overgave en
geloof zich van harte laten gezeggen door het evangelie. Wij zijn een
deel van het geloven van een ander, ook dat mogen wij zien. Wij, die
hier kerk zijn en elkaar tot steun zijn in geloven en hoop en liefde.
Het komt erop aan: zien wij? Het antwoord kan zijn: Ja, nee, misschien,
soms, even. De vreugde kan verbleken omdat de kerk in ons land nu
zoveel vitaliteit mist. althans die vitaliteit, die wij in ons hart van
de kerk verhopen en verwachten. Herinneren wij ons dan dit: ook Thomas
zag lijfelijk een geschonden Heer, overdekt met wonden met doorboorde
handen en voeten, een geopende zijde. Maar het zijn juist die tekenen,
die hem deed zeggen: Mijn Heer en mijn God. Ook een geschonden en
gewonde kerk maar desondanks toch kerk, Gods gemeente kan wellicht ons
toch oprecht doen belijden: Mijn Heer en mijn God. Amen.
|
3e
zondag van Pasen: Hand. 5,27b-32_40b-41; Joh. 21,1-19
|
14
april 2013, Ernst Marijnissen OP |
Het
verhaal over de ontmoeting van de vissers op het
meer van Tiberias en Jezus staat in het laatste hoofdstuk van het
Johannesevangelie. Ik las u voor dat Jezus zich aan de leerlingen
openbaarde. Maar het vreemde is dat Johannes zijn evangelie in het
voorafgaande hoofdstuk al heeft afgesloten. Hij schrijft daar:
“nog vele andere tekenen heeft Jezus voor de ogen van zijn
leerlingen verricht, die niet in dit boek zijn
neergeschreven”. En vervolgens komt er dan toch nog een heel
hoofdstuk. Ik zal het u maar meteen verklappen: dit hoofdstuk is van
veel latere datum. Het is wel zeer oud, maar het is beslist tientallen
jaren later neergeschreven. Het is ook anders van stijl. De plaats,
waar Jezus zich aan de leerlingen openbaarde, is het meer van Tiberias.
Dat is veelzeggend, want in het voorafgaande hoofdstuk, waar verteld
wordt dat Jezus aan zijn leerlingen verscheen, zijn de
plaatsaanduidingen juist uiterst vaag. De ontmoeting van Jezus en Maria
Magdalena is ‘ergens’ in de graftuin. De plaats,
waar de leerlingen samen zijn uit angst voor de joden, wordt helemaal
niet beschreven. Maar hier horen we ineens de zee van Tiberias. Deze
ligt in Galilea, dat land van duisternis en onherbergzaamheid, dat oord
van rovers en overvallen. De schrijver gebruikt het woord zee in plaats
van ‘meer’ of ‘stilstaand
water’. Met zee verwijst hij naar de vele wateren van de
chaos. Zo worden we herinnerd aan de wateren aan het begin van het
scheppingsverhaal, waarmee de bijbel opent. Opnieuw moeten de wateren
getemd worden, opnieuw moet de wanorde van onze samenleving tot de orde
worden geroepen. Opvallend is de naam Tiberias. Zeer concreet namelijk.
De wilde wateren in dat ruige Galilea zijn genoemd naar een despoot. Er
kunnen ook andere namen worden genoemd: Hitler, Stalin, Poetin, Kim
Jong-un. En ga zo maar door! Iedere tijd heeft zijn onderdrukkers, zijn
eigen wanorde, zijn eigen concrete plekken van verdriet, verslaving en
diefstal. Het verhaal dat ik u voorlas is in het heden geschreven. Het
vertelt niet uit een ver verleden, maar vestigt de aandacht op wat nu
gebeurt.
De evangelist zegt dat Jezus zich opnieuw aan de leerlingen openbaarde.
Het woordje ‘opnieuw’ wekt de indruk dat het
verhaal gewoon verder gaat na het vorige hoofdstuk en daarop een soort
aanvulling is. Maria van Magdala, de leerlingen en Tomas hebben Jezus
ontmoet en ‘gezien’. Nú zouden we dan
worden ingelicht over een volgende ontmoeting. Maar deze conclusie ziet
een belangrijk woord over het hoofd: Jezus openbaarde zichzelf. Dat
zichzelf openbaren zul je in het voorafgaande hoofdstuk tevergeefs
zoeken. Daar hoor je: Jezus staat of Jezus komt en staat, maar hier
hoor je ineens: Jezus openbaart zich. En waar openbaart hij zich: bij
de zee van Tiberias. Deze openbaring vindt niet plaats in Jerusalem of
Juda, maar bij de wateren der verwarring, in het land der ledigheid,
onder de doem van de dictatuur. De plaats is derhalve een
weerspiegeling van de wereld zonder God en diens menslievendheid. Jezus
openbaart zich niet zo maar
|
aan
de leerlingen bij de zee van Tiberias.
Anders gezegd: Hij openbaart zich aan ons, de leerlingen van alle
tijden, en op de concrete plek waar wij wonen en werken, als
vreemdelingen en niet zelden ontheemd.
Deze openbaring vindt steeds weer opnieuw plaats. Het houdt niet op.
Hij is immers een Levende, die van zich spreken doet. Hij heeft het
toen, lang geleden gedaan, en hij doet dat steeds opnieuw. Dat moet
toch een geweldige gedachte zijn, een opsteker, bijna een oppepmiddel
in onze tijd, waarin we treuren over leeglopende en aan de eredienst
onttrokken kerken. Als we ons zorgen maken over het gebrek aan
voorgangers en ons steeds minder thuis voelen bij het instituut kerk,
omdat het zo weinig overeenkomst vertoont met wat Jezus voor ogen
stond, toen hij de kerk van toen kwam vernieuwen. De Heer zal zich
opnieuw aan ons openbaren. Maar je moet dan wel over de juiste ogen
beschikken. De ogen van Johannes. Toen het tij van de teleurstelling
keerde en de netten weer vol raakten, riep hij uit: Het is de Heer!
Het laatste en toegevoegde hoofdstuk van het vierde evangelie gaat niet
over een getuigenis meteen na Jezus’ opstanding, maar is een
weerspiegeling van ervaringen en een aansporing tot vertrouwen voor
mensen, die ver na de tijd van de eerste leerlingen leven en zullen
leven. Dit verhaal is geen verslag van het verleden, maar een
onderricht in het heden. Wij zijn het, die hier worden aangesproken.
Wij zijn het, aan wie Jezus de vraag stelt: “vrienden,
vriendinnen, hebben jullie soms iets te eten?”. En wij zijn
het, die teleurgesteld antwoorden: “neen, we hebben niets.
Onze handen zijn leeg. Er valt niets te vangen. Alle vissen zwemmen
weg!”.
Wat leren we uit dit evangelieverhaal? Als wij, - de gemeenschap van
God - , belijden dat we geloven in Jezus de Messias, dat hij is
opgewekt uit de doden en nu de Levende is in ons midden, moet dat
vertrouwen ergens uit blijken. Zien wij Jezus staan aan de oever, aan
de kant, van onze leefwereld, aan de rand van de samenleving? Dat heeft
Johannes begrepen. ‘Het is de Heer’, zegt hij.
‘De Heer mogen we nooit vergeten’. Als we uitgaan
om te vissen, is dat meer dan een idee of een goed bedoelde onderneming
van onszelf. Het moet gebeuren uitsluitend op zijn woord. Dat is niet
een woord uit een ver verleden, maar een woord dat heden klinkt. Hij is
de nú Levende in ons midden. We zullen eerst luisteren en
aandachtig rondzien om zijn woord te verstaan. Daarna kunnen we
handelen. Dat woord komt tot ons in alles wat er om ons heen gebeurt,
waar we vrede mee hebben of dat ons angstig maakt en onzeker. Hij, de
Levende, gaat ons vóór. En als wij de netten aan
land brengen zullen we ontdekken dat de maaltijd al door de Heer is
bereid. De maaltijd van het Lam in het beloofde Land van God. Aan ons
is de toespijs toevertrouwd. Meer niet, maar voor ons is dat alles!
|
4e zondag van
Pasen, Handelingen 13,14,43-52; Johannes 10, 27-30
|
21
april 2013, André Lascaris OP |
Afgelopen
maandag las ik in de krant dat Ermelo elk jaar
zo’n 80.000 toeristen op bezoek krijgt die allemaal de herder
willen zien met zijn kudde. En inderdaad is het een leuk gezicht een
kudde met de herder en zijn hond over de heiden zien dwalen. Dat is pas
echt zomer. Het tafereel roept vrijheid op. Het is een romantisch
beeld; ik zou niet graag de schilderijen in huis willen hebben met als
motief de herder en zijn kudde. We zijn zelfs bereid om geld te storten
in een fonds zodat herders en kuddes kunnen blijven bestaan. Een
schaap, schapen, roepen bij ons romantische gevoelens op.
Maar als je een moslim zou vragen waaraan hij of zij het eerst denkt
bij het woord ‘schaap’, dan zou je wel eens als
antwoord kunnen krijgen: nou, het offerfeest, ter herinnering aan het
offer van Abraham. Ik denk dat de joodse tijdgenoten van Jezus bij
schapen geen romantische beelden hadden, want het schaap was bij
uitstek een dier om to offeren. Wanneer Jezus in hoofdstuk 10 spreekt
over de schaapskooi, de hof van de schapen, de deur, de dieven, over
zichzelf als de goede herder en zoals vandaag over de schapen die naar
zijn stem luisteren, dan heeft hij het niet over een willekeurige
schaapskooi in het land, maar gaat het over de ruimte in de tempel,
waar via de Schaapspoort, dicht bij de badinrichting, de schapen heen
gevoerd worden om vervolgens geofferd te worden. Zo nodig worden ze
weer naar buiten gevoerd om te grazen. De deurwachter opent dan de deur
voor de herder.
Deze herder, Jezus, komt op voor de schapen. Door hem kunnen de schapen
in en uit lopen. Hij wil niet dat ze geofferd worden. Hij geeft zijn
leven voor zijn schapen. Hij sluit zich aan bij de schapen zelfs als
hij zo zelf slachtoffer wordt. Hij confronteert de mensen zo met hun
geweld tegenover elkaar. Hij wil dat de schapen, de mensen, leven
hebben in overvloed, Hij is ervan bewust dat er nog meer schapen zijn
in min of meer dezelfde situatie; hij is ook gekomen voor hen.
Zijn schapen volgen hem als vanzelf want in zijn stem klinkt leven
door. Het is niet het geschreeuw van de deurwachters en anderen die de
schapen opjagen naar de plek waar ze gedood worden, Dieven en bandieten
probeerden schapen te stelen, maar de schapen willen hen niet volgen.
Niemand kan die schapen van Jezus uit zijn hand rukken. Want God zelf
is de herder die wil dat de schapen leven. Jezus en zijn Vader, Jezus
en God hebben hetzelfde doel, willen hetzelfde: dat schapen, de mensen
leven, leven ontvangen en geven. Je moet geen mensen opofferen voor je
welzijn.
|
In
de eerste lezing
trekken twee leden van zijn kudde, Paulus en Barnabas, door het gebied
wat nu midden Turkije Ze prediken in Perge aan twee groepen: de joden
en de godvrezenden. Dat zijn mensen die zich sterk aangetrokken voelen
door het Jodendom, maar toch geen jood worden omdat ze dan talrijke
wetten en regels moeten opvolgen en de mannen zich moeten laten
besnijden. Dat zou tegelijk betekenen dat ze vaak hun relaties in de
heidense wereld met familie, vrienden, en collega’s moeten
opgeven.
Paulus en Barnabas weten en zeggen dat de leden van de synagoge
geroepen zijn om een licht in de wereld te zijn en de weg te wijzen uit
moord, onrecht, slavernij, de machten van de demonen. Ze verkondigen
dat geloven in Jezus als de goede Herder de scheiding tussen joden en
godvrezenden te niet doet. Ze worden afgewezen. De leden van de
synagoge maken gemene zaak met de ‘godvrezenden’,
althans die van de hogere kringen, en jagen Paulus en Barnabas uit hun
gebied weg. Zij worden opgeofferd aan het welzijn, de eenheid en de
rust van de gemeenschap, aan de bestaande verhouding tussen de leden
van de synagoge en de ‘godvrezenden’.
Dit horen we vaker. Dat mensen worden uitgespuwd en opgeofferd ter
wille van de goede verhoudingen tussen anderen. Het pesten op school,
maar ook in bedrijven, is misschien wel het bekendste voorbeeld
hiervan. We zijn geneigd vanuit de christelijke traditie om de zijde te
kiezen van degenen die gepest en getreiterd worden. Maar vaak draaien
we dan de situatie om. We kiezen de kant van de vervolgden en als een
resultaat gaan we het onrecht betaald zetten aan degenen die tot nu toe
aan het pesten hebben meegedaan. We kiezen voor de zwakken, we maken ze
sterk en maken de sterken zwak. Maar het systeem blijft: de een wordt
opgeofferd voor de ander; de namen van de spelers zijn veranderd. De
pestkoppen worden slachtoffer, degenen die gepest werden worden de
goeden. Maar het systeem draait door. Zo kun je ook het zwakke in
jezelf sterk maken zodat de mensen waartegen je op keek, zwakker
worden. Dan gaan zij zich weer sterk maken. We zijn blind voor het
onheil dat we zelf aanrichten terwijl we proberen de kerk, het lichaam
van Jezus te zijn in deze wereld. Niet voor niets staat voorafgaande
aan dit hoofdstuk van Johannes het verhaal over de man die blind
geboren is.
Wij mogen hopen dat wij bij de schapen horen die luisteren naar de stem
van Jezus en hem volgen om met hem als goede herders leven in overvloed
te geven
|
5e zondag van Pasen: Handelingen
14,21-27; Johannes 13,31-35
|
28
april 2013, Antoon Boks OP |
In
de teksten
die vaak van Augustinus aangehaald worden, is er
één die
lijkt op de lezing van het Evangelie van Johannes van vandaag.
Augustinus vraagt zich af: Waar lijkt de liefde op. Als de grote
theoloog die hij was, had hij een rijke, diepe definitie kunnen geven
van wat hij onder liefde begreep. Maar dat deed hij niet: hij biedt ons
een beschrijving aan die vooral een uitdaging is voor de gelovigen die
zich afvragen wat bij uitstek liefde was. Sint Augustinus zegt: Liefde
is een hand die hulp biedt, wanneer die nodig is. Liefde zijn voeten om
naar een zieke toe te gaan. Liefde zijn ogen om de ellende en het
lijden van een berooide te zien, zijn oren om gejammer en de pijn te
horen. Dat is wat Liefde is. Niemand had het beter kunnen zeggen. Het
enige wat wij nog kunnen zeggen is: Amen
Wat we vandaag gehoord hebben is volgens Johannes gezegd bij het
Laatste Avondmaal. Hij legt bij de laatste woorden van Jezus alle
nadruk op het gebod van de Liefde en niet op de Eucharistie. Misschien
omdat hij niet wilde herhalen wat de eerste Christengemeenschappen al
hadden gehoord bij het voorlezen van het Evangelie volgens Mattheus, of
Markus, of Lukas, waarin het verhaal van de instelling van de
Eucharistie voorkomt. Voor Johannes is het gebod van de liefde een
gevolg van de Eucharistie en niet iets geïsoleerds in het
leven
van leerlingen. Johannes had het samengaan van liefde en Eucharistie
duidelijk gemaakt, toen hij in het zesde hoofdstuk schreef over Jezus
als het brood van het Leven.
Johannes had zich volgens vele legenden zozeer op dit gebod van de
liefde geconcentreerd, dat dit eigenlijk het enige was waarover hij
voor de eerste leerlingen van de Kerk predikte. Zijn leerlingen
klaagden daarover en hij antwoordde daarop dat dit ene gebod
noodzakelijk was voor onze redding. Dat kunnen we ook zeggen, maar dan
niet alleen met woorden: we moeten het ook in praktijk brengen, want
weer een andere tekst van Augustinus, die vaak wordt aangehaald zegt:
Bemin en dan kun je doen wat je wilt. Dat is niets nieuws want Jezus
had ook al gezegd dat de hele wet kan worden samengevat in de liefde
tot God en de naaste. Als wij dit horen, dan kunnen wij ons ook
afvragen hoe we ons als Christenen moeten gedragen. Op de radio, in de
kranten en op de televisie wordt meer dan eens een niet zo mooi beeld
van ons, Christenen geschetst. Misschien is dat de reden dat een tijdje
geleden een Paus aftrad en een nieuwe Paus gekozen moest worden. Er
werd vreselijk gespeculeerd wat voor man die nieuwe Paus zou moeten
zijn, moest hij doorgaan met wat de afgetreden Paus deed of moest de
nieuwe juist het tegenovergestelde zijn. Iedereen had hierover een
eigen mening. Toen de nieuwe eenmaal gekozen was, bleek dat het een
heel andere persoonlijkheid was, dan wat de weddenschappen hadden
verwacht. Maar toch kunnen we -–rekening houdend met de
verschillende verwachtingen ten opzichte van de nieuw gekozen Paus, die
er heersten-- hier ook laten zien wat we voor een beeld hebben van wat
we vinden dat de gemeenschap van Christus moet zijn.
Soms zijn we heel ingenomen met de een maar niet met de ander, maar het
is
|
altijd
goed dat we zoeken naar het ware gezicht van die gemeenschap. Alleen al
door het kiezen van zijn naam gaf de nieuwe Paus aan wat voor normen en
signalen hij ons wilde geven. Andere tekens en gebaren beogen het
zelfde. Hoeveel mensen hebben alleen al naar de kleur van zijn schoenen
gekeken? Hoe onbelangrijk het soms is, toch kan dat er allemaal voor
zorgen, dat we een goed gesprek hebben over hoe we moeten leven.
Misschien lukt het ons dan om gezamenlijke overeenkomsten te hebben ook
al weten we dat we over de hele wereld verschillend leven.
Wij hebben allemaal geprobeerd om als volgelingen van Jezus te leven,
maar dat is ons niet altijd gelukt. Er zijn heel wat schandalen
geweest. Dat is vervelend voor gelovigen en ongelovigen, want zo hebben
we ons niet laten zien als volgelingen van Christus
Ons ware gezicht moet altijd vol liefde zijn, zodat we laten zien, dat
we werkelijk van elkaar houden en dat we allemaal de liefde, waarover
we vandaag weer hoorden, willen uitdragen. Van hoog tot laag moeten we
allemaal laten zien dat we genade hebben ontvangen.
Wij mogen allemaal op onze eigen typische manier Jezus volgen, maar we
moeten dan wel proberen om zo samen het hele Lichaam van Christus te
zijn. Dan kunnen we verenigd in de Geest van liefde en vol eerbied voor
elkaar -- hoe verschillend we ook zijn en op welke verschillende manier
we ook spreken -- samen het hele gezicht van Jezus aan de wereld laten
zien. Dan worden we samen het Koninkrijk van God, zoals Jezus het ons
kwam verkondigen.
De zinsnede van bemint elkaar zoals ik u heb lief gehad kan dan het
doel zijn van ons die volgelingen van Jezus willen zijn. Dat blijft een
uitdaging want het betekent dat we moeten proberen elkaar lief te
hebben op een manier, die meer dan eens ons leven moeilijk zal maken
want soms willen we wel lief hebben maar alleen op onze eigen manier:
als de ander maar is zoals ik, denkt zoals ik, gelooft zoals ik. De
liefde van God kent geen grenzen. Het blijft moeilijk om dit waar te
maken in ons eigen leven, maar het is niet onmogelijk. De genade van
God kan heel wat barsten in onze menselijke relaties glad strijken.
Liefde is geen sympathie, geen onbaatzuchtigheid en ook geen
filantropie. Liefde is een deugd die werkelijkheid is geworden in de
persoon van Jezus. De liefde van de Vader en de Geest is ons als genade
gegeven, zonder dat wij er iets voor hebben gedaan, eenvoudig omdat God
zo enorm van ons houdt.
De Eucharistie die wij steeds weer opnieuw vieren is het symbool van
eenheid in de liefde. Om die reden probeerden vele - al dan niet heilig
verklaarde - mensen en onder hen Augustinus ons aan te sporen om dat
steeds weer opnieuw in de praktijk te brengen. God houdt van ons allen
zonder voorwaarden vooraf. Dat is de liefde die wij, beetje bij beetje,
n onze kleine of grote geloofsgemeenschappen, samen met onze families,
buren, vrienden en vijanden in de hele wereld willen uitstralen. Amen.
|
6e
zondag van Pasen: Handelingen 15,1-2.22-29; Joh.
14,23-39
|
5
mei 2013, Henk Jongerius OP |
Wanneer
ik Jezus vandaag hoor zeggen ‘als
iemand mij liefheeft zal hij mijn woorden bewaren’, moet ik
denken aan de laatste woorden die iemand tot je gesproken heeft voor
zijn dood, of voordat zij af-scheid van je genomen hebben en je hem of
haar een hele tijd niet meer zult zien. Dat zijn woorden die blijven
naklinken in je hart en die een heel speciale uitwerking kunnen hebben
in je leven. Zulke woorden zijn een soort kleinood dat je heel
zorgvuldig bewaart en koestert in je hart.
Zo kan ik mij voorstellen dat mensen woorden bewaren van soldaten of
vrienden die in de oorlog zijn omgekomen, van dierbaren die ge-storven
zijn. Het zijn woorden tot jou zijn gericht en die vertellen hoe
kostbaar je was in hun ogen. Dierbare woorden die een richtsnoer, een
wegwijzer in je leven worden. Zo blijf ik in mijn eigen leven altijd
bepaalde uitdrukkingen van mijn ouders met me meedragen en ik merk dat
zij hen weer tegenwoordig stellen in mijn leven en een soort zuurdeeg
zijn dat mijn eigen leven doordringt. Zij bepalen tot op vandaag mijn
handel en wandel…
De woorden die wij van Jezus moeten bewaren en in ons omdragen zijn ook
hele kostbare woorden want zij willen ons thuisbrengen in de wereld en
de levenswijze, in de geest van Jezus. Zijn leven werd ge-kleurd en
getekend door wat hem door de Vader verteld was, zegt hij. De kern en
de kracht van die woorden is dat zij onder woorden brengen dat er een
God is die naar mensen toe wil komen, een God die mensen zoekt en door
zijn aanwezigheid mensen vertrouwen wil geven in het leven. Deze
wending van de Eeuwige naar ons toe zal vrede geven, zal ons in een
andere wereld doen leven. Wij horen dat Jezus ergens anders ook zeggen:
dat zij leerlingen wel in de wereld leven maar niet van
deze
|
wereld
zijn. Dat wil zeggen dat er in die wereld andere maatstaven
gelden dan die van gewin, van macht, van concurrentie en oorlog. In die
andere wereld heerst er eigenlijk maar één
grondwet en dat is de wet van de liefde, zoals wij gezongen heb-ben:
‘waar vriendschap is en liefde, daar is God’. De
enige wet die werkelijk leidt tot menswaardig leven is die van de
liefde: hebt elkan-der lief, doe recht aan elkaar in goede en kwade
dagen en je zult het echte leven smaken. Daarom is het ook dat wij
hoorden hoe de apostelen geen zwaardere last opleggen aan mensen die
zich bekeren tot Jezus dan het zich onthouden van het vereren van
afgoden. Er is maar één God die wij Vader noemen
en ons zegt dat wij elkaar moeten beminnen en achten en in ons hart
bewaren.
Dat betekent dat wij mogen leven in de Geest van Jezus die ons als een
kracht zal leiden en inspireren om de wereld te maken tot een goede
plaats voor alle mensen zoals wij in de psalm gezongen hebben: dat alle
volken U loven.
Als wij de woorden van Jezus bewaren en in ons omdragen als richt-snoer
voor ons spreken en handelen, mogen wij ervan overtuigd zijn dat er een
nieuwe wereld ontstaan zal door hen die hem aanvaarden als hun groot
verhaal, als de spiegel waarin zij de richting van hun leven zien
verschijnen. Het is zoals wij zullen zingen als een belijdenis van ons
geloof en vertrouwen in hem: ‘zijn woorden bleven over en
mensen die naar deze woorden leven. Kom Geest, vernieuw het aangezicht
der aarde, wek onze kracht, vuur onze hartstocht aan’.
Moge ons leven vernieuwd en gekleurd worden door de Stem die ons roept
en zegt ‘waar ben je’, door de Stem die ons
toeroept ‘hier ben ik’. Op onze beurt zullen wij zo
ook omgaan met elkaar en mensen van liefde worden: dat zal een droom
zijn!
|
7e
zondag van Pasen: Handelingen 7,55-60; Johannes 17,20-26
|
12
mei 2013, Theo Koster OP |
Naarmate
ik ouder word en meer gelezen heb uit de
Bijbel, veel mensen heb ontmoet in allerlei situaties, vanuit deze
mensen en wat hen bezig hield vragen stelde aan de Bijbel, valt mij
steeds sterker op, het is een rode draad, dat de God die vanuit deze
Bijbel tot ons spreekt een God is, die intens van mensen houdt. Ik durf
inmiddels wel te stellen, dat deze God zich zo verbonden heeft met
mensen, dat ik geen contact met Hem krijg dan enkel in en via mensen.
God is niet los verkrijgbaar. Zij, of is het een Hij, we weten het
niet, heeft diens lot aan het onze verbonden, en stelt ons impliciet en
soms heel direct de vraag: verbind jij jouw lot ook met mij?
Jezus heeft daadwerkelijk zijn lot verbonden met deze God. Hij ontdekte
dat God zich gedraagt zoals ouders dit doen naar hun kinderen. Jezus
duidt God bij voorkeur aan met Vader. Met deze aanduiding maakt Jezus
helder dat geen van ons door God bemind wordt op grond van bepaalde
talenten, hoe je eruit ziet, wat je verdient, of je wel aardig bent.
Een vader kiest zijn kinderen niet uit; ze zijn hem allen even lief.
Ook maakt Jezus met de aanduiding ‘Vader’ helder,
dat God geen avontuurtje met ons is aangegaan. Ouderliefde blijft, hoe
groot en oud je kinderen ook worden, en wat doet het pijn als het tot
een breuk komt met je kind, jij jouw kind niet meer kunt zien.
Toch is liefde niet het kernwoord in dit gebed van Jezus; eenheid is
het centrale woord. Jezus bidt hier in dit laatste gedeelte van een
langer gebed voor de gelovigen van alle tijden, voor ons dus. De
eenheid is niet allereerst een verbonden zijn met elkaar, maar een
verbonden zijn met Jezus, zijn in hem, zoals hij is in ons, thuis zijn
bij Jezus, zoals deze thuis is bij de Vader en de Vader bij hem. Niet
eerder werd ik mij bewust van deze grote betekenis van Jezus voor mijn
geloven. Natuurlijk heeft God mij lief, kan de Vader geen van ons
missen, en waarom zeg ik natuurlijk? Omdat Jezus, zijn woorden, maar
vooral zijn doen en laten, mij dit vertrouwen geven.
Van de week vertelde een collega mij over haar jongste zus. Ik wist dat
zij al vroeg hun vader hadden verloren. Nu hoorde ik dat de jongste zus
toen haar vader overleed pas één jaar was. Eens
reageerde zij verdrietig, dat ze haar vader nooit had gekend. De
reactie van haar gesprekspartner hierop was: dat klopt, maar weet wel:
hij heeft jou heel goed gekend. Dat gaf haar troost, en op hetzelfde
moment een geweldige energie. Iets soortgelijks vertelt Jezus ons
vandaag in zijn gebed:
dat ieder van ons in zijn verbonden zijn met Jezus
zal ontdekken, en nu citeer
ik
“dat Gij mij hebt gezonden en hen hebt liefgehad zoals Gij
mij hebt
|
liefgehad”. Jezus
hield van mensen, en zijn liefde schiep onder de leerlingen een
verband, hoe verschillend zij ook waren. Jezus putte zijn liefde uit
zijn verbondenheid met wie hij aanduidde met Vader. God
‘Vader’ noemen
ging sommige mensen te ver; zij zorgden dat Jezus aan het kruis stierf.
De mensen die dit veroorzaakten waren er niet van gediend, dat Jezus
God zo dichtbij bracht, dat je God niet meer voor jouw karretje kunt
spannen. Doen wij dat dan, God voor onszelf gebruiken? Ja, telkens als
wij zeggen, dat God het wel zo gewild zal hebben, of dat de mens wikt
en God beschikt, of dat God zal ingrijpen, of iets een straf van God
is, ontvluchten wij onze eigen verantwoordelijkheid door het God in de
schoenen te schuiven. Diep in ons zit de neiging God tot een
verlengstuk van onszelf te maken, een almacht die doet wat wij
verlangen, maar waartoe wij nog niet bij machte zijn. In Jezus wordt
zichtbaar een God die bekommerd is, bekommerd blijft om zijn kinderen,
ook als zij vreselijke dingen doen. En wat zou deze God graag zien, dat
wij een verlengstuk van Haar worden. Niet in de zin dat Hij ons wil
gebruiken, maar als een volkomen thuis zijn bij elkaar.
Jezus was thuis bij God tot op het kruis. Toen bad Jezus voor degene
die hem kruisigden met woorden: vergeef hen Vader, want zij weten niet
wat zij doen. Iets soortgelijks hoorden wij Stefanus vandaag bidden.
Zijn verbonden zijn met Jezus geeft hem de kracht op te komen voor
degenen die hem stenigen en hen niet af te schrijven. Dat is niet te
begrijpen; dit overstijgt ons. Saulus is degene die wat later in zijn
leven in een visioen te horen krijgt: “waarom vervolg je
mij?” en dan een belangrijke verkondiger van deze Jezus wordt
onder de heidenen.
Als wij eucharistie vieren danken wij God, en worden wij opnieuw met
Jezus verbonden, lichaam van Christus, door te eten van het brood dat
hij ons aanreikt. Ook hier is het verbonden zijn, het een zijn met
Jezus, hetgene dat ons verbindt met elkaar, en een getuigenis wordt
voor de wereld, waarin wij leven. Het verbonden zijn wil niet zeggen,
dat we elkaar ineens aardig moeten vinden, lief zijn voor elkaar of
soortgelijke afleidingsmanoeuvres. Het wil zeggen dat je elkaar niet
laat vallen, ook al heb je het soms zwaar met elkaar.
In de kleine gemeenschappen die plaatselijke kerken momenteel zijn,
ontdek je de betekenis van dit onderling verbonden worden, zoals wij
dominicanen dat in onze kloosterlijke levenswijze ontdekken. De kracht
om dit proces van verbonden worden aan te gaan komt vanuit het thuis
zijn bij Jezus. Niet eerder had ik mij zo sterk gerealiseerd, dat het
uithouden met elkaar een geschenk is, dat Jezus ons hier steeds weer
aanbiedt.
|
Pinksteren:
Handelingen 2,1-11; Johannes 20,19-23
|
18
mei 2013, Paul Minke OP |
Ooit
heb ik gedacht: wat Lucas ons vertelt in het
Pinksterverhaal, zo moet het lang geleden in Jeruzalem echt gebeurd
zijn, op die 50ste dag na Pasen, na de opstanding van Jezus uit de
doden. De apostelen bijeen in een huis, een hevige wind, vurige tongen,
het spreken van vreemde talen, toegestroomde nieuwsgierige joden uit
allerlei volken vandaan, naar Jeruzalem gekomen op pelgrimstocht. Een
geweldig gebeuren, ieder hoorde de apostelen in hun eigen taal.
Verwarring en verbazing alom. Duizenden lieten zich overtuigen. De
Geest maakt de harten van de mensen los. Zij zette hen in vuur en vlam.
De menigte vroeg Petrus: wat moeten we doen. Hij antwoordde: Volg
Jezus, doe wat Hij deed. Leef in zijn Geest. Hebt elkander lief. En ik
dacht: God, onthoud niet uw Geest aan de mensen van nu. Velen worstelen
met hun geloven, velen haken vaak ontmoedigd af. Het evangelie
inspireert hen niet meer. Is geen bron van vreugde. Kom toch met uw
Geest, vervul ons allen met uw liefde en uw kracht, dat wij opstaan en
leven vanuit ons geloof, met hoop en vertrouwen. Ik hoorde geen
antwoord.
Toen kwam er een tijd, dat ik met andere ogen keek naar het
Pinksterverhaal. Op de 50ste dag na Pasen vierde de pelgrimerende joden
in Jeruzalem dat God op de berg Sinai aan Mozes en het volk de wet gaf.
Een indrukwekkend gebeuren. In het boek van de uittocht lezen wij:
"Vroeg in de morgen begon het te donderen en te bliksemen. Boven de
berg hing een dichte wolk, machtig bazuingeschal weerklonk. De Sinai
was geheel in rook gehuld omdat Jahwe in vuur was neergedaald." Toen
gaf Jahwe aan het volk de tien woorden van het verbond. Het was de dag
van de geboorte van het Godsvolk, daar in de woestijn. Lucas maakte van
dit verhaal gebruik voor zijn eigen Pinksterverhaal. Hij beschreef de
geboorte van het nieuwe Godsvolk, de Kerk van Jezus. Een teken Gods in
de wereld, gegrond op het getuigenis van de apostelen. Een kerk
gezonden om heil, zegen en vrede onder de mensen te brengen. Een kerk
geroepen om weerstand te bieden aan alle onrecht en geweld en de naaste
zijn te zijn van wie zwak, kwetsbaar en weerloos zijn. Een kerk, die de
Geest ontvangen heeft om deze Geest levend te houden die het aanzien
van de aarde zal veranderen, het kwaad ten goede gekeerd. En ook nu
dacht ik: God, wat is toch van uw kerk geworden in onze dagen! De kerk
inspireert mensen niet meer. Zij lijdt onder allerlei schandalen.
Mensen houden haar voor gezien. De ene kerk na de ander wordt gesloten.
De kerk lijdt ademnood, het ontbreekt haar aan vuur en geestkracht. Kom
Geest van God, vervul uw verkilde kerk met uw vuur en warmte, uw
Liefde, dat zij volop durft te vertrouwen op uw scheppingskracht en
inspiratie. Opnieuw hoorde ik geen antwoord.
Ik las opnieuw het Pinksterverhaal nu in samenhang met heel de
Handelingen. Ik hoorde vanaf Pasen iedere morgen in de Lauden hoe het
de jonge kerk verging.
|
Het gonsde van de Heilige Geest. Keer op keer
het Pinksterwonder, anders verteld. Overal de
inspiratie van de Geest, die de apostelen bezielde en in beweging
bracht, een ervaring die niet te beschrijven was tenzij in beelden
zoals Lucas deed: tongen van vuur, het waaien van de Geest, die het
huis deed schudden. Het vuur brandde telkens opnieuw onder joden en
heidenen, onder jong en oud, in Jeruzalem, Antiochie, Asia, Griekenland
ja, tot in Rome, het machtscentrum.
En brengt die Geest ook niet mensen in onze dagen bezieling en
begeestering? Brengt die inspiratie van de Geest niet nog steeds mensen
in beweging? Sterker nog. Is het niet de Geest, die óns in
beweging brengt, ons samen brengt, die ons sterkt in het goede, die ons
doet meevoelen met anderen om ons heen, die ons doet streven naar
vrede, die ons warm doet lopen voor het visioen? God ademt ons open met
zijn eigen levensgeest, de heilige Geest. "Wat altijd is geweest, het
waaien van de Geest, gebeurt aan ons vandaag. Dat vuur van het begin,
wij ademen het in, Gods woord dat antwoord vraagt," zo luidt een bekend
Pinksterlied. Zo is het. Pinksteren gebeurt vandaag.
Zie niet alleen met pijn in het hart naar de mensen, die ontmoedigd
afhaken, in wie het geloven niet tot bloei komt maar afsterft om wat
voor reden dan ook, maar verheug u vooral over hen, in wie de Geest het
beste naar boven roept. Mensen, die gedreven door de Geest leven voor
een rechtvaardiger wereld, mensen uit de eigen omgeving, op de plaats
waar zij wonen en werken. Mensen, die het antwoord van Petrus begrepen
op hun vraag: wat moeten wij doen. Zie niet alleen met pijn in het hart
naar de kerk, naar wat haar heeft beschadigd, en naar haar zucht tot
regelgeving, groter dan haar vertrouwen in de Geest maar verheug u
vooral over haar veerkracht in de vele gemeenschappen, die moedig
blijven getuigen in viering en evangelische dienstbaarheid. Gods grote
dagen komen op zovele plekken en in vele mensen aan het licht.
Hebben wij ook geen reden om ons te verwonderen over wat we zien en
horen? Dat er mensen zijn, die zo onzelfzuchtig zijn dat zij zorg
dragen voor anderen, chronisch zieken, eenzamen, ouderen, mensen met
een groot verlies. Dat er mensen zijn, die zich niet van de wijs laten
brengen door allerlei verleidingen maar standvastig vasthouden aan wat
zij als hun opdracht en roeping zien. Dat er mensen zijn, die trouw
blijven aan hun geloof bij alle tegenwind. Dat er mensen zijn die geen
kwaad met kwaad vergelden maar weten te vergeven. Wat bezielt hen om zo
te doen? Is het niet de Geest van Jezus Christus in hen?
Zo kreeg ik uiteindelijk toch de antwoorden op mijn bidden voor mens en
kerk Pinksteren is geen verleden tijd. De Geest leeft onder ons en
werkt in ons. Bidt, dat Zij onder ons steeds meer mensen mag bezielen
en inspireren tot het goede en hen doet bijdragen aan de vernieuwing van
het aanzien van de aarde. Amen.
|
|