PREKEN VAN DE DOMINICAANSE GEMEENSCHAP TE HUISSEN: Veertigdagentijd 2013 (C)


1e zondag in de veertigdagentijd: Deut. 26,4-10; Lucas 4,1-13
17 februari 2013, Theo Koster OP

De paus gaf maandag aan, dat hij eind van de maand aftreedt. Prompt sloeg in de avond de bliksem in op de Sint Pieter. Gisteren kwam er een meteoriet uit de hemel vallen, spectaculair, en deze trof een stad in Rusland, waar velen gewond raakten. Heeft de hand van God ingegrepen? Volgens vele mensen kan dit geen toeval zijn. Het is ermee als met ziekte, tegenslag, de dood die toeslaat, en andere beproevingen: je zult het wel verdiend hebben, of het is een teken van God. God laat niet met zich spotten of het tegendeel: hij grijpt niet in en laat mij aan mijn lot over.
Wij tobben en vechten met deze goden, en dat deed ook Israël. Daarom is het zo belangrijk wat Mozes vandaag zijn volk voorhoudt. Als je het land hebt bewerkt en het brengt vruchten voort, breng dan de eerste vruchten naar het altaar van de Heer, uw God en belijd jouw geloof. Het begon zo klein, een zwervende Arameeër die vanwege hongersnood terecht kwam in Egypte en daar een groot volk werd. De Egyptenaren konden daar niet tegen, onderdrukten ons. Wat hadden we het slecht. Maar er was er één die onze ellende zag, ons jammeren hoorde. In Mozes werd hij zichtbaar, leidde hij ons weg uit Egypte, door de Dode Zee, de woestijn en bracht ons naar dit land van melk en honing. De eerste vruchten herinneren mij telkens weer dat ik gezegend ben; dat er één God is die naar mij omziet, van mij houdt. Dat ik deze God niet moet verwarren met de machten en krachten die er ook zijn en mijn leven kunnen teisteren.
De eerste lezing nodigt ieder van ons uit bij zichzelf te rade te gaan, jouw eigen geschiedenis onder ogen te zien, jouw zegeningen te tellen, de momenten waarin er naar je werd omgezien, zomaar, omdat jij, een mensenkind en klein, zo de moeite waard bent. Als jongeren mij vragen: wie is God waarin u gelooft, en wat en wanneer merkt u in uw leven iets van deze God, dan ga ik terug in mijn leven en vertel een aantal verhalen over ervaringen, die mijn vertrouwen in God gronden en wakker houden. Zoals Mozes het volk voorhoudt: stel aan de hand van je eigen geschiedenis vast dat je gezegend bent, spreek regelmatig dit vertrouwen uit, opdat het niet inslaapt of verstoord wordt, want het wordt bedreigd door goden die ik net noemde. Het steeds weer opnieuw verhalen en uitspreken behoeden je voor bijgeloof. Maar wat als ik helemaal niet vertrouw op God, ik in mijn leven geen zegeningen tegenkom die ik kan tellen? Vertel ook dat, spreek het uit, lucht je hart, zodat er ruimte ontstaat.
In het evangelie overkomt Jezus wat we denk ik allemaal herkennen. Hij is gedoopt, door de Jordaan gegaan en komt terecht in de woestijn. In de woestijn ontbreekt het aan wegen; je moet er zelf je weg zoeken. In de woestijn stel jij niets voor, ben je klein, en is de vraag: waardoor laat ik me leiden? De woestijn is een testgebied, zoals onze samenleving, waarin mijn verhouding met God op de proef wordt gesteld. De duivel, diabolos staat er, dat betekent verstoren, is alles wat 

tussen mij en God wil komen, zodat we los van elkaar raken, gescheiden.
Door wat laat ik me leiden? Jezus laat zich leiden door het woord van God. Wat betekent dit? We hoorden het: op de drie verleidingen antwoordt Jezus met een citaat uit het boek Deuteronomium, waaruit ook de eerste lezing komt. Het woord van God zijn de verhalen van zegening uit het verleden die Jezus herkend heeft in zijn eigen leven waardoor hij kan zeggen: God zal erin voorzien; God zal ook, nu ik de weg kwijt ben, over mij waken en mij zegenen.
Jezus heeft honger en de eerste beproeving is dan ook: van een steen brood maken. Wij hebben in deze samenleving behoefte aan rust, verdieping, zekerheid. Groot is het aanbod verleidingen, om in deze behoefte te voorzien. Als ik dit boek lees, of als ik maar voldoende vrienden heb, als ik drie keer per dag mediteer, of wekelijks aan sport doe zal ik rust vinden, gelukkig worden, zeker zijn van mezelf, een dieper niveau halen. Jezus blijft klein, gelooft niet in wonderen maar in die God die van hem houdt, en in zijn diepste behoefte zal voorzien.
De tweede beproeving is onze behoefte aan vrijheid en macht: ik red mezelf wel en ik laat me door niemand de wet voorschrijven. De duivel wordt ook wel de vorst van de wereld genoemd. Jezus bestrijdt niet dat de duivel alle macht van de wereld heeft. Jezus is er niet bang voor en treedt niet in de spiraal van steeds weer groter moeten worden. Jezus weigert op de tenen te gaan lopen en alles naar zijn hand te zetten vanuit een vertrouwen in God die van hem houdt. Wie bemind wordt hoeft zichzelf niet te bewijzen.
Dan wordt de duivel gemeen in de derde beproeving. Hij komt zelf met een citaat uit de Bijbel, uit een gebed zelfs, psalm 91, om Jezus te verleiden zijn Vader te prikkelen te laten zien dat hij werkelijk van Jezus houdt. Dit is heel gemeen en het overkomt onszelf momenteel als gelovigen. Laat maar zien dat je gelooft door je precies aan de kerkelijke wetten te houden, door de voorgeschreven liederen en tafelgebeden te gebruiken, door mensen streng te beoordelen op hun levenswijze
voor zij welkom zijn aan eucharistie of avondmaal. In de huidige katholieke kerk hier in Nederland is de beproeving groot om elkaar gelovig de maat te nemen, elkaar met Bijbelcitaten tot gelijk of ongelijk te dwingen, met andere woorden God uit te dagen partij te kiezen. We horen Jezus daarop zeggen: ?Gij zult de Heer uw God niet op de proef stellen?.
Als iemand moet bewijzen dat hij of zij mijn vertrouwen waard is, stelt dit vertrouwen weinig voor. Als jouw relatie met God hierop gebouwd is, dat God zich moet bewijzen, beëindig dan deze relatie, want de god die je vereert is dan niet de God die Jezus dient, maar een afgod. De God die Jezus dient is een zegenende God, en zegenen betekent tot leven brengen. Tel daarom jouw zegeningen en blijf erover vertellen, opdat jouw vertrouwen niet in slaap sukkelt of verstoord wordt.

2e zondag in de veertigdagentijd: Gen. 15,5-12+17-18; Lc. 9,28b-36
24 februari 2013, Antoon Boks OP

"Wie is hier de verantwoordelijke?" Dat kan een uitroep zijn van iemand die hulp nodig heeft en aan wie niemand aandacht besteedt. Iedereen is zo in beslag genomen door wat ze doen dat ze geen aandacht kunnen schenken aan die persoon. Wat zou iemand nog meer kunnen doen, dan roepen in de hoop dat iemand het hoort en hulp biedt.
Bij ons hier op aarde lijkt dat vaak voor te komen. Veel mensen zijn zo in beslag genomen door hun eigen bezigheden dat ze geen aandacht kunnen of willen schenken aan anderen die in nood zijn. Daarom zou het goed zijn om zo nu en dan enkele vragen te stellen zoals:
-Hoe begon deze oorlog?
-Waarom zijn er zo veel arme en hongerige mensen in de wereld?
-Wie knoeit er allemaal aan de natuur?
-Gaat iemand het melden dat vele mensen werken of moeten werken onder onveilige arbeidsomstandigheden?
-Waarom besteden we zo veel aan militaire wapens?
-Waarom komen zo veel voormalige kerkgangers niet meer?
-Wat kunnen we doen aan het probleem van de drugs en de jonge mensen die daaraan kapot gaan?"
Wie zijn de verantwoordelijken? Hebben wij hierop antwoorden?
God komt vandaag door middel van de Schriften naar ons toe en nodigt ons uit om in vertrouwen te reageren op wat Hij tegen ons zegt. Kunnen we die uitnodiging van God aannemen en erop reageren door onze woorden en onze manier van leven?
Wat wil God van ons?
Abram is de eerste die begint te leren dat God een plan heeft voor de mensen. God riep Abram en beloofde dat hij en Sarai veel afstammelingen zouden krijgen en een grote natie zouden worden. God wil zijn plannen werkelijkheid laten worden.
In het begin geloofden Abram en Sarai niet dat de belofte van God werkelijkheid zou worden; ze waren toen nog geen voorbeelden van geloof. Als God grote dingen wil organiseren, dan zou God toch kunnen beginnen met de beste kandidaten te kiezen. God begint... en mensen moeten verder gaan.
Maar... als God aan een mens verschijnt, is angst meestal de eerste reactie. Dat blijkt ook uit het verhaal van de gedaanteverandering. Een wolk kwam over de drie apostelen en zij zijn bang. Het is de angst van gewone mensen voor het oneindige en heilige.
Zo vaak wilde God een verbond sluiten met mensen. Iedere keer wordt van de mens in het verbond gevraagd om te vertrouwen op de belofte en te beginnen met dat verbond waar te maken, ook al is het nog niet volmaakt. Wij, leerlingen van Jezus zullen hetzelfde moeten doen: beginnen met Hem te vertrouwen en dan anders gaan leven om te laten zien, dat het ons menens is. Petrus, Jacobus en Johannes gaan met Jezus de berg op om te bidden. Zij zijn de leerlingen die uitgenodigd zijn. Mozes en Elia verschijnen en spreken met Jezus over zijn uittocht, zijn dood in Jeruzalem en de verlossing van ons uit de zonde.

De wereld is geen paradijs want er is vanaf het begin zonde in de wereld, maar God en Jezus willen er iets aan doen. Als er al twijfel bestaat over hoe God samen met ons dat paradijs werkelijkheid kan maken dan kondigt de stem uit de wolk de leerlingen aan: "Dit is mijn uitverkoren Zoon, luister naar hem." De leerlingen waren eerst overmand door slaap, maar ineens weer klaar wakker toen Jezus? glorie te zien was en Mozes en Elia naast Hem stonden. De gedaanteverandering kondigt de glorie van de opstanding aan en toont wat trouwe leerlingen van Christus te wachten staat.
Petrus begrijpt niet wat hij meemaakt. Hij wil dat moment van glorie vasthouden. Hij wil drie tenten opslaan voor Jezus, Elia en Mozes. Maar... Jezus zoekt volgelingen, die met Hem naar Jeruzalem willen reizen. Hij heeft werk te doen en zijn leerlingen zullen daarmee door moeten gaan nadat Hij verrezen is en zij de Geest hebben ontvangen. De stem, die zegt: "Dit is mijn uitverkoren Zoon, luister naar hem" wil de leerlingen wat vertellen. Jezus komt niet met een wet zoals Mozes en is geen profeet zoals Elia. In plaats daarvan zal Hij de mensen verlossen van de zonde en de weg openen om een goede toekomst tegemoet te gaan door te leven volgens het voorbeeld dat Hij ons gegeven heeft.
Zo komt er een vervolg op de belofte gedaan aan Abraham en Sarah, want iedereen die leeft zoals Jezus zal onder de nakomelingen van Abraham en Sara gerekend worden.
Wij leven niet op een bergtop, maar deze ervaring op de berg leert ons Jezus kennen en we weten dat we zijn glorie bij onze eigen opstanding met Hem zullen delen. Ondertussen mogen we ons herinneren al wat Hij ons reeds vertelde en Hem volgen door te zorgen voor onszelf en anderen zoals Hij het deed.
Door het voorbeeld van Abraham en wat er gebeurde op de berg van de Gedaanteverandering wordt ons geloof in Jezus Christus en Zijn woorden het fundament van onze gerechtigheid.
Luisteren naar Jezus is soms verwarrend en onbegrijpelijk. Terwijl we hem woorden van troost en de zekerheid van Gods liefde horen spreken, is er ook de harde kant van hoe we zijn leerlingen moeten zijn. Want dat vraagt alles van ons. Als we willen delen in zijn heerlijkheid, moeten wij ook delen in zijn leven en dood. We willen samen met de mensen om ons heen zijn leerlingen zijn.
Wat we wel of niet doen in deze Veertigdagen kan ons helpen om te laten zien, dat we Jezus na willen volgen, ook als we net als de leerlingen op de berg in slaap zijn gevallen en over onszelf dromen. Als de heerlijkheid van Christus in ons gezien kan worden, dan zal dat naar voren moeten komen in hoe we omgaan met mensen die lijden. Deze veertigdagentijd kan onze ogen openen en ons er toe brengen om te luisteren naar Gods stem, die er voor zorgt, dat we samen met anderen leven.
Nadat de stem had gesproken was Jezus daar alleen. Hij vervangt vanaf dat moment de wet en de profeten. Laten we dan ook rond kijken en vragen: "Wie is hier verantwoordelijk?" Natuurlijk is het God, maar als Gods kinderen mogen en moeten we zeggen, dat wij als leerlingen van Jezus die verantwoordelijkheid voor ons zelf en voor onze naasten durven delen. Amen.

3e zondag in de veertigdagentijd: Exodus 3,1-15; Lucas 13,1-9
3 maart 2013, Henk Jongerius OP

Wat wij vandaag gehoord hebben in de eerste lezing uit het boek Exodus, behoort tot de meest indringende gedeelten uit de Heilige Schrift. Het gaat hier over de Onnoembare die zich aan Mozes te kennen geeft en daarbij is heel de entourage van dit gebeuren van grote betekenis. Eerst er de plaats waar dit gebeuren plaats vindt en dat is de woestijn, of liever gezegd 'tot achter de woestijn' daar waar de ongenaakbaarheid en eenzaamheid zijn hoogtepunt heeft bereikt. Daar ziet Mozes 'dat grote visioen': een doornstruik die als een vuur brandt maar niet verteerd wordt door de vlammen. Een vreemd verschijnsel dat zijn nieuwsgierigheid wekt. En dan de stem die hem duidelijk maakt dat hij op heilige grond staat en zijn schoenen moet uittrekken ....
Daar waar Mozes' bestaan teruggebracht is tot niets, tot het naakte bestaan, hoort hij een stem, een boodschap, een oproep. Zo is het dat de Eeuwige zich tot mensen wendt. Niet wij zijn op zoek naar God, maar het is de Eeuwige die het initiatief heeft, zoals dat ook het geval was bij Abram, Izaäk en Jakob. Hun levensverhaal werd ook getekend door een stem, een oproep om een andere weg te gaan en hier bij Mozes wordt hem helder wat die weg zal zijn: hij ontvangt het indringende besef dat hij het volk weg moet voeren uit het angstland, de vrijheid tegemoet, omschreven als het land van belofte, een land dat overvloeit van melk en honing.
De Onnoembare is een oproep aan mensen om andere wegen te gaan, een roep om gerechtigheid, tot op vandaag. Het is deze indringende ervaring die ten grondslag ligt aan het leven van Mozes en van de kudde, het volk dat hij leidde. Hij openbaart zijn Naam in het vuur, hoorden wij. Dat is niet een wonderlijk verschijnsel, zoals Mozes het aanvankelijk noemt, maar een beeld voor de Naam:

'Ik zal er zijn zoals Ik er zal zijn'. De God die naar ons toekomt is Iemand die vurig verlangt onder mensen te zijn en hen in vuur en vlam te zetten voor een nieuwe wereld.
Zo horen wij ook Jezus zeggen: 'vuur ben ik op aarde komen brengen en hoe verlang ik dat het al oplaait'. Het gaat om een bewogen God, een barmhartige Vader, wiens hart om mensen bewogen is en het werk van zijn handen niet verlaten zal. Jezus roept ons vandaag op om ons tot die God te wenden, om te keren, anders te gaan kijken en horen. En dat leer je 'onder de vijgenboom', het Bijbelse beeld voor de mens die aandacht geeft aan wat er over God geschreven staat en zich klaar maakt om het roepen van God in zijn leven te horen. Ook als die mensen verdord zijn en geen vruchten dragen, zullen zij niet vernietigd worden maar krijgen steeds weer de kans om zich te bekeren. Wij beleven moeilijke tijden in de kerk, maar zij zal weer glans en ver- trouwen winnen wanneer zij, zoals Mozes, het aandurft de woestijn in te gaan, zich te bezinnen en te luisteren naar de stem die ook mensen van nu wil bereiken. De kerk zal 'onder de vijgenboom', in het leer- huis, weer het spoor vinden van de weg die leidt naar het nieuwe land waar mensen in vrijheid kunnen leven, hun gezicht mogen laten zien en mogen leren dat het waarachtig goede leven in ons geboren wordt in een kind dat doet gerechtigheid, een nieuwe mens, een nieuwe tijd. Moge de Eeuwige, die zijn Naam als een belofte over ons heeft uitgeroepen, ons tot een nieuwe gemeenschap, een nieuwe kerk maken waar barmhartigheid, bewogenheid om mensen en liefde de woorden zijn waar het uiteindelijk op aan komt. Dan zullen wij de Ene kennen zoals wij gekend zijn en zal hij ons leiden als zijn kudde, zijn volk: wij hebben niets te vrezen!

4e zondag van de veertigdagentijd: Jozua 5,9a-12; Luc. 15,1-3.11-32
10 maart 2013, Ernst Marijnissen OP

Als ik aan het vijftiende hoofdstuk van het evangelie volgens Lucas een titel moet geven, zou deze luiden: verliezen, terugvinden en blijdschap. Precies in die volgorde. Eerst verliest een herder een van zijn schapen. Hij gaat er achter aan, vindt het en roept zijn vrienden bijeen om feest te vieren. Wees blij, met mij, want ik heb mijn schaap verloren en weer teruggevonden. Daarna verliest een vrouw een geldstuk. Ze zoekt, vindt het en roept buren en vriendinnen bijeen en zegt: komt met mij feestvieren. Ik verloor een geldstuk, heb me een ongeluk gezocht en het gevonden. Laten we er op drinken. Op de derde plaats dan het verhaal van de verloren zoon. Dat past in het rijtje: een verloren schaap, een verloren geldstuk en nu een verloren zoon. Dat klinkt goed, maar het klopt niet. Luister maar hoe het verhaal begint. Jezus zegt: een zeker mens had twee zonen. De gelijkenis gaat over twee zonen. De ene zoon vraagt zijn erfdeel op. Jezus zegt daar uitdrukkelijk bij: de man deelde met zijn zonen het leven. Het was dus een overbodige vraag. Daar waar alles wordt gedeeld is altijd voldoende en bestaat niet de noodzaak een bepaald deel op te eisen. Maar deze zoon gaat zijn eigen weg en verlaat het huis, waar alles wordt gedeeld.
De andere zoon blijft thuis. Dat horen we aan het einde van het verhaal, waar hij tegen zijn vader zegt: zie, zo lange tijd dien ik je en nooit heb ik jouw gebod overtreden en nooit heb je mij een bokje gegeven. Dat hoefde de vader ook niet te geven, want hij deelde met zijn zonen het leven. Twee zonen, de een gaat zijns weegs en zwerft rond. De ander verblijft in het huis van zijn vader. En nu moet ons een licht opgaan. In de bijbel kennen we nog een groots verhaal over een zwerver en een thuiszitter. Dat is het verhaal van Esau en Jakob. Esau met zijn wilde haren is een jager. Jakob, de denker, verblijft in de tent. Jakob is wel de jongste, maar hij steelt het eerstgeboorterecht van zijn oudere broer. Daardoor wordt hij rechtens de oudste en is Esau aan zijn zorgen toevertrouwd. Jakob wordt de eerste aartsvader, die een grote familie sticht en later zal hij de naam ontvangen, waarmee tot op de dag van vandaag het volk van God wordt aangeduid: Israël Jakob is de figuratie van Gods eigen volk. Esau, de wildeman, wordt het beeld van de volkeren van de wereld.
Nu kunnen we begrijpen wat Jezus ons met die man, die twee zonen heeft, wil leren. God, die met alle mensen het leven deelt, wil hen gelukkig maken in zijn huis. Dat huis is een oord van vrede, waar niemand tekort hoeft te komen, waar ruimte is voor vele mogelijkheden van leven, waar de liefde hoogtij kan vieren, waar rechters niet nodig zijn omdat ieder, die daar vertoeft, het recht hoog houdt. Maar toch zijn er mensen, die daar wegtrekken. Ze willen zelf alles in de hand houden. De wereld rondom is groot genoeg. Ze plukken de dag. Het zijn jagers. Ze gebruiken maar scheppen niet. Wat ze nodig hebben nemen ze en als het op is trekken ze naar andere plaatsen en herhaalt zich het patroon. Totdat de aarde is opgegeten. Er is zo weinig overgebleven dat ze van de varkens geen brood lusten. Wat nu? Ver weg, achter in hun geest, op de bodem van hun ziel, of hoe je het ook zeggen wil, sluimert het beeld van iemand, die twee zonen heeft. ?Weet je wat? 

 zegt zo?n mens bij zichzelf, ?zelfs de geringste van de mensen in het huis van mijn vader heeft het beter dan ik hier, in deze kaalgeplukte wereld. Ik ga terug, zeg dat ik alles verbrast heb en maar beschouwd moet worden als de geringste van allen, die bij hem verblijven?. Dan sloft hij terug, niet van harte maar uit broodnood.
Wat hij te weinig beseft is dat zijn vader hem nooit uit het oog heeft verloren. Deze ziet hem al aankomen vanaf het moment dat zo?n mens bij zichzelf slimme argumenten begint te verzamelen om door zijn vader te worden binnengelaten. De thuiskomst is geen probleem. De vader wuift alle handige woorden en formuleringen weg en haalt hem feestelijk binnen. Een hete douche, nieuwe kleren, gouden polshorloge en manchetten, en een galadiner. Esau is thuis. De wereld is binnen.
Muziek en dans. Het huis is er vol van! De andere zoon, de thuiszitter, de denker, die het woonerf van de vader verzorgt en bewaakt, raakt door de vrolijkheid bevangen. Verontrust pakt hij zijn spullen bij elkaar: de katechismus, het kerkelijk wetboek, een krans vol dogma?s, het directorium voor de juiste liturgievieringen en op zijn hoofd een hoofddeksel, dat zijn status van trouwe huisgenoot extra accent geeft. Hij rent naar zijn vader, die, aan tafel zittend, in een geanimeerd gesprek met de teruggekeerde zoon, verbaasd opkijkt. De oudste, die van het eerstgeboorterecht, plant de boeken naast het bord van zijn vader. ?Dit kan niet?, zegt hij woedend. ?Ga zitten?, zegt de vader lachend. ?Nee!?, zegt de oudste. ?Jij hebt met mij een verbond gesloten. Jij hebt mij tot eerstgeborene gemaakt. Ik ben besneden, gedoopt en gevormd. Ik ken jou tien goede woorden van buiten en ik doe alles, wat jouw kerk me heeft geleerd. Wat zeg ik? Ik bén jouw kerk. Maar nog nooit heb je voor mij zo?n galadiner georganiseerd?. De feestvierders rondom bespeurden niets van dit merkwaardig incident. Die gingen vrolijk door met feestvieren.
?Wat is je probleem eigenlijk?? vraagt de vader nog eens. ?Die weggelopen zoon van jouw?, zegt de oudste, ?heeft alles erdoor gejaagd?. Was hij eerst paars van woede, nu loopt hij rood aan, terwijl hij naar hij zichzelf wijst en uitroept: ?Ik ben nooit weggelopen!?.
De vader staat op en neemt zijn zoon mee naar buiten. Dan zegt hij: ?Luister! Het is toch onze bedoeling dat wij samen er voor zorgen dat de hele wereld, al die mensen, die soms echt niet meer weten wat er in de wereld gebeurt en waarom, gelukkig maken en hier thuis brengen??. De vader wijst naar al die blijde mensen en vervolgt: ?Ze zijn nu toch thuis. Het werk zit er op. Wat sta je nu te klagen en te mopperen. Je lijkt Jona wel, de profeet, die zich zat te verheugen op de ineenstorting van Nineve, de wereldstad, die ik heb gered. Laetare!. Verheug je in dit uur! Wees blij! De wereld leek naar de afgrond op weg en is teruggekeerd. De vrede is koning en de liefde de bruid! Het is vandaag zondag laetare. Blijheid moet ons vervullen. Als de kerk blijft mopperen en afwijzen, zichzelf zonder schuld waant en de open ruimte schuwt, zal zij rechts en links door de wereld worden ingehaald. Dat moge de vader van twee zonen verhoeden.

5e zondag in de veertigdagentijd: Jesaja 43,16-21; Johannes 8,1-11
17 maart 2013, Paul Minke OP

Het evangelieverhaal is zo concreet dat je er wel een voorstelling van moet maken van wat zich daar op het tempelplein afspeelt. Jezus zit op het tempelplein en onderricht de omstanders. Een kring van mensen, Schriftgeleerden, Farizeeën, tempeldienaars zoals wij hier een kring vormen rond het altaar om ons door diezelfde Jezus te laten onderrichten. Midden tussen hen in een jonge vrouw, binnen gebracht door Schriftgeleerden. Een overspelige. Zij staat daar, het hoofd gebogen, beschaamd, schuldbewust, maar ook o zo kwetsbaar, zo weerloos en o zo doodsbang. Heeft zij een naam. Nee. Of moet ik zeggen: zeer velen, duizenden. De namen van zoveel overspeligen. Misschien kent u er één of meer. Is zij de verleidster of slachtoffer? Dat doet er even niet toe. Zij wordt nu gebruikt of misbruikt om Jezus op zijn woorden te vangen "Meester, deze vrouw is op heterdaad betrapt op echtbreuk. Mozes heeft ons in de wet voorgeschreven zulke vrouwen te stenigen. Hoe staat u daar tegenover?" Een pure valstrik. Jezus kan geen kant op Zou Jezus zeggen: doe dan wat de wet voorschrijft, dan krijgt hij problemen met de bezetters die steniging verbieden. Zou Jezus de vrouw barmhartig zijn zoals hij zo vaak was geweest, dan zou hij zich keren tegen de wet en sterk aan geloofwaardigheid inboeten zo is de gedachte die de Schriftgeleerden door het hoofd spookte. Jezus zwijgt, schrijft met zijn vinger op de grond. Zij eisen een antwoord. "Wie van u zonder zonde is, moet dan maar het eerst een steen op haar werpen."
Het wordt stil, heel stil. Nu kijken de mensen in de kring beschaamd. De Farizeeën en Schriftgeleerden zien hun misplaatste trouw doorzien. Anderen zien hun eigen overtredingen, hun ontrouw, hun lauwheid, hun leugens, hun bedrog, hun zich mooier voordoen, allerlei zaken die het daglicht niet kunnen verdragen. Allen keren zich schuldbewust af van Jezus en verlaten het tempelplein.
Wat gebeurt hier?
De omstanders raken ervan doordrongen hoezeer zij zelf kwetsbaar zijn, even kwetsbaar als de overspelige, evenzeer overgeleverd aan de genade of ongenade van anderen en evenzeer aan de goedheid en barmhartigheid van God. Zij raken ervan doordrongen, dat ook hun leven van tijd tot tijd beschamend is en zijn wellicht diep in hun hart bang dat hun schande ook ooit aan het licht komt. Zij raken doordrongen van hun eigen falen en zonden, van hun weerloosheid en dat ook zij redding nodig hebben net als die vrouw in hun midden. En wat voor hen gold, geldt ook voor ons, weten wij uit eigen ervaring. Maar ook iets anders wordt duidelijk uit 'wie zonder zonde is'. De Schriftgeleerden wisten dat zij de wet aan hun kant te hadden en dat zij dus terecht reden hadden om te oordelen of zelfs te

veroordelen. Weet dan: eigen zondigheid is reden om mild en barmhartig te zijn, is motief voor ieder mens om ieder ander een nieuw kans te geven, om op te staan uit de zonde.
Jezus bleef alleen met de vrouw achter. Jezus kijkt op en vraagt haar: "Waar zijn zij gebleven, vrouw? Heeft niemand u veroordeeld? Nee, heer, niemand. Ik veroordeel u ook niet. Ga nu maar en zondig niet meer."
Een nieuwe kans. Een nieuw begin. Ga nu maar en zie niet om naar wat was. Zit niet aan je verleden vast. Draag dat niet mee. Laat dat je niet belasten. Je bent vrij gemaakt om al je zorg te besteden aan je nieuwe leven. Jezus sluit haar niet op in haar schuld maar zegt: geloof in een nieuw begin voor jou Dat is wat Jezus haar zegt. Dat is de blijde Boodschap voor ons allen. Dat overkwam haar. Dat overkomt ons telkens weer. Zo is God.
Zo gaat Hij met ons om, niet veroordelend maar bemoedigend. Dat overkwam ook het volk in Ballingschap. Jesaja voorzag het toen hij zei: "Ik ga iets nieuws beginnen. Het begin is er al: ziet ge het niet? Een weg leg ik door de steppe, rivieren laat ik stromen door de woestijn."
Dat overkomt ook de kerk in crisis. Ook voor haar geldt wat Jesaja zei: "Ik ga iets nieuws beginnen. Het begin is er al: ziet ge het niet? Woensdagmorgen koos het kapittel van de Dominicanen René Dinklo tot provinciaal om leiding te geven aan de Orde in Nederland. Hij is de jongste van de broeders. Er rust een zware taak op hem. Hoe verzwakt en vemoeid de Nederlandse Dominicanenprovincie ook is, toch hebben de kapittelleden met deze keuze willen aangeven, dat zij hoopvol uitzien naar de toekomst en rekenen op Gods zegen en hulp.
Woensdagmiddag kozen de kardinalen een Argentijn tot Paus. Een totale verrassing maar een paus die velen met hoop en blijheid vervult. Een man die de nood van de wereld kent, de armoede, de corruptie, het onrecht. Een man die de kant kiest van de onderdrukten en de gekwetsten. Een man die compassie kent en zeggen kan: Ook ik veroordeel u niet. Hem is vergund, zo hopen wij, aan de kerk van Jezus Christus zowel het menselijk alsook het goddelijk gelaat terug te geven.
"Ik ga iets nieuws beginnen. Het begin is er al: ziet ge het niet?" God geeft ons een nieuwe kans om de kerk te herstellen en op te bouwen, thema van de eerste preek van paus Franciscus voor de kardinalen. Waar wij ontrouw jegens God, overspelig geweest zouden zijn geweest, daar geldt dan ook voor ons het woord: Ook ik veroordeel u niet. Ga nu maar, en zondig niet meer. Vertrouw en geloof in je toekomst. Amen.

Witte Donderdag: Exodus 12, 1-8, 11-14; Johannes 13.1-15
27 maart 2013, André Lascaris OP

Het verhaal van de uittocht begint vanavond: mensen die staande eten, haastig, om elk moment te kunnen wegbreken uit het land van de slavernij. De onderdrukkers hebben geen toekomst, zegt het verhaal; hun oudste zonen vertegenwoordigen een toekomst van onderdrukking en haat. Maar haat en onderdrukking hebben geen toekomst, daarom laat de schrijver van het verhaal van de uittocht hen sterven. De mensen die willen wegtrekken uit angstland en slavernij, strijken bloed van het lam op de deurposten om te zeggen: hier wonen onschuldige mensen ? het lam is een beeld van de onschuld ? hier wonen de vervolgden, zij die tot slaaf gemaakt zijn; het bloed van het lam is een teken van hun bloed, vergoten door hun verdrukkers
Het verhaal van de uittocht heeft miljoenen mensen geïnspireerd. Het heeft mensen doen opstaan uit slavernij en onderdrukking. Het heeft christenen doen wegvluchten van knellende familiebanden en kerkelijke eisen en ze tot monnik gemaakt. Het heeft vervolgde christenen naar Amerika doen varen. Arbeiders zijn in opstand gekomen, zwarte mensen, de vrouwen, en de gekoloniseerden. Homo?s zijn uit de kast gekomen. En nog steeds worden mensen door dit verhaal geïnspireerd om zich te verzetten tegen wat hen beknelt. En daar horen voor velen ook de kerk, de Bijbel, godsdienst bij. De religieuze, joodse en christelijke oorsprong van het bevrijdingsproces wordt daarbij vaak vergeten. Ook wij zijn misschien mensen die proberen zich los te maken van angstland en onderdrukking.
Het zijn tegenwoordig minder groepen, klassen, partijen die de uittocht beproeven. Het zijn nu vooral eenlingen, individuen die opstaan en een plaats willen afdwingen daar waar de gevestigde orde overmachtig regeert. Zij willen zelfstandig, autonoom zijn, mondig, mensen die zelf bepalen hoe hun leven verloopt. En ik denk dat de meesten van ons sympathiek staan tegen hun pogingen een mondig, zelfstandig mens te worden. Ook in ons hart leven zulke verlangens.
Bij onze tocht naar de vrijheid struikelen we over het evangelie. Het gaat om het wassen van de voeten. Van het wandelen, het lopen, krijg je vuile voeten. Zoals je van andere activiteiten vuile handen krijgt. De gastheer moest zorgen dat de voeten gewassen werden van de gasten die vuil waren geworden op de weg naar hem toe. Als het enigszins kon, deed je dat niet zelf, je liet het over aan je kinderen, of liever aan je slaven, als je die had, en dan nog het liefst aan de niet joodse slaven. Het was ook voor een slaaf pijnlijk de voeten van anderen te wassen.
De leerlingen zijn verbijsterd wanneer Jezus begint hun voeten te wassen. Petrus reageert. Hij wil zo?n mondig, autonoom mens zijn, onafhankelijk, vrij. Hij weigert 

zich te laten wassen, en zeker niet door Jezus, door degene die voor hem  een toonbeeld is van leiderschap. In een wereld vol mondige mensen past het niet dat de een het vuil opruimt van de ander. Daarin is het niet te verdragen dat je je laat wassen. Petrus is mondig. Hij zou zelf nooit de voeten van anderen wassen en hij wil niet dat iemand hem de voeten wast. Hij wil bij Jezus behoren en zijn zoals hij: een meester zijn, een leider, een vrij mens.
Maar zijn wereld, zijn levensbeschouwing, wordt op haar kop gezet. Jezus zegt Petrus dat hij niet met Jezus verbonden kan zijn, niet bij hem kan horen, als hij niet verder komt dan mondig zijn, een mens te zijn die ?meesterlijk? leeft en alle troeven van het leven in eigen hand houdt. Jezus is niet gekomen om gediend te worden, vereerd te worden, naar opgekeken te worden. Hij is gekomen om te dienen. Niet omdat hij daartoe gedwongen is. Hij neemt zijn kleren af en neemt ze na de voetwassing ook weer op - in alle vrijheid.
Het afleggen en weer aantrekken van het bovenkleed is tevens het beeld van een Jezus die van God is uitgegaan en naar God terugkeert. De evangelist wil ons geen lesje geven in nederigheid. Hij wil verder gaan dan mensen aansporen om in opstand te komen tegen de machthebbers in hun wereld. Hij wil laten zien dat, wat hij doet, van God komt ? dat hij zelf van God komt. Hij wil dat mensen erop vertrouwen dat het diepste van God niet zijn/ haar glorie is, zijn scheppingskracht, zijn almacht, zijn majesteit, zijn / haar transcendentie, zijn wereldbestuur zo men wil, maar zijn verlangen te dienen, ruimte te maken voor mensen, voor u en voor mij, voor ons hier bijeen, voor al degenen die via de kerkomroep deze dienst volgen. Als vrije mensen mogen we God navolgen en elkaars voeten wassen. Het gaat er niet om eenzaam boven allen uit te steken, maar om in vrijheid ons met elkaar en met God te verbinden, te delen in Gods leven.
Dat betekent niet dat wij beschermd zijn tegen pijn ziekte, verdriet, de dood. Wij zijn mensen, lichamelijk en dus kwetsbaar. Wij zijn Gods beeld en gelijkenis in kwetsbaarheid. Een dienaar is nooit meer dan zijn meester. Omdat wij lichamelijk zijn en kwetsbaar, hebben wij voedsel nodig. Brood en wijn gaan rond en iedereen wordt uitgenodigd ervan te nemen. In het dienende gebaar van het aanbieden, doorgeven van en dankzeggen voor brood en wijn komt Jezus aanwezig in zijn knechtsgestalte. Wie eet en drinkt verbindt zich met Jezus, maakt zich zelf tot een voetenwasser - in vrijheid. Hij legt zijn oude ik af en bekleedt zich met het kleed van God. Dat blijkt dan geen prachtig mantel te zijn, geen koninklijk hermelijn of kardinaals purper, maar een doek om de voeten van anderen droog te wrijven. Met die droogdoek moeten we het doen. Hoe licht en vrij voelt die droogdoek aan vergeleken met al die zware mantels. Laten we haastig die droogdoek grijpen.

Paaswake: Genesis, Exodus Ezechiel, Lucas
30 maart 2013, Antoon Boks OP

Zo begon het: verwarring, vragen. Dan opwinding: zou het waar kunnen zijn? Je moet het maar geloven. Zoiets heb ik nog nooit gehoord en zeker niet meegemaakt. Misschien is het wel te goed om waar te zijn, maar zij hebben het met hun eigen ogen gezien. Wat voor andere reacties hadden we eigenlijk verwacht als het over de verrijzenis gaat?
Niemand heeft ooit gezegd dat het makkelijk was of is om in de verrijzenis te geloven. Dat gold voor de mensen van toen, maar dat geldt ook voor ons, nu. We horen vanaf vandaag verschillende verhalen over het lege graf en weer andere over het optreden van de verrezen Christus. Al die verhalen verschillen van elkaar, al hebben ze ook in sommige details overeenkomsten. In de vroege kerk hebben ze niet geprobeerd om die verhalen met elkaar in overeenstemming te brengen, ook al zouden we nu wel wat steun kunnen gebruiken als we proberen om anderen te overtuigen dat Christus leeft. Het zou ons dan geholpen hebben als achtergrond van ons verhaal.
Het verhaal van vannacht is niet zo spetterend als die andere nacht, met een stralende ster en engelen die een blijde boodschap verkondigen. In plaats daarvan hebben we vannacht drie doodgewone vrouwen: Maria Magdalena, Johanna en Maria van Jacobus die aan de elf en aan alle anderen komen vertellen dat twee mensen aan hen gezegd hebben, dat ze de levende niet bij de doden moeten zoeken. In de ogen van de elf en die andere mensen was de onzin, wat ze vertelden, maar voor de zekerheid rent Petrus toch maar naar het lege graf, maar zag toen alleen maar de linnen doeken. Op die manier hebben we wel heel weinig houvast, maar we kunnen natuurlijk ook eens gaan kijken wat we wel hebben.
We kunnen ten minste vannacht proberen om het mysterie van Pasen over ons heen te laten komen. Gewoon luisteren en de kracht van deze nacht zijn werk laten doen. Want bij al onze twijfels zijn we in ons hart gelovigen. Wij zeggen in onze kapel bijna nooit de twaalf artikelen van ons geloof, maar hebben toch al heel wat keren ?Amen? gezegd op deze woorden: ?Op de derde dag verrees Hij uit de doden?. Vandaag lukt het ons misschien niet om alles logisch te laten klinken, maar wij kunnen minstens de viering zijn werk laten doen. Vannacht hoorden wij nog niet van de levende Christus die door een gesloten deur binnen kwam, maar laten we nu dit feest al zijn werk laten doen om ons nieuw leven te geven.
Wil het verhaal over een leeg graf ons vannacht er aan herinneren, dat Christus niet twintig eeuwen geleden in het graf bleef opgesloten? Hij woont in ieder van ons. Het graf kon hem niet tegenhouden en ons ook niet. Laten we de steen wegrollen. Laten we opnieuw beginnen. We kunnen het verleden begraven; het is voorbij; het is vergeven. Als volgelingen van Jezus kunnen we alles achter ons laten en het goede nieuws delen: Christus is opgestaan, werkelijk opgestaan.
De vrouwen gingen naar het graf. De dood van Christus lag nog vers in hun geheugen. Ze komen om te doen wat ze moesten doen: de laatste eer bewijzen aan iemand die veel voor hen heeft betekend om daarin kracht te vinden om 

verder te gaan. We zijn gekomen om Hem op een vergelijkbare manier te eren. We willen genade ontvangen, alles in orde maken en doorgaan met ons leven. We weten dat we op onze eigen manier veel om ons heen draaglijker kunnen maken, en zelfs kunnen we mensen weer nieuw leven in blazen. Een heleboel van ons zijn gewend om ernaar te streven heel te maken wat kapot is; projecten die wij begonnen zijn proberen we steeds tot een goed einde te brengen en ga zo maar door? en als dat ons soms of heel vaak niet lukt dan hebben wij het gevoel dat er iets niet klopt, dat er iets mis is.
Maar luisterend naar de verhalen van vannacht en morgen over al wat er gebeurd is wil ik voorstellen om de gevoelens, dat we alles zelf moeten kunnen, minstens vannacht even uit te schakelen.
Laten we het feest over ons heen laten komen. We mogen onze twijfels los laten; we mogen onze oren openen voor het goede nieuws dat Christus verrezen is en onder ons blijft. Hij is hier onder ons: wij zijn bijeen in zijn naam en in het brood en de wijn, die we delen.
Waren wij er bij geweest aan het einde van de eerste Heilige Week dan hadden we misschien geprobeerd om alles uit te leggen. Maar dat is hen niet gelukt en lukt ons ook niet. Er heerste chaos. Zij en wij vinden dat de dingen soms niet werken op de manier waarop we dat zouden willen. Maar? God heeft Jezus uit de doden opgewekt. Het graf was en is leeg, omdat Hij in ons midden leeft en we daardoor nieuw leven hebben. Wij hadden het misschien met ons menselijk verstand anders gewild, een verhaal met een ander goed einde, maar God had andere plannen.
In de evangelielezing zijn het de vrouwen die als eerste geconfronteerd worden met het feit dat het graf leeg is en te horen krijgen dat Christus niet langer onder de doden verkeert. Ze lopen naar de elf en vertellen over het lege graf; ook al vonden de elf en de anderen het onzin, wat die vrouwen vertelden, toch rende Petrus naar het graf en ging naar huis terug, toen hij zag, dat ze de waarheid hadden gezegd.
Vannacht zijn wij allen getuigen. De Schriften vertellen ons over de eerste generatie van getuigen van de opstanding. Nu is het onze beurt. Toen we gedoopt werden, kregen onze ouders en peetouders de opdracht om te getuigen van het christelijk geloof opdat wij ook zouden gaan geloven.
Nu moeten wij door onze woorden en daden getuigen van Christus. Het getuigenis van een gelovige kan in allerlei situaties duidelijk aan andere mensen aankondigen dat Christus niet langer in het graf is. Dat graf is leeg, want Hij leeft onder ons.
In de vroege kerk was het woord getuige hetzelfde als martelaar: iemand die iets speciaals deed met zijn geloof. Vanaf het begin tot nu toe belijden wij niet alleen met woorden ons geloof in de verrezen Christus, maar zijn we ook bereid om ons geloof te beleven. De dood heeft niet het laatste woord, heeft geen macht over ons, want Christus is verrezen en wij zijn verenigd met Hem. Amen.

Hoogfeest van Pasen: Handelingen 10,34a.37-43; Johannes 20,1-9
31 maart 2013, Henk Jongerius OP

Wanneer Johannes de evangelist vertelt over de eerste dag van de week, worden je gedachten als bijna vanzelf gericht op de eerste dag waarover verteld wordt in het scheppingslied. Wij lezen daar dat er duisternis en chaos was toen de Eeuwige riep dat er licht moet zijn!
Ook in het verhaal van vanmorgen is het eigenlijk nog nacht en dat is niet alleen een tijdsaanduiding maar zegt ons ook iets over de radeloosheid en chaos waarin de mensen verkeren die tot dan toe met Jezus waren rondgetrokken en omgegaan.
Maar er gebeurt iets en dat is opmerkelijk: een vrouw staat op om naar het graf te gaan: Maria Magdalena uit wie zeven duivels waren uitgedreven door Jezus. Zeven is het getal van volheid en zij is van die volledige duisternis bevrijd geworden. Dat wil zeggen dat zij ogen heeft gekregen voor het licht dat in Jezus onder de mensen is gekomen. Het is overigens opvallend dat in alle verhalen van de andere evangelisten over die eerste dag vrouwen de eersten zijn die vermeld worden. Het is dan ook niet voor niets dat deze vrouw Maria Magdalena voor de dominicanen een patrones is: zij is de eerste verkondiger van de opstanding van Jezus!
Zij is het die ziet hoe de steen van het graf is weggerold en derhalve ziet dat het verhaal van Jezus niet langer afgesloten is en ten einde is. Dat meldt zij aan Simon en de andere leerling, van wie geschreven staat dat Jezus hem liefhad.
Ook die twee leerlingen staan op en rennen naar het graf, maar de een is weliswaar sneller bij het graf, ziet de opgevouwen doeken liggen maar laat toch de eerste onder de apostelen, de rots genoemd, voorgaan.
En dan merken wij een groot verschil op tussen die twee! Natuurlijk zijn het er twee die op weg zijn, zoals zo vaak in de verhalen van de Schrift het geval is. Zij representeren altijd de twee mogelijkheden van de mens en dagen in hun gedrag ons uit om de goede keuze te maken.
Petrus ziet de doeken liggen, keurig opgevouwen in een hoek, alsof iemand orde op zaken heeft gesteld toen hij weg ging. Hij ziet dat de dode er niet

meer is. Hij ziet dat er iets niet is, hij merkt alleen afwezigheid op, maar bij de leerling die liefheeft gebeurt iets. Bij hem breekt een nieuw besef door, hij gelooft!
Wat gelooft hij? Niet alleen dat de dode Jezus niet meer aanwezig is maar dat er geen sprake meer is van dood. Alle tekenen die wijzen op de dode zijn namelijk opgevouwen en in een hoek neergelegd, alsof zij niet meer nodig zijn. Hij ziet en vertrouwt erop dat de dood niet het laatste woord is dat over Jezus gezegd kan worden maar dat er op deze eerste dag, de dag die God gemaakt heeft, een nieuwe schepping is aangebroken.
De chaos van dood en vernietiging, van wanhoop en troosteloosheid, is veranderd in een nieuwe dag! In dat besef keren zij het graf de rug toe en kijken een andere kant op en in zijn liefde voor Jezus weet de beminde leerling dat die hetzelfde heeft gedaan. Jezus heeft het graf achter zich gelaten en leeft in een nieuw licht, het licht van de eerste dag!
De leerlingen keren naar huis terug, wellicht zwijgend, maar meer dan een terugkeer naar hun woning keren zij tot zichzelf terug, want het grote geheim moet eerst in henzelf tot rijpheid komen.
Het zal Maria zijn die na haar ontmoeting met de tuinman aan de leerlingen onomwonden zal getuigen dat zij de Heer gezien heeft.
Moge het ons gegeven worden om te kijken en te vertrouwen als Johannes die weet van liefde, zoals ook Maria. Het is met de ogen van de liefde dat wij kijken naar onze wereld, naar elkaar en ook naar de dood, want de liefde is sterker dan de dood en weet van wat onuitsprekelijk maar noodzakelijk om te kunnen leven. Johannes zegt het in zijn brief: ?ieder die liefheeft, is uit God geboren en kent God?.
Op deze morgen worden wij opgeroepen om te vertrouwen op een God die van mensen houdt en het werk van zijn handen nooit verlaten zal. Daarom past ons een lied want meer dan wij in woorden kunnen zeggen mogen wij ervaren als wij zingen van de morgen van de eerste dag waarop de zon is opgegaan, het licht de diepe nacht verbreekt en een nieuwe tijd aanbreekt, alleluia!

2e Paasdag: Matteüs 28, 8-15
1 april 2013, Theo Koster OP

Het evangelie dat we hoorden zit vol verrassingen. De eerste verrassing werkt op de lachspieren. Zorgvuldig worden wachters aangesteld om te voorkomen, waarvan zij nu de getuigen worden: namelijk dat het graf leeg is, en dat dit niet is gebeurd door leerlingen die het lijk hebben weggehaald.
De wachters zijn geen getuigen van de verrijzenis. Hoe Jezus verrezen is weet niemand, vind je nergens in de evangelies. Het lege graf is slechts een teken dat hij verrezen is. Tekens die jou niet bevallen of jou niet uitkomen kun je wegstoppen. Het is ons allen bekend uit ervaring. Je doet net alsof je het niet gezien hebt. En dat ?het? kan van alles zijn: een voorgevoel, een gebaar dat iemand maakt, een bepaalde gelaatsuitdrukking. Aan dit negeren kan een hoog prijskaartje hangen, bijvoorbeeld dat je een ander op een belangrijk moment in de steek laat, of dat je in jezelf opgesloten raakt. Het is niet moeilijk anderen en jezelf voor de gek te houden.
Het zal u niet verbazen dat deze wachters Jezus niet ontmoeten. Twee vrouwen, met name genoemd, nemen het teken ernstig en verstaan het. Angst roept dit teken op, grote angst. Zoals alles wat je niet in de hand hebt spanning geeft, angst oproept. Maar ook grote vreugde, want precies dat wat het leven de moeite waard maakt, liefde, stoort zich niet aan de feiten, aan logica en heeft aan tekens genoeg. Daarmee zitten we al midden in de tweede verrassing: dat vrouwen als eersten getuigen zijn van het lege graf. Natuurlijk waren er vrouwen onder de leerlingen, maar de leerlingen, die met name genoemd en persoonlijk door Jezus geroepen werden, zijn allen mannen. Verrassend is dat vrouwen als eersten Jezus ontmoeten. Niet alleen in dit evangelie, maar ook bij Marcus, Lucas en Johannes zijn vrouwen de eerste getuigen van het lege graf en met uitzondering van Lucas de eersten die Jezus ontmoeten.
Vrouwen hebben iets wat mannen blijkbaar ontbreekt: de moed nabij te blijven bij zoiets verschrikkelijks als de kruisdood van een geliefde. Mannen kost het geen moeite iemand te kruisigen, maar aanwezig blijven als je vriend en broeder gekruisigd wordt?. Alle leerlingen, de bij hun naam geroepenen, zijn dan allen verdwenen, behalve Johannes in diens evangelie. Vrouwen lijken ook meer als 

mannen bereid zich te laten verrassen. Zij staan open voor dat wat naar ons toekomt, terwijl mannen meer geneigd zijn de toekomst zelf in handen te nemen.
Wonderen gebeuren enkel aan hen die de kunst om zich te verwonderen niet vergeten zijn. Het is geen spook, noch iets spiritueels of iets geestelijks, maar een bekende die hen tegemoet komt: Jezus, die zichtbaar en tastbaar aanwezig is, en die ze dan ook vastpakken. Vrouwen hebben iets wat mannen ontbreekt en dat is niet vreemd; het omgekeerde is ook het geval. Raar, ronduit gek is het dat de kerk die ontstond uit het getuigenis van vrouwen, tot op vandaag in de rooms katholieke variant, zo weinig oog heeft voor de talenten van vrouwen: hun vermogen zich te verwonderen, te laten verrassen, hun trouw. Het is toch te gek dat in een wereld waarin de kerk uit het middelpunt verdwenen is, een randverschijnsel is geworden, dat in die wereld het nieuws is, dat de paus voor het eerst op Witte Donderdag voeten van twee vrouwen gekust heeft.
De boodschap van Jezus dat de leerlingen naar Galilea moeten gaan om hem te zien is niet verrassend; hij heeft het eerder gezegd. In Galilea, een randgebied, ver van het grote en heilige Jerusalem, in Galilea begon Jezus zijn optreden. Onder mensen die het allemaal niet zo nauw namen, waar je heidenen tegenkwam, tollenaars en zondaars, vond Jezus gehoor. Daar werd zichtbaar in hem wat hij verkondigde: dat het koninkrijk van God is aangebroken. Het zal, en dat zal niemand verbazen, daar in Galilea ook zijn voltooiing vinden.
Verrassend zijn de woorden: ga mijn broeders vertellen? Zij die hem in de steek lieten toen het erop aan kwam, degene die hem verloochenden worden zonder enig verwijt aangeduid met: ga mijn broeders vertellen? Deze houding van Jezus staat in schril contrast met de houding van de schriftgeleerden en oudsten die voor de doofpot kiezen. Jezus blijft wie hij was: gericht op mensen, zoals zijn Vader.
Dit krachtige getuigenis van Jezus stelt ons de vraag: kan ik, durf ik in mijn leven toe te laten, dat ik, dat wij steeds weer een kans krijgen, zonder verwijten? Als wij dit mededogen in ons leven kunnen toelaten dan is er toekomst voor deze wereld, een toekomst die in ons gedrag zichtbaar en tastbaar wordt.

2e zondag van de Pasen: Handelingen 5,12-16; Johannes 20,19-31
7 april 2013, Paul Minke OP

Een belangrijk woord in de verrijzenisverhalen is het woord: zien. Niet waarnemen, maar echt zien, een werkwoord, een woord dat werkt, een woord dat iets bewerkt, dat iets met je doet, dat je raakt. Het geziene kan bij je vreugde of verdriet, hoop en vertrouwen wekken of verbijstering en verbazing oproepen, of twijfel, angst zaaien. Het geziene kan je leven helemaal op zijn kop kan zetten, of woedend maken. "De leerlingen waren vervuld van vreugde toen zij de Heer zagen." Nu pas. Zij hadden van de vrouwen, die terugkeerden van het graf wel gehoord van wat zij daar hadden meegemaakt en dat de Heer leeft. Maar zij waren niet overtuigd. Maar nu, nu zij de Heer zagen, won hun geloof het van hun ongeloof, won hun vreugde het van hun angst, won hun hoop het van hun twijfels, won hun vertrouwen het van hun verdriet. Hun verlorenheid bestond niet meer na het horen van: "Vrede zij u."
Aan dat "vrede zij u" verbond Jezus de opdracht hiervan te getuigen, opdat allen, die zouden horen dat de Heer leeft, in hun geloof zouden delen. En waar mensen zouden worstelen met hun geloof, hen dan nabij te zijn, vergevend, bevestigend, steunend opdat zij niet terug vallen in de duisternis.
Wie er niet bij was op die Paasmorgen was de apostel Thomas. De anderen zeiden: We hebben de Heer gezien. Zij wel. Hij had niet gezien. Hij kon het niet geloven. Het was geen onwil. Hij kon het niet. Jezus was gekruisigd. Hij was dood. Zijn reactie was heel begrijpelijk: "Zolang ik in zijn handen niet het teken van de nagelen zie en mijn vinger in de plaats van de nagelen kan steken en mijn hand in zijn zijde leggen, zal ik zeker niet geloven." Het is zo herkenbaar. Dood is dood. Houd je aan de feiten. Bewijs het tegendeel. Geef tastbare aanwijzingen. Overtuig mij.
Acht dagen later waren zijn leerlingen weer bijeen en nu was Thomas erbij. Opnieuw kwam Jezus binnen en ging in hun midden staan: Vrede zij u. Thomas zag en zonder ook Jezus met een vinger te hebben aangeraakt zei hij: "Mijn Heer en mijn God." Het zien van hem was voor Thomas voldoende. "Wees niet langer ongelovig maar gelovig." Daarmee wil Jezus zeggen: Het gaat niet om feiten, om dingen die waargenomen en gevoeld kunnen worden maar om tekenen die gezien worden in overgave en vertrouwen, in geloof. "Omdat ge mij gezien hebt gelooft ge?" vraagt Jezus tenslotte aan Thomas "Zalig die niet gezien hebben en toch geloofd hebben. " Dat geldt voor ons. Wij hebben niet gezien wat de apostelen gezien hebben: de tekenen dat Hij leeft. Wij hebben de verhalen, hun getuigenissen. Wij hebben het van horen zeggen.
Maar toch, wat voor de apostelen geldt, geldt dat ook niet voor ons? Eerst zien en dan geloven? Lijfelijk zien liefst, tastbaar, heel nabij. Ook zij kwamen pas tot geloof in de Verrezene nadat zij Jezus gezien hadden. Voor de apostelen was het


getuigenis van de vrouwen niet voldoende. Voor Thomas was ook het getuigenis van de andere leeringen niet voldoende. Eerst op het zien van Jezus kwamen zij tot geloof, dat de Heer leeft. Zijn ook ons tekenen gegeven om te komen tot geloof in de verrezen Heer? Tekenen, die wij kunnen zien? Tekenen, die ons kunnen winnen voor het geloof? Tekenen, die het onmogelijke, opstaan uit de dood, geloofwaardig maken?
Wij lazen in de eerste lezing uit de Handelingen van de apostelen, verhalen van wat geschiede in de jonge kerk van Jeruzalem, van wondertekenen onder het volk, van genezing van zieken en onreine geesten Van toestromende mensen uit de steden rondom Jeruzalem die wilden zien. Maar ook van: allen waren eensgezind; de gemeente was éen van hart en ziel, Zij bezaten alles gemeenschappelijk, deelden gaven en goed met behoeftigen, gebruikten samen hun maaltijden in blijdschap en eenvoud van hart. Het getuigenis van de apostelen had daarom zoveel zeggingskracht, dunkt me, omdat het de steun en de overtuigingskracht mee kreeg van de eerste gemeente. Dit waren tekenen, te zien door hen die openstonden voor het wonder dat in hun midden, in hun wereld met al het lief en leed, geschiedt. Dit waren de tekenen, die mensen deden geloven dat de Heer temidden van hen leeft, hen deden geloven in de Verrezene, die bewogen is om mensen en hun levenslot.
Deze tekenen zijn er nog, ook in onze geseculariseerde wereld, ook in onze barre tijd. Ook wij mogen zien gemeenschappen, waar het leven met elkaar wordt gedeeld, waar in blijdschap en eenvoud van hart de maaltijd wordt gedeeld waar de kerk leeft en vitaal is, overtuigend en gelovig, saamhorig en eensgezind. Ook wij mogen zien, de velen, die Jezus volgen in zijn geloof in de toekomst, ook al lijken vele helse krachten die droom moedwillig te willen verstoren. Ook wij mogen zien, dat mensen zich laten aanspreken door deze tekenen, en in overgave en geloof zich van harte laten gezeggen door het evangelie. Wij zijn een deel van het geloven van een ander, ook dat mogen wij zien. Wij, die hier kerk zijn en elkaar tot steun zijn in geloven en hoop en liefde.
Het komt erop aan: zien wij? Het antwoord kan zijn: Ja, nee, misschien, soms, even. De vreugde kan verbleken omdat de kerk in ons land nu zoveel vitaliteit mist. althans die vitaliteit, die wij in ons hart van de kerk verhopen en verwachten. Herinneren wij ons dan dit: ook Thomas zag lijfelijk een geschonden Heer, overdekt met wonden met doorboorde handen en voeten, een geopende zijde. Maar het zijn juist die tekenen, die hem deed zeggen: Mijn Heer en mijn God. Ook een geschonden en gewonde kerk maar desondanks toch kerk, Gods gemeente kan wellicht ons toch oprecht doen belijden: Mijn Heer en mijn God. Amen.


3e zondag van Pasen: Hand. 5,27b-32_40b-41; Joh. 21,1-19
14 april 2013, Ernst Marijnissen OP

Het verhaal over de ontmoeting van de vissers op het meer van Tiberias en Jezus staat in het laatste hoofdstuk van het Johannesevangelie. Ik las u voor dat Jezus zich aan de leerlingen openbaarde. Maar het vreemde is dat Johannes zijn evangelie in het voorafgaande hoofdstuk al heeft afgesloten. Hij schrijft daar: “nog vele andere tekenen heeft Jezus voor de ogen van zijn leerlingen verricht, die niet in dit boek zijn neergeschreven”. En vervolgens komt er dan toch nog een heel hoofdstuk. Ik zal het u maar meteen verklappen: dit hoofdstuk is van veel latere datum. Het is wel zeer oud, maar het is beslist tientallen jaren later neergeschreven. Het is ook anders van stijl. De plaats, waar Jezus zich aan de leerlingen openbaarde, is het meer van Tiberias. Dat is veelzeggend, want in het voorafgaande hoofdstuk, waar verteld wordt dat Jezus aan zijn leerlingen verscheen, zijn de plaatsaanduidingen juist uiterst vaag. De ontmoeting van Jezus en Maria Magdalena is ‘ergens’ in de graftuin. De plaats, waar de leerlingen samen zijn uit angst voor de joden, wordt helemaal niet beschreven. Maar hier horen we ineens de zee van Tiberias. Deze ligt in Galilea, dat land van duisternis en onherbergzaamheid, dat oord van rovers en overvallen. De schrijver gebruikt het woord zee in plaats van ‘meer’ of ‘stilstaand water’. Met zee verwijst hij naar de vele wateren van de chaos. Zo worden we herinnerd aan de wateren aan het begin van het scheppingsverhaal, waarmee de bijbel opent. Opnieuw moeten de wateren getemd worden, opnieuw moet de wanorde van onze samenleving tot de orde worden geroepen. Opvallend is de naam Tiberias. Zeer concreet namelijk. De wilde wateren in dat ruige Galilea zijn genoemd naar een despoot. Er kunnen ook andere namen worden genoemd: Hitler, Stalin, Poetin, Kim Jong-un. En ga zo maar door! Iedere tijd heeft zijn onderdrukkers, zijn eigen wanorde, zijn eigen concrete plekken van verdriet, verslaving en diefstal. Het verhaal dat ik u voorlas is in het heden geschreven. Het vertelt niet uit een ver verleden, maar vestigt de aandacht op wat nu gebeurt.
De evangelist zegt dat Jezus zich opnieuw aan de leerlingen openbaarde. Het woordje ‘opnieuw’ wekt de indruk dat het verhaal gewoon verder gaat na het vorige hoofdstuk en daarop een soort aanvulling is. Maria van Magdala, de leerlingen en Tomas hebben Jezus ontmoet en ‘gezien’. Nú zouden we dan worden ingelicht over een volgende ontmoeting. Maar deze conclusie ziet een belangrijk woord over het hoofd: Jezus openbaarde zichzelf. Dat zichzelf openbaren zul je in het voorafgaande hoofdstuk tevergeefs zoeken. Daar hoor je: Jezus staat of Jezus komt en staat, maar hier hoor je ineens: Jezus openbaart zich. En waar openbaart hij zich: bij de zee van Tiberias. Deze openbaring vindt niet plaats in Jerusalem of Juda, maar bij de wateren der verwarring, in het land der ledigheid, onder de doem van de dictatuur. De plaats is derhalve een weerspiegeling van de wereld zonder God en diens menslievendheid. Jezus openbaart zich niet zo maar

aan de leerlingen bij de zee van Tiberias. Anders gezegd: Hij openbaart zich aan ons, de leerlingen van alle tijden, en op de concrete plek waar wij wonen en werken, als vreemdelingen en niet zelden ontheemd.
Deze openbaring vindt steeds weer opnieuw plaats. Het houdt niet op. Hij is immers een Levende, die van zich spreken doet. Hij heeft het toen, lang geleden gedaan, en hij doet dat steeds opnieuw. Dat moet toch een geweldige gedachte zijn, een opsteker, bijna een oppepmiddel in onze tijd, waarin we treuren over leeglopende en aan de eredienst onttrokken kerken. Als we ons zorgen maken over het gebrek aan voorgangers en ons steeds minder thuis voelen bij het instituut kerk, omdat het zo weinig overeenkomst vertoont met wat Jezus voor ogen stond, toen hij de kerk van toen kwam vernieuwen. De Heer zal zich opnieuw aan ons openbaren. Maar je moet dan wel over de juiste ogen beschikken. De ogen van Johannes. Toen het tij van de teleurstelling keerde en de netten weer vol raakten, riep hij uit: Het is de Heer!
Het laatste en toegevoegde hoofdstuk van het vierde evangelie gaat niet over een getuigenis meteen na Jezus’ opstanding, maar is een weerspiegeling van ervaringen en een aansporing tot vertrouwen voor mensen, die ver na de tijd van de eerste leerlingen leven en zullen leven. Dit verhaal is geen verslag van het verleden, maar een onderricht in het heden. Wij zijn het, die hier worden aangesproken. Wij zijn het, aan wie Jezus de vraag stelt: “vrienden, vriendinnen, hebben jullie soms iets te eten?”. En wij zijn het, die teleurgesteld antwoorden: “neen, we hebben niets. Onze handen zijn leeg. Er valt niets te vangen. Alle vissen zwemmen weg!”.
Wat leren we uit dit evangelieverhaal? Als wij, - de gemeenschap van God - , belijden dat we geloven in Jezus de Messias, dat hij is opgewekt uit de doden en nu de Levende is in ons midden, moet dat vertrouwen ergens uit blijken. Zien wij Jezus staan aan de oever, aan de kant, van onze leefwereld, aan de rand van de samenleving? Dat heeft Johannes begrepen. ‘Het is de Heer’, zegt hij. ‘De Heer mogen we nooit vergeten’. Als we uitgaan om te vissen, is dat meer dan een idee of een goed bedoelde onderneming van onszelf. Het moet gebeuren uitsluitend op zijn woord. Dat is niet een woord uit een ver verleden, maar een woord dat heden klinkt. Hij is de nú Levende in ons midden. We zullen eerst luisteren en aandachtig rondzien om zijn woord te verstaan. Daarna kunnen we handelen. Dat woord komt tot ons in alles wat er om ons heen gebeurt, waar we vrede mee hebben of dat ons angstig maakt en onzeker. Hij, de Levende, gaat ons vóór. En als wij de netten aan land brengen zullen we ontdekken dat de maaltijd al door de Heer is bereid. De maaltijd van het Lam in het beloofde Land van God. Aan ons is de toespijs toevertrouwd. Meer niet, maar voor ons is dat alles!

4e zondag van Pasen, Handelingen 13,14,43-52; Johannes 10, 27-30
21 april 2013, André Lascaris OP

Afgelopen maandag las ik in de krant dat Ermelo elk jaar zo’n 80.000 toeristen op bezoek krijgt die allemaal de herder willen zien met zijn kudde. En inderdaad is het een leuk gezicht een kudde met de herder en zijn hond over de heiden zien dwalen. Dat is pas echt zomer. Het tafereel roept vrijheid op. Het is een romantisch beeld; ik zou niet graag de schilderijen in huis willen hebben met als motief de herder en zijn kudde. We zijn zelfs bereid om geld te storten in een fonds zodat herders en kuddes kunnen blijven bestaan. Een schaap, schapen, roepen bij ons romantische gevoelens op.
Maar als je een moslim zou vragen waaraan hij of zij het eerst denkt bij het woord ‘schaap’, dan zou je wel eens als antwoord kunnen krijgen: nou, het offerfeest, ter herinnering aan het offer van Abraham. Ik denk dat de joodse tijdgenoten van Jezus bij schapen geen romantische beelden hadden, want het schaap was bij uitstek een dier om to offeren. Wanneer Jezus in hoofdstuk 10 spreekt over de schaapskooi, de hof van de schapen, de deur, de dieven, over zichzelf als de goede herder en zoals vandaag over de schapen die naar zijn stem luisteren, dan heeft hij het niet over een willekeurige schaapskooi in het land, maar gaat het over de ruimte in de tempel, waar via de Schaapspoort, dicht bij de badinrichting, de schapen heen gevoerd worden om vervolgens geofferd te worden. Zo nodig worden ze weer naar buiten gevoerd om te grazen. De deurwachter opent dan de deur voor de herder.
Deze herder, Jezus, komt op voor de schapen. Door hem kunnen de schapen in en uit lopen. Hij wil niet dat ze geofferd worden. Hij geeft zijn leven voor zijn schapen. Hij sluit zich aan bij de schapen zelfs als hij zo zelf slachtoffer wordt. Hij confronteert de mensen zo met hun geweld tegenover elkaar. Hij wil dat de schapen, de mensen, leven hebben in overvloed, Hij is ervan bewust dat er nog meer schapen zijn in min of meer dezelfde situatie; hij is ook gekomen voor hen.
Zijn schapen volgen hem als vanzelf want in zijn stem klinkt leven door. Het is niet het geschreeuw van de deurwachters en anderen die de schapen opjagen naar de plek waar ze gedood worden, Dieven en bandieten probeerden schapen te stelen, maar de schapen willen hen niet volgen.
Niemand kan die schapen van Jezus uit zijn hand rukken. Want God zelf is de herder die wil dat de schapen leven. Jezus en zijn Vader, Jezus en God hebben hetzelfde doel, willen hetzelfde: dat schapen, de mensen leven, leven ontvangen en geven. Je moet geen mensen opofferen voor je welzijn.

In de eerste lezing trekken twee leden van zijn kudde, Paulus en Barnabas, door het gebied wat nu midden Turkije Ze prediken in Perge aan twee groepen: de joden en de godvrezenden. Dat zijn mensen die zich sterk aangetrokken voelen door het Jodendom, maar toch geen jood worden omdat ze dan talrijke wetten en regels moeten opvolgen en de mannen zich moeten laten besnijden. Dat zou tegelijk betekenen dat ze vaak hun relaties in de heidense wereld met familie, vrienden, en collega’s moeten opgeven.
Paulus en Barnabas weten en zeggen dat de leden van de synagoge geroepen zijn om een licht in de wereld te zijn en de weg te wijzen uit moord, onrecht, slavernij, de machten van de demonen. Ze verkondigen dat geloven in Jezus als de goede Herder de scheiding tussen joden en godvrezenden te niet doet. Ze worden afgewezen. De leden van de synagoge maken gemene zaak met de ‘godvrezenden’, althans die van de hogere kringen, en jagen Paulus en Barnabas uit hun gebied weg. Zij worden opgeofferd aan het welzijn, de eenheid en de rust van de gemeenschap, aan de bestaande verhouding tussen de leden van de synagoge en de ‘godvrezenden’.
Dit horen we vaker. Dat mensen worden uitgespuwd en opgeofferd ter wille van de goede verhoudingen tussen anderen. Het pesten op school, maar ook in bedrijven, is misschien wel het bekendste voorbeeld hiervan. We zijn geneigd vanuit de christelijke traditie om de zijde te kiezen van degenen die gepest en getreiterd worden. Maar vaak draaien we dan de situatie om. We kiezen de kant van de vervolgden en als een resultaat gaan we het onrecht betaald zetten aan degenen die tot nu toe aan het pesten hebben meegedaan. We kiezen voor de zwakken, we maken ze sterk en maken de sterken zwak. Maar het systeem blijft: de een wordt opgeofferd voor de ander; de namen van de spelers zijn veranderd. De pestkoppen worden slachtoffer, degenen die gepest werden worden de goeden. Maar het systeem draait door. Zo kun je ook het zwakke in jezelf sterk maken zodat de mensen waartegen je op keek, zwakker worden. Dan gaan zij zich weer sterk maken. We zijn blind voor het onheil dat we zelf aanrichten terwijl we proberen de kerk, het lichaam van Jezus te zijn in deze wereld. Niet voor niets staat voorafgaande aan dit hoofdstuk van Johannes het verhaal over de man die blind geboren is.
Wij mogen hopen dat wij bij de schapen horen die luisteren naar de stem van Jezus en hem volgen om met hem als goede herders leven in overvloed te geven

5e zondag van Pasen: Handelingen 14,21-27; Johannes 13,31-35
28 april 2013, Antoon Boks OP

In de teksten die vaak van Augustinus aangehaald worden, is er één die lijkt op de lezing van het Evangelie van Johannes van vandaag. Augustinus vraagt zich af: Waar lijkt de liefde op. Als de grote theoloog die hij was, had hij een rijke, diepe definitie kunnen geven van wat hij onder liefde begreep. Maar dat deed hij niet: hij biedt ons een beschrijving aan die vooral een uitdaging is voor de gelovigen die zich afvragen wat bij uitstek liefde was. Sint Augustinus zegt: Liefde is een hand die hulp biedt, wanneer die nodig is. Liefde zijn voeten om naar een zieke toe te gaan. Liefde zijn ogen om de ellende en het lijden van een berooide te zien, zijn oren om gejammer en de pijn te horen. Dat is wat Liefde is. Niemand had het beter kunnen zeggen. Het enige wat wij nog kunnen zeggen is: Amen
Wat we vandaag gehoord hebben is volgens Johannes gezegd bij het Laatste Avondmaal. Hij legt bij de laatste woorden van Jezus alle nadruk op het gebod van de Liefde en niet op de Eucharistie. Misschien omdat hij niet wilde herhalen wat de eerste Christengemeenschappen al hadden gehoord bij het voorlezen van het Evangelie volgens Mattheus, of Markus, of Lukas, waarin het verhaal van de instelling van de Eucharistie voorkomt. Voor Johannes is het gebod van de liefde een gevolg van de Eucharistie en niet iets geïsoleerds in het leven van leerlingen. Johannes had het samengaan van liefde en Eucharistie duidelijk gemaakt, toen hij in het zesde hoofdstuk schreef over Jezus als het brood van het Leven.
Johannes had zich volgens vele legenden zozeer op dit gebod van de liefde geconcentreerd, dat dit eigenlijk het enige was waarover hij voor de eerste leerlingen van de Kerk predikte. Zijn leerlingen klaagden daarover en hij antwoordde daarop dat dit ene gebod noodzakelijk was voor onze redding. Dat kunnen we ook zeggen, maar dan niet alleen met woorden: we moeten het ook in praktijk brengen, want weer een andere tekst van Augustinus, die vaak wordt aangehaald zegt: Bemin en dan kun je doen wat je wilt. Dat is niets nieuws want Jezus had ook al gezegd dat de hele wet kan worden samengevat in de liefde tot God en de naaste. Als wij dit horen, dan kunnen wij ons ook afvragen hoe we ons als Christenen moeten gedragen. Op de radio, in de kranten en op de televisie wordt meer dan eens een niet zo mooi beeld van ons, Christenen geschetst. Misschien is dat de reden dat een tijdje geleden een Paus aftrad en een nieuwe Paus gekozen moest worden. Er werd vreselijk gespeculeerd wat voor man die nieuwe Paus zou moeten zijn, moest hij doorgaan met wat de afgetreden Paus deed of moest de nieuwe juist het tegenovergestelde zijn. Iedereen had hierover een eigen mening. Toen de nieuwe eenmaal gekozen was, bleek dat het een heel andere persoonlijkheid was, dan wat de weddenschappen hadden verwacht. Maar toch kunnen we -–rekening houdend met de verschillende verwachtingen ten opzichte van de nieuw gekozen Paus, die er heersten-- hier ook laten zien wat we voor een beeld hebben van wat we vinden dat de gemeenschap van Christus moet zijn.
Soms zijn we heel ingenomen met de een maar niet met de ander, maar het is

 altijd goed dat we zoeken naar het ware gezicht van die gemeenschap. Alleen al door het kiezen van zijn naam gaf de nieuwe Paus aan wat voor normen en signalen hij ons wilde geven. Andere tekens en gebaren beogen het zelfde. Hoeveel mensen hebben alleen al naar de kleur van zijn schoenen gekeken? Hoe onbelangrijk het soms is, toch kan dat er allemaal voor zorgen, dat we een goed gesprek hebben over hoe we moeten leven. Misschien lukt het ons dan om gezamenlijke overeenkomsten te hebben ook al weten we dat we over de hele wereld verschillend leven.
Wij hebben allemaal geprobeerd om als volgelingen van Jezus te leven, maar dat is ons niet altijd gelukt. Er zijn heel wat schandalen geweest. Dat is vervelend voor gelovigen en ongelovigen, want zo hebben we ons niet laten zien als volgelingen van Christus
Ons ware gezicht moet altijd vol liefde zijn, zodat we laten zien, dat we werkelijk van elkaar houden en dat we allemaal de liefde, waarover we vandaag weer hoorden, willen uitdragen. Van hoog tot laag moeten we allemaal laten zien dat we genade hebben ontvangen.
Wij mogen allemaal op onze eigen typische manier Jezus volgen, maar we moeten dan wel proberen om zo samen het hele Lichaam van Christus te zijn. Dan kunnen we verenigd in de Geest van liefde en vol eerbied voor elkaar -- hoe verschillend we ook zijn en op welke verschillende manier we ook spreken -- samen het hele gezicht van Jezus aan de wereld laten zien. Dan worden we samen het Koninkrijk van God, zoals Jezus het ons kwam verkondigen.
De zinsnede van bemint elkaar zoals ik u heb lief gehad kan dan het doel zijn van ons die volgelingen van Jezus willen zijn. Dat blijft een uitdaging want het betekent dat we moeten proberen elkaar lief te hebben op een manier, die meer dan eens ons leven moeilijk zal maken want soms willen we wel lief hebben maar alleen op onze eigen manier: als de ander maar is zoals ik, denkt zoals ik, gelooft zoals ik. De liefde van God kent geen grenzen. Het blijft moeilijk om dit waar te maken in ons eigen leven, maar het is niet onmogelijk. De genade van God kan heel wat barsten in onze menselijke relaties glad strijken.
Liefde is geen sympathie, geen onbaatzuchtigheid en ook geen filantropie. Liefde is een deugd die werkelijkheid is geworden in de persoon van Jezus. De liefde van de Vader en de Geest is ons als genade gegeven, zonder dat wij er iets voor hebben gedaan, eenvoudig omdat God zo enorm van ons houdt.
De Eucharistie die wij steeds weer opnieuw vieren is het symbool van eenheid in de liefde. Om die reden probeerden vele - al dan niet heilig verklaarde - mensen en onder hen Augustinus ons aan te sporen om dat steeds weer opnieuw in de praktijk te brengen. God houdt van ons allen zonder voorwaarden vooraf. Dat is de liefde die wij, beetje bij beetje, n onze kleine of grote geloofsgemeenschappen, samen met onze families, buren, vrienden en vijanden in de hele wereld willen uitstralen. Amen.

6e zondag van Pasen: Handelingen 15,1-2.22-29; Joh. 14,23-39
5 mei 2013, Henk Jongerius OP

Wanneer ik Jezus vandaag hoor zeggen ‘als iemand mij liefheeft zal hij mijn woorden bewaren’, moet ik denken aan de laatste woorden die iemand tot je gesproken heeft voor zijn dood, of voordat zij af-scheid van je genomen hebben en je hem of haar een hele tijd niet meer zult zien. Dat zijn woorden die blijven naklinken in je hart en die een heel speciale uitwerking kunnen hebben in je leven. Zulke woorden zijn een soort kleinood dat je heel zorgvuldig bewaart en koestert in je hart.
Zo kan ik mij voorstellen dat mensen woorden bewaren van soldaten of vrienden die in de oorlog zijn omgekomen, van dierbaren die ge-storven zijn. Het zijn woorden tot jou zijn gericht en die vertellen hoe kostbaar je was in hun ogen. Dierbare woorden die een richtsnoer, een wegwijzer in je leven worden. Zo blijf ik in mijn eigen leven altijd bepaalde uitdrukkingen van mijn ouders met me meedragen en ik merk dat zij hen weer tegenwoordig stellen in mijn leven en een soort zuurdeeg zijn dat mijn eigen leven doordringt. Zij bepalen tot op vandaag mijn handel en wandel…
De woorden die wij van Jezus moeten bewaren en in ons omdragen zijn ook hele kostbare woorden want zij willen ons thuisbrengen in de wereld en de levenswijze, in de geest van Jezus. Zijn leven werd ge-kleurd en getekend door wat hem door de Vader verteld was, zegt hij. De kern en de kracht van die woorden is dat zij onder woorden brengen dat er een God is die naar mensen toe wil komen, een God die mensen zoekt en door zijn aanwezigheid mensen vertrouwen wil geven in het leven. Deze wending van de Eeuwige naar ons toe zal vrede geven, zal ons in een andere wereld doen leven. Wij horen dat Jezus ergens anders ook zeggen: dat zij leerlingen wel in de wereld leven maar niet van deze

wereld zijn. Dat wil zeggen dat er in die wereld andere maatstaven gelden dan die van gewin, van macht, van concurrentie en oorlog. In die andere wereld heerst er eigenlijk maar één grondwet en dat is de wet van de liefde, zoals wij gezongen heb-ben: ‘waar vriendschap is en liefde, daar is God’. De enige wet die werkelijk leidt tot menswaardig leven is die van de liefde: hebt elkan-der lief, doe recht aan elkaar in goede en kwade dagen en je zult het echte leven smaken. Daarom is het ook dat wij hoorden hoe de apostelen geen zwaardere last opleggen aan mensen die zich bekeren tot Jezus dan het zich onthouden van het vereren van afgoden. Er is maar één God die wij Vader noemen en ons zegt dat wij elkaar moeten beminnen en achten en in ons hart bewaren.
Dat betekent dat wij mogen leven in de Geest van Jezus die ons als een kracht zal leiden en inspireren om de wereld te maken tot een goede plaats voor alle mensen zoals wij in de psalm gezongen hebben: dat alle volken U loven.
Als wij de woorden van Jezus bewaren en in ons omdragen als richt-snoer voor ons spreken en handelen, mogen wij ervan overtuigd zijn dat er een nieuwe wereld ontstaan zal door hen die hem aanvaarden als hun groot verhaal, als de spiegel waarin zij de richting van hun leven zien verschijnen. Het is zoals wij zullen zingen als een belijdenis van ons geloof en vertrouwen in hem: ‘zijn woorden bleven over en mensen die naar deze woorden leven. Kom Geest, vernieuw het aangezicht der aarde, wek onze kracht, vuur onze hartstocht aan’.
Moge ons leven vernieuwd en gekleurd worden door de Stem die ons roept en zegt ‘waar ben je’, door de Stem die ons toeroept ‘hier ben ik’. Op onze beurt zullen wij zo ook omgaan met elkaar en mensen van liefde worden: dat zal een droom zijn!

7e zondag van Pasen: Handelingen 7,55-60; Johannes 17,20-26
12 mei 2013, Theo Koster OP

Naarmate ik ouder word en meer gelezen heb uit de Bijbel, veel mensen heb ontmoet in allerlei situaties, vanuit deze mensen en wat hen bezig hield vragen stelde aan de Bijbel, valt mij steeds sterker op, het is een rode draad, dat de God die vanuit deze Bijbel tot ons spreekt een God is, die intens van mensen houdt. Ik durf inmiddels wel te stellen, dat deze God zich zo verbonden heeft met mensen, dat ik geen contact met Hem krijg dan enkel in en via mensen. God is niet los verkrijgbaar. Zij, of is het een Hij, we weten het niet, heeft diens lot aan het onze verbonden, en stelt ons impliciet en soms heel direct de vraag: verbind jij jouw lot ook met mij?
Jezus heeft daadwerkelijk zijn lot verbonden met deze God. Hij ontdekte dat God zich gedraagt zoals ouders dit doen naar hun kinderen. Jezus duidt God bij voorkeur aan met Vader. Met deze aanduiding maakt Jezus helder dat geen van ons door God bemind wordt op grond van bepaalde talenten, hoe je eruit ziet, wat je verdient, of je wel aardig bent. Een vader kiest zijn kinderen niet uit; ze zijn hem allen even lief. Ook maakt Jezus met de aanduiding ‘Vader’ helder, dat God geen avontuurtje met ons is aangegaan. Ouderliefde blijft, hoe groot en oud je kinderen ook worden, en wat doet het pijn als het tot een breuk komt met je kind, jij jouw kind niet meer kunt zien.
Toch is liefde niet het kernwoord in dit gebed van Jezus; eenheid is het centrale woord. Jezus bidt hier in dit laatste gedeelte van een langer gebed voor de gelovigen van alle tijden, voor ons dus. De eenheid is niet allereerst een verbonden zijn met elkaar, maar een verbonden zijn met Jezus, zijn in hem, zoals hij is in ons, thuis zijn bij Jezus, zoals deze thuis is bij de Vader en de Vader bij hem. Niet eerder werd ik mij bewust van deze grote betekenis van Jezus voor mijn geloven. Natuurlijk heeft God mij lief, kan de Vader geen van ons missen, en waarom zeg ik natuurlijk? Omdat Jezus, zijn woorden, maar vooral zijn doen en laten, mij dit vertrouwen geven.
Van de week vertelde een collega mij over haar jongste zus. Ik wist dat zij al vroeg hun vader hadden verloren. Nu hoorde ik dat de jongste zus toen haar vader overleed pas één jaar was. Eens reageerde zij verdrietig, dat ze haar vader nooit had gekend. De reactie van haar gesprekspartner hierop was: dat klopt, maar weet wel: hij heeft jou heel goed gekend. Dat gaf haar troost, en op hetzelfde moment een geweldige energie. Iets soortgelijks vertelt Jezus ons vandaag in zijn gebed: dat ieder van ons in zijn verbonden zijn met Jezus zal ontdekken, en nu citeer ik “dat Gij mij hebt gezonden en hen hebt liefgehad zoals Gij mij hebt 

liefgehad”. Jezus hield van mensen, en zijn liefde schiep onder de leerlingen een verband, hoe verschillend zij ook waren. Jezus putte zijn liefde uit zijn verbondenheid met wie hij aanduidde met Vader. God ‘Vader’ noemen ging sommige mensen te ver; zij zorgden dat Jezus aan het kruis stierf. De mensen die dit veroorzaakten waren er niet van gediend, dat Jezus God zo dichtbij bracht, dat je God niet meer voor jouw karretje kunt spannen. Doen wij dat dan, God voor onszelf gebruiken? Ja, telkens als wij zeggen, dat God het wel zo gewild zal hebben, of dat de mens wikt en God beschikt, of dat God zal ingrijpen, of iets een straf van God is, ontvluchten wij onze eigen verantwoordelijkheid door het God in de schoenen te schuiven. Diep in ons zit de neiging God tot een verlengstuk van onszelf te maken, een almacht die doet wat wij verlangen, maar waartoe wij nog niet bij machte zijn. In Jezus wordt zichtbaar een God die bekommerd is, bekommerd blijft om zijn kinderen, ook als zij vreselijke dingen doen. En wat zou deze God graag zien, dat wij een verlengstuk van Haar worden. Niet in de zin dat Hij ons wil gebruiken, maar als een volkomen thuis zijn bij elkaar.
Jezus was thuis bij God tot op het kruis. Toen bad Jezus voor degene die hem kruisigden met woorden: vergeef hen Vader, want zij weten niet wat zij doen. Iets soortgelijks hoorden wij Stefanus vandaag bidden. Zijn verbonden zijn met Jezus geeft hem de kracht op te komen voor degenen die hem stenigen en hen niet af te schrijven. Dat is niet te begrijpen; dit overstijgt ons. Saulus is degene die wat later in zijn leven in een visioen te horen krijgt: “waarom vervolg je mij?” en dan een belangrijke verkondiger van deze Jezus wordt onder de heidenen.
Als wij eucharistie vieren danken wij God, en worden wij opnieuw met Jezus verbonden, lichaam van Christus, door te eten van het brood dat hij ons aanreikt. Ook hier is het verbonden zijn, het een zijn met Jezus, hetgene dat ons verbindt met elkaar, en een getuigenis wordt voor de wereld, waarin wij leven. Het verbonden zijn wil niet zeggen, dat we elkaar ineens aardig moeten vinden, lief zijn voor elkaar of soortgelijke afleidingsmanoeuvres. Het wil zeggen dat je elkaar niet laat vallen, ook al heb je het soms zwaar met elkaar.
In de kleine gemeenschappen die plaatselijke kerken momenteel zijn, ontdek je de betekenis van dit onderling verbonden worden, zoals wij dominicanen dat in onze kloosterlijke levenswijze ontdekken. De kracht om dit proces van verbonden worden aan te gaan komt vanuit het thuis zijn bij Jezus. Niet eerder had ik mij zo sterk gerealiseerd, dat het uithouden met elkaar een geschenk is, dat Jezus ons hier steeds weer aanbiedt.

Pinksteren: Handelingen 2,1-11; Johannes 20,19-23
18 mei 2013, Paul Minke OP

Ooit heb ik gedacht: wat Lucas ons vertelt in het Pinksterverhaal, zo moet het lang geleden in Jeruzalem echt gebeurd zijn, op die 50ste dag na Pasen, na de opstanding van Jezus uit de doden. De apostelen bijeen in een huis, een hevige wind, vurige tongen, het spreken van vreemde talen, toegestroomde nieuwsgierige joden uit allerlei volken vandaan, naar Jeruzalem gekomen op pelgrimstocht. Een geweldig gebeuren, ieder hoorde de apostelen in hun eigen taal. Verwarring en verbazing alom. Duizenden lieten zich overtuigen. De Geest maakt de harten van de mensen los. Zij zette hen in vuur en vlam. De menigte vroeg Petrus: wat moeten we doen. Hij antwoordde: Volg Jezus, doe wat Hij deed. Leef in zijn Geest. Hebt elkander lief. En ik dacht: God, onthoud niet uw Geest aan de mensen van nu. Velen worstelen met hun geloven, velen haken vaak ontmoedigd af. Het evangelie inspireert hen niet meer. Is geen bron van vreugde. Kom toch met uw Geest, vervul ons allen met uw liefde en uw kracht, dat wij opstaan en leven vanuit ons geloof, met hoop en vertrouwen. Ik hoorde geen antwoord.
Toen kwam er een tijd, dat ik met andere ogen keek naar het Pinksterverhaal. Op de 50ste dag na Pasen vierde de pelgrimerende joden in Jeruzalem dat God op de berg Sinai aan Mozes en het volk de wet gaf. Een indrukwekkend gebeuren. In het boek van de uittocht lezen wij: "Vroeg in de morgen begon het te donderen en te bliksemen. Boven de berg hing een dichte wolk, machtig bazuingeschal weerklonk. De Sinai was geheel in rook gehuld omdat Jahwe in vuur was neergedaald." Toen gaf Jahwe aan het volk de tien woorden van het verbond. Het was de dag van de geboorte van het Godsvolk, daar in de woestijn. Lucas maakte van dit verhaal gebruik voor zijn eigen Pinksterverhaal. Hij beschreef de geboorte van het nieuwe Godsvolk, de Kerk van Jezus. Een teken Gods in de wereld, gegrond op het getuigenis van de apostelen. Een kerk gezonden om heil, zegen en vrede onder de mensen te brengen. Een kerk geroepen om weerstand te bieden aan alle onrecht en geweld en de naaste zijn te zijn van wie zwak, kwetsbaar en weerloos zijn. Een kerk, die de Geest ontvangen heeft om deze Geest levend te houden die het aanzien van de aarde zal veranderen, het kwaad ten goede gekeerd. En ook nu dacht ik: God, wat is toch van uw kerk geworden in onze dagen! De kerk inspireert mensen niet meer. Zij lijdt onder allerlei schandalen. Mensen houden haar voor gezien. De ene kerk na de ander wordt gesloten. De kerk lijdt ademnood, het ontbreekt haar aan vuur en geestkracht. Kom Geest van God, vervul uw verkilde kerk met uw vuur en warmte, uw Liefde, dat zij volop durft te vertrouwen op uw scheppingskracht en inspiratie. Opnieuw hoorde ik geen antwoord.
Ik las opnieuw het Pinksterverhaal nu in samenhang met heel de Handelingen. Ik hoorde vanaf Pasen iedere morgen in de Lauden hoe het de jonge kerk verging. 

Het gonsde van de Heilige Geest. Keer op keer het Pinksterwonder, anders verteld. Overal de inspiratie van de Geest, die de apostelen bezielde en in beweging bracht, een ervaring die niet te beschrijven was tenzij in beelden zoals Lucas deed: tongen van vuur, het waaien van de Geest, die het huis deed schudden. Het vuur brandde telkens opnieuw onder joden en heidenen, onder jong en oud, in Jeruzalem, Antiochie, Asia, Griekenland ja, tot in Rome, het machtscentrum.
En brengt die Geest ook niet mensen in onze dagen bezieling en begeestering? Brengt die inspiratie van de Geest niet nog steeds mensen in beweging? Sterker nog. Is het niet de Geest, die óns in beweging brengt, ons samen brengt, die ons sterkt in het goede, die ons doet meevoelen met anderen om ons heen, die ons doet streven naar vrede, die ons warm doet lopen voor het visioen? God ademt ons open met zijn eigen levensgeest, de heilige Geest. "Wat altijd is geweest, het waaien van de Geest, gebeurt aan ons vandaag. Dat vuur van het begin, wij ademen het in, Gods woord dat antwoord vraagt," zo luidt een bekend Pinksterlied. Zo is het. Pinksteren gebeurt vandaag.
Zie niet alleen met pijn in het hart naar de mensen, die ontmoedigd afhaken, in wie het geloven niet tot bloei komt maar afsterft om wat voor reden dan ook, maar verheug u vooral over hen, in wie de Geest het beste naar boven roept. Mensen, die gedreven door de Geest leven voor een rechtvaardiger wereld, mensen uit de eigen omgeving, op de plaats waar zij wonen en werken. Mensen, die het antwoord van Petrus begrepen op hun vraag: wat moeten wij doen. Zie niet alleen met pijn in het hart naar de kerk, naar wat haar heeft beschadigd, en naar haar zucht tot regelgeving, groter dan haar vertrouwen in de Geest maar verheug u vooral over haar veerkracht in de vele gemeenschappen, die moedig blijven getuigen in viering en evangelische dienstbaarheid. Gods grote dagen komen op zovele plekken en in vele mensen aan het licht.
Hebben wij ook geen reden om ons te verwonderen over wat we zien en horen? Dat er mensen zijn, die zo onzelfzuchtig zijn dat zij zorg dragen voor anderen, chronisch zieken, eenzamen, ouderen, mensen met een groot verlies. Dat er mensen zijn, die zich niet van de wijs laten brengen door allerlei verleidingen maar standvastig vasthouden aan wat zij als hun opdracht en roeping zien. Dat er mensen zijn, die trouw blijven aan hun geloof bij alle tegenwind. Dat er mensen zijn die geen kwaad met kwaad vergelden maar weten te vergeven. Wat bezielt hen om zo te doen? Is het niet de Geest van Jezus Christus in hen?
Zo kreeg ik uiteindelijk toch de antwoorden op mijn bidden voor mens en kerk Pinksteren is geen verleden tijd. De Geest leeft onder ons en werkt in ons. Bidt, dat Zij onder ons steeds meer mensen mag bezielen en inspireren tot het goede en hen doet bijdragen aan de vernieuwing van het aanzien van de aarde. Amen.