PREKEN VAN DE
DOMINICAANSE GEMEENSCHAP TE HUISSEN: veertigdagentijd 2014 (A)
1e
zondag 40-dagentijd: Genesis 2,15-3,9; Matteus 4,1-11
|
9
maart 2014, Ernst Marijnissen OP |
Wanneer
we beide lezingen naast elkaar leggen, ontdekken we grote verschillen.
In het eerste verhaal wordt verteld van een tuin. Die is door God voor
de mensen gemaakt. Ze zijn er samen, spreken met de dieren en eten van
de vele vruchten. Je kunt zeggen: God is een fijne God.
In het tweede verhaal wordt verteld van een woestijn, van een mens, die
daar eenzaam en verlaten woont, van veertig dagen en nachten
hongerlijden. De mens is door God naar de woestijn gebracht om hem te
beproe¬ven. Daar is God dus niet zo fijn. Wie vindt het nu
prettig om beproefd te worden.
Maar er zijn meer verschillen. In het eerste verhaal loopt het niet
goed af. De duivel maakt er een warboel van. Dat is ook de betekenis
van zijn naam. Hij is een gladjanus. Hij smijt woorden en gedachten in
een hoge hoed, rommelt ze door elkaar en haalt er dan een paar
voorspiegelin¬gen uit, zo fraai en blin¬kend, dat je
denkt: dit is het mooiste wat er is. Je maakt je er meester van, denkt
er eens goed van te genieten en dan ineens ...stort heel de wereld in
elkaar. Weg tuin, weg eten en spel, weg samenzijn van mensen. De
onbevangenheid, welke er eerst tussen mensen bestond, maakt plaats voor
wan¬trouwen en beschuldigingen over en weer.
In het tweede verhaal gaat het precies andersom. De duivel, die met
woorden speelt en dus ook in staat is de woorden van God door elkaar te
gooien, zo kundig en vanzelfsprekend, dat je denkt: zó is
God en dát wil Hij van mensen, die duivel krijgt de kous op
de kop en ziet zijn wereld instorten.
We moeten goed op de gang van deze verhalen letten.
Het eerste verhaal is een afgang. De wereld is vol spel en
vruchtbaar¬heid, onbevangenheid en samenzijn. De mens beschouwt
dit alles als zijn persoonlijk bezit. Hij eet het op, niet om te delen
maar om te hebben en te heersen. De wereld wordt woestijn.
Het tweede verhaal is een opgang. Er is woestijn,
onvruchtbaar¬heid, honger en eenzaamheid. Er lijkt voor de mens
geen weg te gaan. Daarom geeft hij zich over aan Gods Woord en wel om
te breken en te delen. De woestijn wordt wereld. Weg eenzaamheid, weg
dorheid, weg honger. Matteüs geeft dat weer in een prachtig
beeld en zegt: engelen dienen hem.
In het eerste verhaal is alles voorzien, maar de gerechtigheid
ontbreekt. De mens gaat te gronde, het duivelse blijft.
In het tweede verhaal is er gerechtigheid en daardoor kan in alles
worden voorzien. Het duivelse wordt vernietigd en het
mense¬lij¬ke blijft.
Zo zien we derhalve twee manieren van leven, geheel aan elkaar
tegengesteld. Afgang en opgang. Gebrek aan vertrouwen en je eigen
toekomst zeker willen stellen óf vertrouwen op het Woord en
God de toekomst laten. Je kunt het leven stelen en God manipuleren. Dan
worden de mensen duivels. Je kunt je ook het leven laten geven en
luisteren, hoe je van Godswege ermee om moet gaan. Dan worden mensen
engelen.
Nu
kunnen we ook beter het begin van de evangelielezing ver¬staan.
Daar horen we letterlijk, dat Jezus door de geest naar boven wordt
gevoerd, naar de woestijn, om beproefd te worden.
|
Hoe
moeten we dat verstaan? Waarom wijst Jezus eigenlijk het aanbod van
de duivel van de hand? Is de wereld niet prachtig? Wat een kansen voor
hen, die de handen uit de mouwen willen steken! Neem en eet, zegt
Satan. Ik denk er niet aan, antwoordt Jezus. Je leeft niet alleen van
brood, dat is van geld, bezit, macht, een topfunctie, genot en
speculatiedrift. Je leeft pas echt als je hoort naar het woord van God
en dat doet, dat is: de armen recht verschaffen, de hongerigen te eten
geven, zieken en gevangenen bezoeken, delen van je overvloed. Jezus
zegt dit alles niet zo maar. Het is geen vroom antwoord, in tegendeel!
Hij spreekt als beeld en gelijkenis van God. De plaats, waar hij staat,
de woorden, die hij, spreekt, de werken, die hij doet, zijn voor de
scharen, die bestaat uit de slachtoffers van onze samenleving. In hem
wordt zichtbaar hoe God met mensen omgaat. God zelf kiest voor het
geknakte riet en de walmende vlaspit. God zelf gaat dan de weg van
verachting, de veroordeling, het lijden. En de plaats, waar God zich
dan bevindt wordt in de dood van Jezus zichtbaar voor ieder, die zien
en horen wil. Temidden van misdadigers hangt Hij te kijk voor de
wereld. Dát is de beproeving. Dat is de weg, waarop je zult
ontdekken wat echt is en betrouwbaar. Beproef het en je zult vinden.
Deze weg vertalen de bijbelse vertellingen in het beeld van een barre
woestijntocht. De weg, die Jezus gaat door lijden, dood en afdaling ter
helle, is de weg, die God gaat met de slachtoffers van deze eeuw.
Allen, die zich -gelijk Jezus de duivel afwees- tegen de
vanzelfsprekendheden van onze wereld keren, gaan de weg van de
beproeving. Of, om het wat anders te zeggen: nemen de proef op de som.
Voert de weg van Jezus naar de bevrijding van onze samenleving?
Deze weg is smal, zegt de bijbel. Ze heeft niets van de snelweg, die de
wereld, de duivel, ons voorhoudt, breed, met weidse perspectieven, waar
ontwikkelingen over elkaar heen tuimelen en elkaar beconcurreren. De
weg van Jezus vraagt om een aangepaste snelheid, zodat de kleinsten en
de zwaksten kunnen meekomen. Misschien zeggen wij: dat klinkt wel mooi,
maar er verandert niets in onze wereld. Het blijft het zelfde liedje:
de rijken worden rijker, de armen armer. De machtigen en de geldhebbers
zetten wet en orde naar hun hand. Zij praten of kopen zich overal uit.
Natuurlijk zitten wij met ons ongeduld. Hoelang nog? Heeft Jezus zelf
dat niet uitgeroepen toen hij zei: hoelang nog moet ik dit geslacht
verdragen? Maar dat wijst ons nu precies op het spanningsveld,
waarbinnen wij als leerlingen van Jezus leven en moeten leven. Voor God
is het paradijs al een feit. Dat is dan ook het fundament van ons
vertrouwen. Maar, zoals staat geschreven: voor God is
één dag als duizend jaren. Die dag van God
voltrekt zich voor ons een levenlang, een mensengeschiedenis lang en
dat betekent feitelijk: hoe lang nog? Daarom is onze weg met Jezus
Messias een woestijntocht. Daarom gaan we met hem niet alleen de weg
van onderricht en genezing, maar ook de weg van verloochening en spot,
van lijden en dood. De weg, waarop we het uitschreeuwen: mijn God,
waarom heb jij ons verlaten. Waarom die dag van duizend jaren!
Deze nieuwe veertigdagentijd wordt ons gegeven om met dit alles in het
reine te komen, zodat ook wij durven zeggen: ga weg, satan!
Dan…of eens…zullen engelen ons op handen dragen:
Gods woord zijn toegedaan, dát is op deze wereld de duivel
wederstaan.
|
2e
zondag van de 40-dagentijd: Exodus 24,12-18; Matteus 17,1-9
|
16
maart 2014, Antoon Boks OP |
Het
verhaal in het Evangelie volgens Mattheus over de gedaanteverandering
op de berg komt onmiddellijk na de eerste voorspelling van Jezus over
zijn lijden, dood en opstanding (16:21) en vóór
de tweede voorspelling (17:22-23), waarin Hij uitgebreider verslag doet
van de wijze waarop Hij zal worden uitgeleverd door een van zijn
apostelen en wat daarna zou volgen. Jezus weet wat hem te wachten staat
in Jeruzalem en Hij wil zijn leerlingen de opdracht geven dat ook zij
hun kruis moeten opnemen om Hem te volgen.
Net zoals Abraham en later Mozes zullen ze voorgoed hun huidige manier
van leven moeten loslaten en een begin maken met een reis geregisseerd
door Jezus naar een nieuwe manier om te leven. Tijdens de
gedaanteverandering van Jezus lijkt het erop dat Petrus wel het een en
ander wil doen om zich verdienstelijk te maken voor Jezus, Mozes en
Elia. Of probeerde hij toch weer wat vaste grond onder de voeten te
krijgen, zodat wat Jezus aan hen vertelde niet door kon gaan. Want dat
was toch niet wat God in gedachten had heel lang geleden toen Hij
Abraham en Sarah vroeg om uit hun land weg te trekken naar het land dat
Hij aan hen beloofde. Was dat wel, wat God wilde voor het uitverkoren
volk, die de stenen tafels kreeg met wetten en bepalingen en dat was
toch ook niet het geval wat Petrus en die andere twee leerlingen
verwachten.
Maar dat is juist wat God voor ogen had: dat Jezus hen voor zou gaan op
de weg die zij ook zouden moeten volgen. God nodigt ook ons in deze
veertig dagen durende voorbereiding op Pasen uit om op weg te gaan en
ons kruis op te nemen en Jezus te volgen. We worden eraan herinnerd dat
reageren op Jezus uitnodiging en de beslissing nemen Zijn leerling te
zijn ons moeilijkheden en heel wat problemen zal kunnen bezorgen als we
op reis gaan via de weg die Hij ons geleerd heeft te gaan. Maar wij
kunnen er ook van verzekerd zijn dat God ons nooit zal verlaten tot
onze reis voltooid is.
Onder leiding van Jezus klommen drie leerlingen de berg op, ook al was
dit niet een echte hoge berg. Ze lieten delen van hun dagelijks leven
in de wereld achter - ten minste voor een tijdje: jaloezie, agressie,
kleinzieligheid, ruzies en misplaatste prioriteiten. Jezus leidde hen
uit hun oude naar een nieuwe manier van leven
|
waar
Hij hun licht was, want zijn gezicht straalde als de zon. En
dat was
nog niet alles. Naast Jezus zijn daar ook Mozes, die de tien geboden
van God op de berg ontvangen had en zijn volk uit de slavernij naar
vrijheid leidde en Elia, die ook God ontmoet had op een berg en zijn
volk terug leidde van een heidense aanbidding naar de ware
God.
Veertig dagen lang hebben we een voorbereiding op onze reis naar een
andere berg, de Calvarieberg om tenslotte uit te komen bij Pasen. In
die voorbereidingstijd kunnen we ieder jaar weer proberen om oude
minder positieve daden en gewoontes van ons leven achter ons te laten
en Jezus te volgen.Jezus over Wie meer dan een keer de woorden
gesproken zijn: "Dit is Mijn geliefde Zoon, in wie Ik welbehagen heb,
luister naar Hem."
In deze voorbereidingstijd op Pasen kunnen we proberen om betere
luisteraars te worden van Jezus’ woorden. Afgeleid door
andere stemmen hebben we niet altijd verstandig gekozen. Maar nu in
deze tijd mogen ook wij nog een keer proberen al dan niet op een berg
met Jezus meer aandacht te geven aan Zijn stem, die ons uitnodigt
steeds weer opnieuw de berg op te gaan—met achterlating van
ongewenste bagage-- en niet bang te zijn.
Vorige week hoorden wij zoals iedere jaar over wat er gebeurde in de
woestijn met Jezus. Om het volgens een vaak gebruikte gezegde uit te
drukken: ons leven gaat niet altijd over rozen, heel vaak zijn er ook
doorns aan die rozen. Of meer op de manier van deze zondag: wij zijn
niet altijd boven op de berg, hemelhoog juichend. Soms zijn we meer of
minder bedroefd. We willen niet zwichten voor de verleidingen in ons
leven. Wij weten allemaal, dat er kwaad is in de wereld. De kranten en
de televisie laten het ons iedere dag zien. Deze week zijn we weer een
berg opgegaan. Hopelijk kunnen we Jezus zien zoals Hij is. Geen
gedaanteverandering, geen gezicht, stralend als de zon, geen kleren die
wit waren als licht, maar samen met Hem gewoon ons leven van elke dag.
Hopelijk zien we wel wat mogelijk is voor ons. We horen de stem van
God. Laten we proberen om te luisteren naar Christus, die ons steeds
weer het goede nieuws verkondigt, dat er nieuw leven is, als we
toeleven naar Pasen.
|
3e
zondag van de 40-dagentijd: Exodus 17,1-7; Johannes 4,5-26
|
22
maart 2014, Henk Jongerius OP |
Het
is beslist niet toevallig dat het gesprek van Jezus met de vrouw uit
Samaria plaats vindt bij de put van Jakob. Die bevond zich op het stuk
land had Jakob gekocht toen hij zich verzoend had met zijn broer Esau.
Het doet ons ook denken aan die andere bron waar Isaäk zijn
vrouw Rebekka ontmoette. Het is de moedergrond van Israël.
Een belangrijke plaats dus, die ons voor de vraag stelt uit welke bron
het volk Israël put om levenskracht te putten. En die kracht
is de verbinding van de mens met het levende water. Daarom hoorden wij
ook in het verhaal uit de eerste lezing dat bij Meriba en Massa de
vraag op het spel stond of de Eeuwige nu met het volk is of niet.
Omdat het over die diepste verbinding gaat van mensen met God is het
vanzelfsprekend dat het een vrouw is die model staat voor de mens die
vraagt naar die verbondenheid met God.
Op zichzelf is heel de setting van het verhaal grensoverschrijdend,
want Joden spreken niet met vrouwen en zeker niet met iemand die uit
Samaria komt, een gebied dat door de Joden als vreemd en vijandig wordt
beschouwd. Het is dus een gesprek ‘ín den
vreemde’ en daar horen wij hoe in een geloofsgesprek aan de
orde komt waar of wij het levende water kunnen putten, de kracht kunnen
vinden om te leven in verbondenheid met de Eeuwige.
Die verbondenheid van het volk met God wordt vaak beschreven als een
huwelijk en het is daarom opvallend dat Jezus aan de vrouw vraagt waar
haar man is. Daarmee bedoelt hij op de verbinding met God en laat hij
de vrouw zien dat zij al vele ‘goden’ heeft gediend
maar de ware niet heeft gevonden. Ze zegt hem ’ik heb geen
man’, ik sta niet in verbinding met de levende bron van
leven, maar zeg mij hoe ik die kan vinden.
|
Het
is niet in de tempel van Jeruzalem of op de hoogten van Samaria dat wij
die op het spoor kunnen komen. Wij horen dat wij de Eeuwige
‘in geest en waarheid’ moeten aanbidden, dat wij
derhalve ontvankelijk moeten zijn voor het waaien van de Geest die in
den beginne uit de chaos ruimte schiep voor de mens en het mogelijk
maakte om de aarde in goedheid en herderlijke zorg met elkaar te
bewonen.
Wij kunnen het wonen van God onder ons niet vastmaken aan gebouwen of
aan voorschriften van welke aard dan ook. Wij kunnen die ook niet
afdwingen zoals het volk in de woestijn dat geen water te drinken had
en dorst had naar God. Mozes vraagt dan wat hij met dat volk moet en de
Eeuwige zegt hem om op de rots te slaan. Het is God die het initiatief
neemt om ons het levenswater te geven en te laten leven in
verbondenheid met Hem.
De vrouw erkent dat Jezus een profeet is en dat de Messias komt en dan
zegt Jezus dat Hij het is: ‘ik ben het’ horen wij
hem zeggen en in die woorden horen wij de naam opklinken van God die
luidt ‘ik zal er zijn voor jullie’. In een mens
mogen wij het wonen van God onder ons erkennen. De mens is de woning
van God en in hem beweegt de Geest ons tot een leven in waarheid en
gerechtigheid.
Het woord is vlees geworden en het heeft onder ons gewoond schrijft
Johannes in het begin van zijn evangelie. Als wij ons openstellen voor
Jezus woorden en daden mogen wij ervaren hoe God onder ons gebeurt en
een bron van levenskracht en goedheid in ons midden is: ‘ik
ben het levend water, ik ben de bron: leer je op mij verlaten en zie
niet om’. Laten wij ruimte maken voor het waaien van de Geest
onder ons en wij zullen herschapen worden tot mensen naar Gods hart.
|
4e zondag van de 40-dagentijd: 1Samuel
16,1-13; Johannes 9,1-39
|
30
maart 2014, André Lascaris OP |
Ieder
huis,
iedere groep en volk heeft zijn eigen regels en overtuigingen. Die
regels en overtuigingen staan soms op papier, maar meestal niet. Vaak
staan juist de voornaamste regels en overtuigingen niet op papier. Wie
dekt de tafel, waar gaat iedereen zitten?En als je met een groep bent,
hoe ruimen we af? Geven we na het eten de borden door aan
één persoon die iedereen afgaat of schuiven we ze
tot de
rand van de tafel, waar ze door een of twee mensen opgevangen worden.
Gebruiken wij een apart bord voor hef fruit of niet Bidden we aan tafel
of zingen we iets of gaan we gewoon zitten Als bezoeker is het lastig
uit te vinden wat de regel is. Bij twijfel moet je er uitdrukkelijk
naar vragen, wanneer je op bezoek bent. En nog dieper liggen onze
overtuigingen. Man en vrouw zijn gelijk - dat is waar of: geweld komt
door de ongelijkheid in de wereld. – dat is niet waar.
Het verhaal van de blindgeborene roept het beeld op van een zeer
gesloten gemeenschap Alles is daarin gereglementeerd. Een van de
fundamentele overtuigingen, en basisregels is: ’wie goed
doet,
goed ontmoet’. Of: als iemand blind geboren is, moet dat
wortels
hebben in het gedrag, het overreden van regels. Want wie tegen de
regels en fundamentele overtuigingen ingaat, krijgt het zwaar te
verduren. De regels en de overtuigingen komen immers van Mozes die ze
weer van God kreeg.
Blind zijn is een gevolg van de zonde, daar is heel de gemeenschap het
over eens. Het leven is in wezen simpel: je moet de wet van Mozes
onderhouden. Dan mag je geloven dat je welvaart voortkomt uit je goede
daden en dat tegenspoed de straf is voor je zonde. De blinde jongeman
wordt gezien als een bewijs dat deze regel waar is. Tegelijk bevestigt
hij zo de eenheid in verbondenheid voor heel de gemeenschap, E wordt
over hem gepraat, hij hoort bij het meubilair. Als de bedelaar iedere
morgen op zijn vaste plek zit, dan weet je weer: de wereld is in orde.
We kunnen verder leven. Op een dag is de bedelaar weg. En niet zo maar
weg, hij is helemaal niet weg. Hij loopt met ons mee alsof hij ziende
is, sterker nog: hij is ziende. De regel waarop wij gebouwd hebben,
onze grondovertuiging waarop wij gebouwd hebben, wie braaf is wordt
beloond, wie wat slecht is, wordt door God gestraft. Maar die
fundamentele regel schijnt niet meer waar te zijn. Het is alsof de
vloerbedekking onder je voeten wordt weggehaald. In de ogen van de
leiders van de gemeenschap is Jezus een zondaar, omdat hij op de
sabbat
|
geneest
en
bevrijdt. Eerst willen de leiders van de gemeenschap vaststellen of die
bedelaar echt ziende is geworden. En hoe dit gebeurd is. Zijn
ouders worden ondervraagd. Zij nemen afstand van hun zoon.
Heel de religieuze wereld van de gemeenschap stort ineen, De leiders
kunnen alleen de bedelaar die ziende is geworden verstoten uit hun
kring. En Jezus wordt daarbij zonder dat uit te spreken eveneens
geëxcommuniceerd.
Jezus, maakt duidelijk dat hij anders kijkt naar de wereld dan zijn
vervolgers. Hij noemt zichzelf het licht van de wereld. Wie dat licht
volgt, er midden in gaat staan, leert te kijken zoals hij. Uit andere
teksten horen wij dat hij kijkt zoals God kijkt. God kiest David en
niet zijn broers, hij kiest voor Abel en niet voor Kaïn, voor
Abraham en niet voor zijn neef Lot, voor Jakob en niet voor Esau, voor
de zwakke en niet voor de sterke, voor de ‘loser’
en niet
voor de overwinnaar. De basisregel, wie goed doet, goed ontmoet, en wie
slecht handelt, zal het slecht vergaan, deze regel blijkt geen gelding
meer te hebben. Mensen staan in de leegte, de werkelijkheid is
gecompliceerder dan ze hadden gedacht, Jezus biedt een andere vorm van
gemeenschapsleven aan die berust op barmhartigheid. We worden
uitgenodigd tot een nieuwe manier van kijken.Een barmhartige manier. Zo
kunnen ook wij kiezen en ons aansluiten bij de Mensenzoon, bij hem die
zelf door de farizeeën beschuldigd werd.
Jezus is het licht van de wereld. In zijn licht zien we dat de regel
dat een blinde mens noodzakelijk gezondigd moet hebben of anders iemand
uit zijn kring of familie niet waar is. In het Engels hebben we daar
een uitdrukking voor: to blame the victim, de schuld geven aan het
slachtoffer. Die neiging zit bijna iedereen in het bloed. Het
slachtoffer kan zich niet of met grote moeite verweren.
Wij kunnen onze eigen ongeschreven regels hebben over goed en kwaad ,
over wie Jezus is, wie wij zijn. We kunnen onze eigen overtuigingen
hebben. We kunnen blind zijn van onze geboorte af. Blind voor armoede.
Voor vluchtelingen en zieken voor uitgestotenen..
Maar het is een goede zaak ons te keren naar de Mensenzoon. Hij is het
licht van de wereld en wij mogen ons bij hem aansluiten.en leren dat
barmhartigheid belangrijker is dan de regels en overtuigingen die wij
koesteren.
|
5e zondag van de 40-dagentijd:
Ezechiël 37,1-14; Johannes 11,1-44
|
6
april 2014, Theo Koster OP |
Het
verhaal dat
we hoorden vertelt ons, dat de weg naar geloven, naar vertrouwen
moeizaam is, en lang, ook voor de leerlingen die Jezus volgen. Niet
voor niets zegt Jezus: Ik ben blij voor jullie, met het oog op jullie
geloof, dat ik niet ter plaatse was. De plaats die Jezus bedoelt is
Betanië. Betanië betekent: huis van de arme. Lazarus
doet je
direct denken aan de arme Lazarus, uit het evangelie volgens Lucas, die
overdekt met zweren aan de poort van een rijke ligt, maar zich zelfs
niet voeden kan met wat bij de rijke van de tafel valt.
Deze Lazarus, een vriend van Jezus, is ziek. Jezus komst is dringend
gewenst, maar hij komt niet direct. Het gebeurt vaker bij Johannes, dat
mensen een beroep op Jezus doen en hij geen haast maakt. Zijn uur is
dan nog niet gekomen, of hij zegt: mij gaat het om Gods wil, niet om
die van mensen. Zijn motivatie hier om niet direct te komen is: de
verheerlijking van God en de Zoon van God.
Dit klinkt in mijn oren uiterst irritant. Je mag aannemen dat Lazarus
geleden heeft aan zijn ziekte, want hij sterft. Heeft God ons lijden
nodig om verheerlijkt te worden? Is het Gods wil om ons op de proef te
stellen?
Het verhaal maakt mij duidelijk dat niet God, maar wij tijd nodig
hebben om tot vertrouwen te komen, om in het eigen leven te ontdekken,
wat werkelijk de moeite waard is om te verheerlijken en wat bijzaken
zijn, verspilde moeite.
Verheerlijken wil zeggen: tot zijn recht laten komen. Dat kost aandacht
en tijd. Juist daaraan ontbreekt het in onze samenleving. Alles en
iedereen probeert onze aandacht te trekken, waardoor je gek wordt of
voor gek verklaard wordt, omdat je niet op de hoogte bent van wat een
uur geleden al op facebook stond. Iedereen heeft haast of doet drie
dingen tegelijk.
Echt aandacht besteden aan mensen, de oppervlakkigheid doorbreken en je
in mensen verdiepen kost tijd. Jezus is betrokken op Lazarus; dit hoeft
hij niet te bewijzen door zich direct naar hem toe te haasten. Jezus
wordt ook niet weerhouden door het gegeven dat Betanië
dichtbij
Jerusalem ligt, de plaats waar men hem wilde en zal vermoorden. De
opwekking van Lazarus betekent het doodvonnis van Jezus, vertelt
Johannes direct na wat we hoorden.
Leven is werkelijk de moeite waard, maar wat is leven? Zowel Marta als
later Maria horen we tegen Jezus zeggen: ‘als u hier was
geweest
zou mijn broer nooit gestorven zijn.’ Jezus en de dood
verdragen
elkaar niet, hoor ik hier, en lees ik ook op andere plaatsen in het
evangelie. De discussie tussen Marta en Jezus maakt ons wijzer. Marta
gelooft in de verrijzenis, eens op het einde der tijden. Niets
|
einde der
tijden, horen we uit de reactie van Jezus. “Ik ben de
verrijzenis
en het leven”, zegt Jezus. “Wie in mij gelooft mag
dan wel
sterven,
toch zal hij leven”. Weer horen we het woord
‘leven’
maar wat is leven? Lazarus is in onze ogen dood, maar in de ogen van
Jezus slaapt hij. De Joden die weeklagen leven, maar doen Jezus
huiveren. Als zij dan ook nog zeggen: had hij niet kunnen zorgen dat
hij niet doodging, huivert Jezus opnieuw. Het is de emotie die bij
onszelf opkomt als we de dood in de ogen zien: huiveren.. Het
geweeklaag en de opmerkingen die worden gemaakt ervaart Jezus als
dodelijk. Ze zijn dodelijk, en dat weten we maar al te goed als ik dit
vertaal in hedendaagse voorbeelden. Het klagen en jammeren over de
economie de afgelopen jaren, onze jacht op de beste willen zijn,
excellent, het over elkaar praten in plaats van met elkaar praten, mij
vergelijken met anderen, we weten allen dat dit dodelijk is.
Er is er een in het verhaal die dit niet doet, die niets doet, die
lijdend voorwerp is, die zoals zovele mensen in onze samenleving niets
heeft in te brengen, ziek is, Lazarus, dat betekent: God helpt. In
Betanië, het huis van de arme, helpt God, in de persoon van
Jezus.
Om zichzelf te verheerlijken, in de zin van: zich boven je te
verheffen? Nee, om uitzicht te bieden aan allen, naar wie niemand
omziet. Om troost te bieden aan allen die zichzelf niet redden of meer
kunnen redden, omdat ze vereenzaamd zijn, dodelijk ziek, een dierbare
verloren.
God verloochent zijn naam niet: Ik ben er, wanhoop niet, het komt goed.
Wil dit zeggen: stil maar, wacht maar, alles wordt nieuw? Nee, ieder
van ons weet dat vertrouwen meer vraagt dan zekerheid. Zekerheid kun je
afdwingen, vertrouwen vraagt tijd, aandacht, bezinning, met de handen
in het haar zitten.
Voor ons en de mensen toen is er een extra steun: Jezus. Met zijn eigen
dood voor ogen spreekt hij de dode Lazarus toe, en er gebeurt wat later
met hemzelf zal gebeuren: wie op God vertrouwt zal door God niet in de
steek gelaten worden: Lazarus verrijst.
Ik ben blij dat Jezus niet ter plaatse was toen Lazarus dodelijk ziek
was. Dit verhaal vertelt me dat ik, waar het om leven gaat, niet op
eigen krachten kan en hoef te vertrouwen. Mensen die helemaal voor
zichzelf gaan vinden en zijn de dood in de pot. Of zoals Lily Tomlin
zegt: “The trouble with being in the rat race is that even if
you
win, you’re still a rat”. (Als je aan de rat race
mee doet
is het probleem, dat als je wint, je nog steeds een rat bent)
Vertrouw dat er voor je opgekomen wordt, door mensen, door God. Dit
verhaal versterkt mijn vertrouwen, en naar ik hoop ook dat van
u.
|
Witte Donderdag: Johannes 13,1-17
|
17-april 2014, Ernst Marijnissen OP |
We weten het
allemaal! Dat heerlijke gevoel als je thuiskomt na een dag van lang
staan op je werk, of na een lange en vermoeiende wandeling, of na een
inspannende tocht met zware be-pakking: met je voeten in een kom met
water. Niet alleen je voe¬ten doen weer menselijk aan, maar zelfs
je hele lichaam wordt er fris en monter van.
De leerlingen van Jezus, niet alleen van toen maar ook de lange eeuwen
door, lopen een tocht, die bepaald niet simpel is. We hebben Jezus
gehoord in zijn onderricht en we hebben gezien hoe hij met mensen
omgaat en hen geneest van kwalen en benauwenissen. Aan ons heeft hij
gevraagd te spreken en te handelen als hij, met gevoel voor tijd en
ruimte, grenzen en mogelijkheden van mensen. Ga er maar aan staan. Dat
vraagt veel energie en niet aflatende volharding. Daarom wast Jezus
onze voeten.
Lang geleden werd het volk van God onderdrukt en uitgebuit in Egypte.
Ze waren slaven en slavinnen, en de bijbel noemt hun geploeter
‘harde dienst’. Op dat volk heeft de Eeuwige acht geslagen.
Als je er met en voor mensen wilt zijn en hun leven de moeite waard en
waardig vindt om het te verbeteren en op te heffen, is het nodig dat je
op een echte en ongedwongen manier anderen van dienst kunt zijn. Maar
dat is alleen te volbrengen als je weet hoe het in ieder geval niet
moet. Daarom koos de Eeuwige voor dit volk van slaven en slavinnen. Wie
onder ons kan ons nu beter vóórleven wat het omgekeerde
van een slaafs bestaan in¬houdt. Daarom worden de mannen en vrouwen
van dit volk tot dienaar en diena¬res van de Eeuwige geroepen in
een dienstbetoon, dat tegenovergesteld is aan de harde dienst in een
slavenhuis.
Dienaar van de Eeuwige zijn kan slaan op een heel volk maar ook op
enkelingen. Zo slaat het ook op Jezus Messias. Hij is een echte dienaar
van God geworden omdat hij opging in zijn werken temidden van en voor
de mensen. Dit dienaarschap wil hij ons inprenten.
Daarom wast Jezus onze voeten.
Leven betekent altijd samenleven. Ieder van ons is geroepen mensen om
je heen tot zegen te strekken. Zegenen gaat hand in hand met aanzien.
Wie een ander niet wil aanzien en zijn gezicht afwendt -het laat vallen
zegt de Schrift- kan geen zegen
|
voortbrengen
en is die ander niet van dienst. Jezus knielt vóór zijn
leerlingen. Het is belangrijk om in te zien welke houding hij aanneemt.
Bij het voet¬was¬sen en afdrogen moet hij naar de ander opzien.
Daarmee brengt hij de leerling tot aanzien, verheft deze en is die
ander tot ze¬gen. Want een mede¬mens een gezicht geven en van
dienst zijn is de concrete invul¬ling van wat zegenen betekent. Dit
opzien naar de leerling is geen vernedering, geen oefe¬ning in
nederigheid, laat staan verlies van menselijke waardigheid.
Integen¬deel, door naar de ander op te zien verhef je een medemens
en stijgt deze in waardigheid. Aanzien is verhogen, eerbiedigen,
communiceren, vrede brengen. Ogen zijn de spiegels van je innerlijke
kern. Zo wordt dit aanzien tot zegenen en geven we, zo doen¬de,
vorm aan verbondenheid. Jezus neemt iedere leerling, man en vrouw,
ernstig en wil ons naar waarde schat¬ten.
Daarom wast Jezus onze voeten.
Na de maaltijd legt Jezus zijn kleren af. Dat is een prachtig gebaar
van ontlediging: hij maakt zich kwetsbaar en ontdoet zich van de
uiterlijke tekenen van rang of stand. Hij omgordt zich met een doek,
waarmee hij, na de voeten van een leerling gewassen te hebben, deze
afdroogt. Zijn handeling van dienst¬baarheid is zijn ware kleding.
Hier wordt op een ontroerende wijze getoond hoe kleren de ware mens
maken. Zo gaat hij de rij van zijn vrienden en vriendinnen langs. Wie
deze kleding draagt gaat de weg van Jezus en is een die¬naar of een
dienares van de Eeuwige.
Daarom wast Jezus onze voeten.
Na Jezus' dood werden de christenen aanvankelijk genoemd: mensen van de
weg. Die naam is in latere tijden verdwenen en dat is jammer.
Christenen gaan een weg. Die weg is niet van-zelfspre¬kend en moet
altijd weer worden gezocht en uitgezet. Christenen gaan geen gebaande
wegen en lopen geen route, die op een kaart staat aangegeven. Ze volgen
geen kaart maar een mens: Jezus¬ Messias. Ze volgen geen reisgids
maar het levende Woord. Ze zijn altijd onderweg en dus in beweging. Wie
stilstaat roest en wordt onbewegelijk.
Daarom moeten wij elkaar de voeten wassen.
|
|