PREKEN VAN DE DOMINICAANSE GEMEENSCHAP TE HUISSEN: veertigdagentijd 2014 (A)


1e zondag 40-dagentijd: Genesis 2,15-3,9; Matteus 4,1-11
9 maart 2014, Ernst Marijnissen OP

Wanneer we beide lezingen naast elkaar leggen, ontdekken we grote verschillen. In het eerste verhaal wordt verteld van een tuin. Die is door God voor de mensen gemaakt. Ze zijn er samen, spreken met de dieren en eten van de vele vruchten. Je kunt zeggen: God is een fijne God.
In het tweede verhaal wordt verteld van een woestijn, van een mens, die daar eenzaam en verlaten woont, van veertig dagen en nachten hongerlijden. De mens is door God naar de woestijn gebracht om hem te beproe¬ven. Daar is God dus niet zo fijn. Wie vindt het nu prettig om beproefd te worden.
Maar er zijn meer verschillen. In het eerste verhaal loopt het niet goed af. De duivel maakt er een warboel van. Dat is ook de betekenis van zijn naam. Hij is een gladjanus. Hij smijt woorden en gedachten in een hoge hoed, rommelt ze door elkaar en haalt er dan een paar voorspiegelin¬gen uit, zo fraai en blin¬kend, dat je denkt: dit is het mooiste wat er is. Je maakt je er meester van, denkt er eens goed van te genieten en dan ineens ...stort heel de wereld in elkaar. Weg tuin, weg eten en spel, weg samenzijn van mensen. De onbevangenheid, welke er eerst tussen mensen bestond, maakt plaats voor wan¬trouwen en beschuldigingen over en weer.

In het tweede verhaal gaat het precies andersom. De duivel, die met woorden speelt en dus ook in staat is de woorden van God door elkaar te gooien, zo kundig en vanzelfsprekend, dat je denkt: zó is God en dát wil Hij van mensen, die duivel krijgt de kous op de kop en ziet zijn wereld instorten.

We moeten goed op de gang van deze verhalen letten.
Het eerste verhaal is een afgang. De wereld is vol spel en vruchtbaar¬heid, onbevangenheid en samenzijn. De mens beschouwt dit alles als zijn persoonlijk bezit. Hij eet het op, niet om te delen maar om te hebben en te heersen. De wereld wordt woestijn.
Het tweede verhaal is een opgang. Er is woestijn, onvruchtbaar¬heid, honger en eenzaamheid. Er lijkt voor de mens geen weg te gaan. Daarom geeft hij zich over aan Gods Woord en wel om te breken en te delen. De woestijn wordt wereld. Weg eenzaamheid, weg dorheid, weg honger. Matteüs geeft dat weer in een prachtig beeld en zegt: engelen dienen hem.

In het eerste verhaal is alles voorzien, maar de gerechtigheid ontbreekt. De mens gaat te gronde, het duivelse blijft.
In het tweede verhaal is er gerechtigheid en daardoor kan in alles worden voorzien. Het duivelse wordt vernietigd en het mense¬lij¬ke blijft.

Zo zien we derhalve twee manieren van leven, geheel aan elkaar tegengesteld. Afgang en opgang. Gebrek aan vertrouwen en je eigen toekomst zeker willen stellen óf vertrouwen op het Woord en God de toekomst laten. Je kunt het leven stelen en God manipuleren. Dan worden de mensen duivels. Je kunt je ook het leven laten geven en luisteren, hoe je van Godswege ermee om moet gaan. Dan worden mensen engelen.
Nu kunnen we ook beter het begin van de evangelielezing ver¬staan. Daar horen we letterlijk, dat Jezus door de geest naar boven wordt gevoerd, naar de woestijn, om beproefd te worden.

Hoe moeten we dat verstaan? Waarom wijst Jezus eigenlijk het aanbod van de duivel van de hand? Is de wereld niet prachtig? Wat een kansen voor hen, die de handen uit de mouwen willen steken! Neem en eet, zegt Satan. Ik denk er niet aan, antwoordt Jezus. Je leeft niet alleen van brood, dat is van geld, bezit, macht, een topfunctie, genot en speculatiedrift. Je leeft pas echt als je hoort naar het woord van God en dat doet, dat is: de armen recht verschaffen, de hongerigen te eten geven, zieken en gevangenen bezoeken, delen van je overvloed. Jezus zegt dit alles niet zo maar. Het is geen vroom antwoord, in tegendeel! Hij spreekt als beeld en gelijkenis van God. De plaats, waar hij staat, de woorden, die hij, spreekt, de werken, die hij doet, zijn voor de scharen, die bestaat uit de slachtoffers van onze samenleving. In hem wordt zichtbaar hoe God met mensen omgaat. God zelf kiest voor het geknakte riet en de walmende vlaspit. God zelf gaat dan de weg van verachting, de veroordeling, het lijden. En de plaats, waar God zich dan bevindt wordt in de dood van Jezus zichtbaar voor ieder, die zien en horen wil. Temidden van misdadigers hangt Hij te kijk voor de wereld. Dát is de beproeving. Dat is de weg, waarop je zult ontdekken wat echt is en betrouwbaar. Beproef het en je zult vinden. Deze weg vertalen de bijbelse vertellingen in het beeld van een barre woestijntocht. De weg, die Jezus gaat door lijden, dood en afdaling ter helle, is de weg, die God gaat met de slachtoffers van deze eeuw. Allen, die zich -gelijk Jezus de duivel afwees- tegen de vanzelfsprekendheden van onze wereld keren, gaan de weg van de beproeving. Of, om het wat anders te zeggen: nemen de proef op de som. Voert de weg van Jezus naar de bevrijding van onze samenleving?

Deze weg is smal, zegt de bijbel. Ze heeft niets van de snelweg, die de wereld, de duivel, ons voorhoudt, breed, met weidse perspectieven, waar ontwikkelingen over elkaar heen tuimelen en elkaar beconcurreren. De weg van Jezus vraagt om een aangepaste snelheid, zodat de kleinsten en de zwaksten kunnen meekomen. Misschien zeggen wij: dat klinkt wel mooi, maar er verandert niets in onze wereld. Het blijft het zelfde liedje: de rijken worden rijker, de armen armer. De machtigen en de geldhebbers zetten wet en orde naar hun hand. Zij praten of kopen zich overal uit. Natuurlijk zitten wij met ons ongeduld. Hoelang nog? Heeft Jezus zelf dat niet uitgeroepen toen hij zei: hoelang nog moet ik dit geslacht verdragen? Maar dat wijst ons nu precies op het spanningsveld, waarbinnen wij als leerlingen van Jezus leven en moeten leven. Voor God is het paradijs al een feit. Dat is dan ook het fundament van ons vertrouwen. Maar, zoals staat geschreven: voor God is één dag als duizend jaren. Die dag van God voltrekt zich voor ons een levenlang, een mensengeschiedenis lang en dat betekent feitelijk: hoe lang nog? Daarom is onze weg met Jezus Messias een woestijntocht. Daarom gaan we met hem niet alleen de weg van onderricht en genezing, maar ook de weg van verloochening en spot, van lijden en dood. De weg, waarop we het uitschreeuwen: mijn God, waarom heb jij ons verlaten. Waarom die dag van duizend jaren!
Deze nieuwe veertigdagentijd wordt ons gegeven om met dit alles in het reine te komen, zodat ook wij durven zeggen: ga weg, satan! Dan…of eens…zullen engelen ons op handen dragen: Gods woord zijn toegedaan, dát is op deze wereld de duivel wederstaan.

2e zondag van de 40-dagentijd: Exodus 24,12-18; Matteus 17,1-9
16 maart 2014, Antoon Boks OP

Het verhaal in het Evangelie volgens Mattheus over de gedaanteverandering op de berg komt onmiddellijk na de eerste voorspelling van Jezus over zijn lijden, dood en opstanding (16:21) en vóór de tweede voorspelling (17:22-23), waarin Hij uitgebreider verslag doet van de wijze waarop Hij zal worden uitgeleverd door een van zijn apostelen en wat daarna zou volgen. Jezus weet wat hem te wachten staat in Jeruzalem en Hij wil zijn leerlingen de opdracht geven dat ook zij hun kruis moeten opnemen om Hem te volgen.
Net zoals Abraham en later Mozes zullen ze voorgoed hun huidige manier van leven moeten loslaten en een begin maken met een reis geregisseerd door Jezus naar een nieuwe manier om te leven. Tijdens de gedaanteverandering van Jezus lijkt het erop dat Petrus wel het een en ander wil doen om zich verdienstelijk te maken voor Jezus, Mozes en Elia. Of probeerde hij toch weer wat vaste grond onder de voeten te krijgen, zodat wat Jezus aan hen vertelde niet door kon gaan. Want dat was toch niet wat God in gedachten had heel lang geleden toen Hij Abraham en Sarah vroeg om uit hun land weg te trekken naar het land dat Hij aan hen beloofde. Was dat wel, wat God wilde voor het uitverkoren volk, die de stenen tafels kreeg met wetten en bepalingen en dat was toch ook niet het geval wat Petrus en die andere twee leerlingen verwachten.
Maar dat is juist wat God voor ogen had: dat Jezus hen voor zou gaan op de weg die zij ook zouden moeten volgen. God nodigt ook ons in deze veertig dagen durende voorbereiding op Pasen uit om op weg te gaan en ons kruis op te nemen en Jezus te volgen. We worden eraan herinnerd dat reageren op Jezus uitnodiging en de beslissing nemen Zijn leerling te zijn ons moeilijkheden en heel wat problemen zal kunnen bezorgen als we op reis gaan via de weg die Hij ons geleerd heeft te gaan. Maar wij kunnen er ook van verzekerd zijn dat God ons nooit zal verlaten tot onze reis voltooid is.
Onder leiding van Jezus klommen drie leerlingen de berg op, ook al was dit niet een echte hoge berg. Ze lieten delen van hun dagelijks leven in de wereld achter - ten minste voor een tijdje: jaloezie, agressie, kleinzieligheid, ruzies en misplaatste prioriteiten. Jezus leidde hen uit hun oude naar een nieuwe manier van leven

waar  Hij hun licht was, want zijn gezicht straalde als de zon. En dat was nog niet alles. Naast Jezus zijn daar ook Mozes, die de tien geboden van God op de berg ontvangen had en zijn volk uit de slavernij naar vrijheid leidde en Elia, die ook God ontmoet had op een berg en zijn volk terug leidde van een heidense aanbidding naar de ware God.  Veertig dagen lang hebben we een voorbereiding op onze reis naar een andere berg, de Calvarieberg om tenslotte uit te komen bij Pasen. In die voorbereidingstijd kunnen we ieder jaar weer proberen om oude minder positieve daden en gewoontes van ons leven achter ons te laten en Jezus te volgen.Jezus over Wie meer dan een keer de woorden gesproken zijn: "Dit is Mijn geliefde Zoon, in wie Ik welbehagen heb, luister naar Hem."
In deze voorbereidingstijd op Pasen kunnen we proberen om betere luisteraars te worden van Jezus’ woorden. Afgeleid door andere stemmen hebben we niet altijd verstandig gekozen. Maar nu in deze tijd mogen ook wij nog een keer proberen al dan niet op een berg met Jezus meer aandacht te geven aan Zijn stem, die ons uitnodigt steeds weer opnieuw de berg op te gaan—met achterlating van ongewenste bagage-- en niet bang te zijn.
Vorige week hoorden wij zoals iedere jaar over wat er gebeurde in de woestijn met Jezus. Om het volgens een vaak gebruikte gezegde uit te drukken: ons leven gaat niet altijd over rozen, heel vaak zijn er ook doorns aan die rozen. Of meer op de manier van deze zondag: wij zijn niet altijd boven op de berg, hemelhoog juichend. Soms zijn we meer of minder bedroefd. We willen niet zwichten voor de verleidingen in ons leven. Wij weten allemaal, dat er kwaad is in de wereld. De kranten en de televisie laten het ons iedere dag zien. Deze week zijn we weer een berg opgegaan. Hopelijk kunnen we Jezus zien zoals Hij is. Geen gedaanteverandering, geen gezicht, stralend als de zon, geen kleren die wit waren als licht, maar samen met Hem gewoon ons leven van elke dag. Hopelijk zien we wel wat mogelijk is voor ons. We horen de stem van God. Laten we proberen om te luisteren naar Christus, die ons steeds weer het goede nieuws verkondigt, dat er nieuw leven is, als we toeleven naar Pasen.

3e zondag van de 40-dagentijd: Exodus 17,1-7; Johannes 4,5-26
22 maart 2014, Henk Jongerius OP

Het is beslist niet toevallig dat het gesprek van Jezus met de vrouw uit Samaria plaats vindt bij de put van Jakob. Die bevond zich op het stuk land had Jakob gekocht toen hij zich verzoend had met zijn broer Esau. Het doet ons ook denken aan die andere bron waar Isaäk zijn vrouw Rebekka ontmoette. Het is de moedergrond van Israël.
Een belangrijke plaats dus, die ons voor de vraag stelt uit welke bron het volk Israël put om levenskracht te putten. En die kracht is de verbinding van de mens met het levende water. Daarom hoorden wij ook in het verhaal uit de eerste lezing dat bij Meriba en Massa de vraag op het spel stond of de Eeuwige nu met het volk is of niet. Omdat het over die diepste verbinding gaat van mensen met God is het vanzelfsprekend dat het een vrouw is die model staat voor de mens die vraagt naar die verbondenheid met God.
Op zichzelf is heel de setting van het verhaal grensoverschrijdend, want Joden spreken niet met vrouwen en zeker niet met iemand die uit Samaria komt, een gebied dat door de Joden als vreemd en vijandig wordt beschouwd. Het is dus een gesprek ‘ín den vreemde’ en daar horen wij hoe in een geloofsgesprek aan de orde komt waar of wij het levende water kunnen putten, de kracht kunnen vinden om te leven in verbondenheid met de Eeuwige.
Die verbondenheid van het volk met God wordt vaak beschreven als een huwelijk en het is daarom opvallend dat Jezus aan de vrouw vraagt waar haar man is. Daarmee bedoelt hij op de verbinding met God en laat hij de vrouw zien dat zij al vele ‘goden’ heeft gediend maar de ware niet heeft gevonden. Ze zegt hem ’ik heb geen man’, ik sta niet in verbinding met de levende bron van leven, maar zeg mij hoe ik die kan vinden.

Het is niet in de tempel van Jeruzalem of op de hoogten van Samaria dat wij die op het spoor kunnen komen. Wij horen dat wij de Eeuwige ‘in geest en waarheid’ moeten aanbidden, dat wij derhalve ontvankelijk moeten zijn voor het waaien van de Geest die in den beginne uit de chaos ruimte schiep voor de mens en het mogelijk maakte om de aarde in goedheid en herderlijke zorg met elkaar te bewonen. Wij kunnen het wonen van God onder ons niet vastmaken aan gebouwen of aan voorschriften van welke aard dan ook. Wij kunnen die ook niet afdwingen zoals het volk in de woestijn dat geen water te drinken had en dorst had naar God. Mozes vraagt dan wat hij met dat volk moet en de Eeuwige zegt hem om op de rots te slaan. Het is God die het initiatief neemt om ons het levenswater te geven en te laten leven in verbondenheid met Hem.
De vrouw erkent dat Jezus een profeet is en dat de Messias komt en dan zegt Jezus dat Hij het is: ‘ik ben het’ horen wij hem zeggen en in die woorden horen wij de naam opklinken van God die luidt ‘ik zal er zijn voor jullie’. In een mens mogen wij het wonen van God onder ons erkennen. De mens is de woning van God en in hem beweegt de Geest ons tot een leven in waarheid en gerechtigheid.
Het woord is vlees geworden en het heeft onder ons gewoond schrijft Johannes in het begin van zijn evangelie. Als wij ons openstellen voor Jezus woorden en daden mogen wij ervaren hoe God onder ons gebeurt en een bron van levenskracht en goedheid in ons midden is: ‘ik ben het levend water, ik ben de bron: leer je op mij verlaten en zie niet om’. Laten wij ruimte maken voor het waaien van de Geest onder ons en wij zullen herschapen worden tot mensen naar Gods hart.

4e zondag van de 40-dagentijd: 1Samuel 16,1-13; Johannes 9,1-39
30 maart 2014, André Lascaris OP

Ieder huis, iedere groep en volk heeft zijn eigen regels en overtuigingen. Die regels en overtuigingen staan soms op papier, maar meestal niet. Vaak staan juist de voornaamste regels en overtuigingen niet op papier. Wie dekt de tafel, waar gaat iedereen zitten?En als je met een groep bent, hoe ruimen we af? Geven we na het eten de borden door aan één persoon die iedereen afgaat of schuiven we ze tot de rand van de tafel, waar ze door een of twee mensen opgevangen worden. Gebruiken wij een apart bord voor hef fruit of niet Bidden we aan tafel of zingen we iets of gaan we gewoon zitten Als bezoeker is het lastig uit te vinden wat de regel is. Bij twijfel moet je er uitdrukkelijk naar vragen, wanneer je op bezoek bent. En nog dieper liggen onze overtuigingen. Man en vrouw zijn gelijk - dat is waar of: geweld komt door de ongelijkheid in de wereld. – dat is niet waar.
Het verhaal van de blindgeborene roept het beeld op van een zeer gesloten gemeenschap Alles is daarin gereglementeerd. Een van de fundamentele overtuigingen, en basisregels is: ’wie goed doet, goed ontmoet’. Of: als iemand blind geboren is, moet dat wortels hebben in het gedrag, het overreden van regels. Want wie tegen de regels en fundamentele overtuigingen ingaat, krijgt het zwaar te verduren. De regels en de overtuigingen komen immers van Mozes die ze weer van God kreeg.
Blind zijn is een gevolg van de zonde, daar is heel de gemeenschap het over eens. Het leven is in wezen simpel: je moet de wet van Mozes onderhouden. Dan mag je geloven dat je welvaart voortkomt uit je goede daden en dat tegenspoed de straf is voor je zonde. De blinde jongeman wordt gezien als een bewijs dat deze regel waar is. Tegelijk bevestigt hij zo de eenheid in verbondenheid voor heel de gemeenschap, E wordt over hem gepraat, hij hoort bij het meubilair. Als de bedelaar iedere morgen op zijn vaste plek zit, dan weet je weer: de wereld is in orde. We kunnen verder leven. Op een dag is de bedelaar weg. En niet zo maar weg, hij is helemaal niet weg. Hij loopt met ons mee alsof hij ziende is, sterker nog: hij is ziende. De regel waarop wij gebouwd hebben, onze grondovertuiging waarop wij gebouwd hebben, wie braaf is wordt beloond, wie wat slecht is, wordt door God gestraft. Maar die fundamentele regel schijnt niet meer waar te zijn. Het is alsof de vloerbedekking onder je voeten wordt weggehaald. In de ogen van de leiders van de gemeenschap is Jezus een zondaar, omdat hij op de sabbat 

geneest en bevrijdt. Eerst willen de leiders van de gemeenschap vaststellen of die bedelaar echt ziende is geworden. En hoe dit gebeurd is. Zijn ouders worden ondervraagd. Zij nemen afstand van hun zoon.
Heel de religieuze wereld van de gemeenschap stort ineen, De leiders kunnen alleen de bedelaar die ziende is geworden verstoten uit hun kring. En Jezus wordt daarbij zonder dat uit te spreken eveneens geëxcommuniceerd.
Jezus, maakt duidelijk dat hij anders kijkt naar de wereld dan zijn vervolgers. Hij noemt zichzelf het licht van de wereld. Wie dat licht volgt, er midden in gaat staan, leert te kijken zoals hij. Uit andere teksten horen wij dat hij kijkt zoals God kijkt. God kiest David en niet zijn broers, hij kiest voor Abel en niet voor Kaïn, voor Abraham en niet voor zijn neef Lot, voor Jakob en niet voor Esau, voor de zwakke en niet voor de sterke, voor de ‘loser’ en niet voor de overwinnaar. De basisregel, wie goed doet, goed ontmoet, en wie slecht handelt, zal het slecht vergaan, deze regel blijkt geen gelding meer te hebben. Mensen staan in de leegte, de werkelijkheid is gecompliceerder dan ze hadden gedacht, Jezus biedt een andere vorm van gemeenschapsleven aan die berust op barmhartigheid. We worden uitgenodigd tot een nieuwe manier van kijken.Een barmhartige manier. Zo kunnen ook wij kiezen en ons aansluiten bij de Mensenzoon, bij hem die zelf door de farizeeën beschuldigd werd. Jezus is het licht van de wereld. In zijn licht zien we dat de regel dat een blinde mens noodzakelijk gezondigd moet hebben of anders iemand uit zijn kring of familie niet waar is. In het Engels hebben we daar een uitdrukking voor: to blame the victim, de schuld geven aan het slachtoffer. Die neiging zit bijna iedereen in het bloed. Het slachtoffer kan zich niet of met grote moeite verweren.
Wij kunnen onze eigen ongeschreven regels hebben over goed en kwaad , over wie Jezus is, wie wij zijn. We kunnen onze eigen overtuigingen hebben. We kunnen blind zijn van onze geboorte af. Blind voor armoede. Voor vluchtelingen en zieken voor uitgestotenen..
Maar het is een goede zaak ons te keren naar de Mensenzoon. Hij is het licht van de wereld en wij mogen ons bij hem aansluiten.en leren dat barmhartigheid belangrijker is dan de regels en overtuigingen die wij koesteren.

5e zondag van de 40-dagentijd: Ezechiël 37,1-14; Johannes 11,1-44
6 april 2014, Theo Koster OP

Het verhaal dat we hoorden vertelt ons, dat de weg naar geloven, naar vertrouwen moeizaam is, en lang, ook voor de leerlingen die Jezus volgen. Niet voor niets zegt Jezus: Ik ben blij voor jullie, met het oog op jullie geloof, dat ik niet ter plaatse was. De plaats die Jezus bedoelt is Betanië. Betanië betekent: huis van de arme. Lazarus doet je direct denken aan de arme Lazarus, uit het evangelie volgens Lucas, die overdekt met zweren aan de poort van een rijke ligt, maar zich zelfs niet voeden kan met wat bij de rijke van de tafel valt.
Deze Lazarus, een vriend van Jezus, is ziek. Jezus komst is dringend gewenst, maar hij komt niet direct. Het gebeurt vaker bij Johannes, dat mensen een beroep op Jezus doen en hij geen haast maakt. Zijn uur is dan nog niet gekomen, of hij zegt: mij gaat het om Gods wil, niet om die van mensen. Zijn motivatie hier om niet direct te komen is: de verheerlijking van God en de Zoon van God. Dit klinkt in mijn oren uiterst irritant. Je mag aannemen dat Lazarus geleden heeft aan zijn ziekte, want hij sterft. Heeft God ons lijden nodig om verheerlijkt te worden? Is het Gods wil om ons op de proef te stellen?
Het verhaal maakt mij duidelijk dat niet God, maar wij tijd nodig hebben om tot vertrouwen te komen, om in het eigen leven te ontdekken, wat werkelijk de moeite waard is om te verheerlijken en wat bijzaken zijn, verspilde moeite. Verheerlijken wil zeggen: tot zijn recht laten komen. Dat kost aandacht en tijd. Juist daaraan ontbreekt het in onze samenleving. Alles en iedereen probeert onze aandacht te trekken, waardoor je gek wordt of voor gek verklaard wordt, omdat je niet op de hoogte bent van wat een uur geleden al op facebook stond. Iedereen heeft haast of doet drie dingen tegelijk.
Echt aandacht besteden aan mensen, de oppervlakkigheid doorbreken en je in mensen verdiepen kost tijd. Jezus is betrokken op Lazarus; dit hoeft hij niet te bewijzen door zich direct naar hem toe te haasten. Jezus wordt ook niet weerhouden door het gegeven dat Betanië dichtbij Jerusalem ligt, de plaats waar men hem wilde en zal vermoorden. De opwekking van Lazarus betekent het doodvonnis van Jezus, vertelt Johannes direct na wat we hoorden.
Leven is werkelijk de moeite waard, maar wat is leven? Zowel Marta als later Maria horen we tegen Jezus zeggen: ‘als u hier was geweest zou mijn broer nooit gestorven zijn.’ Jezus en de dood verdragen elkaar niet, hoor ik hier, en lees ik ook op andere plaatsen in het evangelie. De discussie tussen Marta en Jezus maakt ons wijzer. Marta gelooft in de verrijzenis, eens op het einde der tijden. Niets

einde der tijden, horen we uit de reactie van Jezus. “Ik ben de verrijzenis en het leven”, zegt Jezus. “Wie in mij gelooft mag dan wel sterven, toch zal hij leven”. Weer horen we het woord ‘leven’ maar wat is leven? Lazarus is in onze ogen dood, maar in de ogen van Jezus slaapt hij. De Joden die weeklagen leven, maar doen Jezus huiveren. Als zij dan ook nog zeggen: had hij niet kunnen zorgen dat hij niet doodging, huivert Jezus opnieuw. Het is de emotie die bij onszelf opkomt als we de dood in de ogen zien: huiveren.. Het geweeklaag en de opmerkingen die worden gemaakt ervaart Jezus als dodelijk. Ze zijn dodelijk, en dat weten we maar al te goed als ik dit vertaal in hedendaagse voorbeelden. Het klagen en jammeren over de economie de afgelopen jaren, onze jacht op de beste willen zijn, excellent, het over elkaar praten in plaats van met elkaar praten, mij vergelijken met anderen, we weten allen dat dit dodelijk is.
Er is er een in het verhaal die dit niet doet, die niets doet, die lijdend voorwerp is, die zoals zovele mensen in onze samenleving niets heeft in te brengen, ziek is, Lazarus, dat betekent: God helpt. In Betanië, het huis van de arme, helpt God, in de persoon van Jezus. Om zichzelf te verheerlijken, in de zin van: zich boven je te verheffen? Nee, om uitzicht te bieden aan allen, naar wie niemand omziet. Om troost te bieden aan allen die zichzelf niet redden of meer kunnen redden, omdat ze vereenzaamd zijn, dodelijk ziek, een dierbare verloren.
God verloochent zijn naam niet: Ik ben er, wanhoop niet, het komt goed. Wil dit zeggen: stil maar, wacht maar, alles wordt nieuw? Nee, ieder van ons weet dat vertrouwen meer vraagt dan zekerheid. Zekerheid kun je afdwingen, vertrouwen vraagt tijd, aandacht, bezinning, met de handen in het haar zitten.
Voor ons en de mensen toen is er een extra steun: Jezus. Met zijn eigen dood voor ogen spreekt hij de dode Lazarus toe, en er gebeurt wat later met hemzelf zal gebeuren: wie op God vertrouwt zal door God niet in de steek gelaten worden: Lazarus verrijst.
Ik ben blij dat Jezus niet ter plaatse was toen Lazarus dodelijk ziek was. Dit verhaal vertelt me dat ik, waar het om leven gaat, niet op eigen krachten kan en hoef te vertrouwen. Mensen die helemaal voor zichzelf gaan vinden en zijn de dood in de pot. Of zoals Lily Tomlin zegt: “The trouble with being in the rat race is that even if you win, you’re still a rat”. (Als je aan de rat race mee doet is het probleem, dat als je wint, je nog steeds een rat bent)
Vertrouw dat er voor je opgekomen wordt, door mensen, door God. Dit verhaal versterkt mijn vertrouwen, en naar ik hoop ook dat van u. 

Witte Donderdag: Johannes 13,1-17
17-april 2014, Ernst Marijnissen OP

We weten het allemaal! Dat heerlijke gevoel als je thuiskomt na een dag van lang staan op je werk, of na een lange en vermoeiende wandeling, of na een inspannende tocht met zware be-pakking: met je voeten in een kom met water. Niet alleen je voe¬ten doen weer menselijk aan, maar zelfs je hele lichaam wordt er fris en monter van.
De leerlingen van Jezus, niet alleen van toen maar ook de lange eeuwen door, lopen een tocht, die bepaald niet simpel is. We hebben Jezus gehoord in zijn onderricht en we hebben gezien hoe hij met mensen omgaat en hen geneest van kwalen en benauwenissen. Aan ons heeft hij gevraagd te spreken en te handelen als hij, met gevoel voor tijd en ruimte, grenzen en mogelijkheden van mensen. Ga er maar aan staan. Dat vraagt veel energie en niet aflatende volharding. Daarom wast Jezus onze voeten.

Lang geleden werd het volk van God onderdrukt en uitgebuit in Egypte. Ze waren slaven en slavinnen, en de bijbel noemt hun geploeter ‘harde dienst’. Op dat volk heeft de Eeuwige acht geslagen. Als je er met en voor mensen wilt zijn en hun leven de moeite waard en waardig vindt om het te verbeteren en op te heffen, is het nodig dat je op een echte en ongedwongen manier anderen van dienst kunt zijn. Maar dat is alleen te volbrengen als je weet hoe het in ieder geval niet moet. Daarom koos de Eeuwige voor dit volk van slaven en slavinnen. Wie onder ons kan ons nu beter vóórleven wat het omgekeerde van een slaafs bestaan in¬houdt. Daarom worden de mannen en vrouwen van dit volk tot dienaar en diena¬res van de Eeuwige geroepen in een dienstbetoon, dat tegenovergesteld is aan de harde dienst in een slavenhuis.

Dienaar van de Eeuwige zijn kan slaan op een heel volk maar ook op enkelingen. Zo slaat het ook op Jezus Messias. Hij is een echte dienaar van God geworden omdat hij opging in zijn werken temidden van en voor de mensen. Dit dienaarschap wil hij ons inprenten.
Daarom wast Jezus onze voeten.
Leven betekent altijd samenleven. Ieder van ons is geroepen mensen om je heen tot zegen te strekken. Zegenen gaat hand in hand met aanzien. Wie een ander niet wil aanzien en zijn gezicht afwendt -het laat vallen zegt de Schrift- kan geen zegen

 voortbrengen en is die ander niet van dienst. Jezus knielt vóór zijn leerlingen. Het is belangrijk om in te zien welke houding hij aanneemt. Bij het voet¬was¬sen en afdrogen moet hij naar de ander opzien. Daarmee brengt hij de leerling tot aanzien, verheft deze en is die ander tot ze¬gen. Want een mede¬mens een gezicht geven en van dienst zijn is de concrete invul¬ling van wat zegenen betekent. Dit opzien naar de leerling is geen vernedering, geen oefe¬ning in nederigheid, laat staan verlies van menselijke waardigheid. Integen¬deel, door naar de ander op te zien verhef je een medemens en stijgt deze in waardigheid. Aanzien is verhogen, eerbiedigen, communiceren, vrede brengen. Ogen zijn de spiegels van je innerlijke kern. Zo wordt dit aanzien tot zegenen en geven we, zo doen¬de, vorm aan verbondenheid. Jezus neemt iedere leerling, man en vrouw, ernstig en wil ons naar waarde schat¬ten.
Daarom wast Jezus onze voeten.

Na de maaltijd legt Jezus zijn kleren af. Dat is een prachtig gebaar van ontlediging: hij maakt zich kwetsbaar en ontdoet zich van de uiterlijke tekenen van rang of stand. Hij omgordt zich met een doek, waarmee hij, na de voeten van een leerling gewassen te hebben, deze afdroogt. Zijn handeling van dienst¬baarheid is zijn ware kleding. Hier wordt op een ontroerende wijze getoond hoe kleren de ware mens maken. Zo gaat hij de rij van zijn vrienden en vriendinnen langs. Wie deze kleding draagt gaat de weg van Jezus en is een die¬naar of een dienares van de Eeuwige.
Daarom wast Jezus onze voeten.

Na Jezus' dood werden de christenen aanvankelijk genoemd: mensen van de weg. Die naam is in latere tijden verdwenen en dat is jammer. Christenen gaan een weg. Die weg is niet van-zelfspre¬kend en moet altijd weer worden gezocht en uitgezet. Christenen gaan geen gebaande wegen en lopen geen route, die op een kaart staat aangegeven. Ze volgen geen kaart maar een mens: Jezus¬ Messias. Ze volgen geen reisgids maar het levende Woord. Ze zijn altijd onderweg en dus in beweging. Wie stilstaat roest en wordt onbewegelijk.
Daarom moeten wij elkaar de voeten wassen.