1e zondag van de veertigdagentijd
Gensis 9,8-17; Marcus 1,12-15
Ik neem aan dat u weet wat een tompouce is. Tompouce op zijn Frans geschreven. Ik vind een tompouce heerlijk. Maar ik heb een probleem. Ik weet nog steeds niet hoe ik een tompouce moet eten. De bovenkant is hard en dat geldt ook voor de onderkant. Maar het gaat om de zachte vulling daar tussenin. Hoe eet je eigenlijk een tompouce? Als ik te hard op de bovenkant druk of erin probeer te snijden, vliegt de zachte en aangename vulling alle kanten op. Onlangs liep ik het restaurant van de Hema in Nijmegen binnen. Je zit daar goed, mooi uitzicht op de oude Waag, het standbeeld van Marieke van Nimwegen, én op de viskraam, die toebehoort aan Wilma Graat. Op mijn dienblad stonden koffie en … ja zeker een tompouce. Toen viel mijn oog op een tekst op één van de muren van het restaurant en ik las: is een tompouce eten moeilijk? IK dacht: daar heb je het, nu word ik gered. Maar viel dat even tegen. Ik las: dat is moeilijk omdat onze koks de vulling zo lekker maken. Ik bleef verbijsterd staan. Weet u waarom? Om die uitleg? Een beetje, maar vooral omdat het toen ineens door mijn hoofd flitste: het eten van een tompouce vertoont overeenkomsten met het lezen van bijbelse verhalen.
Bijbelverhalen even lezen als een mededeling, een reclameboodschap of een krantenbericht is net zo onverstandig als zo maar in een tompouce happen. Ze glippen tussen je handen en tanden door. Waarom zijn die verhalen zo verrassend, zo smeuïg en onderhoudend? Ik denk: omdat de schrijvers zulke goede vertellers zijn. Maar met die vaststelling heb ik het Bijbelverhaal nog niet echt gelezen. Ik heb letters, woorden en zinnen gelezen, maar dat betekent niet dat ik de inhoud en de bedoeling verstaan heb. En er is nog een overeenkomst! Hoe vaak ik ook een tompouce eet, het lukt maar niet dat helemaal goed te doen. Hoe dikwijls ik mij ook buig over hetzelfde Bijbelverhaal, ik ben nooit uitgeleerd. Altijd weer die vraag: wat staat er eigenlijk?
Zo vergaat het mij ook met dat eeuwenoude, spectaculaire en prachtige verhaal over het verbond dat God met Noach sloot. Met die regenboog, welke Hij in een wijds gebaar van behoedzaamheid en blijvende bekommernis uitspreidt over de aarde als een beschermend gewelf over al wat leeft en bestaat.
De plaats, waar de boog stond als een teken van het verbond tussen hemel en aarde, tussen de Eeuwige en alle mensen, is niet bekend. Noach bouwde er een altaar, en volgens de Joodse traditie is daar eeuwen later de tempel van Jerusalem gebouwd. Deze plaatsaanduiding heeft geen historische betekenis. Toch is er sprake van de diep gelovige overtuiging, dat de Eeuwige voor de mensen een Tempel, een Huis bouwt. Het is al een heel oud gebruik onder vele volken om -als een teken van vrede en goede wil- de snaar van de boog naar de ander te wenden. Zo wendt ook God zijn boog met de gebogen einden naar ons toe. Het is een teken dat er vanuit de hemel geen aanval te vrezen valt. Nooit meer zal God een zondvloed over de aarde loslaten! Daarvan is de regenboog, die de wolken, welke zich boven ons samenpakken, tegenhoudt, een kleurrijk teken geworden. Teken van trouw, en belofte van bescherming. De dreiging, welke van de boog uitgaat, verandert in een belofte van veiligheid. De menslievendheid van God bakent voor ons een ruimte af, die past bij onze menselijke maat en mogelijkheden. Die ruimte is niet star en voor altijd gegeven. Ze kan inkrimpen en uitdijen, opdat we ons er altijd thuis kunnen voelen. Zodat we nooit verloren lopen, of we nu alleen of met anderen samen zijn. Jezus noemt dat het koninkrijk der hemelen, de samenleving, die voortvloeit uit het ruime hart van God.
Maar we kennen de boog ook als een bouwconstructie. Juist door zijn gebogen lijn is ze in staat om een groot gewicht te dragen. Wij mensen doen wel stoer, en kunnen ontzettend hard schreeuwen, we doen