1e zondag van de advent:
Jesaja 63,16-19-64,3b-7; Marcus 13,24-37
Anderhalve week geleden waren er in een paar gemeenten van ons land verkiezingen. In de misschien wel toekomstige gemeente Berg en Dal moesten de stemmen zelfs herteld worden, maar bij ons in Lingewaard was dat niet het geval. Alle politici, die vorige week na de sluiting van de stembussen geïnterviewd werden op radio of televisie, verklaarden, dat ze gewonnen hadden. De verslaggevers relativeerden dat en zeiden dat vooral de plaatselijke partijen echt gewonnen hadden, omdat ze dichter bij de mensen stonden. Al die partijen kwamen met plannen voor de toekomst met o.a. plannen om hulp te bieden aan mensen die het moeilijk hebben en de politici beloofden natuurlijk dat door hun toedoen het leven draaglijker gemaakt zou worden. Die partijen wisten ook precies wat er door henzelf en door anderen moest worden gedaan om die plannen om te zetten in werkelijkheid. Want laten we eerlijk zijn: iedereen hoopt op een einde aan oorlog en geweld, hoopt op meer samenwerking en zo kan ik nog wel een poosje doorgaan.
Dat zijn allemaal onderwerpen van politieke debatten, maar wij zitten hier niet met politieke debatten, maar met het begin van de Advent. Wat we te horen krijgen geeft ons hopelijk geen reden om het met elkaar oneens te zijn. We horen voor de zoveelste keer in de Advent weer dezelfde woorden en dat is goed, want wij hebben voor die goede toekomst al lang gebeden, niet alleen in de Advent, maar het hele jaar door. In de Advent wenden we ons weer tot God, want Hij alleen kan de vervulling van onze diepste verlangens werkelijkheid maken. Op nieuw stellen we ons vertrouwen in God, die steeds weer trouw is aan de beloften aan ons en de mensen voor ons: beloften die zijn samengevat in de naam, die God openbaarde aan Moses: “Ik ben degene die er altijd voor u zal zijn.” Een verlangen naar God en een wereld waar mensen in harmonie leven is niet alleen een gebed dat wij Christenen tijdens de Advent bidden. Het is het hele jaar door het gebed dat we delen met alle mensen van de hele wereld, welke naam ze ook aan God geven.
In de Advent lezen we veel teksten van Jesaja. Hij is de profeet
die we in de Advent horen, als hij God namens ons smeekt en ook
tot ons spreekt namens God. Vandaag vraagt hij voor ons, als we
hem horen bidden, dat God onze Vader, onze Verlosser zal zijn voor
altijd.
In het Oude Testament nam God de eerste stap bij Adam, maar ook
bij Abraham en Mozes. God koos zijn volk, verloste hen uit de
slavernij, voedde hen tijdens hun omzwervingen door de woestijn en
leidde hen binnen in het land van belofte. God is en was een goede
vader voor het volk – wat kon God nog meer voor hen gedaan hebben
dan alles wat Hij deed? Maar veel mensen waren niet trouw aan God
die door Jesaja Vader en Verlosser genoemd wordt. In plaats
daarvan eisten ze allerlei dingen van God.
De teksten van vandaag stammen uit de tijd dat het door God
uitverkoren volk teruggekeerd was naar hun verwoeste land en de
ruïne van de tempel. Ze moesten alles herbouwen.
Die uitzichtloze situatie lijkt van toepassing te zijn op onze
wereld nu. We bidden met Jesaja voor onze wereld, ons land en onze