1e zondag van de Advent:
Jeremia 33,14-16; Lucas 21, 25-36
Wij allen zijn sluimerende Godskinderen. Sommige van ons zeggen
dat ze niet of niet meer in God geloven, maar ze zeggen dat op
grond van een bepaald godsbeeld waartegen zij zich afzetten.
Anderen zijn verslaafd aan één bepaald godsbeeld, waardoor ieder
ander mens, die een andere voorstelling van God heeft, een
ongelovige is en eigenlijk moet worden gedood. Daartussen in heb
je een zeer grote groep van wat je kunt noemen de zwevende
kiezers. Hun godsbeeld verandert op bepaalde tijden, of ze zwerven
van het ene godsbeeld naar het andere, of ze zeggen dat ze met hun
tijd meegroeien en hun godsbeeld steeds opnieuw aanpassen. Dat
zwerven en steeds weer kiezen hoort bij ons leven en is daarom
herkenbaar en vertrouwd. Het kan zelfs een uiting van oprecht
geloven zijn. Het blijvend vasthouden aan één enkel godsbeeld is
gevaarlijk. In een cyclus van opvallende verhalen waarschuwt de
bijbel ons daarvoor: het loopt uit op de eredienst aan het gouden
kalf.
We zijn sluimerende Godskinderen. Het beeld en gelijkenis zijn van
God is met ons bestaan verweven, of we dat nu erkennen of
afwijzen. Wil dit, wat ingeboren is, tot bloei komen, dan moet het
worden gevoed. Je kunt ook zeggen, dat we allen geroepen worden,
maar dat we moeten leren te luisteren naar de stem, die ons roept.
Omdat we sluimerende Godskinderen zijn staat de Bijbel vol
verhalen en oproepen om waakzaam te zijn. Die verhalen zijn vaak
de woorden van profeten, die ons waarschuwen niet te verslappen en
ons aansporen dat horen naar Gods stem te cultiveren, ons daarin
te oefenen en te verdiepen. Maar vaak wordt deze waakzaamheid
verpakt in gelijkenissen, waarin naast de aansporing waakzaam en
oplettend te leven ook de keerzijde wordt aangewezen als we dat
niet doen: namelijk de ontsporing van een samenleving, die in een
complete chaos verandert en zichzelf verslindt. .
Vanaf het begin van de kerk heeft de gewoonte bestaan om bij grote
feesten als b.v. Kerstmis en Pasen te beginnen met een nachtwake,
de zo geheten vigilie. En zoals we weten hebben juist deze twee
feesten ook een tijd van wekenlange voorbereiding: de advent en de
lijdenstijd. Als de Joden sabbat vieren beginnen ze op
vrijdagavond als het donker is geworden. Je gaat immers van het
donker naar het licht, van de nacht van deze wereld naar de dag
van God. En het komen van die dag is een kwetsbare en delicate
zaak. Het vraagt behoedzaamheid, aandacht, goede wil. Dus nemen we
er de tijd voor. Soms één nacht. Soms een aantal weken. Maar
altijd een mensenleeftijd lang. Sluimerende Godskinderen. .
Daarom hebben we deze morgen één kaars ontstoken in het duister
van onze wereld. Iedere zondag neemt dat licht toe en wordt de
spanning verhoogd. Zullen we horen? Zullen we zien? Zal nu
eindelijk het licht blijvend doorbreken? Wie zegt dat het wel bij
hetzelfde zal blijven, lijdt aan een klein geloof. Wie zegt dat
het misschien nú wél zal gebeuren heeft een groot vertrouwen. .
We moeten ons niet verbazen wanneer de mensen de moed in de
schoenen zinkt. Verhalen over terreur en het afslachten van
onschuldige burgers, afgebroken wapenoverleg, volkeren die
verwikkeld zijn in broederstrijd, aardbevingen, hongersnood,
honderdduizenden vluchtelingen, mensen zonder werk en toekomst,
zure regen en een smeltende ijskap veroorzaken onrust, gevoelens
van machteloosheid, maar ook onverschilligheid: het zal mijn tijd
wel uitdienen! Daar komt nog bij dat met ‘het einde van de wereld’
niet iedereen hetzelfde bedoelt te zeggen. Ieder heeft daar zo
zijn pessimistische of optimistische dromen over. Voor ons, die
vertrouwen op Gods Woord, of minstens dat proberen te doen, komt
er nog iets bij, dat ik zou willen noemen het spanningsveld van
het realisme van de dagelijkse ervaringen én de verwachting van
het koninkrijk van God: Gods heerschappij, zichtbaar geworden
onder de mensen. Want op ons drukt de verantwoordelijkheid, dat we
ons van Godswege geroepen weten de chaos van onze samenleving niet
als een voldongen feit te aanvaarden. Het gaat om schepping,
ordening en