21e zondag door het jaar: Jesaja 66,18-21; Lucas 12,22-30
Jezus’ opgang naar Jeruzalem speelt zich af tegen het decor dat Jesaja schetst. We hoorden een deel uit het slotwoord, waarmee Jesaja zijn boek afsluit. God zelf is aan het woord. God staat garant voor de verlossing van Israël en de terugkeer van de ballingen, allen die thuisloos zijn geraakt; zij zullen in Jeruzalem weer thuiskomen. Niet alleen over Israël, maar allen die zich dankbaar verheugen over de redding van Israël, ook over hen zal God zich ontfermen.
Hoe we ons dit moeten of kunnen voorstellen horen we in het
evangelie. Jezus is onderweg naar Jeruzalem en hem wordt gevraagd:
zijn het er maar weinig die gered worden? Jezus geeft geen
antwoord aan deze ene vragensteller, maar richt zich tot de grote
kring, richt zich ook tot ons hier in deze kapel. Dit maakt zijn
reactie indringend; er staat voor iedereen veel op het spel. We
horen geen rechtstreeks antwoord. Het gaat Jezus niet om het
aantal dat gered wordt; hij richt zich klemmend op ieders
persoonlijke verantwoordelijkheid: wil ik, wil jij, wilt u gered
worden?
Doe wat u kunt om door de nauwe deur binnen te komen, hoorden we
vervolgens. Wat maakt de deur zo nauw? Ieder van ons kan er
makkelijk doorheen. Problemen ontstaan er pas, als ieder tegelijk
wil binnenkomen. Dan wordt de deur nauw, te nauw. Met andere
woorden: waar wachten we op?
Achter de deur, binnen, is het koninkrijk van God, verbeeld in
tafelgemeenschap. Ons wordt een inkijkje gegund. Alle groten uit
de geschiedenis van Israël, de stamvaders en de profeten, zij die
God hoorden en God deden, zijn aanwezig. En uit alle windstreken
sluiten mensen zich aan, maar voor jou is er geen plaats. Dat zal
verdriet doen, je woedend maken. Waarom dus wachten totdat ieder
zich verdringt? Neem nú jouw verantwoordelijkheid en handel, doe
iets.
In het volgende vers is de deur niet meer nauw, maar doet de heer
des huizes de deur dicht. Nu is de tegenstelling binnen – buiten
definitief. Dan volgt een dialoog van mensen die totaal langs
elkaar heen lijken te praten. “Heer, doe open” roept de reactie
op: “ik ken u niet. Waar komt u vandaan?” “Wij hebben met u
gegeten en gedronken, en u hebt in onze straten onderricht
gegeven”, wordt gevolgd door een opnieuw: “ik ken u