19e zondag door het jaar:
1 Koningen 19,9a-13a | Psalm 85 | Matteüs 14,22-33
Een krachtige windvlaag, een aardbeving, vuur. En daarna: een
bries waarin God fluisterde. Dat horen we in de eerste lezing. En
in het evangelie stormt het, maar gaat uiteindelijk de wind ook
weer lieggen. Je zou kunnen zeggen: vandaag gaat het over het
klimaat. Het klimaat van ons leven. En Petrus is daarbij een
spiegel voor ons.
Wat is de situatie. Wel – het stormt. Jezus is urenlang weg
geweest en ineens zien Petrus en zijn vrienden Hem over het water
aankomen. Misschien flitst eerst nog even door ze heen: ‘Ha, daar
is ie’, maar daarna komt het denken in actie, de ratio. Want dat
kan natuurlijk niet he, iemand die over water loopt. Dat is
onbekend. Dus: eng. En met de anderen roept Petrus om hulp, dat ze
een spook zien.
Jezus zegt: ‘Blijf kalm, ik ben het, wees niet bang.’ Dat zijn
zinnen die je heel zweverig kunt maken, Blijf Kalm, Ik Ben Het,
Wees Niet Bang. Maar je kunt het ook gewoon heel concreet als
zinnen verstaan van kerels onder elkaar. Dat de ene roept: ‘Help!’
en de andere zegt: ‘Man, stel je niet zo aan, niet bang zijn, ik
ben het. Doe eens kalm.’ Dat is in feite wat Jezus zegt, ‘Zit niet
zo te panieken. Ik ben het. Je moest toch beter weten.’
En dan komt Petrus in het verhaal en in plaats van dat hij zegt:
‘O ben jíj het!’, en hem aan boord helpt, in plaats daarvan zegt
hij: ‘Heer als u het bent, zeg me dan dat ik over het water naar u
toe moet komen.’ Ineens gaat het niet meer over Jezus, maar over
hemzelf. In het beste geval kun je hier zeggen dat hij erg
enthousiast is en meer doet dan van hem gevraagd wordt, hij holt
Jezus tegemoet, terwijl hij zich ook had kunnen aanpassen aan het
tempo van Jezus. In het slechtste geval zegt het iets over zijn
ongeloof. ALS u het bent. Het mankeert er nog aan dat hij zegt:
‘Bewijs maar eens dat u het bent.’
Maar Jezus, ook de beroerdste niet, zegt meteen: ‘Kom.’ Petrus
stapt uit de boot, loopt naar Jezus toe, dat gaat prima, tot het
moment dat hij de storm voelt, bang wordt en gaat zinken. Weer
schreeuwen van ‘Heer, help, red mij.’ En weer is daar Jezus, Hij
strekt zijn hand uit en dat is genoeg.
Dit moment tussen Petrus en Jezus is een kantelpunt in het
verhaal. Petrus gelooft het eigenlijk allemaal niet, hij gelooft
niet dat het kan. Eerst gelooft hij zijn ogen al niet als hij
Jezus dwars door de storm over het water ziet aankomen, en zelfs
als hij zelf over water loopt, gelooft hij niet dat mogelijk is
wat er onder zijn voeten gebeurt. Jezus’ geloof staat daar
tegenover. Hij leeft in een vertrouwen zonder grenzen. Geloven
betekent: vertrouwen. Jezus gelooft niet alleen in zichzelf en in
het gegeven dat Hij over het water loopt, Hij gelooft ook dat
Petrus dat kan. Hij weet dat Petrus dat kan, vertrouwt daarop. Hij
zegt gewoon: ‘Kom’, en als Petrus zinkt dan zegt Hij: ‘Ach, waarom
heb je nou getwijfeld?!’ Niet twijfelen is het enige wat je hoeft
te doen.
Dát is de uitnodiging aan ons vandaag. Maar wat er vaak gebeurt,
is dat we zeggen: ‘Ja, ik geloof in God, tuurlijk, ik ga naar de
kerk en ik bid voor het eten. Maar ja, Jezus kan mijn vrouw niet
beter maken. Jezus kan er