Overwegen in het spoor van Thomas van Aquino

Interview met Stefan Mangnus (18-07-2018)

OP-Schrift heeft met Stefan Mangnus gesproken over het verloop van zijn opleiding in de Orde van de Dominicanen. Het gesprek vond plaats in de bibliotheek van het Dominicanenklooster in Huissen op woensdag 18 juli.
Stefan is 43 jaar en volgt nu de opleiding om uiteindelijk tot priester gewijd te worden in de Orde van de Dominicanen. 

Wat ging daaraan vooraf?

Stefan vertelt dat hij van jongs af aan gefascineerd is geweest door het Godsbesef en dat hij vol zat met vragen over God en aan God. Daarom heeft hij gekozen om in Utrecht een studie Theologie te volgen aan de Katholieke Theologische Universiteit. Na zijn afstuderen tot doctorandus in de Theologie heeft Stefan een jaar theologie mogen studeren bij de dominicanen in Toulouse: zijn eerste kennismaking met de Orde. Daarna kwamen met enige regelmaat (leken)dominicanen in zijn leven. Daardoor koos hij ervoor zelf lekendominicaan te worden. Die periode is eerder beschreven in het interview met Stefan getiteld ‘Wees niet bang!’ dat ter gelegenheid van zijn kleine professie die op 21 september 2015 plaatsvond, gepubliceerd is.

Hoe heb je de twee jaren in het klooster in Huissen ervaren?

In deze studietijd heb ik, samen met mijn studiegenoten, veel respect en betrokkenheid ervaren van de broeders in het Huissens klooster. Met name dat zij het aangedurfd hebben om ons, studenten, op te nemen en te willen begeleiden om ons doel te realiseren. Ikzelf heb er veel van geleerd.

Wat is dat doel?

Leren hoe je gemeenschappen vormt in deze tijdgeest. Daarover hebben wij als studenten ideeën die volgens ons aansluiten bij onze nieuwere inzichten. Is dat overdreven gezegd een generatiekloof? Nee, het wordt veel gezien dat de oudere en jongere medebroeders (tegengestelde) polen zijn, dat zie ik niet zo. Natuurlijk zijn er verschillen: die hebben we gemerkt, het sterkst rond liturgie. Met alle mooie dingen die ik in Huissen ervaren heb, blijft dit voor mij de meest pijnlijke ervaring van de afgelopen twee jaar: dat we er als communiteit niet in geslaagd zijn een vorm te vinden om samen te vieren. Bij andere onderwerpen is het ons samen gelukkig veel beter gelukt om open uit te wisselen over de vragen van onze tijd.

Dat is ‘Wees niet bang!’ ?

Het maakt dat je vragen stelt over je eigen geloof. Dat je kritisch nadenkt over je eigen geloof. Als theoloog heb ik er veel plezier in om dat in de dominicaanse spiritualiteit van Thomas van Aquino te bestuderen en dat over te dragen. Het gaat ook om na te denken over de relatie van mensen tot God. Immers daarover nadenken beïnvloedt ook je eigen relatie met God. 

Je houdt je graag bezig met theologie?

Ja, met veel plezier zelfs. Ik denk graag na over de volwassenen catechese (godsdienstonderwijs) en de academische verdieping van het bijbelschrift en de daaruit voortvloeiende verkondiging. Typisch voor de Orde van de dominicanen is de benadering van het geloof door Thomas van Aquino, die heeft gezegd ‘Contemplari et contemplata aliis tradere’ ofwel ‘Overwegen en het overwogene aan anderen doorgeven’. Voor mij leidt dit tot een pendelbeweging tussen het naar binnen toe voor jezelf bestuderen en naar buiten toe

aan anderen verkondigen. De gesprekken met anderen leiden weer tot verdere bestudering en andere inzichten die je daarna weer gaat verkondigen. Zo ontstaat voor mij een slingerbeweging in mijn pastorale werk, gelijk een pendel, waar ik gelukkig van word.

En nu de pelgrimstocht naar Het Steiger in Rotterdam. Is het een volgende stap?

Ja, de verhuisdozen staan al op de gang om ingepakt te worden, want de verhuizing is op 9 augustus. De week daarna wandelen wij naar Het Steiger. Nu mijn driejaars periode van de kleine professie bijna ten einde loopt, hoop ik, met instemming van de provincie, het Huissens klooster en de Provinciaal (René Dinklo), dan in september mijn grote professie te mogen doen.

Wat gaat er veranderen?

Er zijn twee belangrijke dingen die gaan veranderen. Ten eerste krijg ik dan stemrecht in het democratische proces van de Orde. En het tweede is mijn definitieve intreden dat gepaard gaat met het delen van mijn goederen met de Orde.

Wat gaat er gebeuren in Het Steiger?

Allereerst is het erg genereus van de huidige bewoners dat zij plaatsmaken voor ons. Wij, dat zijn vijf studenten en onze magister Theo Koster, krijgen daardoor de kans om het ‘nieuwe’ vorm te geven, een eigen communiteit te vormen. Dat Theo Koster met ons meegaat is voor ons belangrijk omdat hij, als magister, dan voor ons heel makkelijk aanspreekbaar is. Er is ook gedacht aan de continuïteit, want één van de huidige bewoners, Jan van Duijnhoven O.P., blijft ook in Het Steiger wonen. 

Wat verwacht je van de toekomst?

Ik hoop dat we als gemeenschap de tijd nemen om Rotterdam goed te leren kennen, te gaan zien wat voor vragen daar leven en hoe wij onze talenten het beste kunnen inzetten. In Rotterdam verwacht ik te kunnen profiteren van de mogelijkheden die de bereikbaarheid van die stad biedt. Het netwerken binnen de Orde en Kerk kan dan ook internationaal plaatsvinden. Vergeet niet dat de aantallen mensen in de Orde klein aan het worden zijn en internationale relaties en contacten zijn erg belangrijk voor ons goede functioneren. 

Zoals?

Dat weet ik nog niet. Ik vind het een goede gewoonte in onze Orde dat je niet zelf met een carrièreplanning komt, maar ruimte laat om te zien waar je nodig bent. De gelofte van gehoorzaamheid betekent op zijn minst ook dat mijn medebroeders mee mogen beslissen over mijn toekomst. Maar dat kan alleen als ik niet bij voorbaat alles al invul. 

En hoe staat het met je proefschrift waaraan je ook werkt?

Tijdens zijn opleiding kwam Stefan in aanraking met de werken van Thomas van Aquino (ca. 1225 – 1274), een belangrijke ‘Magister in Sacra Pagina’, nu zouden we Professor zeggen, in deze begin periode van de Orde. Stefan heeft als onderwerp voor zijn proefschrift gekozen het bijbelcommentaar van Thomas van Aquino op het Johannes-evangelie te bestuderen. Stefan licht dat toe: daarbij gaat het mij vooral om de manier waarop Thomas Bijbel leest, en wat hij in dit commentaar te zeggen heeft over de goddelijkheid van Christus. Geen van beide makkelijke vragen, zeker niet in onze tijd, maar wel allebei erg belangrijk, denk ik. En Thomas heeft er prachtige dingen over te zeggen. 

Laat je ons weten wanneer je proefschrift af is en wanneer je promotie is?

Een direct volmondig ‘ja natuurlijk’ is het antwoord van Stefan!

OP Schrift wenst Stefan veel succes bij het volgen van zijn opleiding en het schrijven van zijn Proefschrift.

Auteur: Ron Sprokholt.

interview met Theo Koster OP (20-6-2018)

Ter gelegenheid van het aanstaande vertrek van Theo Koster O.P. heeft OP-Schrift hem gevraagd naar belangrijke momenten uit zijn leven als Dominicaan. Het gesprek is gehouden in zijn kamer in het Dominicaner Klooster in Huissen. Voor Theo is zijn verhuizing, op 9 augustus, eigenlijk een terugkeer naar waar hij ooit begonnen is. Zijn eerste plaats was in Schiedam, de Mgr Nolenslaan.
Nu gaat hij na 37 jaar in Huissen te hebben gewoond terug naar Rotterdam. Daar neemt hij als magister (begeleider) samen met de nieuwelingen in de orde zijn intrek in het klooster bij Het Steiger, vlak bij de Citykerk, in hartje Rotterdam.
Wat heeft Theo naar Huissen gebracht?
Daar ligt een foutieve medische diagnose over zijn gezondheidsklachten aan ten grondslag. Hij kreeg het medische advies terug te gaan naar zijn geboorte regio in het Oosten van het land en koos daarbij voor het Klooster in Huissen. Later bleek de juiste oorzaak: dat hij zeer allergisch is, waar tot de dag van vandaag rekening mee gehouden moet worden.
Theo is vanaf zijn komst naar Schiedam in 1978 betrokken geweest bij jongerenwerk. Nu achteraf, kan gesteld worden dat hij één van de eerste mensen is geweest die indertijd de individualisering onder de jongeren herkende en daar vanuit de kerk een ondersteuningsprogramma voor socialisering ontwikkelde.
In september 1982 startte Theo de jongerengroep ‘De Praatpaal’ in de twee parochies van Huissen en die van Angeren. Een succesvolle aanpak, waarbij jongeren uit bijvoorbeeld 1-kind gezinnen samen gebracht werden in groepjes van zeven, die om de 14 dagen bijeen kwamen. Onder leiding van Theo werden zij begeleid in een sociaal vormingstraject, dat daarvoor vroeger in de grote gezinnen als het ware vanzelf plaatsvond.
Het opgezette traject bestond uit spelvormen, rollenspellen en knip- en plakwerk (de voorloper van wat nu een ‘mindmap’ is) begeleid door twee gastouders. Omdat de toeloop grote vlucht nam, heeft Theo ingezien dat hij ouders moest trainen in het begeleiden van gastouders.


Wat later startte Theo met een aantal jongeren die eerder vier jaren Praatpaal bezochten het jongeren centrum Onder de Pannen waardoor het geworden is tot wat het nu is. Dat dit thema, bondgenoten vinden en je niet laten verleiden tot concurrentie (individualisme), Theo boeit en inspireert blijkt ook uit zijn recente (10 juni) preek.
Vanaf 1992 is Theo betrokken geweest in het Nijmeegse studenten pastoraat. Mensen die in de autofile op de Waalbrug stonden en die hem (her)kenden, zagen hem op zijn fiets voorbij vliegen. Iets dat bij zijn gedrevenheid past!
Inmiddels heeft zijn provinciaal hem gevraagd magister te worden en die nieuwe taak heeft Theo met genoegen op zich genomen. Kenmerkend voor zijn nieuwe rol is dat hij niet de weg uitzet die nieuwe broeders in de (Dominicaanse) orde gaan, immers die weg moeten zij zèlf kiezen, maar dat hij hen met interesse volgt, wegwijs maakt en ondersteunt met aanbevelingen vanuit zijn grote ervaring.
Recent heeft de orde een pelgrimage voor de magisters van de orde georganiseerd, voor het eerst voor álle magisters verspreid over de hele wereld. Het uitgebreide verslag van Theo over deze Pelgrimage kunt u hier lezen.
Wat zal de toekomst je brengen vroeg OP Schrift aan Theo.
De provinciaal heeft mij benoemd tot magister tot het volgende kapittel (2021). Theo hoopt en verwacht deze periode tot ieders tevredenheid en in relatief goede gezondheid af te ronden.
En daarna?
Dan kan het zijn, dat het kapittel mij voor een volgende termijn van vier jaar tot magister benoemt, zegt Theo. En wat als de weg anders loopt? Dan blijf ik mijn Dominicaanse wortels laten zien. Immers Dominicanen zijn het hart van het lichaam dat de kerk is. Dan blijf ik uitvinden waar behoefte aan is en blijf ik bezig met de toerusting voor mensen, de Bijbel waarin ik geloof gezicht geven in de hedendaagse wereld, aldus Theo.
Op 12 augustus houdt Theo zijn laatste viering in Huissen om daarna op maandag 13 augustus samen met de novicen de pelgrimstocht naar Rotterdam aan te vangen, al zal hij niet zelf gaan lopen.
Theo, heb je nog een wens die je wilt uitspreken?
Ja, dat mensen zich welkom geheten voelen in de Kapel en dat zij zich er vooral op hun gemak blijven voelen. Vanuit de Kapel gemeenschap wensen wij Theo een goede reis en een welkom thuis in Rotterdam toe.

Auteur: Ron Sprokholt.

Interview met Henk Jongerius OP (november 2016)

Henk Jongerius, over de gave van het woord, over verbinden en het waarmaken van talenten ‘Het is een vreugde om te leven in het licht van God’

Op zaterdag 10 december 2016 viert Henk Jongerius met een feestelijke lieddag in Huissen dat hij 50 jaar priester is in de Orde der Predikers. Een paar dagen daarvoor, op 7 december, wordt Henk 75 jaar. Ter gelegenheid van deze feestelijkheden verschijnen er drie boeken met verzameld werk van zijn hand. Een gesprek met dominicaan, tekstdichter, liedschrijver én magister Henk Jongerius.

Op 10 december vieren we 75 jaar Henk Jongerius en 50 jaar priesterschap. Wat vier je het liefst?

“Die verjaardag vieren we omdat het nu eenmaal in mijn paspoort staat. Maar als ik aan 75 jaar denk dan klinkt dat zo oud, en zo voel ik mij eigenlijk niet. Er zit nog een hoop vitaliteit in mij. Het is natuurlijk wel een mijlpaal en als dan de vraag komt: “wat heb je allemaal wel niet geschreven? Het is een jubileumjaar en dan moeten we zorgen dat jouw verzameld werk de wereld in wordt geslingerd.” Tja, dan komt het in een stroomversnellingen dan wordt die verjaardag beladen met andere dingen. Die boeken zijn de vrucht van heel wat jaren werk en het voelt een beetje als een proeve van bekwaamheid en van de andere kant roept het ook een gevoel op, van dat laat je nu na, een soort erfenis. Het voelt alsof er iets afgerond wordt. Het ligt nu al een paar maanden op mijn bureau en dan kijk ik ernaar en denk: dat is het dan hè: heb ik dat nu allemaal gedaan en gemaakt? Weet je, ik ben ijdel genoeg om te zeggen: nou kijk eens dit heb ik allemaal gedaan hoor, en tegelijkertijd is er ook iets, dat misschien veel mensen niet zo ervaren, dat me een beetje klein maakt.”

Hoe ben je schrijver geworden?

“Je wordt geen schrijver, je bent het op een gegeven ogenblik, en nou ja, je voelt je een goedwillende amateur en dan hoop je maar dat andere mensen het mooi vinden. Schrijverschap is zo afhankelijk van de ontvangst die jouw woorden en teksten van anderen krijgen. Dan ga je je niet zo op je borst kloppen.
Misschien kan ik dit het beste illustreren met een tekst die Huub Oosterhuis mij stuurde bij mijn 70e verjaardag. Hij noemt mij een bondgenoot. De tekst is een vrije bewerking van psalm 101 en dit is wat mij treft in die tekst. Hij begint met: “En weer zingen, maar nu zo zacht mogelijk”, en zo eindigt het ook. Het gaat mij om dat ‘zachte’. Wat er bij het echte zingen gebeurt is dat jouw binnenkant of je ziel zacht wordt. Daar ben je klein en kwetsbaar, daar word je tot je eigen formaat teruggeroepen. Je bent niet meer en niet groter dan je bent. “Ik zal het stil maken, wachten in mijn binnenste kamer”, staat er. Dat is wel uit mijn hart gegrepen.”

Hoe ben je zo op het spoor gekomen om dit te gaan doen?

“Alles hangt met toevalligheden samen. Toen ik student was maakten we de omslag mee na het Tweede Vaticaanse Concilie dat de liturgie in de landstaal gevierd mocht worden. Dat houd je dan bezig en toen heb ik samen met mijn klasgenoot Henk Sechterberger een poging ondernomen om de lauden en de vespers in het Nederlands op papier te zetten, dus de psalmen en ook de hymnen. En toen ging er als het ware een soort dichtader open. Die ader wordt gevoed door twee dingen, enerzijds door jouw beleving van de dingen en wat er in zo’n hymne moet staan, maar het schrijven van een hymne heeft ook te maken met muzikaliteit, dat het van binnenuit heel ritmisch verloopt. Er moet een eenheid tussen tekst en melodie ontstaan. Maar niemand heeft mij dat geleerd hoor. Het is allemaal voortgekomen uit de noodzaak om een verzorgde Nederlandse liturgie tot stand te brengen.

Door medewerking van Ted Schoof zijn mijn hymnen op Anglicaanse, Engelse melodieën gezet. Daar heb ik er heel wat van gemaakt. De toenmalige cantor Rafaël Bartels zei eens tegen mij: “je moet een Marialied maken op de melodie van ‘Het viel eens hemels dauwe’”, en dat is ‘God wil een tempel bouwen’ geworden.

En zo kwamen er langzaamaan meer vragen zoals: kun je een hymne maken voor Allerheiligen? Tegelijktijdig kwam er een andere beweging, ik woonde toen al hier (Huissen, red.) en Tiemen Brouwer kwam op visite en zei: “er is een koor in Nijmegen dat zoekt naar liederen, want ze willen een plaat maken”, en of ik daar voor wilde schrijven? En zo is er een beweging op gang gekomen dat ik ben gaan schrijven. Daarbij gaat het eigenlijk om twee stromen.

Ten eerste het levensgevoel zoals je dat zelf ervaart en anderzijds de bijbel, het evangelie. Soms kregen die liederen ook een beetje het karakter van een chanson, die schrijf ik ook nu nog wel. Het zou leuk zijn als ze daarvan ‘Vruchteloos zou leven zijn’, die ook in mijn bundel staat, zouden zingen op de lieddag.

Het is min of meer je werk geworden?

In de provincie heeft niemand mij ooit iets in de weg gelegd. Er was een soort stilzwijgend instemmen en wat mooi is, is dat in mijn eerste bundel Bijbels liedboek dat is verschenen die beide stromen staan. Hymnen en die liederen vanuit het levensgevoel, net name geschreven voor het jongerenkoor in Neerbosch.

Een medebroeder, Jozef Cools, werkte destijds bij de Katholieke Bijbelstichting en die wilde mijn bundel wel uitgegeven. Dat had hij geregeld, maar daar had ik niet om gevraagd.
Eigenlijk ben ik hem wel veel dank verschuldigd. Mijn teksten liet ik lezen aan literatuurcriticus Kees Fens, die tegen mij zei: “Je bent het best in onder eigen woorden brengen van Schriftteksten”, waarin ik niks anders doe dan de verkondiging van Jezus in woorden van nu vertellen, zodat men die in de mond kan nemen en kan zingen, en dat zo het evangelie dichter bij mensen kan komen.

Doordat ik veel voor jongerenkoren had geschreven, kwam ik terecht bij de servicemap voor jongerenliturgie van de uitgeverij Gooi & Sticht en daar trof ik een redacteur, Theo van der Voort, en dat klikte. Hij stelde voor mijn werk, ook meditatieve teksten, uit te geven en dat werd mijn boek Schaduwlopen. Hij heeft mij altijd gestimuleerd te publiceren, daar ben ik hem heel dankbaar voor, iemand moet iets in je zien. Toen hij overleed, was het alsof ik een soort vader begroef.”

Je bent waarschijnlijk niet met het idee tekstdichter te worden dominicaan geworden?

“Nee, ik wilde graag priester worden, maar ik had altijd wel het idee dat ik dat niet alleen wilde. Ik kwam uit een wereldherenparochie, de Gertrudiskerk in Utrecht, maar ik wilde toch graag pater worden. Iets van dat ‘samen’ heeft altijd een rol gespeeld. Ik was bij de welpen en via een leidster kwam ik in contact met dominicanen.”

Je ouders wisten van je verlangen om priester te worden?

“Ik speelde misje, zoals meisjes met poppen speelden en mijn vader was kleermaker en die maakte voor mij een kleine Franciscaanse pij en kazuifeltjes. En boven op mijn slaapkamer had ik een altaartje. Mijn broer had daarvoor een klein retabel gemaakt met een tabernakeltje en canon bordjes. Ik hield van het ritueel.

En dat was helemaal geaccepteerd, en mijn ouders vonden dat in hun hart denk ik ook wel mooi. Ik ben op een gegeven moment met mijn moeder naar de Antoniusparochie in de Kanaalstraat in Utrecht gegaan om wat informatie in te winnen over dominicanen. Ik kreeg een tijdschrift mee ‘Wat kom ik in de wereld doen?’ met foto’s en toen zag ik voor het eerst in mijn leven hoe een dominicaan er uitzag. Zo ben ik dus langzaamaan vertrouwd geworden met de dominicanen en natuurlijk is dat verlangen om priester te worden gebleven, maar het was wel gekaderd in deze orde. En er zijn ook momenten geweest dat ik duidelijk voelde dat ik in eerste instantie gekozen had voor het gemeenschappelijke leven en vervolgens als vreugde daarbij priester kon zijn. En het is tot op de dag van vandaag zo dat ik mijn werk, de verkondiging, vanuit de gemeenschap doe.”

Wat is de vreugde van priester zijn voor jou?

“De vreugde voor mij is dat ik het leven van ons in het licht van God onder woorden breng, dat ik het geheim dat God is, binnenbreng in het leven van mensen, het aanreik. Of anders gezegd; dat het een vreugde is om te leven in het licht van God. Dat heeft met aanvaarding te maken en het betekent dat je geborgen bent, maar ook dat er vergeving is en dat je uitgedaagd wordt om lief te hebben. Ik spreek blijkbaar vaak over het ‘Woord’, en er is een woord dat daaraan gelijk is, en dat is het woord ‘Licht’. Ik heb ooit gezegd dat het laatste boek dat ik zal schrijven, zal gaan over de eerste brief van Johannes. “God is Licht”, zegt hij, dat vind ik zo prachtig. Het is van de oudste aanduidingen van God in de christelijke traditie. Het Woord en het Licht zijn dragende woorden. Denk aan psalm 119, ‘Uw woord is een licht op mijn pad’. Als je dan vraagt wat priester zijn is, dat is dat mensen kunnen leven in dat licht. Dat heeft voor mij alles te maken met gerechtigheid, met vrede, met barmhartigheid en met kwetsbaar zijn. Want in het licht ben je kwetsbaar. In psalm 36 staat: ‘Gij bergt de bron van alle leven, in uw licht zien wij licht’ en het is tegelijkertijd een groot mysterie. Dat is mij heel erg dierbaar.”

Je woont lange tijd in Huissen en bent diverse keren tot prior gekozen. Hoe kijk je terug op dat priorschap?

“Toen ik voor de eerste keer tot prior werd gekozen, leidde ik de cantorij. Dat heb ik altijd met liefde gedaan, omdat ik zoveel van liturgie houd en omdat het mij heel dierbaar was dat de gemeenschap zou zingen. Ik heb dat uiteindelijk 37 jaar gedaan. Het grote woord daarbij voor mij, en dat geldt ook voor het prioraat, was verbinden. Daarnaast is zorg belangrijk. Toen ik werd gekozen dacht ik, laat ik er nu voor zorgen dat ik iedereen zie, met zo liefdevol mogelijke ogen; ‘ik zie je’, En dat is altijd mijn drijfveer geweest bij het leidinggeven, dat we als gemeenschap elkaar zouden zien, dat we als er wat aan de hand was dat midden op tafel zouden leggen, en dat ik misschien eerder door te luisteren dan door zo sterk voorop te lopen, leiding heb gegeven.
Het verbinden zit in zekere zin in mijn bloed en waar ik dat mis, doet me dat soms pijn.”

En nu ben je magister?

“Ik heb ja gezegd op de vraag van het consilie om magister te worden van de studenten omdat ik mensen graag vertrouwen wil geven, dat is belangrijk. Als dat vertrouwen er is, doen de verschillen in generatie er niet zoveel toe, want daar kom je dan door goede communicatie wel uit. Dat is mijn heilige overtuiging. Als mensen die communicatie niet willen, dan moet je ervoor knokken dat die openheid er weer komt. Ik zit niet met een bekommerd hart magister te wezen, integendeel, ik doe dat voor mijn eigen gevoel met een lichtvoetigheid, op basis van goede afspraken en ik geniet ervan.”

Wat is de belangrijkste boodschap die je nieuwe dominicanen zou willen meegegeven?

“Ik vind dat je biddend moet leven, dat het via de weg naar binnen moet gaan, en dat je dan moet doen wat je grootste kracht is en dat je daartoe in de gelegenheid gesteld wordt. Ik hoop dat jonge dominicanen tijdens de vorming hun eigen plek in de orde en hun eigen talent kunnen ontdekken. En dat als je dan gezamenlijk iets nieuws begint, dan wel als je jezelf beschikbaar stelt voor bestaande projecten, je dan je beste krachten geeft. Ik heb altijd de kans gehad en de ruimte gekregen om mijn eigen talenten te kunnen waarmaken, ik heb altijd gedaan waar ik goed in was, maar dat dank ik wel aan het beleid. Wat ik mooi vind, is dat wat wakker wordt in mensen, dat dit ruimte krijgt. Ik hoop dat jullie dat vinden.”

Het verzameld werk van Henk Jongerius verschijnt in drie bundels: ‘Voor wie gedenken’, met verzamelde liturgische gezangen, ‘Van de andere kant’, met meditaties, en ‘Verheven tijdsverspilling’, over liturgie vieren.

Michael-Dominique Magielse op

Interview Jan Sikko en Ankie Siegers

Wat wilt u vertellen over uzelf?

Sikko: Ik ben mijn loopbaan begonnen als onderwijzer in Alkmaar. Daar ben ik geboren, verhuisd naar Haarlem en daar later de kweekschool gedaan. Ik deed naast mijn werk op school ook jeugd- en jongerenwerk als vrijwilliger. Er was toen een mogelijkheid om een opleiding te doen voor kerkelijk werker. Daardoor heb ik ook evangelisatiewerk gedaan, met name voor buitenkerkelijken om die in aanraking te brengen met het evangelie. Door die opleiding kon ik verder in het jeugd- en jongerenwerk.
Daar ontmoette ik Ankie als collega met wie ik in 1968 getrouwd ben. Ik kreeg een uitnodiging om dit werk in Den Haag te gaan doen als hoofdbegeleider. Het was een grote organisatie: tachtig vrijwilligers verdeeld over vijf jeugdhonken. Dat besloeg bijna heel Den Haag, met uitzondering van de Schilderswijk. Omdat er ook veel theologische vragen gesteld werden door de jongeren, kwam ik tot de ontdekking dat ik zelf niet voldoende wist.
Ik wilde mijzelf graag verdiepen in de theologie en daarom nam ik contact op met de Theologische Hogeschool in Kampen (THK). Daar werd mij echter afgeraden om aan die studie te beginnen omdat Ankie en ik nog graag kinderen wilden. In die periode ben ik nog een jaar directeur geweest van het Christelijk Cultureel Studiecentrum.
De studie theologie bleef toch trekken en toen het tweede kind op komst was, heb ik mijzelf opnieuw aangemeld in Kampen. We zijn toen verhuisd naar een arbeidershuisje in Ens in de Noordoostpolder. Ik reisde elke dag met de brommer of met de bus naar Kampen. Ik kon niet alleen studeren, maar ik moest ook geld verdienen. Dus gaf ik catechese op een aantal plekken.
Toen kwam er een vraag uit Wilsum. Er werd een pastoraal werker gezocht. We zijn gaan kijken en waren (bijna) direct verkocht. We kregen een knots van een pastorie op de dijk en we konden gratis wonen. Daar hebben we vijf prachtige jaren gehad. Omdat ik nog in opleiding was mocht ik wel preken, maar voor de sacramenten en het avondmaal kwam er iemand anders. Hoewel het een traditionele gemeenschap was, hebben we er heel veel warmte ervaren en voelden we ons er thuis. Vanuit Wilsum hebben we een beroep gekregen naar Elst naar de Gereformeerde Kerk, nu PKN.

Ankie: Tijdens mijn Nxx-opleiding in Den Haag had ik les van een predikant die leiding gaf aan het werk in de Schilderswijk (en onder meer in een café de vieringen verzorgde). Ik heb daar ook een praktijkstage gelopen tijdens mijn studie.
Na de voltooiing van de opleiding vroeg hij me of ik interesse had om te werken in 'groot' Den Haag. Ik dacht: 'Voor de klas staan kan ik altijd nog. Laat ik hier maar mee beginnen.' Daar kwamen Sikko en ik elkaar dus tegen. We zijn samen gebleven en in 1968 getrouwd.
In dat jaar kwam de Mammoetwet met de mogelijkheid om op de middelbare schoolhandvaardigheid/beeldende vorming te geven als vak. Dat had ik altijd al willen geven, omdat ik het ontbreken van deze vakken als een groot gemis had ervaren in mijn gymnasiumtijd. Ik solliciteerde, werd aangenomen en mocht de lessen in dit prachtige vak van de grond tillen. Wat een enthousiasme bleek er bij school en ouders! Intussen verzorgden Sikko en ik ook nog trainingen voor plattelandsjongeren en andere groepen.
Te midden van al deze activiteiten in en vanuit Den Haag werden in 1971 en 1973 onze zoon en dochter geboren. Dus: toen Sikko in Kampen ging studeren waren er inmiddels twee kinderen en moest er dus woonruimte gezocht worden in Kampen of omgeving. Ik kon niet mee om te kijken omdat ik hoogzwanger was. Dus toen we van Den Haag naar het arbeidershuisje 5 km buiten Ens midden in de oneindig grote polder verhuisden, had ik het nog niet gezien. Ik voelde me als Abraham die ook op pad ging, ‘niet wetende waar ik terecht zou komen’. Het viel alleszins mee want het was een schattig huisje met klimrozen en een grote moestuin. T
Toen de jongste 1 jaar was en Sikko een beetje zijn draai had gevonden in Kampen, ben ik weer begonnen met lesgeven, nu in Kampen. Eerst een dag ( van 9 uur!), later kon mijn lesrooster met meer uren afgestemd worden op de college-uren van Sikko. Na de verhuizing naar Wilsum kon ik op deze school les blijven geven. Alles moest met fiets, brommer of bus en dat betekende dat we soms elkaar de kinderen ‘overhandigden’ op de IJselbrug.
Ook in deze tijd verzorgde ik nog handvaardigheidscursussen voor plattelandsvrouwen en cursussen voor jonge ouders over taal-en spelontwikkeling van het jonge kind. Na de verhuizing naar Elst had ik geen baan meer. Dat leek me wel wat. Maar het bleek niets voor mij, een leerzame ervaring.
Toen ben ik een studie wijsgerige pedagogiek aan de universiteit in Nijmegen gestart. Een dagopleiding. Ik zat tussen de jonge studenten, terwijl ik inmiddels veertig was. Aansluitend heb ik ook nog een eerstegraads maatschappijleer gehaald. Intussen had ik naast mijn studie al weer een baan in Arnhem op een school gekregen, ik reed paard en zong bij het kerkkoor, onderhield een pastorie en studeerde desondanks keurig in 6 jaar af.
Er kwam toen een vraag van de school, het Christelijk Lyceum, of ik ook docent godsdienst wilde worden. Dat sprak me wel aan. Ik mocht zelf de thema's kiezen, dus dat was prachtig. De moeilijke dilemma's van het leven werden in de klas besproken. Later ben ik er conrector geworden (er moest eindelijk eens een vrouw in de directie komen!) en mededirecteur.
In 2003 ben ik met pensioen gegaan. Daarnaast heb ik ook nog vele jaren met heel veel plezier lesgegeven aan het creatief centrum hier in Elst.

Wanneer is het geloof een rol gaan spelen in uw leven?

Sikko: Het is nooit zonder geweest. Er zijn wel andere accenten ontstaan. Ik heb nooit zulke heftige aanvechtingen ervaren. Ik ben als kind al direct meegenomen in het geloof. In mijn familie was er sprake van een groot godsvertrouwen en de sfeer was milder dan bij Ankie. VAnkie: Ik kom uit de Gereformeerde Gemeente. Dat is dus een zwartekousenkerk. Als we op zondag langs de katholieke kerk liepen, zei mijn moeder vanuit de leer van haar kerkgenootschap: ‘Daar zitten de mensen die voor eeuwig verloren gaan.’ In onze catechismus stond ook, dat ‘de mis een vervloekte paapse afgoderij was’. In het leven van alledag ging mijn moeder overigens met iedereen hartelijk om ongeacht hun geloofsovertuiging.

 
Tegelijkertijd speelden in deze uiterst rechtse hoek van de protestante kerken mystieke godservaringen een belangrijke, zelfs wezenlijke rol. Ik ben tijdens mijn studietijd in Den Haag in contact gekomen met een paar mensen die hierin heel authentiek waren. Ik was een kritische puber, maar door hen kwam ik weer terug in het geloof. Enige tijd geleden heb ik tijdens de eucharistie hetzelfde ervaren als tijdens mijn eerste avondmaalviering. Toen was ik weer ‘thuis’, na allerlei omzwervingen in mijn geloofsbeleving.

Is uw beleving van het geloof in de loop van uw leven veranderd?

Sikko: Aan de ene kant is het veel dieper geworden en aan de andere kant is er een bepaalde nuchterheid gekomen. In de jaren hier in Elst is het voor mij toch veel intenser geworden, ondanks het feit dat ik nu minder woorden ter beschikking heb door mijn handicap. De betrokkenheid van sommige mensen in de kapel heeft mij erg geraakt. Vooral toen iemand naar onze namen vroeg om die te kunnen zeggen bij het uitspreken van de vredeswens. Dat heeft een diepe indruk op mij achtergelaten.

Ankie: Dit is voor ons van essentieel belang: dat we ons gekend weten. En de essentie van het geloof: de woorden horen en die ook doen, een praktische navolging, waarbij je de mens in elkaar ziet. Sikko heeft dat ook al die twintig jaren gepreekt: jij mag er ook zijn, wie of wat je ook bent.

Hoe bent u betrokken geraakt bij de kapel?

Ankie: De vrijdagretraites bij Henk Jongerius waren de kennismaking met het klooster. Sinds ongeveer een jaar komen we elke zondag naar de vieringen in de kapel. We wilden op zondag toch graag iets ondernemen en we hadden behoefte aan een zinvolle activiteit. We waren ons hele leven gewend om op zondagmorgen naar de kerk te gaan. Vaak gingen we op zondagavond nog een keer en we waren daar heel trouw in. Er komt een moment dat je dit gaat missen.
Toen hebben we gezegd: ‘We gaan naar Huissen’.

U bent Gereformeerd, later PKN predikant geweest. Hoe ervaart u de vieringen in de kapel?

Sikko: We hadden al heel lang ervaring met de oecumene omdat we dat hier in Elst in de jaren ‘80/’90 mede mochten helpen opzetten, want er was nog niet veel op dit gebied. We hebben als predikanten samen met de pastores ontzettend veel gedaan. Ankie: Sikko deelde het brood uit, stond op het altaar, hij heeft begrafenissen begeleid, het heilig oliesel toegediend aan mensen en meegedaan aan de eucharistievieringen ondanks het gegeven dat hij protestant was.

Wat spreekt u het meeste aan in de kapel?

Sikko: Twee momenten zijn voor mij speciaal van belang. Dat is de begroeting, die altijd even persoonlijk wordt gemaakt. En tijdens de vredeswens ga ik altijd even naar André Lascaris. Ik ontmoette hem bij de jaarlijkse bijeenkomsten van het Contextueel Pastoraat die wij als pastores en pastoraal werkers al sinds 25 jaar hier in Huissen hebben. Ook het moment waarin even stilte valt rondom de voorbede raakt mij.
Ik vind het jammer dat ik de teksten niet meer zo goed kan volgen. Er is een soort vervreemding gaande. Dat vind ik vreselijk. We lezen samen de teksten, maar de woorden blijven als het ware als een muur voor me staan en komen niet meer binnen. Ik krijg steeds meer behoefte aan rituelen en gebaren omdat de rest langzaam maar zeker uitvalt.

Ankie: Eigenlijk alle onderdelen: het samen zingen, de liederen kunnen mij raken. Ik word ook gesterkt door de teksten. Voor mij zijn de rituelen ook van groot belang: vorm en taal als geheel. Ik geniet ook erg van een overweging als die een beetje knap in elkaar zit. Meestal vind ik het goed en een enkele keer vind ik het wat gemakkelijk of kort door de bocht. Ik weet niet hoe katholieke mensen dat ervaren.
Ik ben natuurlijk protestants opgevoed met een preek met een duidelijke uitleg, liefst ook een beetje verrassend. Ik kan ook ontroerd raken door die liederen, waardoor je bijna in trance raakt. Met name bij de voorbede is dat soms prachtig. Het is net alsof je het licht doorgeeft: het wordt steeds groter.
Voor Sikko is het fijn dat er ook gebaren zijn, zoals de vredeswens. Daarom is het voor ons goed dat we bij deze vieringen kunnen zijn: de eucharistie is een duidelijk gebaar en de rituelen zijn heel waardevol. In dat opzicht heeft de katholieke kerk meer in huis dan de protestantse. Het aansteken van de kaarsen, het licht, het brood en de wijn als voedsel voor onderweg.
Sikko mist de oude liederen van vroeger. De meeste liederen van nu kent hij niet meer. Als we kijken naar 'Nederland Zingt' kan hij bijna alle liederen meezingen.

Heeft u buiten de vieringen contact met kapelbezoekers?

Sikko: Meestal is dat contact er alleen tijdens de vieringen en tijdens het koffiedrinken. Soms vind ik dat wel jammer. Het praatje bij de koffie wordt wel steeds leuker.

Ankie: Je kunt natuurlijk afspraken maken, maar ik moet eerlijk zeggen dat ik daar niet zo op zit te wachten. Ik ontmoet Joop en Corrie zo nu en dan in ander verband en ik zie Joop bij de retraitevieringen op vrijdag. Ik denk dat we er ook niet veel meer bij kunnen doen, omdat het allemaal wel veel energie kost. Als ik nog zou kunnen zingen zou ik wel graag bij de cantorij gaan, maar dat lukt niet meer.

Zijn er activiteiten die volgens u ook goed in of naast de vieringen of in de kapel passen?

Ankie: Voor ons hoeft dat niet. Ik zoek het wel op zoals bijvoorbeeld de vrijdagretraites. Als er iets in de kloosterkrant staat dat me goed lijkt en ik heb de kans, dan ga ik dat gewoon doen.
Zo zijn we ook met Henk naar Beaufort geweest. Een prachtige ervaring! Het was een beetje weer worden als een kind, ernst en plezier, serieus en de slappe lach, het kon allemaal. Er blijft voorgoed een soort binding. We luisteren nog met veel plezier naar de cd's van de zusters. Die verbinding ervaar ik ook bij die vrijdagretraites.

Wat wilt u nog kwijt aan de lezers?

De kapel is de plek waar je welkom bent en thuiskomt. Het is niet alleen voor jezelf, maar ook goed om de mensen om je heen aan te kijken.

Interview met Ruud van Gisteren

Wat bezielt mij?
Wat bezielt iemand om wekelijks 20 kilometer heen en 20 kilometer terug te rijden voor een eucharistieviering in de kapel van de dominicanen in Huissen? Wat bezielt iemand om wekelijks zoveel kilometers te rijden om te kunnen repeteren met de kloostercantorij? Hoe weten de dominicanen na 800 jaar nog steeds mensen in hun hoofd en hart aan te spreken? Hierover ga ik in gesprek met Ruud van Gisteren. Inderdaad, hij legt wekelijks 80 kilometer af om in het dominicanenklooster van Huissen te zijn. En ook buiten de muren van het klooster bouwt hij aan de kapelgemeenschap met o.a. een Facebookgroep.

Hoe heb je de dominicanen leren kennen?
“Dat is een lang verhaal waarvoor we terug moeten in de historie van mijn kerkelijk leven. Als jongere was ik actief in het bestuur van het jongerenkoor van de Antonius van Paduakerk in Nijmegen. Frans Simons OP (een dominicaan) was moderator van dit jongerenkoor. Hij werd mijn geestelijk begeleider, persoonlijk raadsman en is belangrijk geweest voor mijn geloofsontwikkeling. In de jaren '90 maakte hij mij bijvoorbeeld enthousiast voor de pastorale toerustingscursus.

Bij die toerustingscursus leerde ik om openlijk over mijn geloof te praten. Er ging een nieuwe wereld open. Ik werk bij de Rijksoverheid en daar sprak je niet over het geloof. Maar door die toerustingscursus werd ik opener over mijn geloofsbeleving. Ik merkte dat mijn collega's er toen ook over begonnen te praten. Het onderwerp werd bespreekbaar.

Door die toerustingscursus werd ik lekenvoorganger bij de parochie Lindenholt in Nijmegen. Ook zat ik acht jaar in het parochiebestuur, eerst als secretaris en later als voorzitter. Daar leerde ik Nelleke Vonk kennen, die penningmeester was.

In 2005 ontmoette ik Nelleke opnieuw. Toen sloeg de vonk over en in 2008 deed ik haar een huwelijksaanzoek. Ik was echter gescheiden en een huwelijk voor de kerk kon dus niet. Wij wilden daarom graag in een reguliere dienst de zegen over onze relatie ontvangen. In de parochie was dit al vaker gebeurd en dus verwachtten we dat ook onze relatie gezegend kon worden.

Maar dat liep totaal anders dan we hadden verwacht! Nadat ik het parochiebestuur had verlaten, was er een conservatieve wind gaan waaien en de zegen over onze relatie werd geweigerd. Het was echter maar een klein groepje dat 'nee' zei. De rest begreep niet goed wat er aan de hand was. Nelleke en ik hebben toen met pijn in ons hart besloten om in Lindenholt te stoppen. Maar waar konden we dan gaan kerken? Ik kende door mijn bestuurswerk de andere kerken in Nijmegen en die trokken mij niet zo. Ik kwam weer terecht bij Frans Simons OP. Hij vroeg of wij Henk Jongerius kenden en raadde ons aan om naar de dominicanen in Huissen te gaan.

Met Palmpasen kwamen we voor het eerst in de kapel van deze dominicanen. Het was een warm bad. We huilden tranen van vreugde. In Lindenholt, waar we allebei in het koor zaten, werd het steeds moeilijker om liederen van Huub Oosterhuis geprogrammeerd te krijgen. En gezongen tafelgebeden werden weliswaar door het koor ingestudeerd, maar tijdens de viering verboden door de pastoor die vervolgens één van de vaste tafelgebeden uit de missaal opzei. In Huissen hoorden we de prachtige teksten van Oosterhuis en werd het tafelgebed bijna altijd gezongen! Wat een vrijheid!

Na de viering kwam Henk Jongerius naar ons toe en nodigde ons uit voor de koffie. Later zei hij, zonder dat wij erom vroegen, dat ze soms relaties zegenen. Dat raakte ons in het hart. We bleven er sindsdien wekelijks komen en werden al snel lid van de kloostercantorij. Enkele maanden later zijn Nelleke en ik getrouwd en ontvingen we in Huissen de zegen over onze relatie.”

Wat spreekt je naast de gezangen nog meer aan in de manier waarop de dominicanen de eucharistie vieren?
“De overwegingen vind ik prachtig. De lezing wordt bijna altijd verbonden aan het leven van alledag. Dit vult mijn rugzak voor de rest van de week. Ik kan weer op pad.

Daarnaast vind ik de vredeswens een baken van hoop. Toen ik lekenvoorganger was in Lindenholt, ben ik begonnen met een vredeswens waarbij je elkaar een hand geeft, aankijkt en vrede toewenst. Dit was toen nog betrekkelijk nieuw, en is

later in veel andere parochies ingeburgerd geraakt. Op een gegeven moment liep dit in Lindenholt echter weer terug. Dat vond ik erg jammer. De kapelgangers kunnen na de viering samen koffie drinken. Hoe belangrijk is dit voor jou?
“Tijdens de viering krijg ik geestelijk voedsel, bij de koffie krijg ik menselijk voedsel. Beide vind ik belangrijk. Bij de koffie zijn vriendschappen ontstaan. Hier hoor je hartverwarmende verhalen en hoor je elkaars wel en wee. Dat samen maakt dat ik telkens terugkeer naar de kapel.

Na de viering leg ik regelmatig nieuwe contacten. Als ik nieuwe mensen zie, spreek ik ze vaak aan. Het levert interessante gesprekken op. Gesprekken in de refter gaan zelden over koetjes en kalfjes; je spreekt elkaar op een dieper niveau. Dat is waardevol. Zo zijn Nelleke en ik bijvoorbeeld bij de Regionale Dominicaanse Familiegroep (RDF) gekomen. Op een zondag praatten we over onze ervaringen met de Dominicaanse Lekengemeenschap Nederland (DLN) en dat we er vanaf zagen om lid te worden. We vonden het te studieus. Iemand die bij de RDF zat, nodigde ons toen uit om een keertje met de RDF mee te doen. Dat hebben we gedaan en dat beviel zo goed dat we zijn gebleven. Ik ben dus geen lekendominicaan geworden, maar voel me zeker wel een dominicaanse leek.”

De dominicanen hebben 'veritas', het zoeken naar waarheid, als motto. Hoe interpreteer jij dit motto?
“Nelleke en ik hebben het initiële jaar van de DLN doorlopen. Daar wordt de waarheid voornamelijk gezocht door te praten over theologie. Dat is rationeel, maar deze manier van geloofsbeleving past niet goed bij ons. Wij willen het geloof meer met onze handen en ons hart ervaren. De waarheid zoeken wij dan ook eerder in de diaconie; we willen ons dienstig maken voor de gemeenschap.”

Is dat de reden dat je zo actief bent? Je zingt in de cantorij, bent eindredacteur van OP-Schrift, een informatiebulletin, verzorgt de exprespost voor de kapelgemeenschap, houdt de Facebookpagina van de cantorij en de kapelgemeenschap bij en hebt een vastenactie georganiseerd. Vergeet ik nog wat?
“Ik zorg ook nog voor de communicatie binnen de kloostercantorij en ben lid van de Regionale Dominicaanse Familiegroep.”

Wat vind je het mooist om te doen?
“De vastenactie vind ik het mooiste project. We hebben toen in de kapel geld ingezameld voor de Nederlandse Stichting Vrienden LaVang. Een groep Vietnamezen die in 1983 als vluchteling in Nederland zijn terechtgekomen, wilden hulp bieden aan oorlogsslachtoffers in Vietnam. Een prachtig doel. Nelleke en ik hebben hen geholpen hiervoor een stichting op te zetten.

In Lindenholt zamelt deze stichting geld in door Vietnamese loempia's te verkopen. Tijdens de vastenactie hebben de Vietnamezen ook loempia's in Huissen verkocht. Zij ervoeren Huissen als een warm bad en de kapelgangers genoten van de loempia's.”

En wat kunnen we in de toekomst nog van je verwachten?
“Vanuit mijn ervaringen in Lindenholt denk ik wel eens: 'het zou leuk zijn om een werkjaarafsluiting in Huissen te organiseren'. In Lindenholt hielden we dan een volkorendag. Alle koren zongen, er werden loempia's verkocht en de vrijwilligers werden in het zonnetje gezet. Dat zou in Huissen ook kunnen, maar ik heb dit idee nog niet gecommuniceerd.

Maar belangrijker is het om het gesprek over de toekomst aan te gaan. De dominicanen die in Huissen wonen, hebben niet het eeuwig leven, net zomin als de kapelgangers. Ik zou hier met een klein groepje over willen nadenken. Ik zoek mensen die mee willen denken en in een later stadium de plannen willen uitvoeren.”

In Huissen beleven we de vrede echt. Als we elkaar de hand geven, elkaar aankijken en vrede wensen, voel ik: 'oorlog wordt zo onmogelijk'. Als we in de samenleving nou eens op deze manier met elkaar om zouden gaan, dan zou de wereld vredig zijn. De vredeswens is daarom een baken van hoop. Tegelijkertijd geeft dit mij het rotsvaste geloof dat dit de enige manier is waarop vrede in de wereld kan bestaan..” En de gezangen, hoe dragen die voor jou bij aan het goddelijke? “De melodie vind ik belangrijk. Woorden die op een mooie melodie worden gezongen, komen beter binnen. Die woorden weten mij op deze manier vaak te raken. Ik heb een hekel aan standaardgebeden die worden afgeraffeld. Dat voelt niet goed. Die afgeraffelde woorden zijn niet doorleefd. Ik wil ze doorleven, zodat ze betekenis kunnen geven aan het leven.”

Tanja van Hummel is filosoof en redacteur van Nieuwwij.nl.

Interview met Piet Houterman

Wat wilt u vertellen over uzelf?
Mijn ouders waren geboren Huissenaren. Mijn vader was uitvoerder bij een groot aannemersbedrijf en werkte daarom aan grote projecten in heel Nederland. Ik ben geboren in Leiden en heb daar tot mijn derde levensjaar gewoond. Daarna zijn we naar Huissen verhuisd. Toen ik in de vijfde klas zat verhuisden we naar Den Haag. Tijdens de oorlog hebben we te maken gehad met de bombardementen op het Bezuidenhout in 1945. Ik was toen 14 jaar. Mijn broer en zus zijn daarbij om het leven gekomen. Ik lag tussen hen in, maar heb het overleefd. Ik mankeerde niets. Dit vergeet je nooit meer. Er was toen geen hulpverleningsinstantie. Je verwerkte deze dingen zelf.

Mijn opleidingen heb ik in Den Haag gedaan. Ik ben op mijn 18e gaan werken in een levensmiddelenwinkel. Ik heb de avondschool doorlopen om de diploma’s te halen die daarvoor nodig waren. Later heb ik in Rotterdam bij Simon de Wit gewerkt en in Arnhem in de delicatessenwinkel van Hupkes. In 1954 kwam ik in een supermarkt terecht. Dat was toen ‘de toekomst’. Na een periode in Nijmegen kwam ik bij de Hema in Huissen terecht. Daar heb ik 20 jaar gewerkt. Ik ben nu 25 jaar met pensioen. 

Hoe verliep uw kennismaking met de kapel?
In de jaren dat we in Huissen woonden, was ik misdienaar in het klooster. Ik diende soms twee of drie missen achter elkaar, want er waren ongeveer 40 paters en die moesten allemaal een mis opdragen. Met Kerstmis heb ik wel eens 12 missen gediend: 4 x 3 tussen 3.00 uur en 9.30 uur. Boven was de Sint Jozefkapel. Dat is nu het studium. Daar werd de mis opgedragen voor en door de oude en de zieke paters. Met het belletje voorop ging je naar de ziekenkamers om de communie te brengen.

Als het Dominicusfeest werd gevierd moest ik naar verschillende adressen om bloemen te vragen. Dat was begin augustus, dus we kregen meestal floxen. Ik ging in die tijd ook met broeder Pius, die de misdienaars onder zijn hoede had, op de fiets naar Nijmegen om groen te halen in de bossen. Er kwam dan een vrachtwagen van Meeuwsen om ons op te halen en later in de week maakte ik daar bloemstukken van. Ik poetste het koper van de balustrade, de zilveren en koperen kandelaars en ik ging met de stofzuiger door het koor, waarbij je de knielbanken omhoog moest doen. Soms was het wel zwaar, maar ik heb het met plezier gedaan. Dat gebeurde allemaal in de vrije tijd.

Ook later, toen we in Den Haag woonden, was ik elke vakantie in Huissen. Ik logeerde dan bij mijn oma en was dan ook regelmatig in de kapel te vinden. Mijn grootmoeder werkte ook in het klooster: ze naaide er en maakte groente schoon. We kwamen veel naar de vieringen in de kapel en op een dag vroeg Honoria of we wilden helpen bij de receptie. Dat hebben we 10 jaar gedaan. Daarnaast werd er ook een beroep op mij gedaan om wat klussen te doen. Later is daar het kosterschap bijgekomen. Dat is nu 19 jaar geleden. Ik ben ook collectant. We hebben veel contact met mensen in de kapel. Dat loopt vaak uit op een dieper gesprek, omdat mensen er behoefte aan hebben om hun mooie of droevige verhalen te vertellen. 

Wat weet u over het klooster te vertellen?
In 1858 is de kapel gebouwd. Daarachter was een Thomas2 kapel en later was dat de kapel van Martinus de Porrès. Daar stond vroeger ook een altaar. Er was in de kapel een hoofdaltaar en twee zijaltaren. Achter het hoofdaltaar was nòg

een altaar. Dat wisten we niet eens. Daar zaten ’s morgens om 6.15 uur de fraters. Daar werd de mis gedaan door de novicemeester. Dat kon je in de kapel niet zien. Er hingen gordijnen tussen. ‘s Avonds bij de vespers kwamen de broeders wel op het altaar staan. Bij de Thomas van Aquinokapel stonden de broederbanken aan weerszijden. Die zijn nu weg. De twee grote banken waren gereserveerd voor de prior en de subprior.

In 1992 is de indeling geworden zoals het nu is. Daarna zijn de banken vervangen door stoelen. In de gang waar nu de damestoiletten zijn, waren vroeger de kamers van de broeders. Damestoiletten waren er toen niet, want er kwamen geen dames in dat deel van het klooster. Boven sommige deuren staat nu nog ‘slot’ als een herinnering aan die tijd. Er was een patersprocessie in de tuin op de zondag na de sacraments-processie in Huissen. Er waren drie rustaltaren: bij het bordes, in de hoek bij de Burggracht en op het veld waar nu de kleine ingang is. In 1938, toen ik voor de eerste keer mee liep, vloog een prachtig luifel ‘de hemel’ in brand. Dan was de hele dag de tuin open. Die was de rest van het jaar niet toegankelijk. In de oorlog zijn de rustaltaren nog in de kapel gebruikt omdat er zoveel paters waren. Toen ik een keer niet kon slapen heb ik 130 paters geteld, die ik allemaal kende. Welke bijzondere gebeurtenis is u het meest bijgebleven? 

In 1958 werd het eeuwfeest gevierd. Die morgen stonden alle paters op de trappen omdat kardinaal Alfrink de eucharistie zou doen. Ik ben toen ook in de kapel geweest en was zeer onder de indruk. De schutterij en de scouting brachten hun hulde. Ook stond bij elk priesterjubileum de jubilaris met zijn familie op het bordes. Dan kwam de schutterij vendelzwaaien. 

Wat betekent het meewerken in de kapel voor u?
Ik vind het niet gewoontjes. Het geeft me altijd veel voldoening als alles weer klaar is. Vooral bij een uitvaart voel ik me erg betrokken. Dan kunnen we veel betekenen. De mensen zijn dan anders, meer betrokken.

Welke rol speelt het geloof in uw leven?
Heel veel. Het geeft me veel steun, vooral bij de dingen die ik zoal heb meegemaakt in de persoonlijks sfeer. Met ziekte en dergelijke, maar ook in het dagelijks leven. Geloven komt steeds terug in alle handelingen die ik doe. Het is voor mij als een rode draad in mijn leven. Ik ervaar dat ook in de vieringen op zondag. De ene keer spreekt het meer aan dan de andere, maar het is toch waardevol. 

Is deze rol veranderd in de loop van de tijd?
Ik geloof dat het dieper is geworden. Dat het bezig zijn in de kapel ook een verdieping kan zijn. We hebben een tijdje geleden het tabernakel verplaatst naar de Thomaskapel. Ik merk dat ik de huidige plaats heel goed vind passen, omdat het nu helemaal apart staat. Voor mij betekent dit meer eerbied voor het geloof. Het is nu echt een intiem kapelletje. 

Wat zou u graag veranderd willen zien in de kapel?
Als ik de baas was zou ik de Kerstnachtmis en de Paaswake een uur eerder laten beginnen. 

Wat wilt u nog aan de lezers kwijt?
Als koster ben ik graag bezig om alles goed te laten verlopen. Ik zou het fijn vinden als de kapelgangers, de koorleden en de bezoekers de stoelen op de plaats willen laten staan, dus niet loskoppelen of verplaatsen. Het helpt ook als de liturgieboekjes en de blaadjes van het tafelgebed gescheiden worden terug gelegd. Dat scheelt veel tijd. Dan kunnen we ook eerder naar de koffie.

Ans Köster

Interview met Ineke van Cuijk OP

Kun je iets meer vertellen over het verloop van je leven?
Mijn jeugd heb ik doorgebracht in Apeldoorn als oudste in een gezin met vijf kinderen. Ik heb nog vier broers. Ik ging vaak met de kinderen uit de buurt met de step naar de katholieke lagere school. Mijn ouders hebben veel met ons gefietst in de omgeving van het Kootwijkerzand, Ugchelen, de Kroondomeinen en het Uddelermeer, want we hadden geen auto. Mijn vader werkte eerst als schoenmaker, daarna bij de AKU en later als postbode bij de PTT. Het was een warm, katholiek gezin: eenvoudig maar hartelijk. Ik ben getrouwd geweest, heb twee dochters en ben op ‘latere leeftijd’ theologie gaan studeren in Amsterdam. Ik kijk met vreugde en verdriet terug op die periode, omdat juist in die jaren mijn man overleed. Onze kinderen zijn inmiddels volwassen en wonen op zichzelf. Al tijdens mijn studie kreeg ik de kans verschillende beroepen binnen de theologie uit te oefenen: les geven op een middelbare school en als districtscatecheet. Dit laatste houdt in: leerkrachten op basisscholen begeleiden bij de uitoefening van het vak godsdienst in de klassen. In 2001 kon ik de overstap maken van schoolcatechese naar parochiecatechese. Mijn ouders zijn inmiddels overleden. Ze zijn meer dan 50 jaar getrouwd geweest en hebben een mooi, lang leven gehad. Mijn vader heeft tijdens de voorbereiding op het feest gezegd dat de kennismaking met zijn vrouw, mijn moeder, het mooiste is geweest dat hem in zijn leven was overkomen. Ook zei hij altijd: ‘God is barmhartig’. Het katholieke leven werd ons voorgeleefd. Er was nooit een bestraffende of woedende God.

Wat heeft je doen besluiten om theologie te gaan studeren?
Toen ik halverwege de dertig was, getrouwd en parochiesecretaresse, begon de priesterloze periode. Er was alleen een pastoraal werkster in Apeldoorn. Mijn taak groeide steeds meer van secretarieel werk naar inhoudelijke activiteiten. Dat vond ik heel leuk. Mijn man stelde toen voor: ‘Dan ga je toch theologie studeren’. In 1991 ben ik met de studie begonnen. Ik hielp al vieringen vorm te geven. Ik instrueerde de misdienaars en de acolieten. We waren in de voorbereiding naar Pasen altijd met het hele gezin op de pastorie om samen te vieren, maar ook voor de gezelligheid met elkaar. Dit sloot naadloos op elkaar aan. Ik wilde meer dan alleen maar roosters maken. Echt inhoudelijk met die verhalen aan de slag had mijn voorkeur. Tijdens mijn studie moest ik kiezen tussen de educatieve en de pastorale variant. Ik ben afgestudeerd als catecheet en heb een paar jaar als districtscatecheet gewerkt. Later ben ik overgestapt naar het pastoraat. In de parochie De Levensbron ben ik vooral basispastor met daarnaast catechese. We hebben ‘De Ark’ opgezet en ik merk dat ik hierin beide aspecten: catechese en pastoraat kan verbinden. Vooral in het werken met kinderen, het werken met gezinnen en bij het dopen komt dit naar voren. Maar ook met mensen mogen optrekken bij ziekte, uitvaarten en bij crisissituaties geeft me veel voldoening. Dat blijft toch altijd heel bijzonder.

Je hebt de keuze gemaakt voor het werken in de parochie. Hoe ervaar je de actuele situatie in de parochies, nu er meer moet worden samengewerkt. Waar loop je tegen aan? Wat zijn de voordelen?
Het is een heel complexe situatie. Als je uitgaat van het pastoraat van de nabijheid dan is de schaalvergroting ontzettend tegenstrijdig. Maar als je kijkt naar de maatschappij en ook naar onze kerk dan moet je constateren dat steeds meer mensen afstand nemen van de kerk. Het speelt in hun leven geen rol meer. Daar moet je als parochie op anticiperen en beleid ontwikkelen. Het is voor iedereen prettiger om met 150 mensen samen te vieren dan met 20 of 30 mensen in een dorpsparochiekerk te zitten. Ook voor de koren is dit beter. In die zin heeft schaalvergroting voordelen. Ook het voorbereiden van vormelingen gaat beter in een wat grotere groep. De ouders vinden de afstand naar een ander dorp meestal geen probleem. Voor de oudere mensen die gehecht zijn aan de lokale geloofsgemeenschap is er wel een probleem ontstaan. Voor die mensen is de pijn het grootst. Dit wordt nu gedeeltelijk opgevangen door als pastoraal werker aan te sluiten bij koffiebijeenkomsten in bijvoorbeeld een dorpshuis. Dat wordt zeer gewaardeerd.

Waar ligt je hart als het gaat om het parochiewerk?
In vreugdevolle momenten mag ik nabij zijn. Ik heb ook doopverlof. Ik mag dopen. Er zijn daardoor ook gesprekken met doopouders. Naast mensen staan en in een paar dagen, bijvoorbeeld bij een uitvaart, ‘zomaar’ deel worden van het leven van mensen, blijft heel bijzonder. Wij hebben als kerk zoveel te bieden met riten en symbolen, omdat je juist op die momenten als nabestaande vaak geen woorden hebt. Je kunt mensen houvast bieden en als het ware een mantel om hen heen slaan. Dat is prachtig.

Je gaat nu ook voor tijdens de vieringen op zondag in de kapel. Dat gebeurt altijd in combinatie met een priester. Hoe sta jij daar tegenover?
Dat dit hier kan en mag, dat is natuurlijk prachtig. Dat maakt me blij en ik ben dankbaar dat ik deel uit mag maken van de viering, de overweging mag doen. Het tafelgebed, ja…. Ik ben er niet op uit om die priesterlijke taken te gaan doen, want ik ben geen priester. In dat opzicht accepteer ik ook hoe het is in onze kerk. Ik weet ook niet of ik de keuze zou hebben gemaakt als de gelegenheid zich had voorgedaan. Als het gaat om pastor zijn in nabijheid van mensen dan misschien wel. Maar in deze kerk, in dit instituut waarschijnlijk niet. Ik ben er heilig van overtuigd dat je ook sacramenteel werkt zonder dat je de sacramenten toedient. In dat opzicht blijft het ook een woordenspel. Ik heb me heilig voorgenomen om me niet van de wijs te laten brengen door het feit dat er taken zijn in het pastoraat die ik niet mag uitvoeren. Ik wil vooral kijken naar de kansen die er wél geboden worden.

Je woont nu ongeveer een jaar in het klooster. Wat is je meegevallen? Wat vond je lastiger?
De gastvrijheid en de bijna vanzelfsprekendheid waarmee ik ben openomen in de communiteit was en is hartverwarmend, ook in een bepaalde vorm van gelijkwaardigheid. Dat is heel prachtig. Er zijn geen tegenvallers. Het is heel fijn om in een groep te wonen en niet meer alleen te zijn. Dat je aanspraak kunt hebben, dat je samen kunt eten. En dat je ook je zelfstandigheid kunt behouden én je werk. Ook het loslaten van de eigen spullen – het materiële – is me enorm meegevallen. Je merkt dan toch hoe relatief dat is.

Denk je dat jouw vrouw zijn van invloed is op de gang van zaken binnen de communiteit?
Men zegt van wel. Ik weet niet precies hoe of wat. Ik weet ook niet hoe het vóór die tijd was. Sommige mensen verbazen zich erover dat ik hier woon, in zo’n gemeenschap maar ik ben opgegroeid met broers. Dan heb je toch een ander soort gezin dan met alleen met dochters. Dit voelt voor mij dus heel vertrouwd. Je trekt ook niet 24 uur per dag met elkaar op. Ik heb mijn werk en ik ga oppassen bij de kleinkinderen. Ik vind het heerlijk om hier te zijn. 

Je geeft aan dat je na je pensionering meer betrokken wilt zijn bij de activiteiten in het klooster. Wat zou je het liefst willen doen?
Ik heb nog geen duidelijk beeld, want het duurt nog twee à drie jaar. Tegen die tijd ga ik bekijken wat ik zou kunnen doen als het gaat om cursussen of activiteiten, maar ik heb geen wensenlijstje. Ik vind het leuk om betrokken te zijn bij mensen in huis. Ik zie wel wat zich zal aandienen.

Is er nog tijd over voor een hobby?
In 2007 ben ik naar Santiago de Compostela gefietst. Ik fiets heel graag. Dat doe ik op dit moment te weinig. Ik lees graag. Ik ben altijd met een boek bezig. Nu lees ik bijvoorbeeld ‘Dat ik u kus’ van Griet Op de Beeck. Mijn hart draait er van om, maar wel heel mooi. Het boek ‘Oorlog en terpentijn’ van Stefan Hertmans heb ik ook gelezen. Ik vind die taal van de Belgische schrijvers zo mooi. Ook ‘Magdalena’ van Maarten ’t Hart sprak me aan. Het geeft een beeld van een protestants gezin en ook hoe het daar werkt als kinderen zich afzetten tegen geloof en kerk.

Je was onlangs in Israël: wat heeft het meeste indruk op je gemaakt?
De Klaagmuur. Dat is een deel van het oude Jerusalem. We hebben daar een bar mitswa meegemaakt. Jongens van 13 jaar uit de hele wereld komen hier naar toe en worden volwassen in hun geloof, zoals bij ons het vormsel. Er is een mannenafdeling en een (kleinere) vrouwenafdeling, gescheiden door een scherm. Elke donderdag vindt deze plechtigheid plaats. De joodse jongens lezen dan een stuk voor uit de Thorarollen. En zo behoren ze dan bij de joodse religie. In Bethlehem waren we bij de herdersvelden. Dat is een stuk ongerepte natuur, alsof de tijd daar heeft stilgestaan. We hebben ook op een boot op het meer van Tiberias gezeten. De boot werd stilgezet, de motor af, het werd helemaal stil en er werd een bijbeltekst voorgelezen over de storm op het meer.

Wat wil je nog kwijt aan de lezers van OP Schrift?
Op zondag haal ik mijn hart op aan de liturgie, de mensen die er zijn, de betrokkenheid op elkaar. In die zin is het echt een geloofsgemeenschap. De mensen hebben zorg voor en om elkaar. De mensen staan ook letterlijk en figuurlijk om elkaar heen. Dat is mooi om te zien. Ik denk dat geloofsgemeenschap zo behoort te zijn. Ik kan niet elke zondag aanwezig zijn omdat er ook andere verplichtingen zijn, maar ik vind het een feest om hier te zijn. Ik wens de/onze kapelgemeenschap toe dat wij ook in de toekomst een inspirerend huis bieden voor God-zoekers. En om nog bij het eerder genoemde lied te blijven: ‘Dat wij hier de mantel van God mogen ervaren en elkaar een mantel bieden’.

Ans Koster

Interview met prior Gerard Braks

Op 13 juni 2015. verscheen een uitgebreid interview met prior Gerard Braks (77) in De Gelderlander, waarin was te lezen hoe hij is opgegroeid in een Brabants boerengezin samen met drie broers. Hoe hij op 12-jarige leeftijd door toedoen van de pastoor naar het Dominicus College in Neerbosch werd gestuurd en dat hij als pastor heeft gewerkt in verschillende parochies: Huissen, Tiel en De Goorn. Tijdens ons gesprek op 22 juni vertelt hij hoeveel plezier hij heeft gehad in het werken in de parochies. Zijn hart ligt bij het werken met mensen, het samen met hen op weg gaan. Ter gelegenheid van zijn 50-jarig priesterjubileum, dat eind augustus gevierd zal worden, is het thema dan ook: ‘Ik ben één uit velen.’

Hij heeft geen roepingsverhaal. De weg naar het priesterschap is vlot en zonder problemen verlopen. ‘De kerk moet het hebben van gewone mensen.’ Dus geen machtsvertoon, maar samen met de parochianen een weg zoeken die voor iedereen begaanbaar is. Prior Braks heeft als pastor veel geïnvesteerd in de kwaliteiten van mensen door te zorgen voor vorming en toerusting voor degenen die in de parochie een voortrekkersrol konden vervullen. Hij vindt dat de mensen het uiteindelijk zelf moeten doen en niet te veel afhankelijk moeten zijn van hetgeen hen wordt voorgeschreven. 

Het thema voor zijn werk in Huissen is nog niet duidelijk. Daarvoor woont hij nog te kort in het klooster, maar hij geeft wel aan dat hij vooral veel wil luisteren en kijken. Ook hier wil hij samen met zijn medebroeders vorm geven aan het kloosterleven en de liturgie. Hij heeft al wel gezien dat er al veel is veranderd sinds zijn verblijf in Huissen 25 jaar geleden. Er was toen een klerikale liturgie. Zijn visie is dat liturgie sámen gevierd moet worden. Wat hem betreft mag er meer inbreng zijn van de mensen in de kapel, meer vrije vormen en andere structuren. Hij zal zijn ervaringen in het parochiewerk inbrengen en laten doorschemeren, maar hij is niet van plan om te vertellen hoe het moet. Het ‘moeten’ staat op een laag pitje. 

Per 1 januari 2016 zal het klooster een studiehuis worden voor jonge mensen die willen onderzoeken of het kloosterleven iets voor hen kan betekenen. Zij komen in het klooster wonen en gaan elders studeren. Nu is het noviciaat nog in Engeland gehuisvest. Deze nieuwe situatie vraagt aanpassingen van beide kanten. De denkwijze en de levensstijl van jongeren en de oudere Dominicanen liggen ver uit elkaar. Zo is er bijvoorbeeld een verschil in beleving ten aanzien van het dragen van een habijt of een witte priesterboord. De jongeren herkennen zich niet in de bezwaren die ouderen hierbij kunnen hebben. Zij hechten meer aan uiterlijkheid als zichtbaar teken van hun levenskeuze. Zij hebben de ‘oude kerk’ niet meegemaakt en dragen dus niet de last van het verleden. Daarnaast hebben zij ook een andere kijk op de liturgie. Zij zien meer in ‘aanbidding’ en hechten meer aan het Latijn. Zij kunnen bij wijze van spreken eerst een tijd naar Gregoriaanse gezangen luisteren en daarna de kroeg in duiken. Gerard Braks ziet deze nieuwe ontwikkelingen met genoegen tegemoet. Het zal nu niet alleen meer gaan om ‘afbouwen en uitvaren’, maar er zal ook weer nieuw gebouwd kunnen worden. Welke rol de jonge mensen precies zullen gaan spelen is nog niet duidelijk. Het lijkt hem onwaarschijnlijk dat de jonge priesters in de toekomst zullen worden ingezet in de parochies. Het is niet mogelijk om de afzonderlijke parochies nog in stand te houden. De

samenvoeging is niet meer terug te draaien. ‘Ik heb de sluiting van de kerken altijd jammer gevonden, maar ik heb ook geweigerd om andere parochies op te vangen. Er ligt ook een eigen verantwoordelijkheid bij die parochies. Ik ben altijd ruimdenkend geweest als het gaat om de inzet van pastoraal werkers, lekenvoorgangers en parochianen. Zij hebben elkaar zoveel te vertellen. Veel meer dan wij denken. Laat het dan maar wat anders zijn dan wat wij gewend waren. Deze instelling heeft wel eens kwaad bloed gezet, maar ik heb het idee niet losgelaten. Het is betreurenswaardig dat er kerken moeten worden gesloten. Je haalt dan het hart uit de gemeenschap. Ook was het zo, dat er in de bisdommen verschillend met deze problematiek werd omgegaan. In het bisdom Haarlem kregen we bijvoorbeeld meer ruimte dan in het bisdom Utrecht. De mensen willen hun kerken niet kwijt. Dat vind ik een gezonde zaak. Als ze zich willen inzetten voor het behoud hiervan kunnen ze hun vitaliteit en hun geestdrift laten zien. Er zullen best wat dingen wegvallen. Dat is niet erg. Onze kerk ziet er ook niet meer uit als honderd jaar geleden. Ik heb me wel eens afgevraagd of de bisschoppen nou echt geloven in de werking van de Geest of dat alles in hun straatje moet gebeuren. Die Geest is ons allemaal gegeven. Het hoeft niet meer van één kant te komen.’ 

Op mijn vraag of hij verrast was toen hij tot prior in Huissen werd gekozen zegt hij ‘ja’ en ‘nee’. Nee, omdat hij ook wel weet dat er niet zoveel mensen beschikbaar zijn voor deze functie. Ja, omdat hij niet had verwacht dat ze hem in Huissen nodig zouden hebben. Het was bekend dat hij gestopt was met zijn werk in De Goorn. Dat is waarschijnlijk wel van invloed geweest. Dit is natuurlijk beter dan achter de geraniums te gaan zitten. Hij ziet als een taak van het klooster om te luisteren naar de behoeften van mensen en daarnaast te zorgen voor vorming en toerusting. Er komen veel groepen naar het klooster die aan de rand van de kerk staan. ‘Door deze mensen een goed onderkomen te bieden proberen we ze binnenboord te houden, er voor te zorgen dat ze niet over de rand vallen. We bieden ze een kans om zicht te krijgen op hun levensvragen. We stellen onze ruimten beschikbaar, zodat ze hun levensverwachting weer positief tegemoet kunnen zien. Op die manier willen we het Dominicaans gedachtengoed uitdragen.’ 

Om hem wat beter te leren kennen, vraag ik hem in navolging van Paul Witteman naar zijn voorkeur op het gebied van muziek, literatuur, film, beeldende kunst en televisie. Prior Braks houdt van orgelmuziek. In het bijzonder van de orgelconcerten van Händel. Naast orgel speelt hij zelf ook citer en blokfluit. Hij was vroeger organist in het klooster van Huissen, Zwolle en Nijmegen. Zijn favoriete boek is de trilogie ‘In de ban van de ring’ van Tolkien. Hij vertelt dat hij zich zelf wel eens heeft vereenzelvigd met de figuur Frodo. Toen hij ooit prins carnaval was nam hij zelfs die naam aan. Wat betreft films heeft hij geen speciale voorkeur. Hij vindt sommige documentaires wel interessant, maar hij heeft een afkeer van geweldfilms. Hij heeft geen favoriet televisieprogramma. Een schilderij dat aan de muur in zijn kamer hangt, is getekend door een aantal (achter-)neefjes en nichtjes. Het zijn allemaal vrolijke gezichtjes verzameld in een lijst. Hij is erg gehecht aan dit kunstwerk. Vervolgens zegt hij dat koken volgens hem ook een vorm van kunst is. Hij kookte zelf heel graag voor vrienden en soms voor groepen. De koks in het klooster verstaan hun vak goed, vindt hij. Hij hoeft nu zelf niet meer te koken. 

Tenslotte spreekt hij de hoop uit dat er in de komende periode een goede wisselwerking zal plaatsvinden tussen de cantorij, de kapelgangers en de communiteit. 

Ans Köster

Interview met André Lascaris OP +

Ans Köster heeft in de afgelopen jaren heel trouw interviews verzorgd met personen uit onze kapelgemeenschap. Die werden voorheen gepubliceerd in ‘OP de Stadsdam’. Ruud van Gisteren heeft haar gevraagd om hiermee door te gaan en vanaf heden worden deze interview gedeeltelijk opgenomen in OPSchrift en de volledige tekst van het interview is te lezen op de website van de Dominicaanse gemeenschap Huissen.

Op 20 februari 2015 hebben Ruud van Gisteren en Ans Köster een gesprek gevoerd met André Lascaris OP in het Berchmanianum.

Centrale vraag van het interview was: hoe gaat het met je?

Hoe gaat het met je?

Dat is moeilijk te zeggen. Het is een nogal ingewikkelde vraag. ‘Parkinson gaat door’ en het maakt vooral het lopen steeds moeilijker en ook het bewegen in het algemeen. Toen ik pas hier in het Berchmanianum was liep ik nog met een rollator de wijk in. Dat zou ik nu niet meer doen, want bij elke steentje dat iets hoger ligt dan een andere, stok ik al. Dat is heel lastig. Ik kom nu zelden meer buiten. Soms wandel ik nog door de kloostertuin, daar waar het vlak is, geasfalteerd. Het gaat de slechte kant op, het wordt niet beter. Ik overleef. De verzorgers zijn erg aardig en zijn graag bereid om je te hulp te schieten.
Liturgisch is er weinig te beleven hier in huis. Wel elke dag een mis, maar bijvoorbeeld geen koorgebed. De mensen hier zijn meer devotioneel en individueel. Ik moet proberen om hier mijn eigen stijl te ontwikkelen. De regelmaat zoals ik die in Huissen kende, is er nu niet meer. Tot nu toe ben ik ook nog vaak te druk geweest om me goed te kunnen settelen. Dat is heel gek. Ik schrijf elke week een blog voor www.meerdanikzelf.nl en elke maand voor www.nieuwwij.nl.
Maar die verhuizing en allerlei andere dingen kosten heel veel tijd. Vooral ook omdat ik nu alles langzamer doe dan dat ik vroeger deed. Kleine dingen zijn voor mij vaak lastig.
In de blog voor Nieuwwij.nl heb ik geschreven over het onderscheid tussen natuurverschijnselen en het menselijke handelen bij rampen. Dit onderscheid gaat steeds meer verdwijnen omdat veel natuurverschijnselen te maken hebben met menselijk handelen en dat menselijk handelen soms geïnterpreteerd wordt als een ‘natuurverschijnsel’. Het onderscheid begint te vervagen. Dat brengt chaos in de wereld.

Vraag over de hoop

In de Trouw van 19 februari jl. stond een interview met Joep Dohmen, een humanistisch filosoof. Hij stelt dat veel mensen met valse hoop leven: de hoop (tegen beter weten in) dat het ooit beter zal gaan. Ervaar jij tekenen van hoop bij jezelf of bij mensen om je heen en welke zijn dat eventueel?

Ik vind elke geboorte van een kind een teken van hoop. Maar ook de bewustwording van mensen, dat we invloed uitoefenen op het klimaat en dat ons handelen gevolgen heeft voor plant en dier. Dat is heel belangrijk. Dat is wel een teken van hoop, denk ik. De demonstraties tegen die terroristische acties zijn ook tekenen van hoop.

Vraag over het geloof

Het geloof heeft een belangrijk deel van jouw leven bepaald. Er is in de beleving van het geloof veel veranderd in de afgelopen jaren. Hoe is dat voor jou?

Ik ben natuurlijk al vroeg geconfronteerd met de veranderingen in kerk en wereld sinds de jaren zestig. Daar ben ik gewoon in meegegroeid. Wel kritisch. Ik denk dat veel mensen volwassener zijn geworden in hun geloven. Er waren ook veel mensen waarvoor het geloof een soort kleding was, een soort carnavalskostuum. Zij hebben dat uitgetrokken. Dat is goed. Van de andere kant vraag ik me wel eens af wat er nog overblijft van het christendom. Het is niet ondenkbaar dat het uitsterft in Europa of tot een minimum wordt teruggebracht. Als je naar het Evangelie kijkt en naar de officiële Kerk dan vraag je je wel af: ‘Wat hebben we er eigenlijk van gemaakt?’

Het is ook gek dat een religie die tegen geweld was en is, zichzelf vorm geeft in een staat. En een staat is de organisatie die het monopolie heeft op het geweld. Het Vaticaan als staat met de Zwitserse Garde is in tegenspraak met de geweldloosheid van Jezus. Ik zou die franje wel weg willen hebben.


Ik zou het goed vinden als de mensen ‘het wezenlijke’ zouden terugvinden. Ik denk dat de Jezusbeweging gaat over kwijtschelding en vergeving van mensen onder elkaar, en ook van kwijtschelding van materiële schulden en materiële tekorten. Als je vergeeft, dan ga je een nieuwe wereld binnen. Dan verandert de wereld voor jezelf. Dan kun je heel veel dingen achter je laten.

Dat is een nieuw soort vrijheid. Die vrijheid zou ik graag verwezenlijkt zien. Die zou ik graag zien groeien. Het gaat hierbij over individuele mensen, maar ook over groepen mensen. Je hoopt dat die mensen ook een nieuwe gemeenschap vinden met elkaar en met anderen. Er zullen ongetwijfeld verschillen van mening zijn.

Vraag over de liefde

Liefde is een breed begtrip dat op veel manieren kan worden ervaren. Paul van Tongeren, hoogleraar wijsgerige ethiek van de faculteit wijsbegeerte van de Radboud Universiteit in Nijmegen zegt daarover dat het tijd is voor de herwaardering van de christelijke deugen ‘geloof, hoop en liefde’. Dat de christelijke cultuur niet meer leidend is betekent niet dat de waarden die zij heeft voortgebracht niet meer van belang zouden zijn. Bioloog Frans de Waal zegt: ‘Mensen zijn empatische wezens die van nature in staat zijn om zich te verplaatsen in de ander.’ Joep Dohmen stelt dat sympathie een deugd is die echt te leren valt en dat we daarom beter op sympathie kunnen inzetten dan op verheven liefde. Hoe zie jij dit?


Vergeving en het met elkaar uithouden is volgens mij al liefde. Daar hoeft je geen geweldige romantische ideeën bij te hebben. Het is soms ook hard werken. De theologische visie vind ik een bijkomstigheid

Hoe zie jij de toekomst voor de leken in de kerk?

Je moet in het algemeen bedenken dat het navolgen van mensen door elkaar heel erg belangrijk is. Het menselijk leven is onmogelijk zonder dat we elkaar navolgen. Bijvoorbeeld een kind ligt in de wieg en iedereen komt lachend binnen. Dat kind gaat ook lachen. Dat is nabootsing. Daar begint het mee. Het kind leert een taal. Dat is ook nabootsing. Je koopt een Rolls Royce en je merkt dat je buurman er ook graag een wil hebben. Maar ook in het goede. Je kunt het goede voorbeeld geven. Je moet dus wel weten wie of wat je navolgt. Welke keuzes je maakt. Dat is het allerbelangrijkste. Er zijn in de loop van de eeuwen mensen heilig verklaard. Die mensen kunnen een voorbeeld zijn. Je kunt je ouders navolgen. Daarom is het belangrijk een goede ouder te zijn. Door met elkaar in gesprek te gaan, kun je ook leren om inhoud te geven aan de weg je kunt gaan. Er is geen wezenlijk verschil tussen leken en priesters of kloosterlingen. Ze hebben allemaal dezelfde problemen: de uitdaging van de wereld, de uitdaging om de volgende generatie een leefbare wereld te geven. Je bent als het ware het zout van de wereld. Je bent niet erg zichtbaar, maar wel erg proefbaar. Je bent ook bijvoorbeeld in je werk in staat om goed te doen. Het zit hem niet zozeer in wat je zegt, maar in wat je doet. Je hoeft ook niet de hele dag aan Jezus te denken. Je kunt ook aan je werk denken en het wezenlijk goede doen. Het hoeft niet allemaal zo uitdrukkelijk te zijn. Je hoeft het niet te plannen. Je kiest voor jezelf een goede houding en andere mensen volgen dat na.

Wat kan de kloostergemeenschap in Huissen blijven betekenen in dit kader?

Dat moet in de praktijk blijken. Proberen wat er nu wordt uitgestraald vol te houden en door te zetten. Je kunt geen ideaal plaatje neerzetten. Dat zal in de praktijk moeten blijken. Ik hoop dat het kapelgebeuren de mensen moed geeft en inspireert en dat het staande kan blijven.

Welke rol zie je daarin voor jezelf?

Het hangt van de communiteit af of ze mij erbij betrekken. Ik heb soms goede ideeën maar of die overgenomen worden, dat kan ik van tevoren niet zeggen. Dat hangt van de omstandigheden af, hoe de communiteit verder gaat en hoe ik zelf verderga. Ik ben een uitwonend lid van de communiteit.

Wat wil je de lezers nog meegeven?

Ik vind gerechtigheid in de wereld heel belangrijk. Dat er recht wordt gedaan mensen.